VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 7, nummer 3, 1998
Vaste rubrieken:
VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren, verschijnt vijf maal per jaar en wordt uitgegeven door de Vereniging Dienstweigeraars (VD) en het Antimilitaristies Onderzoekskollektief (AMOK). Voor de inhoud van met naam ondertekende stukken zijn de auteurs verantwoordelijk.
Postadres redactie
Obrechtstraat 43, 3572 EC Utrecht
e-mail: vdamok"at"antenna.nl
Redactie
Kasper Heijting, Sylvester Hoogmoed (fotoredactie), Kees Kalkman, Karel Koster, Guido van Leemput, Stijn van der Putte
Fotografen en illustratoren
Sandra de la Combé, Sake Rijpkema/HH (voorpagina)
Vormgeving
René Oudshoorn
Drukker
Drukkerij de Dageraad, Den Haag
Verder werkten aan dit nummer mee
David Jan Donner, Frank Slijper, Fred van der Spek, Jan van den Baard, Theo Roncken, Joost Jongerden, Bart Horeman, Jan van Criekinge, Martin Broek
Copyright
Overname uit lopend nummer uitsluitend na toestemming redactie. Overigens toegestaan onder bronvermelding en toezending bewijsexemplaar.
Advertentietarieven
Op aanvraag bij de redactie (06-14127779)
Prijs losse nummers
¦ 6,50 (¦ 8,90 incl. porto). Uitsluitend onder vooruitbetaling. Giro 5567607 t.n.v. AMOK, Utrecht o.v.v. gewenste nummer.
Abonnement: minimaal ¦ 30,-
Steunabon. AMOK: minimaal ¦ 40,-
(telefonisch/schriftelijk aanvragen AMOK)
Lidmaatschap VD: ¦ 40,-
(telefonisch/schriftelijk aanvragen VD).
Voor abonnement en lidmaatschap: wacht op toezending acceptgiro.
AMOK en Vereniging Dienstweigeraars
Obrechtstraat 43, 3572 EC Utrecht, tel. 06-14127779,
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Opnieuw wordt de internationale gemeenschap en de internationale vredes- en solidariteitsbeweging voor enkele prangende vragen gesteld. Belangrijkste doelstelling van de internationale diplomatie zou nu moeten zijn het acuut stoppen van etnische zuiveringen door Servië te dwingen de autonome status van Kosovo te herstellen en haar politie- en legereenheden uit Kosovo terug te trekken. De tijd om dat alléén met diplomatieke middelen te doen lijkt echter voorbij.
De reden dat politieke druk en (op moment van schrijven) militaire operaties in het Servische geval overwogen worden, is vooral ingegeven door het gevaar dat vele duizenden vluchtelingen naar West-Europa zullen komen. Daaruit vooral spreekt het dominerende eigenbelang van de NAVO-landen.
Opvallend aan de Westerse opstelling in de crisis van Kosovo is, dat in tegenstelling tot de eerdere episoden van de oorlog in Joegoslavië de Amerikaanse regering de leiding heeft genomen en militaire middelen wil gebruiken. Omdat het risico op verlies van Amerikaanse mensenlevens in de directe strijd met Servië in Kosovo volledig zal worden vermeden is de NAVO beperkt in zijn werkwijze.
Dat betekent dat twee mogelijkheden worden overwogen; het voor de eigen veiligheid relatief safe bombarderen van Servische doelen en het plaatsen van troepen in de omringende landen Albanië en Macedonië in de hoop dat de oorlog in Kosovo niet zal overslaan.
De eerste methode zal niet werken of er alleen toe leiden dat de NAVO verder in de oorlog betrokken raakt. De tweede mogelijkheid komt erop neer dat in de komende jaren een neo-koloniaal protectoraat onder NAVO- en VN-toezicht wordt opgezet. Wellicht is dat in de huidige situatie het enige middel dat kansen biedt op vreedzaam samenleven voor de (verre) toekomst. Maar, dan zal tegelijkertijd getracht moeten worden Servië met harde economische sancties tot andere gedachten te brengen. En daarvoor zullen de getroffen buurlanden ruimschoots schadeloos moeten worden gesteld. Dit alles overziend lijkt de tijd gekomen om ter ontspanning van deze situatie een permanent internationaal Balkan-overleg te beginnen waar afspraken over politieke kwesties, economisch verkeer en politieke rechten van alle betrokken meerder- en minderheden worden afgedwongen. Daarmee zou de protectoraatspolitiek een gunstige wending kunnen krijgen. De grootste subsidie en de meeste politieke steun van zowel regeringen als solidariteitsbewegingen moet echter gaan naar geweldloze massabewegingen als die van Rugova, want zonder dergelijke krachten is het politieke toneel op de Balkan aan dictators, krijgsheren en het internationale generalendom.
De redactie,
17 juni 1998
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Nadat de Turkse produktielijn voor M-483 artilleriegranaten van Eurometaal in het Turkse Kirikkale vorige zomer als gevolg van een ontploffing totaal was vernield (Zie VD AMOK 97-4), ontstond in de loop van de winter een meerderheid in de Tweede Kamer die een eind wilde maken aan deze order.
De plotselinge verandering in de stemming van de Tweede Kamer werd eind januari veroorzaakt door de berichtgeving over levering van Nederlandse goederen aan het Algerijnse leger zonder dat minister Van Mierlo daarvan op de hoogte was. Dit nieuws werd bekend op de dag dat de Kamer debatteerde over een opener wapenhandelbeleid en leidde tot ergernis bij de Kamerleden.
Tot verbazing van menig Kamerlid schreef Van Mierlo op 3 februari ongevraagd een brief aan de Kamer. In deze brief meldde hij geen bezwaar te maken tegen voortgang van levering van granaten van Eurometaal aan het Turkse leger. (Eurometaal treft voorbereidingen om een nieuwe vestiging in Turkije te openen.) Daarmee maakte hij een uitzondering op de door hemzelf ingestelde boycot van wapens voor de Turkse land- en luchtmacht. Deze maatregel was genomen vanwege het risico dat deze wapens in het conflict in Zuidoost-Turkije zouden worden ingezet.
De uitzondering motiveerde Van Mierlo met een drietal redenen, namelijk dat het een reeds lang lopend project was; dat de Turkse regering had verklaard de munitie uitsluitend in te zetten voor NAVO-doeleinden en dat deze munitie niet effectief in Zuidoost-Turkije kon worden gebruikt.
Aangemoedigd door deze ontwikkelingen besloot de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse zaken op 12 februari een brief aan Van Mierlo te sturen waarin gevraagd werd geen vergunning aan Eurometaal te verlenen totdat daarover in een vergadering op 15 april gediscussieerd zou worden. In de media lieten verschillende kamerleden weten niet akkoord te zullen gaan met verlenging van de vergunning.
Op 15 april kwam de aap uit de mouw en bleek de zinsnede geen bezwaar tegen de vergunning de aankondiging dat de vergunning was verleend. Bovendien stelde Van Mierlo in een zelden vertoond staaltje afblufboerenbedrog dat de brief van 12 februari nooit op het ministerie was aangekomen. Dus de zaak was in kannen en kruiken want Van Mierlo had op 3 februari de vergunning aan Eurometaal verleend. Vervolgens had hij de brief aan de Tweede Kamer geschreven. De Kamerleden die in januari nog zo boos waren geworden omdat ze niet geïnformeerd waren over de leverantie naar Algerije, lieten zich nu in het pak naaien door Van Mierlo. Een motie van Leoni Sipkes van GroenLinks, die aanvankelijk over een meerderheid leek te kunnen beschikken, haalde het niet. De man met de zwakste knieën was PvdA'er Apostolou, die zich uiteindelijk tevreden liet stellen met de opmerking dat zodra zou blijken dat de M-483 granaat in Koerdistan gebruikt wordt, de vergunning onmiddellijk zou worden ingetrokken. Een fopspeen, want het is als gevolg van de noodtoestand en persbreidel in Zuidoost-Turkije zo goed als onmogelijk hierover informatie te verzamelen. Van Mierlo verlaagde zich tot deze trucjes omdat hij geen andere mogelijkheden meer zag om de door de NAVO afgedwongen leverantie af te wenden. Hij bruuskeert liever de Tweede Kamer dan de machtige bondgenoten.
Guido van Leemput
Bronnen:
- Handelingen Tweede Kamer, verslag vergadering vaste commissie van buitenlandse zaken, 16 april 1998 no 75-5634 t/m 37;
- Handelingen 1997- 98 no 22054 no 35, Verslag procedure vergadering 12 februari 1998.
Aangeboden petitie geweigerdOp 15 mei, Internationale Dienstweigerdag, toog een delegatie van de Turks-Koerdische dienstweigergroep Askere Gitme naar de Turkse ambassade in Den Haag om een petitie aan te bieden. In de petitie wordt het recht op dienstweigeren in Turkije gevraagd en politiek asiel voor Turkse en Koerdische dienstweigeraars in Nederland. Vanwege het eerste deel van de petitie werd een bezoek aan de Turkse ambassade gepland, waarbij tevens de vrijlating van Osman Murat Ülke werd gevraagd. De afgelopen maanden is een handtekeningenactie ter ondersteuning van de petitie gehouden, waarvoor in totaal precies 1750 handtekeningen werden verzameld.Bij het ambassadegebouw aangekomen, gebood de politie dat om veiligheidsredenen een groepje van slechts drie personen het ambassadegebouw mocht benaderen. Ondanks herhaaldelijk bellen bleef de deur gesloten. Daarop werd de petitie in het Nederlands en het Turks door de intercom voorgelezen. De tekst moest tenslotte onder de deur worden doorgeschoven omdat de brievenbus was dichtgeplakt.
|
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Het kleine vergaderzaaltje van de jeugdherberg van Marburg (deelstaat Hessen) was op vrijdagavond 31 oktober 1997 al vlug te klein. De organisatoren van het eerste seminar voor Turkse en Koerdische dienstweigeraars in Duitsland waren duidelijk verrast door de massale belangstelling. Vooraf hadden ze al deelnemers moeten weigeren om het seminar werkbaar te houden. Maar ook zonder voorafgaandelijke aanmelding daagden er geïnteresseerden op die via mond-tot-mond-reclame van het gebeuren op de hoogte waren. Dit kersverse initiatief beantwoordde aan een behoefte, zoveel is zeker. Tijdens een eerste, voorzichtige kennismakingsronde bleek al vlug dat de grote meerderheid van de deelnemers Koerden waren.
