18 januari 2010

De commissie Davids, de inlichtingendiensten en de wapens van Irak

In de berichtgeving over het rapport (pdf) van de onderzoekscommissie over de Nederlandse betrokkenheid bij de oorlog tegen Irak overheerst de teneur dat de Nederlandse inlichtingendiensten over de massavernietigingswapens van Irak veel genuanceerder waren dan de regering in het openbaar liet blijken. Wie het rapport leest, komt tot de conclusie dat bij deze stelling op zich ook weer kanttekeningen kunnen worden geplaatst. De kritische houding geldt eigenlijk alleen voor de militaire geheime dienst MIVD en dan ook nog maar voor een bepaalde periode. Hierna beschrijf ik de kern van wat de commissie te vertellen heeft over de activiteiten van de geheime diensten ten aanzien van de massavernietigingswapens van Irak en geef daarop hier en daar wat commentaar. De cijfers tussen haakjes verwijzen naar de bladzijden in het rapport.

Beperkingen van het onderzoek

Het onderzoek van de commissie Davids naar de activiteiten van de Nederlandse inlichtingendiensten heeft te kampen gehad met omvangrijke beperkingen. De belangrijkste daarvan is dat rapportages van buitenlandse inlichtingendiensten alleen verder mogen worden verspreid na toestemming van die diensten. Die toestemming is met één onbelangrijke uitzondering (mogelijk een Scandinavisch land, maar zelfs dat mag niet openlijk worden gezegd) er niet gekomen. Dit heeft de taak van de commissie om te bepalen wat de invloed is geweest van Britse en Amerikaanse inlichtingenrapporten op de analyse van AIVD en MIVD natuurlijk erg lastig gemaakt. Het is daarnaast de vraag of de commissie volledig inzage heeft gekregen in het archief van de liaisonafdelingen van de diensten, de afdeling Buitenlandse Relaties van de AIVD en het bureau Externe Relaties van de MIVD.

Daarnaast kreeg de commissie maar heel beperkt inzage in de operationele activiteiten van de diensten en uiteraard in het geheel niet in de identiteit van de bronnen. De commissie kreeg pas in tweede instantie een toelichting van de diensten over de operaties en vindt zelf dat de diensten zich "vooral in de beginfase van het onderzoek, wel iets ruimhariger hadden kunnen opstellen" (279). Het komt er dus op neer dat de commissie een toelichting kreeg die ze dan zelf verder niet meer kon toetsen.

Opmerkelijk is overigens dat de commissie nergens lijkt te zijn gestoten op de resultaten van afluisteractiviteiten. Vooral de militairen runden ook in die tijd al een behoorlijke capaciteit voor het verkrijgen van verbindingsinlichtingen in de vorm van het Strategisch Verbindings Inlichtingen Centrum (SVIC). Het is bekend dat dit soort inlichtingen binnen inlichtingendiensten gewoonlijk gecompartimenteerd (afgeschermd, ook binnen de diensten) worden verwerkt.

Het resultaat van de beperkingen is dat het voor de commissie niet mogelijk is geweest "na te gaan welke rol de (later onjuist gebleken) inlichtingen en de (later onbetrouwbaar gebleken) bronnen van bijvoorbeeld de Britse en Amerikaanse dienst hebben gespeeld in de beeldvorming van de AIVD en de MIVD" (279). De commissie geeft aldus een nauwkeurig beeld over de rapportage van de diensten naar boven (de ministeries, het CVIN - Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland, de RIV - de onderraad van de ministerraad die gaat over de diensten, het parlement), maar kan niet veel zeggen over de manier waarop de rapporten tot stand zijn gekomen.

De taken van de diensten

Zowel de AIVD als de MIVD houdt zich bezig met het thema proliferatie van massavernietigingswapens en in het kader daarvan met Irak. De invalshoek is echter verschillend. De AIVD is van origine een veiligheidsdienst en let op pogingen om in of via Nederland materiaal voor of kennis over massavernietigingswapens te bemachtigen. In het kader daarvan had de AIVD altijd al belangstelling voor zaken die Irak nodig had voor zijn bewapeningsprogramma’s, het zogenaamde boodschappenlijstje.

