21 april 2013

Waarom een wapenhandelverdrag de wapenhandel niet zal stoppen

Dinsdag 2 april hebben de VN het globale wapenhandelverdrag (Arms Trade Treaty) aangenomen. Doorgewinterde campagnevoerders voor de controle op wapenhandel staan sceptisch tegenover het akkoord. Ann Feltham van Campaign Against Arms Trade legt uit waarom.

Onderstaand artikel is op 28 maart 2013 gepubliceerd op DeWereldMorgen.be.

door Ann Feltham, vertaling Marisa Abarca

Dit zou toch zeker een goede zaak moeten zijn, een globaal wapenhandelverdrag? Het wordt tenslotte gesteund door mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International, door ontwikkelingsorganisaties zoals Oxfam, en vele duizenden gewone mensen over de hele wereld die de rampzalige gevolgen zien van de wereldhandel in wapens.

Het lijkt erop dat enkel de Britse Campaign Against Arms Trade (CAAT) en enkele van haar partnerorganisaties in het European Network Against Arms Trade (ENAAT), het Europese Netwerk tegen Wapenhandel, sceptisch zijn. Deze groepen hebben jarenlang campagne gevoerd voor de totale beëindiging van de wapenhandel. Hoe komt het dan dat zij geen gat in de lucht springen door de massale steun die een internationaal wapenhandelverdrag nu krijgt?

Militair-industrieel complex

Vele van deze sceptici stonden immers in de voorste gelederen van de campagne voor een verbod op landmijnen in de jaren negentig. Waar zit het verschil?

Het antwoord is het militair-industrieel complex. De meeste landmijnen, zelfs de meest gesofisticeerde exemplaren, waren afkomstig van lokale producenten en dus van zeer beperkt belang voor de internationale wapenindustrie. De verkoop van gevechtsvliegtuigen, tanks, wapens en strategische communicatie-uitrusting daarentegen is van groot belang voor de winsten en de aandelen van de grote wapenbedrijven.

Velen die werken aan de totstandkoming van een goed wapenhandelverdrag geloven dat dit autoritaire regimes zal beletten militaire uitrusting aan te schaffen. Regeringen weten echter dat dit niet het geval zal zijn. Zij zouden trouwens het verdrag niet steunen als dat wel zo was.

De echte prioriteit: wapens verpatsen

Gedurende bijna 50 jaar hebben Britse belastingbetalers een afdeling voor wapenexportpromotie gefinancierd. Met zo'n 150 personeelsleden maakt de afdeling deel uit van de officiële overheidssteun die gegeven wordt aan wapenbedrijven om hen te helpen hun dodelijke koopwaar overzee aan de man te brengen.

Het is een prima aanvulling op de mediagenieke handelsmissies van de eerste minister naar repressieve regimes in Saoedi-Arabië, en vroeger ook naar dat van kolonel Khaddafi in Libië.

Wapens verkopen is een prioriteit in het beleid van de Britse regering; de wapenstromen controleren is dat duidelijk niet. De eerste minister leidde in 2012 een 15-koppige ministeriële delegatie naar de Farnborough Airshow. De meeste deelnemers aan de missie waren daar met één duidelijke opdracht: wapens verkopen.

Een junior minister (nvdr: in het Britse regeringssysteem een soort 'staatssecretaris' die is toegevoegd aan een 'cabinet minister', de echte titularis van een departement) werd uitgezonden naar de lopende onderhandelingen over het wapenhandelverdrag, die tegelijkertijd in New York plaatsvonden.

De Britse regering mag dan officieel voor een globaal wapenhandelverdrag zijn, het is duidelijk dat ze niet de minste intentie heeft om zelf te stoppen met wapens te verkopen. Het is eerder zoals minister van Buitenlandse Zaken Alistair Burt erkende in april 2012: het wapenhandelverdrag zal "... de Britse industrie competitiever maken. De regering en de Britse wapenindustrie onderhouden een hechte werkrelatie tijdens de voorbereidingen voor het wapenhandelverdrag, met een sterke vertegenwoordiging van de industrie in de officiële delegatie van het VK".

De Britse regering is maar wat blij de indruk te wekken dat een verdrag de wapentoevoer naar repressieve regimes zou kunnen stoppen. De realiteit is anders. Een ambtenaar van het departement Buitenlandse Zaken bevestigde in december 2012 dat de landen van het Midden-Oosten de verzekering hadden gekregen dat er ook na een eventuele ondertekening van een globaal wapenhandelverdrag het business as usual zou zijn bij de export van wapens. Er zouden met andere woorden geen bijkomende voorwaarden worden opgelegd of controles worden toegepast.

Een onaanvaardbare handel

De campagnevoerders voor het verdrag wijzen erop dat er minder internationale reglementering is voor wapens dan voor bananen. Maar toch is de wapenhandel in vele landen gereguleerd. De Verenigde Staten, 's werelds grootste wapenexporteur, heeft verreweg de strengste reglementeringen van allemaal.

Lidstaten van de Europese Unie, eveneens grote wapenverkopers, hebben ook hun eigen controlemechanismen. Groot-Brittannië beroemt er zich graag op dat het één van de 'sterkste en efficiëntste exportregimes van de wereld' heeft. Ondanks deze reglementeringen blijft de wapenhandel, met alle nadelige effecten voor vrede en veiligheid, mensenrechten en economie, toch welig gedijen.

Een nieuw wapenhandelverdrag zal waarschijnlijk nog maar eens een regeling op papier zijn die toelaat dat de wapenhandel verder floreert. CAAT en de andere sceptici zien bijkomende punten om zich zorgen over te maken. Een verdrag zou de wapenhandel nog meer kunnen legaliseren, zodat het een handel lijkt als een andere, en niet één met dodelijke gevolgen.

Om een echt verschil te maken, hebben we regeringen nodig, die van Groot-Brittannië inbegrepen, die ophouden de wapenbedrijven te promoten en te steunen. Wat we nodig hebben is dat de wapenhandel net zo moreel onaanvaardbaar wordt als de slavenhandel vroeger.

Ann Feltham
Ann Feltham is medewerker bij de Campaign Against Arms Trade (CAAT), de Britse campagne tegen wapenhandel, lid van het European Network Against Arms Trade (ENAAT).

(vertaling uit het Engels door Marisa Abarca)

Externe links:

Dit artikel is eerder gepubliceerd op DeWereldMorgen.be.


Naar boven
Naar beginpagina