Coskun antwoordde dat zijn verzet en dat van vele medewerkers van ISKD tegen àlle vormen van militarisme geldt en vooral een verzet is tegen de chauvinistische Turkse ideologie die precies de legitieme rechten van de Koerden en andere minderheden miskent. Hij haalde het voorbeeld aan van de Turkse traditioneel-marxistische linkerzijde voor wie de gewetensbezwaarden vaak niet meer zijn dan 'landverraders', die de 'heilige erfenis' van Atatürk (dit is de Turkse ondeelbare eenheidsstaat) dreigen te verkwanselen. "Wat de pacifisten met hun volgehouden acties willen bereiken, is juist het doorbreken van dit soort militaristisch 'staatsdenken', waarvan zowel de grote meerderheid van de Turken als de Koerden slachtoffer zijn," repliceerde Coskun. Die ook nog citeerde uit gevangenisbrieven van Osman Murat Ulke over dit gevoelige onderwerp.
Een andere getuigenis die veel indruk maakte was die van Mustafa Ünalan, een dertigjarige Turkse dienstweigeraar uit Berlijn, die als eerste in Duitsland zijn erkenning als politiek vluchteling kreeg, onder meer op basis van zijn volgehouden dienstweigering. Mustafa is al sinds 1990 actief in de 'Kampagne gegen Wehrpflicht, Zwangsdienste und Militär'. Het 'Bundesambt', de Duitse staatsdienst die over de erkenning van politiek asiel oordeelt, heeft in juni 1997, na een jarenlang aanslepende juridische procedure, zijn aanvraag positief beoordeeld zonder opgave van redenen. In zijn aanvraag had Mustafa uitdrukkelijk vermeld welke gevaren hij, als bekend vredesactivist in Duitsland, zou lopen bij een eventuele uitwijzing naar Turkije. Ondertussen (in april 1998) heeft ook Cemal Sinci, een dertigjarige Turkse jurist en mensenrechtenactivist uit Frankfurt, zijn aanvraag tot politiek asiel op basis van legerdienstweigering, positief beantwoord gezien. Duidt dit op een kentering in het Duitse asielbeleid of is het puur toeval? Voor vele deelnemers aan het Marburg-seminar alvast voldoende reden om met nog meer overtuiging de slopende asielprocedure verder te zetten.
Met dit seminar wilden de organisatoren hen hierbij een hart onder de riem steken en de ontmoetingsmogelijkheden van de Turkse en Koerdische dienstweigeraars in Duitsland versterken.
Jan Van Criekinge
lid Raad van Bestuur en Politieke Raad 'Forum voor Vredesactie', Brussel
Dit artikel is in bewerkte vorm overgenomen uit het Belgische Magazine voor Vredesactie (nr. 181)
www.vredesactie.be
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De ontvoering van Sakik is aanleiding tot tal van speculaties. Hoe wist Turkije dat Sakik op weg was van Dohuk naar Erbil? Speelde de KDP dubbelspel en heeft de partij Sakik uitgeleverd aan Turkije? Waarom begon Sakik zijn reis in gezelschap van slechts twee lijfwachten, terwijl de weg tussen Dohuk en Akra door gevaarlijk niemandsland loopt? De Turkse pers komt er achter dat het kabinet niet op de hoogte was van de geheime operatie en vraagt zich af van wie de opdracht afkomstig is? De operatie werd uitgevoerd door speciale legereenheden van het Turkse leger. De Turkish Daily News van 15 april en de Hürriyet van 18 april spreken van A- en B-eenheden van de Ozel Haraket Timler (Speciale Actieteams). Naar Amerikaans voorbeeld worden ze ook wel Delta Forces genoemd. De Ozel Haraket Timler spelen sinds 1992 een cruciale rol in de contra-guerrillastrategie van het Turkse leger. De A-teams bestaan uit officieren, de B-teams uit zowel officieren als onderofficieren. De A-teams zijn volgens de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch de meest uitgesproken elite- en anti-guerillaeenheden van het Turkse leger. Zij vallen onder het Ozel Harp Dairesi, het Bureau voor Speciale Oorlogsvoering en zijn direct verantwoording schuldig aan de generale staf. Het is daarom waarschijnlijk dat de order voor de arrestatie van Sakik direct afkomstig is van dit bureau of de generale staf.
Bij de arrestatie van Semdin Sakik zijn in de Turkse pers de nodige vraagtekens gezet. Volgens sommigen heeft Turkije zichzelf geen goede dienst bewezen met de gevangenneming van Semdin Sakik. Hiervoor noemen zij twee redenen. Ten eerste zou de gevangenneming andere PKK-dissidenten ervan weerhouden te vluchten. Het lot van Semdin Sakik is immers geen lonkend perspectief. Ten tweede zou Semdin Sakik in vrijheid een grotere bedreiging zijn voor de PKK dan in gevangenschap van Turkije. In samenwerking met andere ex-PKK'ers zou Semdin Sakik een nieuw machtscentrum kunnen opbouwen en zo de desintegratie van de PKK bevorderen, aldus Turkse commentatoren. Contacten tussen Semdin Sakik en Sari Baran duidden hierop. Sari Baran is een ex-ARGK-commandant en ex-centraal comitélid van de PKK, die samen met Memet Sener in 1991 PKK-Vijin oprichtte (zie ook het kader PKK-dissidenten). Er zou zelfs sprake zijn dat Semdin Sakik contacten onderhield met de in Europa levende PKK-dissidenten Kesire Yildirim (de ex-vrouw van Abdullah Öcalan), Huseyin Yildirim (geen familie) en Selim Curukkaya.
Zo haalden de Turkse autoriteiten de moord op Olaf Palme weer uit de kast. Semdin Sakik zou verklaard hebben dat de PKK de moord op zijn geweten heeft. Maar deze verklaring, waaraan internationaal weinig geloof wordt gehecht, is door Turkije weer ingetrokken. Oude beschuldigingen tegen Griekenland worden herhaald. Uit verhoren met Sakik zou blijken dat Griekenland de PKK steunt, maar nieuwe bewijzen hiervoor kan Turkije niet leveren. In Turkije zelf trachten de Turkse veiligheidsdiensten rekeningen te vereffenen en prominente personen uit te schakelen. De IHD-voorzitter Akin Birdal wordt beschuldigd voor de PKK te werken. Volgens Sakik zou Abdullah Öcalan ooit gezegd hebben: "Birdal is ons geweer in Turkije." Ook de bekende journalisten Birand en Candar worden beschuldigd eigenlijk voor de PKK te werken. De twee journalisten zien een schorsing van hun krant tegemoet en op Akin Birdal is een moordaanslag gepleegd. Met zes kogels in zijn lichaam is Birdal opgenomen in het ziekenhuis, maar hij heeft de aanslag overleefd. De mensenrechtenorganisatie IHD houdt de Turkse staat verantwoordelijk voor de aanslag. Hadden de verklaringen van de autoriteiten dat Birdal voor de PKK werkt hem immers niet en public als legitiem doelwit aangewezen voor de contra-guerrilla? De nationale en internationale verontwaardiging over de aanslag op Birdal leidt ertoe dat Turkije binnen enkele dagen de daders arresteert. Deze blijken banden met de Grijze Wolven te hebben en in contact te staan met sleutelfiguren in de contra-guerrilla (zoals de Ozel Tim, en de huurmoordenaar met de codenaam Yesil).
In een verklaring van Semdin Sakik, die door het Kurdistan Informatie Centrum uit Amsterdam op 12 april 1996 op internet is gezet en daar nog steeds (begin juni '98) staat, stelt Semdin Sakik dat een (PKK-) aanbod voor een politieke oplossing door Turkije geweigerd is, maar desondanks nog steeds van kracht is. Maar Semdin Sakik spreekt in deze verklaring ook zijn ongeloof uit over vermeende pogingen van Mesut Yilmaz te werken aan een politieke oplossing van het conflict. Semdin Sakik stelt in deze verklaring dat de guerrillastrijd 'verdiept' en de oorlog 'verder doorgevoerd' moet worden. Aan de andere kant verweet Öcalan nog dit jaar zijn commandanten ervan, waaronder Sakik, onvoldoende strijd te leveren. Maar in zijn rol als vredesduif biedt Abdullah Öcalan aan Turkije op 10 april jongstleden voor de zoveelste keer een wapenstilstand aan. "Als er de mogelijkheid is voor een politieke dialoog, zal ik laten zien dat wij een verrijking zijn voor Turkije," verklaarde Abdullah Öcalan. "Wij willen de staat niet omverwerpen, maar herstructureren." In de uitzending schetste Öcalan de contouren van een dergelijke herstructurering. De eerste herstructurering is dat de staat de verschillende identiteiten van volkeren en culturen erkent. Volgens Öcalan is dat niet in strijd met het gedachtengoed van Mustafa Kemal, die zijn politieke project duidde met de woorden: "Ik leg deze weg af in de naam van de Turken en Koerden." De tweede herstructurering van de staat die volgens Öcalan nodig is, is een pluriform begrip van democratie. Ten derde zal Turkije de weg van het geweld moeten verlaten.
De PKK wil de politieke weg inslaan, zo denkt ook Dogu Ergil, hoogleraar aan de Universiteit van Ankara. "De PKK moet wel een nieuwe weg bewandelen. Öcalan weet dat de wereld de PKK in haar huidige vorm niet kan aanvaarden. Ze willen de wereld laten zien dat zij een politieke organisatie zijn," aldus Ergil in de Trouw van 22 mei jongstleden. Hij verwacht echter ook dat de politieke weg tot conflicten en tegenstellingen in de PKK zal leiden. "De PKK kan in het Midden-Oosten alleen overleven als het een oorlogsmachine blijft, anders trekt Syrië zijn steun terug. De PKK is eerder een gevangene dan een gast van Assad (de Syrische president, JJ). Daarom verwacht ik binnenkort een confrontatie tussen de Europese vleugel van de PKK en de PKK in de bergen. De PKK'ers in Europa weten hoe ze politiek moeten bedrijven. Ze weten dat ze met diplomatie meer kunnen bereiken dan met wapens," aldus Dogu Ergil. Over de Turkse machthebbers is de professor minder optimistisch. Het geloof van Turkije in de militaire weg is nog ongebroken. "De Turkse staat is gewend alle problemen met geweld op te lossen. Het kent geen weg van de dialoog." Volgens Dogu Ergil hebben de huidige machthebbers echter veel steun onder de bevolking verloren, waardoor de mogelijkheden voor de democratiseringsbeweging toegenomen zouden zijn.