Maar sinds een wetswijziging in 2002 heeft de AIVD ook een buitenlandse inlichtingentaak gekregen. De AIVD kan nu ook in en over het buitenland inlichtingen verzamelen aan de hand van een lijst onderwerpen die door de minister-president worden vastgesteld. Volgens het rapport van de commissie dateert het eerste formele ministeriële aanwijzingsbesluit (van premier Balkenende) van 18 maart 2003. Hierin werd als onderwerp aangegeven "ontwikkelingen in landen die relevant zijn in het kader van de proliferatie van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen". In het geheime deel van het besluit werd Irak genoemd als relevant land voor onderzoek. Het is echter wel zo dat ook Balkenendes voorganger Kok al op 10 juli 2002 in demissionaire toestand nog net een dergelijke aanwijzing afkondigde (Staatscourant 15 juli 2002, nr. 132). Daarin wordt dezelfde formulering over massavernietigingswapens gebruikt als in het besluit van 2003. Het geheime deel van dit besluit ken ik natuurlijk niet, maar Irak zal daarin waarschijnlijk ook zijn genoemd. In elk geval heeft de commissie kunnen vaststellen dat de AIVD in heel 2002 en 2003 rapporteerde over de dreiging van Iraakse massavernietigingswapens.

De MIVD moet vanouds inlichtingen verzamelen over de legers van buitenlandse mogendheden en de dreiging die daarvan kan uitgaan voor Nederland en het Nederlandse leger. De minister van defensie maakt daartoe jaarlijks de geheime Inlichtingen- en Veiligheidsbehoefte Defensie (IVD) aan, waarin prioriteiten worden gesteld. Er zijn drie categorieën landen. Categorie I (hoogste prioriteit) zijn de landen waar het Nederlandse leger aanwezig is of zal zijn (zoals nu bijvoorbeeld Afghanistan). Categorie II zijn landen waar het Nederlandse leger mogelijk in de toekomst kan worden ingezet of landen die een specifiek belang hebben voor het Nederlandse veiligheidsbeleid (momenteel Venezuela?). Categorie III zijn interessegebieden, Categorie IV is de rest. In 2002 en 2003 was Irak ingedeeld in Categorie II. De MIVD heeft daarbij vooral interesse voor militair-technische aspecten.

Het bovenstaande maakt duidelijk dat AIVD en MIVD met een eigen invalshoek hetzelfde terrein bewerken. In de loop der jaren heeft dat geleid tot aanvaringen, onder andere strijd om elkaars informanten. Nadat er al eerder een convenant was gesloten om spelregels vast te stellen, werden in september 2008 de non-proliferatieteams van AIVD en MIVD ten slotte samengevoegd tot één unit.

De capaciteit van de diensten

Produkten

Rapportage

We beperken ons hier tot het thema Iraakse massavernietigingswapens (MVW).

De commissie stelt vast dat de AIVD in de dreigingsanalyse van 20 maart 2002 concludeerde dat Irak sinds 1998 zonder internationale controle en ondanks de sancties "keihard heeft gewerkt aan de wederopbouw van zijn MVW-programma’s" en dat dit sindsdien het algemeen uitgangspunt van de AIVD is geweest. In deze notitie stelde de AIVD ook dat het vermoeden bestond dat Irak met enige achtergehouden Scudraketten de zuidflank van de NAVO kon bereiken

De voornaamste reactie van de AIVD op de rapporten van de inlichtingendiensten in het buitenland is meestal dat deze niets nieuws bevatten en dat het bestaande beeld dus niet wordt gewijzigd. Wat betreft het Britse rapport uit september vond de dienst: "De AIVD is overtuigd van de validiteit van de informatie van de Britse inlichtingen- en veiligheidsdiensten zoals die verwerkt is in het rapport-Blair." Over de presentatie van Powell vond de AIVD dat deze "geen smoking gun, maar wel concretere aanwijzingen dan tot op heden naar buiten zijn gebracht" opleverde (293). Dat betekent niet dat de AIVD geen twijfels had op detailkwesties, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid van Irak om gebruik te maken van onbemande vliegtuigjes, de bruikbaarheid van bepaalde aluminiumbuizen voor het vervaardigen van kernwapens en de aanwezigheid van mobiele laboratoria voor biologische wapens. De algemene lijn is echter glashelder. In september 2002 sloot de AIVD zelfs het gebruik van kernwapens door Irak bij een Amerikaanse aanval niet uit. (313)