Joost Jongerden
DissidentenSemdin Sakik is niet de eerste en waarschijnlijk ook niet de laatste prominente PKK-dissident. In 1988 stapten Huseyin Yildirim en Kesire Yildirim uit de PKK. Huseyin Yildirim verzette zich tegen het beleid burgers tot militair doel te nemen. Ook vond Huseyin Yildirim dat Abdullah Öcalan zich in een interview met de krant Milliyet te vriendelijk had uitgelaten over Turkije. Yildirim, die naar Europa vluchtte en op wie in het dorpje Retranchement in Zeeland (NL) een mislukte moordaanslag gepleegd werd, bepleitte een democratische en heropgerichte PKK.Memet Sener voegde in 1991 de daad bij het woord. Deze prominente PKK'er beschuldigde Abdullah Öcalan ervan de partij te leiden als een dictator. Volgens Sener had Apo (Abdullah Öcalans bijnaam) de partij om het leven gebracht door alle instituties uit te schakelen. Hij schreef dit ook in een vlugschrift dat hij ondertekende met PKK-Vijin (PKK-Heropgericht). ARGK-commandant Sari Baran sloot zich met een handvol guerillastrijders aan bij Sener. Sener werd in 1992 in het Syrische Kamisli vermoord. Sari Baran leidt de PKK-Vijin vanuit Dohuk, Iraaks-Koerdistan. Baran herhaalt de kritiek van Sener. "Er bestaat geen enkel comité meer in de partij, ook geen centraal comité. Alles is geformaliseerd en ondergeschikt gemaakt aan Apo en Apo doet wat hij wil." Baran lijkt echter, net als Semdin Sakik, een aanhanger van de 'harde lijn'. Directe aanleiding voor zijn vertrek uit de partij is een besluit van Abdullah Öcalan om onderhandelingen te voeren met Turkije over een federatie. Volgens Baran is dit het begin van het einde. "Onderhandelingen beginnen over een federatie en eindigen met een TV-station." Hij lijkt een tegenstander te zijn van een politiek vergelijk. In 1993 vluchtte Selim Curukkaya vanuit Syrië naar Duitsland. Ook hij gebruikte het argument van 'gebrek aan democratie' tegen Abdullah Öcalan en schreef daar zelfs een boek (PKK, die Dictatur des Abdullah Öcalan) over. Ook Selim Curukkaya stelt dat Abdullah Öcalan de partij-instituties heeft opgeheven en de discussie in de partij heeft gesmoord. Apo heeft de PKK geconsumeerd. Verschillende PKK prominenten zouden de PKK ontvlucht zijn, sommigen zelfs naar Turkije overgelopen. Semdin Sakik is de meest prominente en vooralsnog de laatste in de reeks van dissidenten. Naar verluidt hebben Sari Baran en Semdin Sakik contact met elkaar gehad. Of beide dissidenten ook tot een praktische overeenstemming kwamen is niet bekend, maar is gezien de gevangenneming van Sakik ook niet relevant meer.
|
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Noot: India Today international, 18 mei 1998
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Door die internationale complicaties gaat het om veel meer dan de vraag of deze landen kernwapens mogen hebben. Waarom heeft de Indiase regering besloten om juist nu haar Bom tot ontploffing te brengen? Een van de belangrijkste beweegredenen is de stand van zaken in de regionale nucleaire wapenwedloop, die een kritiek punt bereikt heeft. Zowel India als Pakistan zijn al jaren in het bezit van een kernwapen, althans de mogelijkheid om een kernwapen te produceren. India had dat in 1974 al bewezen met een kernproef; Pakistan heeft dat nu ook aangetoond. China heeft al veel langer de mogelijkheid om Indiase doelen met kernwapens te bestoken.
Internationale militaire deskundigen veronderstellen dat India en Pakistan in ieder geval snel kernbommen voor vliegtuigen in elkaar kunnen zetten. Vliegtuigen kunnen echter worden neergeschoten. Met ballistische raketten is de kans op succes aanzienlijk groter. Grote delen van de nucleaire arsenalen van bijvoorbeeld de VS, Rusland en China worden per raket vervoerd. De vraag is of India en Pakistan deze technologie inderdaad ontwikkeld hebben tot het punt dat ze hun beproefde kernwapens met die raketten kunnen vervoeren. Over deze kwestie verscheen in het militaire vakblad Jane's Intelligence Review afgelopen januari een uitgebreid achtergrondartikel. De conclusie van dat artikel is als volgt samen te vatten. India heeft een middellange afstandsraket in gebruik, de Prithvi, die vermoedelijk kernkoppen kan dragen. Bereik is 350 km. Pakistan heeft de M-11, een middellange afstandsraket uit China geïmporteerd die daartoe in staat is; het bereik is 280 km. Daarnaast werken beide landen aan het ontwikkelen van lange afstandsraketten die tot in zuid-India en diep in China kunnen reiken. Deze zijn nog in ontwikkeling.
Beide landen lijken dus al een beperkte capaciteit te bezitten om kernkoppen te lanceren per raket. China daarentegen heeft een nucleaire slagkracht klaar staan. De rede voor het verder ontwikkelen van de Indiase kernmacht heeft deels te maken met de Chinese raketten, die gezien worden als een directe dreiging. China op haar beurt wantrouwt de nucleaire ontwikkeling van India en heeft als tegenzet de ontwikkeling van nucleaire wapens in Pakistan gesteund. In de afgelopen jaren zijn herhaaldelijk onthullingen gedaan in de pers over leveranties door China aan Pakistan van hoogwaardige technologie voor het ontwikkelen van kernwapens, tot en met de blauwdruk van een kernwapen.
Dat het hier om meer gaat dan bureaucratische obstructie blijkt uit een verklaring die op 9 juni werd uitgegeven door een achttal landen onder leiding van Zuid-afrika, Zweden en Egypte. Daarin werd openlijk aangedrongen op verdergaande stappen naar nucleaire ontwapening. Zo'n openlijke stellingname duidt op grote bezorgdheid onder steeds meer staten over de opstelling van de permanente leden van de Veiligheidsraad, ook wel beschreven als 'de kernwapenclub' door de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken tijdens een recente persconferentie in Genève.
Een hele reeks ontwikkelingen wijzen er inderdaad op dat de 'officiële' kernwapenstaten geenszins van plan zijn om nucleair te ontwapenen. Frankrijk, China en het Verenigd Koninkrijk nemen een afwachtende houding aan. De VS en Rusland, zeggen ze, moeten eerst maar nucleair ontwapenen via de zogenoemde START-verdragen. In Rusland is er een sterke oppositie tegen het ratificeren van het START-II-verdrag in het parlement, de Doema. Zelfs al wordt dit verdrag uiteindelijk ondertekend, zullen er nog steeds aan beide zijden 3500 kernkoppen overblijven.
Uit die documenten blijkt dat het hervormingsproces van de nucleaire strijdkrachten dat door de Amerikaanse regering op gang werd gezet na het einde van de Koude Oorlog, uiteindelijk is uitgemond in een zogenaamd Presidential Directive 60 (PDS 60), dat Clinton in november 1997 ondertekende. Volgens die directive zal de VS zich niet meer hoeven voor te bereiden op een langdurige nucleaire oorlog. Daardoor kan het nu toe met veel minder kernwapens. Men krijgt als het ware meer efficiency uit een kleiner aantal kernkoppen. Dat worden er uiteindelijk 3.200, die in een constante staat van paraatheid worden gehouden. De bestaande kernmacht wordt verbeterd, slagvaardiger en efficiënter gemaakt.
De VS heeft een slordige $45 miljard uitgetrokken om deze kernwapens de komende 10 jaar slagvaardig en op peil te houden. Dit geld wordt uitgegeven in het kader van het Stockpile Stewardship Program, dat pretendeert alleen maar tot doel te hebben om de kernwapens veilig te bewaren, maar in feite veel verdergaand onderzoek financiert.
In een Amerikaans overheidsdocument over dit programma dat in april j.l. openbaar werd gemaakt door onderzoekers wordt onomwonden geschreven dat het de bedoeling is om "nieuwe nucleaire opties tegen zich ontwikkelende dreigingen" te ontwikkelen.
De weg naar het inzetten van een ander beleid wordt al jaren bepleit door een illuster gezelschap van generaals, admiraals en vooraanstaande politici. Het Canberra-rapport, geschreven door een commissie van gezaghebbende deskundigen en politici zoals de voormalige Amerikaans minister van defensie McNamara, pleitte in augustus 1996 voor het afschaffen van tactische kernwapens (zoals de bommen op Volkel) en het zogenaamde de-alerten. Het scheiden van de kernkoppen van de lanceerplatformen. Dit is vooral van belang omdat de strategische raketten nog altijd klaar staan om binnen enkele minuten gelanceerd te worden. Een internationale groep generaals, waaronder de voormalige opperbevelhebber van de Amerikaanse strategische kernwapenmacht Butler, hebben in een verklaring eind 1996 ook gepleit voor vergelijkbare stappen.
Begin dit jaar bepleitten ook meer dan 100 internationale dit verzoek. Daaronder schaarden zich in Nederland ook de voormalige premiers Van Agt en Lubbers, evenals ex-minister van defensie Relus ter Beek, naast wereldleiders zoals Carter, Gorbatsjov en Mandela.
In plaats van de simplistische weg te volgen naar een uitbreiding van de bestaande verdragen, die niet werken en zelfs een negatief precedent zetten, is het veel verstandiger om nieuwe afspraken te maken. Afspraken die niet op belerende wijze de les lezen aan twee staten die een aanzienlijk deel van de wereldbevolking vertegenwoordigen, maar een nieuw aanbod doen voor een werkelijk wereldwijd proces van kernwapenontmanteling.
Zo circuleert er al maanden een voorstel voor een nucleaire ontwapeningsconventie, vergelijkbaar met de verdragen die zijn afgesloten om chemische en biologische wapens te verbannen. Dit concept-verdrag is door Costa Rica geïntroduceerd in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Er zouden verklaringen kunnen worden afgelegd waarin een reële ontwikkeling naar nucleaire ontwapening wordt aangekondigd. Op zijn minst zou de sabotage van elke vooruitgang naar nucleaire ontwapening in het kader van de onderhandelingen in Genève moeten worden gestaakt.
Zulke stappen garanderen geenszins een soepele houding van India en Pakistan betreffende hun eigen nucleaire strijdkracht. Maar de druk op die landen wordt aanzienlijk hoger als er daadwerkelijke stappen naar nucleaire ontwapening worden genomen, in plaats van de komedie die zich tot nu toe heeft afgespeeld.
Wat gebeurt er als zulke stappen worden afgewezen? Ook daar zijn al aanwijzingen voor. Door de Pakistaanse ambassadeur in Egypte en krantenberichten uit Israël wordt gespeculeerd over een nieuwe nucleaire as, namelijk tussen Israël en India. Het zou inderdaad wel eens aantrekkelijk kunnen zijn voor Israël, de derde niet-officiële kernwapenstaat naast India en Pakistan, om gemene zaak te maken met de eerste. Dit met de strategische bedoeling om een tegenwicht te vormen voor een Pakistaans-Islamitische bom, die misschien ooit tegen Israël kan worden aangewend.
Een dergelijke samenwerking lijkt een voor de hand liggende tegenzet op pogingen om India te isoleren. Een voortzetting van de regionale nucleaire wapenwedloop ligt dus in het verschiet. De risico's die zo ontstaan voor de naburige staten zijn immens. Het gaat niet om een zaak van moraliteit, waarin men de hypocrisie van de kernwapenstaten afwijst. Die is vanzelfsprekend. Veel belangrijker is dat de veiligheid van de kernwapenstaten en hun bondgenoten zelf wordt aangetast als ze doorgaan op de ingeslagen weg. Een compromis is noodzakelijk en dat kan alleen een breed gedragen afspraak om nucleair te ontwapenen inhouden. Als dit simpelweg als een confrontatiekwestie wordt gezien dan is escalatie onvermijdelijk. Het veiligheidsrisico dat genomen wordt als men daadwerkelijk nucleair ontwapent is vele malen kleiner dan het risico dat gelopen wordt met de nu ingeslagen weg.
Karel Koster
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Nederlandse wapenleveranties konden de afgelopen jaren zonder al te veel problemen en in alle openheid plaatsvinden. Al lange tijd behoren India en Pakistan tot de vijftien grootste wapenimporteurs ter wereld en zijn daarom een aantrekkelijke afzetmarkt. Vooral India doet veel van haar militaire boodschappen in Nederland. Over de eerste helft van de jaren negentig was Nederland na Rusland en Groot-Brittannië (en vóór de VS!) de derde leverancier van wapens aan India. Uit vertrouwelijke cijfers blijkt dat Nederland tussen 1990 en de eerste helft van 1997 vergunningen verleende voor de export van militaire apparatuur naar India met een waarde van ruim 237 miljoen gulden. Hoewel Pakistan een bestemming van iets minder financieel belang is, was het in diezelfde periode nog altijd goed voor orders ter waarde van ruim 51 miljoen gulden. Hiermee nemen beide landen te zamen bijna 10 procent van de Nederlandse wapenexport naar niet-NAVO-landen voor hun rekening.
Een en ander staat in schril contrast met wat de Tweede Kamer wordt verteld. Het voorstel dat CDA'er Van Aardenne eind 1996 deed om op basis van de beleidscriteria geen wapens meer te leveren aan landen als India en Pakistan maakte op minister Van Mierlo weinig indruk. "Dat Nederland in het algemeen grote terughoudendheid betracht ten opzichte van leveringen aan India en Pakistan betekent, dat de aard van de gevraagde leveringen grondig wordt bekeken. De bepaald niet afnemende spanningen rond Kashmir kunnen de komende jaren zeker effect hebben op het vergunningenbeleid." (noot 1) Op welke manier dat dan gevolgen zou hebben liet hij in het midden. Van Mierlo lijkt echter bijzonder slecht geïnformeerd. Wanneer nog geen halfjaar later de nieuwste cijfers bekend worden blijkt India in 1996 haar opdrachten aan de Nederlandse industrie juist explosief te hebben verhoogd. In een jaar tijd verleent Nederland exportvergunningen voor een bedrag nog hoger dan het totaal over de periode 1990 tot 1996.
Ook Delft Instruments (DI) is in India een goede bekende. Deze specialist op het gebied van optische elektronica opereert eveneens in nauwe samenwerking met Bharat Electronics. De joint venture BE-Delft Electronics produceert zogenoemde beeldversterkers. Samen met een Indiaas onderzoekslaboratorium ontwikkelt Delft Instruments vuurleidingsapparatuur voor de Arjun, Indiaas eerste zelfgebouwde tank. Duidelijk is al dat de tanks vooral aan de grens met Pakistan zullen worden opgesteld.
De Nederlandse wapenindustrie leunt in India dus zwaar op Bharat Electronics. Ondanks de Amerikaanse maatregelen maakt Nederland zich veel minder druk over BEL. De militaire industrie kan vrij ongestoord zijn gang gaan, gedekt door een minister van buitenlandse zaken die het parlement voorhoudt dat onze wapenhandel met India en Pakistan maar weinig om het lijf heeft.
Een van de meest omvangrijke Nederlandse transacties van de laatste jaren betrof de verkoop van de overtollig geworden Poolster. Dit bevoorradingsschip van de Nederlandse marine ging in 1994 voor 9,65 miljoen gulden over in Pakistaanse handen. Bevoorradingsschepen vervullen een spilfunctie in de maritieme logistiek, bijvoorbeeld door het bijtanken van gevechtsschepen en het aanvoeren van munitie. De Nederlandse marine is ook betrokken bij de opleiding van Pakistaans marinepersoneel voor zowel onderzeeërs als mijnenjagers.
Twee andere grote leveranties betreffen die van Stork-Wärtsilä Diesel en HSA. In het eerste geval gaat het om aandrijvings- en schokdempingssystemen voor drie Pakistaanse mijnenjagers, die door een Frans/Belgisch/Nederlands consortium zijn gebouwd. In het geval van HSA gaat het om zes radarsystemen voor Pakistaanse fregatten.
Tenslotte heeft Pakistan de afgelopen jaren ook het een en ander aan vliegend materieel in Nederland gekocht. In 1994 nam het voor naar schatting twee miljoen gulden vier Alouette-helikopters over van de Nederlandse luchtmacht. Verder beschikt het leger over vijf Fokker F-27's, waarvan er drie na 1990 werden aangeschaft. Omdat ze onbewapend zijn geleverd, zijn deze leveranties waarschijnlijk nooit opgenomen in de Nederlandse wapenexportcijfers.
Frank Slijper
Dit artikel is een bewerkte versie van een paragraaf uit het onlangs bij uitgeverij Papieren Tijger verschenen boek 'De Nederlandse wapenhandel in de jaren '90'
Noot: Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 22 054, nr.25
Terug naar tekst
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
's Ochtends stond de vraag naar de (psychologische en sociologische) betekenis van televisiegeweld centraal. De twee eerste sprekers, mediapsycholoog prof. dr. Jo Groebel en socioloog prof. dr. Heerikhuizen (UvA), gaven een wetenschappelijke verklaring.
De drie sprekers in het middagprogramma, Ellen Wagenaar (lerares Frans en lid van de Werkgroep), Cor Crans (directeur van de Nederlandse filmkeuring) en Jan Willem Bult (eindredacteur van de KRO-jeugdtelevisie), deden praktische aanbevelingen om kinderen en jongeren te beschermen tegen gewelddadige televisie.
Groebel bevestigt dat op televisie veel geweld te zien is. In Europa is gemiddeld vijf keer per uur een gewelddadige activiteit op televisie te zien. In de VS is dat het dubbele. Het zijn ook vooral Amerikaanse films die geweld tonen. Groebel komt met een nuchtere verklaring hiervoor: 'geweld is een universele taal.' Iedereen begrijpt het, in tegenstelling tot bijvoorbeeld erotiek, dat veel meer cultuurgebonden is. In een multiculturele samenleving als de VS is er behoefte aan een universele taal.
Wat is de aard van het geweld? Dus: hoe komt het over, hoe zit het in elkaar? In 75 % van de gevallen wordt het voorgesteld als plezierig, statusverhogend, lost het problemen op, heeft het geen (nadelige) gevolgen. Het perspectief van de slachtoffers ontbreekt. Dit geweld onttrekt zich aan gangbare definities van geweld als iets dat schade doet.
Onze lichamelijke reactie op een onverwachte situatie of beeld is meestal sneller dan onze gedachten (cognitie) erover. Beelden van geweld doen bij uitstek een beroep op deze snelle reflex. Mannen blijken in risicovolle situaties meer aangename prikkels te ervaren dan vrouwen. Dit zou een overblijfsel kunnen zijn van een situatie waarin mannen zich voor de jacht in gevaar moesten begeven. Overigens is in de dierenwereld weglopen de meest voorkomende reflex in gevaarlijke situaties.
Identificatie met een meestal stralende held levert, vooral voor mannen, ook een emotionele winst op. Uit onderzoek dat Groebel voor de UNESCO gedaan heeft, blijkt dat dit mechanisme over de hele wereld geldt, zeker ook in oorlogsgebieden, zoals Togo, Tadjzikistan en Angola. Televisiebeelden bevestigen de ervaringen van de oorlog en versterken het gevoel dat oorlog een natuurlijke situatie is en dat geweld loont.
Mediabeelden hebben grote invloed op ons wereldbeeld (cognitief aspect). 90 % van de kinderen in New York denkt bijvoorbeeld dat mensen door moord aan hun einde komen. De angst die mediabeelden oproepen kan op de lange termijn doorwerken, een structureel karakter krijgen.