Het voormalig plaatsvervangend hoofd van de AIVD Th.P.L. Bot heeft in zijn gesprek met de commissie gezegd dat hij "terugkijkend vindt dat de AIVD toch wat stellig is geweest over gegevens van buitenlandse diensten. Achteraf gezien zijn er naar zijn oordeel op basis van dun materiaal stevige conclusies getrokken." De commissie concludeert dat de AIVD wat betreft de buitenlandse rapporten "geen blijk (gaf) van een eigen kritische analyse." (298)

De MIVD concludeerde in september 2002 na een bespreking van de verschillende strijdmiddelen: "De dreiging die momenteel van Irak uitgaat is voornamelijk de Iraakse kennis en kunde op het gebied van de massavernietigingswapens". (306) De dreiging ging dus uit van het geval dat Irak zijn wapenprogramma’s in de toekomst, als controle weg zou vallen, zou kunnen reactiveren. Tijdens de periode van de UNSCOM-inspecties (tot 1998) was dit vrijwel zeker niet mogelijk geweest en ook tussen 1998 en 2002 (tot de terugkeer van de inspecteurs in de vorm van UNMOVIC) was er in de praktijk volgens de MIVD vermoedelijk niet wezenlijk veel veranderd. De reactie van de MIVD op het Britse rapport Blair was kritisch. Ook de MIVD vond er opmerkelijk genoeg weinig nieuws in, behalve de claim dat Irak binnen 45 minuten chemische wapen zou kunnen inzetten, die werd "zeer suggestief" genoemd. Het hoofd van de MIVD, de mariniersgeneraal Van Reijn, stelde dat Irak "niet in staat is tot een effectieve aanval op de buurlanden." (305) Het rapport was volgens de MIVD opgesteld voor publieke consumptie. Eerder al had Van Reijn in een gesprek met eurocommissaris Bolkestein benadrukt "dat Amerikaanse gegevens over Irak die naar buiten worden gebracht in sterke mate gepolitiseerd zijn." (302) Hij herhaalde die opmerking tijdens de RIV van 15 oktober, hetgeen volgens hem niet goed viel bij de bewindslieden. De commissie concludeert dat de MIVD het Britse rapport kritisch heeft getoetst en – niet zozeer op basis van eigen bronnen, maar wel met behulp van een eigen militair-technische analyse – deels tot andere conclusies is gekomen. (310)

Maar die houding van de MIVD verandert in 2003 met de presentatie van minister Powell in de Veiligheidsraad. De commissie verbaast zich erover dat deze bij de MIVD een "positieve en weinig kritische beoordeling kreeg". De MIVD vond dat het "nieuw is dat de informatie nadrukkelijk is onderbouwd met bewijzen afkomstig uit intercepties, satellietfoto’s en menselijke bronnen." "Dezerzijds wordt ervan uitgegaan dat de onderbouwing is gebaseerd op harde feiten en er geen sprake is van gemanipuleerd materiaal." (307) De commissie constateert dat bij het verhaal van Powell de eigen analyse van de MIVD geheel ontbreekt. Er vindt geen toets meer plaats op het eigen normbeeld.

Een verklaring voor deze ommezwaai van de MIVD geeft de commissie eigenlijk niet. Ze denkt dat – zoals zovelen zou ik zeggen – de MIVD klaarblijkelijk was gezwicht voor de overtuigingkracht van Powell. Een bredere verklaring zou kunnen zijn dat er op dat moment al geen houden meer aan was en dat de MIVD-leiding het niet langer verstandig vond om de gematigd kritische houding nog langer vol te houden. Twee andere factoren kunnen daarbij nog een rol hebben gespeeld. Er zat een andere minister van defensie (Kamp had op 12 december 2002 zijn partijgenoot Korthals van wie bekend is dat hij sceptisch stond ten opzichte van een oorlog met Irak opgevolgd). En op 1 januari had generaal-majoor Dedden in een cruciale periode zijn collega Van Reyn opgevolgd als hoofd van de MIVD. Van Reyn ging weg met functioneel leeftijdsontslag. Dedden was opmerkelijk genoeg tot dat moment het hoofd van het Nederlandse militaire Liaison Team bij US Central Command in Tampa (Florida). Hij had dus al volop zaken gedaan met de Amerikanen (Defensiekrant, 19 december 2002).

Kees Kalkman


Naar boven
Naar beginpagina