Tenslotte heeft TV-geweld ook een sociale functie. Het kan deel zijn van groepsrituelen. Zo kijken leden van gangs gezamenlijk naar zeer gewelddadige films om te bewijzen dat ze 'ertegen' kunnen, zonder dat ze per se plezier beleven aan de films.
In de afgelopen 500 jaar zijn in West-Europa de burgers geleidelijk aan ontwapend terwijl de overheid een monopolie op geweld heeft verworven. Het monopolie op geweld en op belastingheffing zijn belangrijke steunpilaren van de staat. Een gevolg hiervan is dat het straatgeweld tot een minimum beperkt is. Tegelijkertijd beschikt de overheid over een enorm geweldspotentieel dat weliswaar zelden ingezet wordt, maar wel de basis vormt van een machtige bureaucratie. De macht van de overheid is zo groot dat die slechts zelden uitgedaagd wordt. De inzet van geweld is daarom in de afgelopen 50 jaar ook zelden nodig geweest.
De 'pacificatie van de bevolking' gaat gepaard met de taboesering van geweld. Geweld wordt onderwerp van fantasie, wat tot uitdrukking komt in een populaire cultuur waarin gewelddadige films een belangrijke rol spelen. De dreiging die uitgaat van de geweldsarsenalen van de overheid is in die films een terugkerend thema. Van Heerikhuizen illustreert dit aan de hand van het begin van de Rambo-film First Blood.
Van Heerikhuizen snijdt met zijn betoog een lastige kwestie aan voor pacifisten. Als televisiegeweld een uitlaatklep is voor allerlei angsten en gevoeligheden van machteloze burgers, wat voor boodschap zend je dan uit als je pleit voor het terugdringen ervan en wat stel je ervoor in de plaats? En: past een pacifistische mentaliteit onder de burgers niet perfect in het streven van de machtige overheid om haar bevolking te pacificeren?
De huidige gang van zaken bij de filmkeuring bevat goede elementen voor degelijk toezicht. Het is allereerst neutraal en onafhankelijk. De veertig medewerkers (twintig mannen en twintig vrouwen) hebben verschillende maatschappelijke en culturele achtergronden, maar hebben wel een deskundigheid op het gebied van film/media. De overheid en de zendgemachtigden hebben geen zeggenschap over de keuring. De keuring vindt plaats aan de hand van standaardformulieren, met verwijzing naar specifieke scènes. Sinds enige tijd is er twee keer per jaar overleg met de Duitse filmkeuring. Crans pleit voor een Europees beleid en een uitbreiding naar andere media, zoals het Internet.
Op dit moment besteden de omroepen veel te weinig aandacht aan het gedrag en de behoeften van de kijkers. Zo blijkt uit kijkersonderzoek dat slechts 10 % van de kijkers van het Jeugdjournaal tot de doelgroep behoort, terwijl er 75 % peuters en kleuters naar kijken. Dit is te wijten aan de slechte programmering, na Sesamstraat. De publieke omroepen bieden 's ochtends, met name tussen 7 en 8, geen kinderprogramma's aan omdat 'televisiekijken niet goed is,' terwijl veel kinderen juist dan televisie kijken. Ook het beleid waarbij kindertelevisie als één categorie telt en dus altijd maar op één kanaal te zien is (meestal Nederland 3) belemmert het aanbod van kwalitatieve jeugdtelevisie.
Deze vraag raakte een belangrijke kwestie die in de loop van de dag steeds naar voren kwam, namelijk dat beelden van geweld niet zonder meer uitgebannen moeten worden. Belangrijker is de vorm die het krijgt en hoe het (sociaal) ingebed is. Er was bijvoorbeeld een algehele consensus dat het slecht is voor kinderen als ze in hun eentje met beelden van geweld geconfronteerd worden. Juist kinderen die ook in andere opzichten aan hun lot overgelaten worden, zullen alleen televisiekijken. De journaals (zeker het 6 uur-journaal) zouden daar rekening mee moeten houden.
Stijn van der Putte
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De Wet GMD bepaalt dat dienstplichtigen en militairen een beroep kunnen doen op de Wet GMD. Een dienstplichtige is iemand die 'geschikt is verklaard.' Goedgekeurd dus. Alle jongens werden gekeurd nadat zij op hun zeventiende jaar waren ingeschreven in het militair register. Gewetensbezwaarden die 'niet geschikt' werden verklaard, hoefden geen beroep op de wet GMD te doen. Wie wel geschikt was, kon dit te allen tijde wel doen.
Sinds de opschorting van de opkomstplicht wordt iedereen echter nog wel ingeschreven, maar niemand meer gekeurd. Gewetensbezwaren kunnen dus pas weer kenbaar worden gemaakt als de opkomstplicht weer ingevoerd zou worden.
Voor gewetensbezwaarden is het geen prettig vooruitzicht nooit of pas in crisistijd, als de opkomstplicht weer wordt ingevoerd, hun bezwaren kenbaar te kunnen maken. Daarom zou in het wijzigingsvoorstel van de Wet GMD vastgelegd moeten worden dat ook de 'ingeschrevenen' een aanvraag tot erkenning van hun gewetensbezwaren kunnen indienen.
Een minder verregaande oplossing zou het instellen van een registratie van gewetensbezwaarden door het ministerie van defensie kunnen zijn. De ingeschrevene kan dan verzoeken dat in het register wordt opgenomen dat hij gewetensbezwaren heeft. De gewetensbezwaarde kan dan als de opkomstplicht weer wordt ingesteld aantonen dat hij reeds geruime tijd gewetensbezwaren tegen de militaire dienst heeft, en dat hij dus geen 'gelegenheidsweigeraar' is.
Door het in werking treden van de Kaderwet dienstplicht is een tweede probleem ontstaan. Wie nu nog een dienstweigerprocedure tegen zich heeft lopen en voor erkenning vatbare gewetensbezwaren heeft, kan niet langer een beroep doen op de Wet GMD. Hij wordt dus toch gestraft wegens eerdere weigering van de militaire dienst. Het wijzigingsvoorstel van de Wet GMD bevat geen overgangsregeling voor deze groep.
Het derde probleem bestond al jaren: de vervangende dienst duurt langer dan de militaire dienst. De regering zet in de bij het wijzigingsvoorstel behorende memorie van toelichting schaamteloos uiteen waarom dat zo is: het dient als extra gewetenstoetsing en compensatie voor de ontberingen die een militair dienstplichtige ondervindt. Alsof de toetsting door de Commissie ondeudelijk geschiedt en alsof de toetsing voor de betrokkene een pretje is. Bovendien is de gewetensbezwaarde al extra tijd kwijt: de duur van de erkenningsperiode en de wachttijd op een tewerkstellingsplek. Helemaal hilarisch is vervolgens het argument van de regering dat de extra lengte van de vervangende dienst nodig is om het ministerie tijd te geven een tewerkstellingsplaats te vinden: de klok van de vervangende dienst begint toch pas te tellen als die plaats gevonden is? Kortom, er zijn geen redenen om de vervangende dienst langer te laten duren dan de militaire dienst.
Kasper Heijting
Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 990.
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
In de jaren 1945-1950 werden stay-behind netwerken opgezet in Noorwegen, de Benelux, Frankrijk, West-Duitsland, Italië, Zwitserland, Griekenland en Oostenrijk. In Nederland bestonden de oorlogsdiensten O(peratiën) en I(nlichtingen).
Oorspronkelijk hadden deze netwerken een drieledig doel: in geval van een bezetting (door het Warschau Pact) een geheime infrastructuur te organiseren voor inlichtingenwerk; voor de evacuatie van specifieke personen; voor ondergrondse activiteiten zoals het plegen van sabotageacties en, waar mogelijk, guerrilla-oorlogsvoering (partisanen). Min of meer afhankelijk van lokale politieke omstandigheden werd een vierde doelstelling daaraan toegevoegd: het hebben van een infrastructuur welke ingezet kon worden tegen een binnenlandse communistische verkiezingsoverwinning of machtsovername.
De coördinatie tussen deze organisaties van de diverse staten vond op verschillende niveaus plaats:
Wat de militaire tak betreft geschiedde dit eerst (1949-1951) door middel van het Comité Clandestin de l'Union Occidentale (CCUO); vanaf april 1951 tot de opheffing via het Comité de Planning et de Coordination (CPC) van de NATO.
Vanaf 1957 (of 1958) via het Allied Coordination Committee (ACC) waaraan België, Luxemburg, Nederland, Engeland, Frankrijk en de VS deelnamen.
Gladio in Nederland
In de jaren '80 verschijnen er artikelen in de Nederlandse pers over wapenopslagplaatsen bij Heythuizen en Rozendaal. Veel aandacht wordt er noch door politiek noch door pers aan besteed. In 1985 wordt in een artikel in de Haagse Courant een overzicht gegeven van de inlichtingendiensten die ons land op dat moment telt. In die opsomming staat een tot dan toe geheel onbekende dienst genoemd: Operaties & Inlichtingen (O & I). Deze primeur heeft geen andere gevolgen dan wat (schrik-)reacties in kringen van ingewijden. Pas jaren later zal blijken dat O & I de Nederlandse variant van Gladio is, dat deze in ieder geval betrokken was bij gezamenlijke operaties met België in 1980, 1985, 1986, 1988 en dat Belgische agenten op hun beurt deelnamen aan een oefening in Nederland in 1990. Verder werden er driejaarlijkse trainingen opgezet door het Allied Coordination Committee.
In november en december 1990 vindt er in de Tweede Kamer een debat plaats over de Nederlandse Gladio-tak. Minister-president Lubbers deelt de kamer schriftelijk mede dat ook Nederland een stay-behind netwerk heeft met een 380-tal leden: O & I. Van sabotagegroepen, buitenlandse bemoeienissen, trainingskampen en dergelijke zou geen sprake zijn geweest. De enige taak van het netwerk is om bij een nieuwe bezetting van Nederland informatie te verschaffen aan de Nederlandse regering in ballingschap over de situatie in het bezette gebied en om de geestelijke weerbaarheid van de bevolking te versterken. De agenten komen voort uit kringen als: ambtenarij, werkgeversorganisaties, vakorganisaties, politieke partijen en de media (krantenredacties).
Zoals gebruikelijk als het om meer fundamentele zaken gaat vindt de Tweede Kamer dat er geen ander onderzoek nodig is naar deze netwerken.
Van de drie publikaties welke hier besproken worden zijn er twee die zich richten op de nationale (d.w.z.: Duitse en Oostenrijkse) en de Europese dimensies van Gladio. Het derde boek, Bomben aus Zweiter Hand, is een gedetailleerd onderzoek naar de bomaanslagen in Zuid-Tirol van de jaren '80. De gefascineerdheid van de auteur door het verschijnsel Gladio is begrijpelijk. Immers, tussen 1978 en 1992 speelde zich in dit gebied een reeks aanslagen af die in tegenstelling tot de separatistische activiteiten uit de jaren zestig op geen enkele manier verankerd was in de bevolking. De aanslagen richtten zich openlijk tegen het proces van etnische verzoening, dat ten slotte uitmondde in het autonomiestatuut van Zuid-Tirol binnen de Italiaanse staat.
Hoewel de gewelddaden getuigden van militaire expertise en tactisch inzicht werden uiteindelijk slechts enkele verwarde en halfcriminele daders gearresteerd. In hun omgeving weet Peterlini de aanwezigheid vast te stellen van verschillende figuren met connecties met Gladiogroepen en de Italiaanse inlichtingendiensten. Zou het kunnen zijn dat het anticommunistische Gladionetwerk, dat ten slotte de integriteit van het Italiaanse grondgebied moest garanderen in Zuid-Tirol is ingezet tegen de separatisten? En is er dan sprake van een ontsporing op laag niveau onder invloed van Italiaanstalige fascisten binnen het netwerk of gaat het om een centraal geleide operatie van de inlichtingendiensten?
Een definitief antwoord op deze vraag kan de auteur niet geven, hij ziet zijn werk als een opstapje naar verder onderzoek. De waarde van het boek is er echter in gelegen dat het door minutieus onderzoek van justitiële documenten, parlementaire verslagen, de lokale pers en gesprekken met betrokkenen ontoegankelijk materiaal verwerkt tot een spannende reportage. Dit maakt het tot een opvallend verschijnsel binnen de Gladio-literatuur die maar al te vaak bestaat uit een eindeloze herhaling van de oorspronkelijke onthullingen in combinatie met drieste maar onbewezen samenzweringstheorieën.
Es muss nicht immer Gladio sein richt zich vooral op de situatie in Oostenrijk, waarbij bovendien een kort overzicht gegeven wordt van hetgeen bekend is omtrent de stay-behind netwerken in Italië, Zwitserland, Zweden, Duitsland, België, Griekenland en Turkije. De opbouw van deze netwerken wordt geplaatst in het teken van de Koude Oorlogspolitiek van de jaren '50; waarbij zowel Engelse als Amerikaanse geheime diensten in Oostenrijk ijverig gebruik maakten van de old boys netwerken van (ex-)nazi's. Het boek is een eerste weerslag van de ontdekking in 1996 van een Oostenrijks Gladionetwerk met bijbehorende clandestiene wapendepots van de CIA.
Ook Gladio Die Geheime Terrororganisation der NATO doet een poging om de Gladiostructuren in Duitsland, Oostenrijk, Italië (lees: Zuid-Tirol] en Turkije in beeld te brengen en in een algemeen kader te plaatsen. Waarbij het ontbreken van democratische controle en het gebruik van dergelijke structuren voor binnenlandse politieke doelstellingen (bestrijding van links) voor Jens Mecklenburg het eigenlijke schandaal vormt. De focus van het boek ligt op de ontwikkeling van de netwerken in de BRD en de vervlechtingen tussen ex-nazi's, conservatieven en organisaties als de BDJ (Bund Deutscher Jugend). De laatste wordt als voorloper van Gladio in West-Duitsland beschouwd.
Het algemene overzicht wordt in een 15-tal bladzijden neergezet, waarbij de auteurs zich baseren op welgeteld 11 duitstalige bronnen. De nadruk ligt op de ontwikkeling van de geheime structuren binnen de context van de Koude Oorlog, de coördinatie ervan in NAVO-verband en het stilzwijgen van pers en politiek, na het bekend worden van deze affaires.
De stelling dat men aan de beperking de meester kent, gaat in dit geval niet op. Want in dit boek ontbreekt in het algemene overzicht in elk geval de link met de verloren koloniale oorlogen tussen '45 en '55. Vanuit de optiek van de heersende machten waren dit verloren anti-communistische oorlogen, welke alleen door nieuwe strategieën gewonnen hadden kunnen worden. Met name de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd leverde een bijdrage aan nieuwe strategische en tactische inzichten voor het voeren van een permanente oorlog met onconventionele middelen tegen het communisme.(noot 1) Namen als Guerin-Serac, Rauti, Gianetti en het "persbureau" Aginter vormen een schakel tussen deze nieuwe vormen van anti-communistische oorlogsvoering, de gevestigde militaire machten en uiterst rechtse kringen. Het concept van de strategie van de spanning wordt in deze kringen verder ontwikkeld, met als proefgebieden Griekenland, Turkije en Italië.
Het overgrote deel van het boek staat in het teken van de netwerken in Duitsland en Oostenrijk. Er wordt een (onvolledig) historisch overzicht gegeven van richtlijnen welke door de Nationale Veiligheidsraad (National Security Council) van de VS zijn opgesteld ten behoeve van de anti-communistische strijd. De ontwikkeling van de Bundes Nachrichten Dienst onder leiding van ex-generaal Reinhard Gehlen, waarbij voormalige(?) Nazi's een belangrijke rol speelden komt uitgebreid aan bod. Het gegeven echter dat de BND "lek" was, geïnfiltreerd door inlichtingendiensten uit Oost-Europese landen, waardoor BND-stay behind netwerken gecompromitteerd konden zijn, ontbreekt.
Jan van den Baard
Kees Kalkman
Noot: De romans De centurions en De pretorianen van Jean Larteguy geven een beeld van de wijze waarop militairen in de Franse koloniale oorlogen hun inzichten en tactieken aanpassen aan de guerrilla.
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Zo groots als het European Peace Congress opgezet en voorbereid was, zo klein was de uitkomst ervan. Twee jaar van voorbereiding had geresulteerd in een gründlich memorandum, dat door een werkgroep al ruim vier maanden voor het congres in twee talen gepubliceerd werd (zie VD AMOK jrg. 7, nr. 2). Bij de opening van het congres werd blij aangekondigd dat het inmiddels in zeven talen verkrijgbaar was. In de plenaire slotzitting verklaarde een werkgroep echter dat het memorandum nodig bijgesteld moest worden, maar dat dat niet zomaar tijdens het congres te doen was. Het memorandum, waarin menig congresganger zich wel had kunnen vinden, bleef daardoor in het luchtledige hangen. Ook andere verklaringen die wellicht door de applausmachine van de plenaire slotzitting geloodst hadden kunnen worden, bleven totaal onbesproken. Het congres nam zelfs niet het verzoek aan van de Russische Club Remarque om in een brief aan Jeltsin en de Doema hen aan te sporen het grondwettelijk recht op dienstweigeren nu eindelijk eens in een wet te regelen. Het congres verloor daardoor veel van de uitstraling die een dergelijke bijeenkomst van pakweg 750 Europese radikale vredesactivisten had kunnen hebben.
Brian Philips van Amnesty International kwam met hoopvollere berichten wat betreft dienstweigeren als mensenrecht. Dit jaar nog doen zich in de Raad van Europa grote kansen voor op vooruitgang. Het ziet er naar uit dat de Raad bereid is zich ook open te stellen voor adviezen van andere NGO's, naast het drietal dat nu een adviserende status heeft (waaronder Amnesty). Om die reden had Brian Philips 's avonds een informele kleine vergadering belegd om deze kansen optimaal te benutten. De resultaten van het CONCODOC project van de War Resisters' International kunnen hierbij zeer van pas komen.
Bart Horeman
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Neem het grensconflict Peru-Ecuador dat begin 1995 oplaaide. Het Verdrag van Rio de Janeiro dat in 1942 de annexatie bevestigde van een flink stuk stroomgebied van de Amazone door het Peruaanse leger, vindt tot op heden geen goedkeuring van Ecuadoriaanse zijde. Argentinië, een van de ondertekenaars van het verdrag, maakte vanaf maart 1995 een politieke crisis door, toen bleek dat hoge functionarissen betrokken waren bij de verkoop van wapens aan Ecuador. Het schandaal kwam naar buiten toen Ecuador een klacht indiende over onder meer de slechte kwaliteit van de wapens. Volgens gegevens verzameld door een onderzoeksproject van het Transnational Institute, stelde de Argentijnse Justitie onderzoek in naar de storting van twee miljoen dollar op een bankrekening in New York van Emir Yoma, ex-zwager en -adviseur van president Menem. Voor zijn verkiezing als president waren het Emir en zijn broer Amira geweest die kandidaat Menem in hun gezamenlijke thuisland Syrie in contact hadden gebracht met Monzer Al Kassar, een van de grootste wapenhandelaren ter wereld.
De exportorder bleek door Menem persoonlijk ondertekend te zijn. Zijn secretaris Alberto Kohan, een man waarvan wordt vermoed dat hij nauwe contacten met de CIA en de Israëlische inlichtingendienst Mossad onderhield, wordt beschouwd als de politiek verantwoordelijke figuur. Na vruchteloos geprobeerd te hebben deze verantwoordelijkheid af te schuiven op Venezuela als zogenaamde aankoper van de wapens, werden de minister van defensie en de commandant van de luchtmacht ontslagen. Dit kon echter niet voorkomen dat een nieuw schandaal aan het licht kwam over een eerder wapentransport naar Kroatië tussen 1991 en 1992. In beide gevallen was voor de financiële afhandeling gebruik gemaakt van schaduwfirma's in Uruguay, een land dat bekend staat om zijn wettelijke mogelijkheden voor dit soort duistere constructies. De commissies belandden uiteindelijk op bankrekeningen in de VS, Zwitserland en Luxemburg. In het geval van de transporten naar Kroatië was sprake van betrokkenheid door zowel de Italiaanse maffia als Argentijnse militairen uit de tijd van de dictatuur.
Het ging niet alleen om Argentinië. Ook Bolivia, goed voor een jaarlijks totaalbudget voor de gezamenlijke strijdkrachten van 150 miljoen dollar, kende eind 1993 een wapenschandaal. Het betrof 390 miljoen geweren en munitie met een geschatte waarde van 300 miljoen dollar en ex-Joegoslavië als bestemming. Twee betrokken generaals en een vice-admiraal werden beschuldigd van de vervalsing van exportdocumenten. Andere gearresteerden kwamen uit Duitsland, Oostenrijk, Israël en Iran. De wapens werden in beslag genomen in Portugal, en opnieuw bracht het onderzoek eerdere transporten aan het licht (1986-1987) van geweren, tanks en mortieren uit Bulgarije en Israël, met een onvermelde eindbestemming in Azië.
In de context van de internationale economische blokvorming zoeken de landen in Latijns Amerika een eigen toegang tot de wereldmarkt. De mondialisering leidt tot meer wettelijke mogelijkheden voor internationale transacties. Dat in het kielzog hiervan ook en misschien wel juist de illegale handel toeneemt, vaak met medeweten en soms zelfs met deelname van de politieke vertegenwoordigers van de 'jonge democratieën' is een thema dat men liever toedekt dan onder ogen ziet.
Theo Roncken
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Nu pas, 28 jaar later, is deze geheime operatie bekend geworden en wel door intensief journalistiek onderzoek. Het gebruik in Vietnam van chemische strijdmiddelen door de Verenigde Staten was allang bekend, maar daarbij ging het om ontbladeringsmiddelen. Het zenuwgas Sarin is heel andere kost. Er wordt terecht gesteld dat deze onthulling ook voor de regering-Clinton heel pijnlijk is, omdat deze zich in het openbaar zo druk maakt (onder andere tegenover Irak) over produktie en gebruik van chemische wapens.
Wat mij opvalt is dat deze algemeen verafschuwde wapens alleen gebruikt zijn tegen mede-Amerikanen. Dat daarbij onder de Laotiaanse dorpelingen een veelvoud aan doden viel, is in Amerikaanse ogen natuurlijk een bagatel. Dat geldt ook voor het feit dat de actie in het neutrale Laos plaatsvond. De nadruk lag dus op het deserteurschap van de gedode Amerikanen. Dat getuigt van de haat die in nationalistische kringen gebruikelijk is tegenover landgenoten met een afwijkende mening. Het doet denken aan de haat bij vele Nederlanders tegen Poncke Princen die tijdens de zogenaamde politionele acties de kant van Indonesië koos. Het lijkt op de vanzelfsprekendheid waarmee het Hitler- regime Duitse deserteurs bij duizenden executeerde.
Het is dan ook bij internationale conflicten van groot belang dat zich mensen presenteren met een van het officiële standpunt afwijkende mening, zelfs als zij slechts een kleine minderheid vormen.
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Vaak hebben deze agenten een crimineel verleden. Dat maakt hen interessant voor de autoriteiten die hen contracteren en in staat stellen zich te 'professionaliseren'.
Zo'n agent is de 52-jarige Helmut Johann Grobe, bijgenaamd Rattekoning, die begin mei te Innsbruck werd gearresteerd op beschuldiging van meineed. Grobe werkte sinds twintig jaar als geheim agent voor het kriminalamt (BKA) dat hem had gerecruteerd aan het begin van een tweejarige gevangenisstraf wegens fraude.
In 1989 werd Rattekoning met een vals paspoort naar Rio de Janeiro gestuurd, waar hij intiem bevriend raakte met zijn doelwit, Herman Sterr. De Braziliaanse wetten boden Sterr bescherming tegen het arrestatiebevel van de Duitse autoriteiten wegens verdenking van bankroof, en het was Grobe's taak hem naar een meer coöperatief territorium te lokken. Grobe pakte het slim aan. Hij voorzag Sterr van een vals paspoort, liet hem daarmee in Peru arresteren en reisde hem achterna om hem weer te helpen ontsnappen. Via enkele omwegen loodste hij zijn 'vriend' vervolgens naar Frankrijk waar de BKA al op hem wachtte. De operatie betaalde dubbel: eerst voor Sterr's ontsnapping, daarna voor zijn arrestatie.
Maar er kwam een kink in de kabel. De Peruaanse Carmen Loyo, een van Grobe's contacten bij Sterrs vlucht uit de gevangenis te Lima, klaagde hem aan. Tijdens hun korte samenwerking had Loyo genoeg gezien van de duistere zaken van de geheim agent. Zo wist ze dat Grobe samen met Lee Lucas van de Drug Enforcement Administration (DEA) ladingen cocaine verborgen hield, waarmee ze hun slachtoffers voor drugshandel lieten arresteren. Al tijdens zijn eerste gevangenschap in Munchen had hij vriendschap gesloten met een vertegenwoordiger van de Boliviaanse drugshandel, een contact dat hem vanaf 1989 goed van pas kwam. Tussen 1989 en 1994 combineerde Grobe onder meer de handel in gestolen auto's uit Paraguay met zijn undercover activiteiten voor de BKA en de DEA, waarbij hij zich bij zijn rijke slachtoffers introduceerde als autoverkoper om hen vervolgens met cocaïne te laten arresteren.
Een van Grobe's bekendste slachtoffers in Bolivia is colonel Faustino Rico Toro, in 1993 hoofd van de antidrugs sectie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Onder druk van de VS werd hij echter al drie dagen na zijn aanstelling uit deze functie ontheven. Grobe en Lucas lieten Rico Toro in maart 1994 ontvoeren en deden er vervolgens meer dan een jaar over om 'bewijzen' te verzamelen van zijn vermeende betrokkenheid bij de drugshandel. Na nog een jaar gevangenschap in de VS moesten de autoriteiten toegeven te hoog te hebben gespeeld en geen enkel bewijs in handen te hebben om hem nog langer vast te houden. Grobe had echter zijn stipendium van een half miljoen dollar binnen.
De publiciteit die Carmen Loyo aan Grobe's levenswerk gaf werd haar niet in dank afgenomen. In oktober 1997 werd ze in Lima ontvoerd en geconfronteerd met Grobe en Lucas die probeerden haar voor een videocamera haar verklaringen te laten intrekken. Ze wist echter te ontsnappen en de Peruaanse autoriteiten te leiden naar vier DEA agenten (twee uit Bolivia, twee uit de VS) die met Grobe en Lucas in verband stonden. Ze werden gearresteerd voor illegaal wapenbezit maar door een achterdeurtje uitgewezen naar Bolivia. De DEA ontkent dat Lucas in Lima is geweest, maar mogelijkerwijs heeft Grobe tijdens zijn proces nog wat boeiends te vertellen.
Cochabamba, Theo Roncken
Bronnen:
Gary J. McDaniel (Verenigde Staten)
Peter F. Muller (Duitsland)
J.P.M. Williams (Engeland)
La Republica en La Revista Dominical (Peru)
Suddeutsche Zeitung (Duitsland).
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De ondertitel van deze verzamelbundel van artikelen over Israël en Palestina is bijzonder treffend gekozen. In Nederland staat 'Israël' immers voor een wereld van bijbetekenissen, geschiedenis, verplichting, moraliteit, correct politiek handelen. Nederland leverde wapens aan Israël tijdens de Zesdaagse Oorlog, volgde trouw de Amerikaanse politiek en koos zonder blikken of blozen jarenlang partij tegen de Palestijnen. Ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Israëlische staat worden in reeksen publikaties en bijeenkomsten de discussies over die Israëlische staat weer naar boven gehaald. Vandaar de keuze van de samenstellers om ook een wat kritischer kijk op Israël juist nu neer te zetten.
Waar komt de Nederlandse gevoeligheid vandaan? In een paar woorden: de holocaust, de Shoah en de functie van Israël als opvangtehuis voor de overlevende joden van die volkerenmoord. Maar ook, en bovendien, de Nederlandse rol daarin. Om de zoveel tijd komt er weer een onthulling over de werkelijke aard van de Nederlands-Duitse relaties tijdens de bezettingsjaren. Relaties die bepaald niet zwart wit lagen. De Nederlandse bevolking was geenszins het door de geschiedenisboekjes bejubelde volk in verzet. Israël wekt de herinneringen aan die bijzonder pijnlijke geschiedenis op: er valt ook voor Nederland wel wat te wiedergutmachen. Dat is wat er verborgen is achter de onvoorwaardelijke steun die Israël van Nederland heeft ontvangen in de eerste half-eeuw van haar bestaan. Hoe is het mogelijk, gegeven die nationale gevoeligheid, om de Joodse staat in een ander dan sympathiek licht te zien? Dat is zo een beetje de psychologische barrière die door de schrijvers moet worden overwonnen.
Ze hebben zich ten doel gesteld om met een veelheid van feiten duidelijk te maken dat de politiek van de Israëlische staat versus de Palestijnse bevolking in essentie een racistische en koloniale is. Kort samengevat: een groot deel van de bevolking van de vroegere Britse kolonie Palestina is verdreven of is gevlucht uit hun oorspronkelijke woonplaatsen. Hun land is deels opgekocht, deels onteigend en de overblijvende minderheid van Palestijnse Israëliers is op zijn best een tweede klasse burger in eigen land geworden. Als gevolg van de oorlog van 1967 is de Jordaanoever en Gaza in handen van de Israëlische staat gekomen. Daardoor hebben honderdduizenden gevluchte Palestijnen en hun nageslacht tientallen jaren onder Isralisch militair gezag geleefd. Na een jarenlange guerilla campagne en de bijbehorend represailles, plus een ware volksopstand in de tachtiger jaren is er een overeenkomst tot stand gekomen waar afspraken werden gemaakt over de oprichting van een Palestijnse entiteit, een pseudo-staat in de bezette gebieden.
Een deel van de artikelen in dit boek rafelen uiteen waarom dit zogenaamde Verdrag van Oslo eigenlijk nauwelijks de naam van een Vredesverdrag verdient. Cruciaal daarbij is de weigering van Israël om het Palestijnse recht op zelfbeschikking in het openbaar te erkennen. Door een jarenlang beleid van kolonisatie van diezelfde gebieden op de Westoever en in Gaza (er wonen inmiddels meer dan 161.000 Israëlische joden in nederzettingen in de bezette gebieden) wordt een ontwikkeling naar een autonome Palestijnse staat onmogelijk gemaakt. Door een combinatie van bestuursmaatregelen zoals grondonteigeningen , water politiek, gerichte investeringen en selectieve woningbouw (vooral voor de joods-Israëlische bevolking) wordt een situatie geschapen die volgens meerdere schrijvers goed vergelijkbaar is met de Bantustanpolitiek van de Zuidafrikaanse apartheidstaat. Zo leveren de romp-Palestijnse gebieden goedkope arbeid voor de geïndustrialiseerde centra en zorgt het leger voor het afgrendelen van diezelfde gebieden bij ongeregeldheden of bij terreuraanslagen.
Veel aandacht wordt in het boek terecht besteed aan de al eerder genoemde beeldvorming van de staat Israël in Nederland. Behalve de algemene indruk van Israël is hierbij van belang of er inderdaad vooruitgang is geboekt in de afgelopen jaren sedert de totstandkoming van het Akkoord van Oslo in 1993-'94. De consensus daarbij is niet zo best: de economische omstandigheden van de bevolking zijn achteruitgegaan, deels door de economische politiek van Israël, die de Palestijnse zones verdeelt in kleine niet levensvatbare gebieden. Over de politieke voortgang is ook de beoordeling eenstemmig pessimistisch: het Oslo-akkoord was sowieso een uiterst mager compromis dat in de praktijk al snel werd uitgekleed door de de facto politiek van Israël. Niet het minst interessant daarbij is de constatering dat het veel verguisde beleid van premier Netanyahu inderdaad afkeurenswaardig is, maar gewoon het al bestaande beleid (bijvoorbeeld betreffende de nederzettingen in bezet gebied) van de eerdere regering Rabin voortzette. Nog een interessant gegeven: de politiek van de EU, vaak voorgesteld als pro-Palestijns, stelt in de praktijk weinig voor. Als puntje bij paaltje komt worden er geen serieuze pogingen ondernomen om de Israëlische politiek bij te sturen.
En de situatie binnen de Palestijnse gebieden is ook geen toonbeeld van democratie: er is sprake van censuur en een strenge controle van de bevolking door een achttal veiligheidsdiensten. Deze hebben onder andere tot doel om te verhinderen dat de Islamitische beweging Hamas grotere invloed krijgt in de Palestijnse politiek. De Palestijnse politicus Haidar Abdel-Shafi (mede-oprichter van het verbond van Palestijnse verzetsorganisaties PLO) stelt onomwonden dat het Oslo-proces dood is en dat de Palestijnen pas weer moeten gaan onderhandelen als er aan twee voorwaarden is voldaan:
- Erkenning door Israël van het Palestijnse recht op zelfbestuur en een eigen staat;
- Stopzetting van de nederzettingenpolitiek op alle niveaus.
Verder stelt hij dat de eerste prioriteit de democratisering van de Palestijnse politiek is.
Dit is een duidelijk pro-Palestijns boek: de samenstellers stoppen hun voorkeuren niet onder stoelen of banken. Maar de door hen aangehaalde feiten verdienen juist in Nederland een serieuze politieke discussie.
Het is de hoogste tijd om Israël niet alleen in termen van haar ontstaansgeschiedenis te bezien en te beoordelen, maar ook op grond van haar huidige beleid. Dit is een nuttig boek om bij die pijnlijke discussie te betrekken.
(KaKo)
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Het Zoetermeerse Imtech Systems (het nieuw gevormde onderdeel van Internatio-Müller, waarin onder andere Van Rietschoten & Houwens is ondergebracht) opende onlangs een marketing-offensief om peperdure militaire navigatie-apparatuur te slijten. Op een wapenbeurs in Maleisië toonden verschillende niet nader bekend gemaakte landen interesse in de produkten van Imtech. Deze elektronica is bijvoorbeeld te gebruiken bij amfibische landingen op vijandelijke kusten, zo weet Defense News te melden. In het Verre Oosten, een gebied met tal van territoriale conflicten, essentiële apparatuur voor een leger met ambities. (MB)
Bron: Defense News, 25-31 mei 1998
De financiële injectie voor de JSF komt bovenop een eerdere investering van Economische Zaken van 320 miljoen gulden in het Nederlandse aandeel bij de bouw van het nieuwe A3XX passagiersvliegtuig van Airbus. Deze in totaal bijna half miljard gulden steun is volgens minister Wijers van groot belang om "mee te doen aan hoogwaardige projecten teneinde de industriële basis te versterken en uit te breiden." "We praten dan al snel over vijfduizend banen in de Nederlandse luchtvaartindustrie," aldus de minister.
Airbus moet als tegenhanger van Amerikaanse giganten als Lockheed Martin en Boeing een Europese vliegtuigindustrie levensvatbaar houden. Vooral Fokker Aviation en de door oud-Fokker-ingenieurs opgerichte ontwerpbureaus Airframe Engineering en Adse (Aircraft Development & Systems Engineering) krijgen momenteel orders van Airbus.
Naast civiele vliegtuigen (zoals de A3XX) produceert Airbus ook militaire vliegtuigen. De Future Large Aircraft, een vliegtuig voor het transport van legermaterieel is het meest ambitieuze programma op dit gebied. Om rendabeler te kunnen werken wil Airbus op termijn beide poten tot een geheel maken. Het ligt voor de hand dat Fokker via deelname aan de A3XX ook toegang tot militaire projecten zal krijgen.
Er is echter ook kritiek op deelname aan dergelijke internationale projecten. In een pas verschenen rapport over de Nederlandse deelname aan het F-16 project, wijst de Algemene Rekenkamer op het ontbreken van inspraak bij de verkoop aan zogenoemde derde landen. Hierover beslist namelijk het land waar de hoofdaannemer is gevestigd. Zo vliegen de luchtmachten van onder andere Turkije, Indonesië, Pakistan en Taiwan met F-16's die voor een groot deel voorzien zijn van componenten van Nederlandse makelij. Waar directe wapenleveranties aan deze landen bepaald omstreden zijn, kan dat langs deze weg dus ongehinderd wel.
Bronnen: o.a. Algemene Rekenkamer, 'Lessons Learned'; AMI, maart 1998; Defensiekrant, 7 mei 1998.
Kort wapenhandelnieuws:
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Een en ander werd in april op de basis De Peel bekend gemaakt door minister van defensie Voorhoeve. Eerder was al gemeld dat Nederland op verzoek van het Pentagon in februari tijdens de crisis rond Irak op het punt heeft gestaan om Patriot-raketten te verschepen naar Koeweit. De Amerikanen hadden hier grote behoefte aan omdat Nederland het enige NAVO-lid is dat probleemloos kan samenwerken met hun Patriot-eenheden. Uiteindelijk bleven de Patriots op de Vlissingse kade waar ze klaar stonden om naar Noorwegen te gaan voor de oefening Strong Resolve. Volgens de militaire medewerker van de Haagsche Courant, Martijn Delaere, "zou de beslissing om een Patrioteenheid of -eenheden naar Koeweit te sturen op veel meer tegenstand hebben gestuit. Deze bijdrage zou immers van groot en direct militair belang zijn geweest, terwijl het zenden van een fregat vooral een politiek gebaar was."
De Nederlandse luchtmacht heeft al verschillende keren met de Amerikaanse en Duitse Patriot-eenheden geoefend. Zo was er vorig jaar in De Peel de oefening Joint Project Windmill 2 waarbij de Benelux werd aangevallen door SS-21, Scud-B en Al Hoessein-raketten die werden 'afgevuurd' vanuit Noord-Duitsland en Denemarken. Deze maand mei is de oefening herhaald.
Bronnen: Haagsche Courant 2 maart 1998; Jane's Defence Weekly 15 april 1998
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Informatiecentrum de Onderste Steen is elk dinsdag geopend van 14.00 tot 17.30. Ze zoeken nog donateurs en vrijwilligers.
Adres: Oudegracht 229, 3511 NJ Utrecht.
Telefoon: 030-2315792
Giro: 1756418 t.n.v. Stichting Informatiecentrum de Onderste Steen te Utrecht.
Info: Voor Moeder Aarde, Gewad 15, 9000 Gent, België.
Tel. 0032 9 2334924/2338439 - Fax 0032 9 2337302 - E-mail nwad"at"motherearth.org
Zo'n 300 activisten verzamelden zich om hun afkeer uit te spreken over 'de supermarkt van de dood'. Ruim 100 kwamen er uit verschillende Europese landen, vooral Engeland, Duitsland en Nederland. Daarnaast waren er mensen uit Italië, Noorwegen, Oost-Timor, Spanje en Zwitserland. De overigen waren Franse dienstweigeraars, anarchisten en religieuze pacifisten. Een Europeanisering van het actiewezen die valt toe te juichen, omdat ook de defensie-industrie zich steeds meer Europees gaat organiseren.
Al na vijf minuten actievoeren besloot de organisatie van Eurosatory twee poorten als reactie op de lawaaidemonstratie te sluiten, waardoor bezoekers van de beurs één kilometer verder moesten lopen om op het beursterrein te komen. Voor de wapenhandelaren was dit spitsroeden lopen. Activisten liepen of marcheerden mee, maakten herrie, of probeerden een gesprek aan te knopen.
Op de tweede dag werd Eurocopter bezet. Dit is een Europees samenwerkingsverband voor de produktie van onder andere gevechtshelikopters. Elders in de stad werd de Indonesische ambassade bezet. De eisen - vrijheid voor alle politieke gevangen, een eerlijk referendum over de status van Oost-Timor en vrije verkiezingen - werden door de ambassadeur in ontvangst genomen en zouden aan president Habibie doorgefaxed worden. Met een die-in en een spandoek voor de Eifeltoren werd de officiële actie afgesloten.
Nederlandse en Britse activisten zouden de volgende dag de uren voor vertrek nog aangrijpen om als dood voor de bussen te gaan liggen die bezoekers van Eurosatory van de metro naar het beursterrein vervoerden, dit alles gepaard met veel herrie. Eurosatory is nog lang niet gesloten, maar een aanzet voor verder internationaal protest tegen de wapen-industrie was de actie wel.
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina