VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 7, nummer 5, 1998
Vaste rubrieken:
VD AMOK
Tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
Jaargang 7, nummer 5, 1998
VD AMOK
Verschijnt 5 maal per jaar en wordt uitgegeven door Vereniging Dienstweigeraars (VD) en het Antimilitaristies Onderzoekskollektief AMOK.
Voor de inhoud van met naam ondertekende stukken zijn de auteurs verantwoordelijk.
Copyright
Overname van artikelen uit het lopende nummer is uitsluitend toegestaan na toestemming van de redactie. Overname van artikelen uit eerder verschenen nummers is toegestaan onder bronvermelding en toezending van een bewijsexemplaar aan de redactie. Deze artikelen staan op onze website www.vdamok.nl
Adres redactie en abonnementenadministratie
VD AMOK
Obrechtstraat 43
3572 EC Utrecht
tel. 06-14127779
e-mail vdamok"at"antenna.nl
Redactie
Kasper Heijting, Sylvester Hoogmoed (fotoredactie), Kees Kalkman, Karel Koster, Guido van Leemput, Stijn van der Putte
Fotografen en illustratoren
Marcel van den Bergh (HH), Nicole Claveloux, Leo de Groot, Jaco Klamer, Roberth Knoth (HH), Jos Lammers (HH), Peter Mark, Jan van der Pouw.
Vormgeving
René Oudshoorn
Drukker
Drukkerij De Dageraad, Den Haag
Verder werkten aan dit nummer mee
Hans Alles, Martin Broek, David Jan Donner, Eveline Lubbers, Theo Roncken, Fred van der Spek, Henk Spenkelink, Wendela de Vries.
Abonnementen
Een abonnement is minimaal € 14,- per jaar.
Een steunabonnement is minimaal € 18,-.
Over te maken op giro 5567607 t.n.v. VD AMOK, Utrecht.
Nieuwe abonnementen schriftelijk aanmelden. Wacht met betaling op toezending acceptgiro.
Opzegging uitsluitend schriftelijk vóór aanvang van het kalenderjaar.
Losse nummers kosten € 3,- (€ 4,- inclusief porto).
Advertenties
Tarieven en opgave bij de redactie.
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Te verwachten valt dat De Grave grote voorzichtigheid met vredesoperaties in acht zal nemen. De laatste jaren manifesteerde zich een politiek-maatschappelijke stroming die het leger wil gebruiken bij het indammen van oorlog en het dempen van oorlogsellende. In de vorige regering werd zij verpersoonlijkt door VVD'er Voorhoeve en PvdA'er Pronk. Zij hadden een loffelijk streven dat in de praktijk tot meer problemen dan echte oplossingen heeft geleid en verwacht mag worden dat de NAVO, en De Grave in haar spoor, zich geleidelijk aan van dit pad wil afwenden.
Dat komt de duidelijkheid ten goede. Afgezien van wat hulp bij natuurrampen heeft de krijgsmacht geen taak bij de gevolgen van een machtsstrijd in het buitenland. Laat dat over aan artsen en bouwkundigen.
In de nieuwe defensiepolitiek zal de nadruk waarschijnlijk liggen op strategische belangen van de westerse wereld. Nederland zal daarbinnen een kleine, maar hoog-technologische plaats moeten vinden. Dat levert protest op van vakbonden voor militair personeel en van gemeenten zoals Den Helder, die afhankelijk zijn van de krijgsmacht. Ook zullen de voorstanders van humanitaire interventie niet gelukkig zijn met dit beleid.
Waarvoor wil de regering een krijgsmacht behouden? Dat is de kernvraag waarover het debat moet gaan. Een beknopt antwoord daarop is dat Nederland de belangen van de westerse wereld en het eigen internationale bedrijfsleven wil behartigen met behulp van een eigentijds visie op het gebruik van oorlog. Oorlog wordt daarin misschien als een abnormale manier van politiek handelen beschouwd (als er tenminste geen Hollandse doden vallen) maar desondanks als een uiterste vorm van acceptabele politiek. De aangepaste krijgsmacht is het militaire middel om daaraan, zij het uitsluitend in NAVO-verband, uitvoering te geven.
Ten aanzien van het billijke verzoek van slachtoffers van volkerenmoord om militaire hulp, valt te concluderen dat er sinds de kwestie van de Iraakse Koerden na de Golfoorlog in 1991, voortdurend onduidelijkheid is geweest. Onduidelijkheid over wat volkerenmoord nu precies is, onduidelijkheid over de bevoegde politieke internationale instantie die de leiding moet krijgen, onduidelijkheid over de zelfstandige rol van Nederland daarin, onduidelijkheid over de uitvoerende militaire instantie. De VN is verlamd en blijft naar te vrezen valt de komende jaren te zwak om van haar iets zinnigs te verwachten. De NAVO dient andere politieke belangen, zoals dagelijks in de praktijk blijkt. De ervaring van zeven jaar Nieuwe Wereldorde moet zijn dat er geen Nederlands defensiebeleid kan bestaan dat slachtoffers van volkerenmoord met wapens helpt. Het is en blijft daarbij wachten op grote vriend Amerika.
Nederland heeft, zo dunkt ons, om al die redenen geen krijgsmacht nodig. We menen dat de tijd rijp is dat de internationale problemen waaraan ook Nederland bijdraagt, en lijdt, op een andere wijze opgelost worden. Een groot deel van de wereld heeft onmiddellijke behoefte aan armoedebestrijding door middel van het betalen van eerlijke prijzen voor grondstoffen en arbeid. De Nederlandse regering kan daaraan bijdragen door (ook bedrijven te verplichten) aan deze behoefte te voldoen. Een leger heeft daarbij geen nut en kan in de komende tien jaar worden ontmanteld. Delen van het leger kunnen worden gebruikt bij de vorming van een grote civiele rampenbestrijdings- en heropbouwdienst. Dat is de werkelijke uitdaging voor een nieuwe defensiepolitiek.
De redactie
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De Koerdische kwestie is een nieuwe fase ingegaan. Voor de PKK heeft de conclusie dat zij niet in staat is Turkije op een militaire wijze tot concessies te dwingen, laat staan tot overgave, geleid tot een politiek die de nadruk zal leggen op internationale diplomatie en het in stand houden van de zeer grote steun die zij onder de Koerden van Turkije geniet. Daartoe heeft PKK-leider Öcalan inmiddels de vlucht naar voren genomen en Europa onder druk gezet om het initiatief te nemen in de ontwikkeling van de Koerdische kwestie.
Guido van Leemput
Noot van de schrijver: Deze analyse is geschreven kort voordat Abdullah Öcalan asiel aanvroeg in Italië. Ik kon hier op het moment van de totstandkoming van het nummer slechts nog zijdelings op ingaan. Het volgende nummer van VD AMOK, dat een themanummer over de oorlog in Turkije is, zullen we hierop terugkomen.
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Gedurende de tachtiger jaren werd tijdens de strijd tegen de kruisraketten regelmatig de mening van de Nederlandse bevolking over kernwapens getoetst. Nu de eerste acties van een nieuwe beweging tegen kernwapens worden gevoerd (de burgerinspecties van de luchtmachtbasis Volkel en de acties tegen de Trident onderzeeërs in Groot-Brittannië), is het interessant om kennis te nemen van de huidige mening van het Nederlandse publiek hierover. Het beëindigen van de Koude Oorlog negen jaar geleden heeft inderdaad het idee post doen vatten dat er geen kernwapens meer zijn in Nederland. Maar weinigen zijn op de hoogte van de voortgezette aanwezigheid van kernbommen op vliegbasis Volkel in gepantserde kelders onder de vliegtuighangars. Er wordt door de F-16 piloten van de Koninklijke Luchtmacht nog steeds geoefend voor de inzet van die kernwapens in het kader van de nucleaire strategie van de NAVO. De Nederlandse regering houdt dan ook nog steeds vast aan deze strategie. Dat bleek uit een recente stemming in het First Committee, een orgaan van de Verenigde Naties, over een motie van de zogenoemde New Agenda Coalition (onder meer bestaande uit Zuid-Afrika en Zweden) die aandrongen op snellere nucleaire ontwapening. Na intense druk door de anti-kernwapen lobby (en een bezoek van de Canadese senator Roche die in Duitsland en Nederland steun voor de motie kwam bepleitten) bleek de regering bereid om zich te onthouden van stemming.
Karel Koster
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Het is een opvallend kenmerk van de discussie dat de verschijnselen moeilijk te onderscheiden zijn van de percepties ervan. Het merkwaardige begrip zinloos geweld heeft een emotionele en ideologische geladenheid die de realiteit van grof straatgeweld overstijgt. De presentatie van de bevindingen uit een Intomart-onderzoek naar 'huiselijk geweld' in oktober 1998 gaf aanleiding tot een vinnige polemiek waarin de omvang van het verschijnsel, de definitie van geweld en de mate waarin mannen en jongens slachtoffer van ernstig geweld zijn, ter discussie werden gesteld. De discussie over televisiegeweld, tenslotte, bijt zich stuk op de relatie tussen fictioneel en echt geweld.
Het is geen toeval dat deze drie debatten, die op allerlei punten naar elkaar verwijzen, zo'n sterk ideologisch karakter hebben. De oude manieren van praten over maatschappelijk geweld, waar het pacifisme een voorbeeld van is, voldoen niet meer in de discussie. De dominante neo-liberale ideologie, de paarse cocktail van die oudere discoursen, creëert structureel blinde vlekken, wat het ontstaan van een nieuwe normatieve visie op ontwikkelingen in de Nederlandse maatschappij, en daarmee politiek bewustzijn, belemmert. De discussie over zinvol geweld bevestigt die dominante ideologie maar maakt tegelijkertijd iets duidelijk over de blinde vlekken ervan.
Het wonderlijke begrip 'zinloos geweld' drukt iets uit van de manier waarop onze cultuur naar geweld kijkt. 'Zinloos geweld' is een spookbeeld, een ultiem kwaad, dat verraadt wat onze cultuur het meest vreest, namelijk het ontbreken van controle, in welke vorm dan ook — in de vorm van een sociologische of psychologische of economische of historische verklaring, en een daarbij passend plan van aanpak. 'Zinloos geweld' is iets wat niet in dat wereldbeeld past.
Niet alleen straatgeweld roept deze angst op, maar ook oorlogen in andere landen, bijvoorbeeld in Joegoslavië. De Duitse schrijver Hans-Magnus Enzensberger gebruikt de term 'burgeroorlog' voor beide verschijnselen. In zijn essay Oog in oog met de burgeroorlog (1993) gaat hij in op de angst voor de kwaliteit van het zinloze. Deze kwaliteit verbindt hij behalve met de verschijnselen zelf, ook met het gevoel van machteloosheid dat ze bij de Westerse televisiekijker teweegbrengen. Deze machteloosheid wordt in zijn visie versterkt, zo niet veroorzaakt, door het waanidee dat de Westerse waarden universeel geldig zouden zijn.
De macht, en de verantwoordelijkheid, om deze waarden te handhaven, berust bij de staat, de verbanden die staten aangaan, zoals de VN, en de organisaties van de staat. Het is deze macht, deze beheersing, deze veiligheid (Enzensberger spreekt cynisch over "de door macht beschermde idylles van het Westen."), die als 'zinvol geweld' aangemerkt kan worden. Geconfronteerd met burgeroorlog (het instorten van een staat) en met straatgeweld (de schending van het geweldsmonopolie van de staat), maar evengoed bij de 'instroom' van vluchtelingen, doen we een beroep op de staat om met al haar middelen, desnoods fysiek geweld, haar macht ondubbelzinnig te doen gelden. Het probleem is echter dat 'de staat' daar niet in alle gevallen toe in staat is.
Twee ogenschijnlijk tegenstrijdige beweringen in de discussie, namelijk dat straatgeweld veroorzaakt wordt door 'maatschappelijke ongelijkheid' (politicoloog Hoogerwerf) en door de 'sterk toegenomen maatschappelijke gelijkheid' (socioloog Schnabel), zijn karakteristieke voorbeelden (de Volkskrant 26-5-1998 en 24-9-1998). In Enzensbergers essay verschijnen beide beoordelingen in één verband: "In iedere gemeenschap, ook de rijkste en vreedzaamste, doen zich voortdurend gevallen voor van concrete ongelijkheid, aantastingen van het gevoel van eigenwaarde, onredelijke eisen en allerlei frustraties. Tegelijkertijd groeien de eisen juist met de formele gelijkheid en vrijheid van de burgers. Als die niet ingewilligd worden, kan tenslotte vrijwel iedereen vernederd worden." Naarmate de norm van gelijkheid maatgevender wordt voor mensen, zullen ze gevoeliger worden voor ongelijkheid. De vraag of je de ongelijkheid moet bestrijden of strenger moet opvoeden en harder moet straffen kan dan ook niet beantwoord worden.
Dit dilemma kan gezien worden als typerend voor moderne Westerse landen na de sociale revolutie van de jaren '60 en '70. De Engelse historicus Hobsbawm suggereert in zijn geschiedenis van de twintigste eeuw (Age of Extremes (1991)) dat de mentaliteit die de kapitalistische maatschappij tot nu toe draaiend heeft gehouden, niet voortkomt uit de kapitalistische ideologie die in de publieke sfeer overheerst. Hij denkt daarbij aan deugden en motivaties die vooral in de familiesetting geleerd werden, zoals bijvoorbeeld spaarzaamheid, gehoorzaamheid en trouw. Het zijn juist deze waarden die in de laatste vijfendertig jaar zijn geërodeerd.
Publicist Bas van Stokkum, redacteur van Justitiële verkenningen, stelt optimistisch dat er in plaats daarvan een nieuwe moraal is ontstaan (de Volkskrant 10-12-1997). In deze moraal, die hij afzet tegen een oude 'autoritaire' moraal, staat waardigheid centraal. In plaats van schuld te voelen bij het overtreden van regels, voelen we schaamte over de aantasting van onze waardigheid. Een illustratie hiervan zou het gedrag van de weigeryup kunnen zijn, die openlijk op alle mogelijke manieren aan de dienstplicht probeert te ontlopen, maar zijn verblijf in de gevangenis angstvallig geheim houdt voor zijn naaste omgeving.
Van Stokkum ziet de grote gevoeligheid voor vormen van geweld die vroeger geaccepteerd werden, zoals pesten op school, vernederingen door superieuren e.d., als de uiting van de angst voor de aantasting van de waardigheid, en oppert en passant dat de hoge percentages in het huiselijk geweld-onderzoek wellicht hierdoor veroorzaakt worden. In dit onderzoek is namelijk ook het omstreden begrip 'geestelijk' of 'emotioneel' geweld gebruikt.
Het probleem zou zijn dat de bijbehorende deugd, zelfcontrole, (nog) niet door iedereen kan worden opgebracht, met name niet door (allochtone) jongeren die zijn opgegroeid in een autoritair milieu (van Stokkum) en door mensen uit lagere klassen (Schnabel). Hun streven naar de bevestiging van hun 'waardigheid' krijgt, in de woorden van Schnabel, een 'geperverteerde draai,' aangezien het met fysiek geweld wordt opgeëist.
Enzensberger denkt, in de lijn van Hobsbawm, veel pessimistischer dat 'waardigheid' buiten het bereik van steeds grotere groepen burgers ligt, en dat de mensen in deze groepen voelen dat ze in wezen overbodig zijn, hetgeen een blinde, zelfdestructieve agressie teweeg zou brengen. Het is misschien het stelsel van sociale voorzieningen dat die woede in Nederland dempt.
Het begrip waardigheid krijgt een seksespecifieke invulling: nog afgezien van de hoge eisen (van bijvoorbeeld produktiviteit) die aan mannen en vrouwen worden gesteld, is het voor mannen moeilijker geworden waardigheid op een traditioneel mannelijke manier in te vullen. Vrouwelijke kwaliteiten sluiten daarentegen goed aan op de dienstverleningseconomie. Juist jongens uit traditionele gezinnen met traditionele ideaalbeelden van mannelijkheid (opnieuw: allochtonen en lagere sociale milieus) die toch al weinig kans op maatschappelijk succes hebben, richten zich op 'idealen die verder weg liggen dan ooit' en zullen hun frustratie in typisch mannelijk gedrag (geweld en agressie) tot uitdrukking brengen.
Deze redenering geeft een interessante verklaring van publiek geweld, maar schiet tekort ten aanzien van geweld in de privésfeer, dat eveneens door mannen veroorzaakt wordt maar een veel structureler karakter heeft. Dit wijst erop dat mannelijkheid überhaupt een problematisch gebied is en niet slechts voor bepaalde sociologisch goed te onderscheiden groepen in een bepaald tijdsgewricht. Niet ten onrechte spreekt de Volkskrant van een 'even groot als raadselachtig probleem.'
Terugblikkend op de discussie over 'huiselijk geweld' valt vooral op dat, in tegenstelling tot debatten over zinloos geweld en mediageweld, deze discussie al snel is doodgebloed. Toch is het eigenlijk een veel groter probleem dan straatgeweld. In de woorden van onderzoekster Renée Römkens: "Het is allang bekend dat het gezin voor velen eerder een brandhaard van agressie is. Als mensen elkaar ergens kwellen — fysiek, seksueel of geestelijk — is het wel in de intieme levenssfeer, waar mensen dicht op elkaar veel tijd doorbrengen" (de Volkskrant 1-11-1997). Kortom: geweld is de normaalste zaak van de wereld.
De discussie over huiselijk geweld is veel minder vrijblijvend dan het publieke debat over zinloos geweld. De privacy, het ideaal van het gezinsleven en mensbeeld zijn in het geding. Bovendien raakt het aan de sekseverhoudingen, die verbonden zijn met belangen, verlangens, identiteiten, ons kortom in ons wezen raken. Het gaat om diepliggende (onbewust) en niet zo makkelijk te veranderen cultuurpatronen.
Wat in het getouwtrek over interpretaties van statistieken verloren is gegaan, is dat er in het Intomart-onderzoek wel degelijk een grond is voor de bewering dat mannen meer dan gedacht slachtoffer zijn van geweld. Het gaat dan met name over lichamelijk geweld tegen jonge mannen/jongens in de leeftijd 10-20. Dit geeft te denken. In deze levensfase (de pubertijd en vroege adolescentie) vinden immers cruciale ontwikkelingsprocessen plaats met betrekking tot vorming van normen en waarden, en inpassing in de volwassen maatschappij (socialisering), seksualiteit en seksuele identiteit. Geweld (en de daarmee gepaard gaande machtsverhoudingen en angsten) speelt in deze fase kennelijk een belangrijke rol en ervaringen met geweld (als dader, slachtoffer of toeschouwer) zullen ongetwijfeld hun sporen achterlaten in de vorming tot volwassen man. De algemene overtuiging dat mannen van nature agressief zijn, maar ook de veronachtzaming van de kwetsbaarheid van mannen, bevestigt deze realiteit.
De oudere cultuurvormen van religie en kunst verbeelden eveneens geweld: het Griekse nationale epos de Ilias bevat zeer intense beelden van oorlog, het lijdensverhaal van Christus wordt in de religieuze kunst in alle gruwelijke details neergezet, Hamlet is slechts een van de vele bloederige wraaktragedies in de toneelscene van de Engelse zestiende eeuw. Publieke executies waren een levensechte vorm van geweld als spektakel. In het licht van de cultuurgeschiedenis zou het ontbreken van een verbeelding of enscenering van geweld dus pas merkwaardig zijn.
Niettemin heeft het moderne mediageweld wel enkele bijzondere eigenschappen: het is intens visueel en realistisch en het is opvallend dat het ethische en het esthetische aspect los van elkaar staan. Enerzijds biedt de televisie met journaals, praatprogramma's e.d. een op beheersing gericht ethisch kader aan, anderzijds de uitbundige en schaamteloze fantasiebeelden van het amusement. We kijken op het ene kanaal naar een praatprogramma over zinloos geweld terwijl op het volgende kanaal mensen elkaar op beestachtige manier afmaken; een niet aflatende stroom van erotiserende en pornografische beelden van vrouwen trekt aan ons oog voorbij, terwijl we ons druk maken over de crisis van de mannelijkheid. Beide soorten programma's vullen elkaar aan en komen uiteindelijk voort uit dezelfde maatschappelijke context en dezelfde gevoelens van angst en machteloosheid.
Het pacifisme is, zoals al die andere '-ismen', een ideologie die voortkomt uit, hoort bij die maatschappij-inrichting, en deelt daar bepaalde blinde vlekken mee. Het is snel verstrikt in het rationalistische streven om alle geweld uit te bannen dat historisch gezien gepaard gaat met de monopolisering van macht door de staat. Het wordt vaak gekenmerkt door een humanisme dat zich geen raad weet met machtsverhoudingen en geweld in de privésfeer. Het heeft een seculier karakter dat miskent dat de sociologische en psychologische of ethische talen in onze maatschappij een esthetische en spirituele diepgang missen waarin zin en waarde niet synoniem zijn met beheersing.
Het is niet toevallig dat de zo moeilijk overbrugbare scheidslijnen in de vredesbeweging ontstaan op die punten, waar anarchisten, vrouwengroepen en religieuze organisaties hun eigen weg gaan. Een vitaal, radicaal en modern pacifisme zou juist deze moeilijke verbindingen moeten opzoeken.
Stijn van der Putte
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Op de vergaderingen van de NAVO-ministers die in december plaatsvinden zal een voorlopige versie van dit document op tafel worden gelegd. Daarbij zullen twee zaken aan de orde komen die voor de vredesbeweging van groot belang zijn. Het eerste is het zogenaamde out-of-area optreden van de NAVO: dat wil zeggen het interveniëren buiten het verdragsgebied. Het tweede betreft de nucleaire doctrine van de NAVO.
Over het eerste onderwerp woedt binnen de NAVO een fel debat aangaande de rechtmatigheid van een optreden zonder VN mandaat. Tot voor kort werd immers een resolutie van de Veiligheidsraad noodzakelijk geacht voor zo een optreden. Bij de crisis rond Kosovo bleek echter dat de NAVO bereid was om ook zonder VN-mandaat tot militaire actie over te gaan. In de praktijk werd dus een precedent geschapen, voordat er overeenstemming was over het beleid.
Op vragen die hierover in de Eerste Kamer werden gesteld naar aanleiding van de ratificatie van de NAVO uitbreiding (13 november jl.), antwoordde minister Van Aartsen van buitenlandse zaken dat de discussie binnen de NAVO ging om situaties waarbij de NAVO, ondanks tegenstand van een of enkele leden van de Veiligheidsraad, toch zou willen optreden. Hij zei dat hier kan worden gedacht "aan situaties waarbij bijvoorbeeld een derde staat vraagt om een vorm van bijstand, de belangen van bondgenoten buiten het verdragsgebied worden bedreigd of het ontstaan van humanitaire crises."
In het laatste nummer van het doorgaans goed geïnformeerde BASIC Reports (nr. 66) werd uiteengezet dat het vooral de Amerikaanse regering was die een dergelijke vrijheid om zonder mandaat te handelen nodig vond. President Chirac van Frankrijk waarschuwde ertegen om de NAVO om te bouwen naar een 'Heilige Alliantie' met een uitgebreid interventiemandaat. Het compromis dat inmiddels in de maak is lijkt te bestaan uit het formuleren van de wenselijkheid om met een VN-mandaat te opereren, maar ook het vastleggen van de bereidheid om eventueel zonder een dergelijke politieke rugdekking op te treden.
Nu is het zo dat ook een door de Veiligheidsraad gemandateerde operatie niet noodzakelijkerwijs zou leiden tot vreedzame oplossingen, of erger zou voorkomen. Maar een wereld waar een machtsblok zoals de NAVO met haar eigen specifieke (vooral westerse) belangen kan uitmaken waar er wordt opgetreden, is beslist een achteruitgang.
Ook het tweede punt, betreffende de nucleaire doctrine, heeft ernstige gevolgen. Hoewel er in de zomer geruchten waren dat de NAVO overwoog om haar tactische nucleaire wapens (zoals de kernbommen op vliegbasis Volkel) terug te trekken naar de VS, is inmiddels gebleken dat het bondgenootschap niets zal veranderen aan het huidige nucleaire beleid. Aan de nucleaire paragraaf in het huidige Strategisch Concept wordt vastgehouden: men handhaaft de optie om als eerste kernwapens te gebruiken en wijst pertinent elke poging om hierin verandering te brengen af. Hierover ondervraagd in hetzelfde Eerste Kamer debat, stelde minister van Aartsen dat er binnen de NAVO consensus bestaat "dat bij de aanpassing van het Strategisch Concept een wezenlijke verandering van de terminologie rondom het gebruik van kernwapens niet gewenst is....". Bovendien vertelde hij: "Zolang het risico blijft bestaan of zelfs toeneemt, dat NAVO-landen worden bedreigd met massavernietigingswapens van welke aard ook, is het prudent als afschrikking daartegen een geloofwaardige NAVO nucleaire strategie te behouden."
Voor beide punten geldt dat er sprake is van een poging om de Amerikaanse strategie over te laten nemen door de NAVO. Er zit immers een opgaande lijn in de steeds vaker voorkomende unilaterale interventies van de VS. Men is bereid om steeds driester op te treden tegen staten of niet-staten die een bedreiging vormen voor de VS, of dat lijken te vormen. Zie daarvoor achtereenvolgens de aanvallen op Afghanistan en Soedan en de bijna-aanvallen op Joegoslavië en Irak. Onderdeel van dit Amerikaanse beleid is de bereidheid om eventueel ook kernwapens te gebruiken tegen staten die dreigen met het gebruik van chemische of biologische wapens, of dergelijke wapens in bezit hebben. Om die reden is het vage antwoord van minister van Aartsen op de vraag die hierover gesteld werd, hoogst verontrustend.
De houding van de Nederlandse regering is ook geheel in tegenspraak met de koerswijziging op het punt van de nucleaire doctrine die de nieuwe Duitse regering lijkt in te zetten. De coalitie van SPD en Grünen wil in het strategisch concept een passage opnemen waarin de NAVO ervan afziet om als eerste kernwapens te gebruiken (no first use verklaring). De nieuwe Duitse positie leidt binnen de NAVO al tot oplopende spanningen.
Daarentegen lijkt de Nederlandse regering juist wel wat te zien in het overnemen van het Amerikaanse beleid in de nucleaire doctrine van de NAVO. Dat zou bijvoorbeeld inhouden dat de Nederlandse atoombommenwerpers op Volkel kunnen worden ingezet onder de al genoemde voorwaarden. Extra reden voor acties tegen die kernkoppen dus.
Karel Koster
(Bijdrage: Kees Kalkman)
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
1997 | 1e helft 1998 | |
---|---|---|
Klein kaliber wapens ( 12,7 mm) | 1,4 | 0,7 |
Totaal afgegeven vergunningen | 2.438,0 | 649,9 |
% Kkw/Totaal | 0,06% | 0,11% |
Toch zijn er wel een aantal terreinen aan te geven waar in Nederland kleine wapens een rol spelen:
Juist op het gebied van de legale handel kunnen actiegroepen en NGO's een meningsverschil met de overheid hebben over wat wel en niet wenselijk is. De levering van Garant-geweren aan de Verenigde Arabische Emiraten in 1997 kon volgens het Platform tegen Wapenhandel niet, terwijl de overheid hier wel toestemming voor gaf.
De Nederlandse landmacht kocht onlangs het LION-infrarood nachtzichtsysteem van Signaal USFA en Delft. Een ander systeem van de bedrijven is PILAR, bedoeld om geweervuur van de tegenstander op te sporen en daar gelijk met schoten op te reageren. De Franse krijgsmacht gebruikte het systeem al in Bosnië. Beide bedrijven proberen het wapen op de internationale markt te verkopen en werken daarbij samen met DRA en GEC-Marconi Sensors in Groot -Brittannië en Thomson-CSF Optronique in Frankrijk. Bovendien is PILAR al ter verkoop geshowd op wapenbeurzen in Singapore en Santiago de Chili.
Voor wie dat wil is het niet moeilijk om nachtzichtapparatuur aan te schaffen. Het Amsterdamse Reinaert Electronics verkoopt voor Fl 1.386,50 nachtzichtapparatuur van het Duitse leger, goed voor zicht tot 300 meter.
Uit bezuinigingsoverwegingen moeten bedrijven als BW steeds meer rationaliseren. Dat betekent o.a. het aanbieden van producten aan klanten. Deze hoeven zich niet per se te beperken tot NAVO-landen. In 1993 dreigde de acquisiteur van BW ontslagen te worden. In een brief aan de staatssecretaris van defensie beloofde hij zijn best te doen om: "Extra werk naar Den helder te krijgen." Een mooie geste aan het bedrijf dat zelf al besloten had meer marktgericht en klantvriendelijk te gaan werken. BW doet inmiddels al zaken met een niet nader genoemde klant in het Midden-Oosten en sleepte daar eind 1995 begin 1996 een forse order binnen.
1998 | 1999 | Prijs p.s. | |
---|---|---|---|
Browning pistool (9 mm) | 17.952 | Fl 75,-- | |
Karabijn M1 (0.30 inch) | 14.321 | Fl 100,-- | |
Garant M1-geweer (0.30 inch) | 3.062 | Fl 100,-- | |
FAL-geweer (7.62 mm) | 19.302 | 2.333 | Fl 250,-- |
Bren-mitrailleur (7.62 mm) | 1.792 | Fl 100,-- | |
Uzi-Pistoolmitrailleur (9 mm) | 28.866 | 10.870 | Fl 200,-- |
vernietigd worden: | |||
Handgranaten | 11.800 |
De Adviesraad voor Internationale Vraagstukken (AIV), waarvan o.m. oud-premier Lubbers lid is, heeft dit jaar een advies aan de regering uitgebracht waar ze pleiten voor het instellen van een nationale commissie om zeker te zijn "dat vanuit Nederland geen illegale handel en door Nederland geen doorvoer van conventionele (lichte) wapens plaats heeft." De raad verwacht "dat de instelling van een nationale commissie een efficiënter gebruik van beschikbare informatiebronnen tot gevolg zal hebben." De werkwijze van deze raad zal dan zo min mogelijk moeten werken met schimmige aanwijzingen en geheimhouding, zoals bijvoorbeeld rond de transporten naar Soedan het geval was, waar nauwelijks informatie werd gegeven. De BVD heeft al als taak - om in samenwerking met de Militaire Inlichtingen Dienst (MID) en buitenlandse partners (in het laatste jaarverslag worden Jordanië, Marokko, Rusland, de Oekraïne en Turkije met name genoemd) - Economische en Buitenlandse Zaken te informeren over proliferatie van wapens. Geheimzinnige controles kunnen er gemakkelijk toe leiden dat de strikte naleving van de wapenexportwetgeving en controle op doorvoer vooral een politieke zaak wordt: geen wapens naar extremistische groeperingen en anti-Westerse landen.
Een uitspraak van premier Kok geeft waarschijnlijk het meeste inzicht in de Nederlandse beleid de doorvoer van wapens te beperken: "Er gaat vrij veel gevaarlijks door de lucht, wat niet zou moeten," stelde hij na het bekend worden van een deel van de lading van de Israëlische El-Al Boeing. Hij weet echter niet hoe de Nederlandse regering hierover zou moeten worden geïnformeerd. Op dit moment wordt 99% van de doorvoer niet gemeld. Geeft hij hier de opsporingsdiensten (zoals de BVD, MID, Economische Controledienst ECD, de politie en douane) een brevet van onvermogen of is het onwil van de regering om de mooie woorden in daden om te zetten? Het beleid aanzienlijk verbeteren kan simpelweg door het uittrekken van enkele tientallen miljoenen guldens om in Nederland specialisten vrachten te laten controleren. Echter met een consequente aanpak van de illegale wapenhandel via de lucht- en zeehavens (bijvoorbeeld een degelijke controle van vrachtbrieven en een hoge frequentie aan steeksproefgewijze onderzoeken naar de lading) zou 'Nederland distributieland' zich in de vingers snijden. Dat levert immers vertraging van de doorvoer op en dat is in een economie waar tijd geld is geen reclame voor Nederlandse lucht- en zeehavens.
Daar waar het legale leveranties betreft zou de Nederlandse overheid haar handvuurwapens moeten verschroten in plaats van ze te koop aanbieden. De Bewapenings Werkplaatsen moet verboden worden handvuurwapens van anderen te reviseren en Delft Instruments moet eindelijk eens aan banden worden gelegd. Nederland blaast hoog van de toren, maar heeft zelf wel wat boter op het hoofd en richt zich vooral op internationale regelgeving in de Europese Unie en de Verenigde Naties. Nederland leverde zelf overigens wel handvuurwapens, nadat ze met dit initiatief begon. Er werd geld beschikbaar gesteld om de Palestijnse politie te voorzien van 20 Amerikaanse Ingram-handvuurwapens, ter waarde van Fl 36.000 en Nederland verkocht 400 Garant-geweren aan de Verenigde Arabische Emiraten.
Het draait bij de handel in kleine wapens voor een belangrijk deel om controle. Controle op de leveranties van de overheid door het parlement en maatschappelijke organisaties en controle door politie en Economische Controle Dienst van illegale verkopen en transporten.
Martin Broek
Noot: Air Munition International BV leverde niet-dodelijke kogels aan onder andere politieonderdelen in Noord-Ierland, VS, GB, Nederland en Maleisië. Metaalwarenfabriek Tilburg BV produceert 5.56 tot 30 mm munitie.
Terug naar tekst
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie deed een statistisch onderzoek naar daders van racistisch geweld. Het Willem Pompe Instituut voor Strafwetenschappen van de Universiteit van Utrecht onderzocht de voedingsbodem voor extreem-rechts. Het eerste onderzoek staat bol van de cijfers en statistieken, het tweede geeft een genuanceerd beeld van skinheads, voetbalsupporters en gabbers.
"Het woord 'Turk' komt in veel bekladdingen voor en lijkt een verzamelnaam te zijn voor allen wier aanwezigheid men ongewenst acht," ontdekte het WODC. Maar volgens het Pompe Instituut noemen gabbers allochtonen simpelweg 'Marokkanen', ook als bij doorvragen blijkt dat het in het betreffende geval om bijvoorbeeld Turken gaat.
BVD, politie en justitie moeten hun registratiesystemen verbeteren en goed bijhouden, adviseert het WODC. De richtlijn van justitie is: racistisch geweld altijd vervolgen. "De meeste overheden doen helemaal niets", concludeert het andere onderzoek, "en als zij wel wat doen werkt dat vaak contraproduktief." Het Pompe Instituut gelooft voor het doorbreken van de spanning meer in het particuliere initiatief van jongerenwerkers of diskjockeys die de juiste toon weten aan te slaan.
Kan je op basis van deze beperkte gegevens concluderen dat het wel mee valt met georganiseerd extreem-rechts in Nederland?
"Absoluut niet," zegt Willem Hart van Kafka, een kritische groep die extreem-rechts al jaren op de voet volgt. "Over wie gaat dit onderzoek? Over degenen die zich hebben laten pakken. Dat zijn per definitie niet de slimsten, niet degenen die weloverwogen en goed voorbereid te werk gaan." Als voorbeeld noemt Hart Terneuzen, dat volgens het onderzoek op nummer één staat in de top-drie steden met de meeste gewelddadige incidenten. Vaak was het doelwit een object met politieke symboliek, bijvoorbeeld een asielzoekerscentrum. Tegelijkertijd voert het WODC Zeeland op als dieptepunt: in geen van de 96 geregistreerde gevallen kwam het tot een aanhouding. Willem Hart: "Zeeland kende, net als de andere gebieden die hoog scoren, een actieve skinhead-kern onder andere georganiseerd in het Actiefront Nationaal-Socialisten. De BVD weet dat ook. Die mensen zorgen dat ze uit handen van de politie blijven en komen daarom in dit onderzoek niet voor. Dat geeft een heel vertekend beeld."
Ook de keuze voor het jaar 1994 is van invloed op de uitslag. De gemeenteraadsverkiezingen zorgden voor een toename van het aantal racistische incidenten, vermoedde het WODC. "Voor bekladdingen kan dat waar zijn" zegt Willem Hart, "Maar voor de rest houdt de aanhang van extreem-rechtse partijen zich juist gedeisd rond verkiezingen. Betrokkenheid bij gewelddadige voorvallen kost stemmen." Ter illustratie: in 1993 rolde de politie het Nijmeegs Bevrijdings Front op, waarmee 90 zaken werden opgelost. De zeven daders waren bijna allemaal lid van of betrokken bij CP'86. Bij verschillende confrontaties tussen anti-fascistische demonstranten en extreem-rechts werden in totaal nog eens bijna 60 leden van de CP'86 opgepakt. Hart: "De keuze voor een jaar eerder of later levert meteen heel andere statistieken op."
Er is dus wel degelijk sprake van racistisch geweld gepleegd door mensen met politieke motieven. Alleen weet het WODC dat niet te vinden.
Soms was dat niet gemakkelijk. Gabbers waren op feesten niet altijd even aanspreekbaar. De muziek vormde een probleem. "Gabberhouse is een buitengewoon luid genre; ook het volume bereikt een onwaarschijnlijk hoog niveau." De chill-out room bood uitkomst. Een andere belemmering was het druggebruik. "Een aanzienlijk deel van de aangesprokenen reageert slechts met een vage, niet-begrijpende maar alleswetende grijns en maakt verwoede bijtbewegingen die het vrijwel onmogelijk maken de mond te openen om iets te zeggen. Anderen zeggen weliswaar iets terug, maar zonder acht te slaan op de gestelde vragen."Als je het maar vaak genoeg probeert, blijkt het toch mogelijk om gabbers op feesten te spreken en zelfs om lastige onderwerpen aan te snijden. Zo weet de onderzoeker een genuanceerd beeld te geven van verschillende groepen jongeren en hun subcultuur.
Hajo Schoppen rekent af met sociologen die verklaringen voor racisme zoeken in werkloosheid, verscheurde gezinnen of het wegvallen van kerk en vakbond. De meeste gabbers werken hard en gaan in het weekend feesten. Factoren die de directe leefomgeving van jongeren bepalen zijn veel belangrijker, zegt de onderzoeker. Racistisch geweld moet je zien als onderdeel van een 'oorspronkelijke Nederlandse identiteit'. De aanleiding tot conflicten is vaak de ruzie om (blanke, Nederlandse) meisjes, net als bij de nozems in de jaren vijftig die op de vuist gingen met jonge Indische Nederlanders. Als je aan hun meiden komt, kom je aan hun territorium. Gabbers vormen "een nieuwe blanke jongerenidentiteit binnen de dynamiek van een multi-etnische samenleving."
De ultieme bezegeling van solidariteit onder een deel van de gabbers is het Nederlandse vlaggetje op de mouw van het bomberjack. Dat vlaggetje krijgt een geheel nieuwe betekenis, een symbolische waarde voor de eigen groep. Na de ophef in de media verboden sommige scholen het dragen van de Nederlandse driekleur. Gabbers vervingen dit vlaggetje door dat van hun eigen stad. "Als we niet meer mogen zeggen dat Nederland voor de Nederlanders is, zeggen we dat Den Haag voor de Hagenaars is. Komt voor ons op hetzelfde neer." In deze betekenis zorgt het vlaggetje ook onder gabbers voor discussie. Vooral Amsterdamse gabbers vinden dat Rotterdammers hiermee te ver gaan.
Een vergelijkbaar verschijnsel doet zich voor onder fanatieke voetbalsupporters, de hooligans. Supporters die 'Wij gaan op jodenjacht' scanderen, wisten de voormalige burgemeester van Amsterdam Van Thijn flink op stang te jagen. "Dat betekent niks, zo heten Ajax-supporters gewoon," zegt een Amsterdamse politieman, deskundig op het gebied van hooligans. "Hier bij Ajax noemen al die jongens zichzelf superjoden. Het dondert niet wat hun afkomst is, of het nou Nederlanders, Surinamers, Turken of Marokkanen zijn: allemaal superjoden. Het is een verzamelnaam voor de tegenstander." Alhoewel de term een geheel eigen betekenis heeft gekregen, biedt die geuzennaam toch bescherming. Extreem-rechts en superjoden, dat bijt elkaar. De politieman vertelt hoe hij door F-siders werd gewaarschuwd voor racistische activisten op de tribune. "We lossen dit zelf wel op," zeiden ze. Vervolgens werden die gasten er gewoon uitgeramd. Letterlijk het vak uitgeslagen. Nooit meer teruggezien. Nee, verder hebben we alle problemen met supporters die je maar kan bedenken, maar die lui krijgen hier absoluut geen poot aan de grond."
Bij Feyenoord bestaat de harde kern van voetbalsupporters de laatste jaren voor een groot deel uit gabbers, een interessant potentieel voor extreem-rechts. Een bestuurslid van CP'86, en trouw supporter, kreeg desondanks weinig aansluiting. De harde kern maakte hem op niet bepaald zachtzinnige wijze duidelijk dat ze genoeg hadden van zijn politieke activiteiten. Maatregelen vanuit de club zelf tegen folderen en controle op 'foute spandoeken' maakten verder vrijwel een eind aan activiteiten van extreem-rechts. Het feit dat de aanhang net als bij Ajax steeds multicultureler is geworden speelt hierbij ongetwijfeld een grote rol.
De onderzoeker signaleert overeenkomsten tussen skinheads en gabbers, bijvoorbeeld in de manier van dansen: "een houterig ogende, mechanisch aandoende dans die bewust onelegant is." Hetzelfde soort jongeren dat voorheen skinhead werd, voelt zich tegenwoordig tot gabberhouse aangetrokken - zij het in veel grotere getale. Belangrijker is echter hun skinheadcultuur: de gabberhouse is van specifiek Nederlandse oorsprong. Het wordt steeds meer een uiting van een etnische groep, die zich - en dat is nieuw - welbewust organiseert in oppositie tegen allochtone groepen. Slechts een deel van de gabbers is betrokken bij vijandelijkheden tegen buitenlanders. Onder hen is de CP'86 tamelijk populair, vooral als graffiti naast White Power en het Keltisch kruis. Het overgrote deel van de gabbers is volstrekt niet geïnteresseerd in welke politieke partij dan ook. De leider van een groep gabbers uit Hoensbroek, niet vies van geweld tegen Marokkanen, moet diep nadenken over de politieke partijen die hij kent. "Het CDA! En Janmaat, dat is toch die fascist? Waarvan was die ook al weer?"
Met hun rigide standpunt ten aanzien van drugs zullen de extreem-rechtse partijen nooit veel zieltjes winnen onder gabbers. Drugs zijn immers niet weg te denken uit de gabberhousecultuur. Juist het speedgebruik ziet het Pompe Instituut als een belangrijke factor voor agressie onder de gabbers. Pillen die als XTC worden verkocht bevatten steeds meer andere stoffen, met name speed, een zeer verslavend middel. De gebruikers staan op scherp, de neiging tot geweld tegen allochtonen kan door de ontremmende werking van speed in daden worden omgezet.
Binnen de gabber-wereld bestaat ook een duidelijke stroming die zich anti-racistisch opstelt. Dat moet bevorderd worden, meent het Pompe Instituut. Met diskjockeys en housetijdschriften die zich duidelijk tegen racisme uitspreken als lichtend voorbeeld, pleit de onderzoeker voor het terugdringen van de etnische lading van de gabbercultuur. Je bent òf gabber, òf pleger van racistisch geweld - de combinatie moet onmogelijk worden.
De grote vraag is wat de BVD moet met dit soort onderzoek. Het werk van het Willem Pompe Instituut had een dusdanig sociologische invalshoek dat het hooguit voor meer inzicht heeft gezorgd in een wereld die ver van de burelen in Zoetermeer verwijderd is; van concrete aanbevelingen voor de BVD is geen sprake. Het beïnvloeden van de gabbercultuur lijkt niet in de eerste plaats een taak voor de geheime dienst, integendeel. Zelfs het in de gaten houden van voetbalsupporters, hoe gewelddadig ze ook worden, is meer een taak voor politie en justitie.
Het WODC-rapport is een ander verhaal. Het is een schande dat een onderzoek dat methodologisch zo aantoonbaar is mislukt, überhaupt is gepubliceerd. Natuurlijk kan de BVD het niet maken om een onderzoek dat al zo vaak is aangekondigd uiteindelijk binnenskamers te houden. Maar om er via een persconferentie de aandacht op te vestigen, en er bovendien in latere publikaties, zoals het jaarverslag over 1996, op terug te grijpen, dat is onbegrijpelijk en volstrekt niet acceptabel.
Deze uitstapjes van de BVD naar de universiteit waren geen succes. De vraag is wat er nog meer voor contacten liggen, en wat die hebben opgeleverd. Los daarvan is het misschien tijd voor een discussie over de vraag of wetenschappers zich moeten lenen voor onderzoek ten bate van de geheime dienst.
Eveline Lubbers
Buro Jansen & Janssen
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Het akkoord voorziet in de stationering van 2.000 ongewapende OVSE-waarnemers in Kosovo en in NAVO-vluchten om toe te zien op de terugtrekking van de Servische troepen. De Servische militairen en politie die al in Kosovo waren, mogen blijven. Ook dienen de Servische regering en de Albanese politieke leiding op korte termijn een begin te maken met de onderhandelingen over de status van Kosovo. Inmiddels heeft de Amerikaanse gezant Hill, namens de Contactgroep, een document aan beide partijen voorgelegd. Het voorziet in een overgangsperiode van drie jaar, waarin Kosovo een uitgebreide autonomie verkrijgt. Na drie jaar dient de bevolking in Kosovo zich via een referendum uit te spreken over de status. De huidige Albanese onderhandelaars lijken dit voorstel te accepteren als Kosovo een `entiteit' binnen de federatie Joegoslavië wordt. De Servische regering lijkt elk voorstel voor een uitgebreide autonomie af te wijzen.
Door ingrijpen in de constitutie en door de instelling van de staat van beleg in Kosovo, hief het Servische regime in 1989 de autonome status die Kosovo sinds 1974 had op. Dit leidde tot een verandering van de machtsverhoudingen in voormalig Joegoslavië ten gunste van Servië. Sinds het einde van de jaren tachtig hebben de Servische autoriteiten in Kosovo op lokaal niveau bestuurlijke hervormingen doorgevoerd, waardoor ze hun greep op de besluitvorming en de economie hebben versterkt. De mensenrechten van de Albanezen worden op grote schaal geschonden. De gewelddadige onderdrukking door het Servische regime belemmert de Albanezen een normaal politiek en sociaal-economisch leven in Kosovo en regionale betrekkingen op te bouwen.
In reactie op de onderdrukking bouwden de Albanezen na 1989 een parallelmaatschappij op en organiseerden zich in een gezamenlijke politieke beweging. Ze kozen hun eigen parlement en president (Rugova) en in 1991 riepen ze via een referendum de onafhankelijke republiek Kosovo uit. De Democratische Liga van Kosovo (LDK) domineerde het politieke leven in Kosovo. Onder haar leiding verzetten de Albanezen zich vreedzaam en passief, vanuit overtuiging en pragmatisme, uit angst voor escalatie en om goodwill te kweken bij de internationale gemeenschap. De Albanezen en Serviërs in Kosovo leefden naast elkaar in een soort apartheid, waarbij de gehele Albanese bevolking door het Servische overheidsapparaat onder de duim werd gehouden.
Dagelijks beschoten Servische militairen en politie steden en dorpen met zware wapens. Daarbij maakten ze gebruik van artillerie, tanks en in sommige gevallen raketten. Vervolgens trokken ze de dorpen en steden binnen, plunderden, verwoestten huizen en stichtten brand. Er zijn aanwijzingen dat ook Servische paramilitairen bij deze acties betrokken waren.
Vele burgers konden (en kunnen) niet terugkeren, omdat hun huizen totaal vernield zijn. Ook zijn de minimaal 50.000 Albanese vluchtelingen die in de heuvels en bossen verbleven, door de Serviërs beschoten. Ondanks beloftes van Milosevic kregen humanitaire organisaties geen toegang tot de vluchtelingen en konden ontheemden niet terugkeren naar hun woonplaatsen.
De UCK was niet opgewassen tegen de militaire overmacht van de Servische troepen en onvoldoende in staat de Albanese burgerbevolking in de steden en dorpen te beschermen. De UCK werd grotendeels verdreven uit de gebieden die ze onder controle had. Ondanks de verliezen verklaarde de UCK zich slechts tactisch terug te trekken en de strijd voor een onafhankelijk Kosovo voort te zetten, en riep de bevolking op zich bij de UCK aan te sluiten.
De machtsverhoudingen binnen de Albanese gemeenschap zijn dus veranderd ten gunste van degenen die een actiever en gewelddadiger verzet voorstaan. Het huidige Albanese onderhandelingsteam bestaat echter vooral uit aanhangers van Rugova. Critici zijn uit het vorige team gestapt omdat ze niet of nauwelijks bij de onderhandelingen werden betrokken. Een aantal van hen heeft een nieuwe partij opgericht. Ook Adem Demaci, de politieke vertegenwoordiger van de UCK, heeft geweigerd in de onderhandelingsgroep te gaan zitten. Sinds kort voert hij wel gesprekken met Agani, vice-president van de LDK, en met de leiding van het Albanese parlement.
Sinds 1989 hebben de Albanese politieke leiders, onder leiding van de LDK en Rugova, geprobeerd de situatie in Kosovo onder de aandacht te brengen van de internationale gemeenschap. Hoewel de Albanezen door hun vreedzaam verzet tegen de Servische onderdrukking veel goodwill kweekten, werd hun doel, een onafhankelijk Kosovo, genegeerd. De internationale gemeenschap dacht hiermee de escalatie van het conflict te kunnen voorkomen, maar in feite nam de steun voor de radicale Albanese groeperingen juist toe, omdat het geweldloze verzet geen uitzicht bood op de gewenste onafhankelijkheid. In die zin is de internationale gemeenschap medeverantwoordelijk voor de huidige situatie in Kosovo.
Ondanks hun verschillende opvattingen zijn de EU en de VS (en de Contactgroep) het eens over een aantal beginselen: geen onafhankelijk Kosovo, maar ook geen handhaving van de huidige situatie; behoud van de territoriale integriteit van Joegoslavië (Servië en Montenegro) en een grotere mate van autonomie voor Kosovo dan voor 1989 (wat dit precies inhoudt is onduidelijk).
Er gaapt echter een kloof tussen de retoriek en de acties van de internationale gemeenschap. Dit is een gevolg van de politieke onwil en verdeeldheid binnen de Contactgroep. Deze verdeeldheid heeft Milosevic uitgebuit om het offensief in Kosovo voort te kunnen zetten. Een aantal keren heeft Milosevic de eisen van de internationale gemeenschap naast zich neergelegd. Hij negeerde onder andere de eis dat de speciale Servische politietroepen uit Kosovo teruggetrokken zouden worden. Bovendien weigerde hij internationale bemiddeling bij de besprekingen tussen de Serviërs en Albanezen.
Hoewel het positief is dat een deel van de Servische troepen wordt teruggetrokken, de humanitaire hulpverlening weer op gang komt en internationale waarnemers gaan toezien op de naleving van het akkoord, is het de vraag of het huidige akkoord een bijdrage levert aan een werkelijke oplossing van het conflict. Ook nu lijkt het beleid van de internationale gemeenschap symptoombestrijding, mede omdat het conflict in Kosovo vooral in humanitaire termen gedefinieerd wordt. De ervaring in Bosnië-Herzegovina leert dat zo'n benadering de opties voor politiek en militair ingrijpen om het geweld te stoppen en de partijen aan te zetten tot onderhandelingen, beperkt. Zonder militaire aanwezigheid van de internationale gemeenschap zullen het excessieve geweld van de Servische troepen tegen de Albanese burgerbevolking en de gevechten tussen deze troepen en de UCK echter niet stoppen.
Naar mijn mening dient er tijdens een overgangsperiode van twee tot drie jaar een aantal vertrouwenwekkende maatregelen genomen te worden om de spanningen tussen de Albanezen en Serviërs te verminderen. Dat betekent ook dat er een einde gemaakt moet worden aan het geweld en de schendingen van de mensenrechten, dat het gebied gedemilitariseerd wordt en dat de situatie genormaliseerd wordt, dus dat de Albanezen weer in alle sectoren aan het maatschappelijk leven kunnen deelnemen. Daarnaast is het van groot belang dat de internationale gemeenschap de democratische oppositie en onafhankelijke media in Servië voor een lange periode ondersteunt. De oplossing van het conflict in Kosovo zal mede afhangen van het democratiseringsproces in Servië, de veranderende machtsverhoudingen in de Albanese gemeenschap in Kosovo en de actieve bemiddeling van de internationale gemeenschap.
Henk Spenkelink
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
1991 was zowel voor Ethiopië als Eritrea een nieuw begin, nadat in dat jaar de Ethiopische militaire dictatuur was gevallen. Eritrea werd een nieuwe, onafhankelijke staat, die in feite werd geregeerd door de belangrijkste bevrijdingsbeweging het Eritrean People's Liberation Front (EPLF). In Ethiopië kwam een nieuw bewind aan de macht dat voortkwam uit een van de bevrijdingsbewegingen, het Tigray People's Liberation Front (TPLF). Na deze omwenteling ontstond een hoopvolle situatie, die werd gekenmerkt door een betrekkelijke rust, die iets langer dan vijf jaar heeft geduurd. Beide landen werden voor het grensconflict beschouwd als het voorbeeld van een ideale samenwerking.
Beide nieuwe regeringen ontvingen, ondanks hun marxistische voorgeschiedenis, steun van de Verenigde Staten en werden de belangrijkste bondgenoten in de regio. Hulporganisaties zagen de regeringshoofden als een niet-corrupte, eigenzinnige voorhoede van Afrikaanse leiders die zich weinig gelegen lieten aan praal en uiterlijk vertoon, die voor een vrije markteconomie waren en waarmee te praten viel.
De Eritrese regering had echter niet het economische succes waarop zij had gehoopt. Hetzelfde gold voor de Ethiopische regering, die, terwijl haar machtsbasis versmalde, in toenemende mate een repressieve politiek voerde. Beide regeringen gingen steeds meer hun eigen buitenlandse politiek voeren en werden strikter in de controle aan hun gemeenschappelijke grenzen. Na de invoering in november 1997 van de nieuwe Eritrese munt, de Nacfa, moesten de betalingen tussen beide landen in dollars plaatsvinden. Uiteindelijk mocht Ethiopië geen gebruik meer maken van de Eritrese havens Assab en Massawa. Een overleg op hoog niveau over een grensgeschil eindigde met een schietpartij, waarbij enkele Eritrese officieren het leven lieten. De oorlog begon en het strijdtoneel verplaatste zich al snel naar gebieden waarover geen verschil van mening bestond.
De snelle verslechtering van de aanvankelijk goede betrekkingen tussen beide regeringen laat zien dat de goede betrekkingen oppervlakkig waren. Hoe kwam dat? Hiervoor gaan we niet alleen terug naar de betrekkingen tussen het EPLF en het TPLF maar ook naar de oude voorgeschiedenis van de regio, met name die van Tigray (Noord-Ethiopië) en Eritrea.
De staat speelt een cruciale rol in de controle over en allocatie van de schaarse goederen. Hierdoor wordt de staat het brandpunt van de conflicten. Centralisatie, militarisering en autoritaire structuren kenmerken de regerende groep. De gewapende oppositie stelt daartegenover de eis van afscheiding, meer autonomie of meer invloed op de centrale staat om haar roofzucht aan banden te leggen. Dit gaat gepaard met lange burgeroorlogen, die de maatschappij niet alleen in materiële maar ook in psychologische zin ontwrichten. Een burgeroorlog legt immers de basis voor vergelding en nieuwe rivaliteit, zeker als de winnaar alles naar zich toe trekt. Dit proces is ook werkzaam in de relatie Ethiopië-Eritrea.
De TPLF begon haar bestaan in 1975 in het westelijk deel van het zeer arme Tigray van 1975, dat geteisterd werd door een omvangrijke shifta. Het front zag zichzelf in lijn van de massale opstand tegen Haile Selassie van dertig jaar daarvoor. Ook het TPLF had verbindingen met shifta-leiders en voormalige soldaten, maar niet in die mate als het Eritrean Liberation Front. De TPLF-leiders kwamen uit de stedelijke middenlaag als studenten en onderwijzers. De eerste TPLF-mensen kregen hun militaire opleiding bij het EPLF. De TPLF had net als de EPLF rivalen die dieper geworteld waren in de shifta-traditie en verbonden waren met de lokale adel. Om de omvangrijke aanhang van boeren bij deze organisaties aan zich te binden, temperde het TPLF haar nationalisme en speelde in op de oude anticentralistische gezindheid in Tigray. Daarnaast voerde het landhervormingen door en stelde het de doodstraf op plundering. In de tweede helft van de jaren '80 is het TPLF zich steeds meer gaan zien als een voorhoede voor heel Ethiopië.
Hans Alles
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Er werden toen een half miljoen à één miljoen communisten en zogenaamde communisten koelbloedig afgeslacht. Talrijke anderen werden, meestal voor zeer lange tijd, geïnterneerd. In de meer dan dertig jaren van het regime Soeharto heeft het zijn ontstaanswijze dan ook niet verloochend. Zijn wrede dictatuur, met moordcommando's, martelingen en alles wat daarbij hoort, werd nauwelijks kritisch bekeken door de buitenwereld. Een kleine uitzondering was de weigering om de Indonesische annexatie van Oost-Timor te erkennen. Daar kwam na 1974, toen Portugal het fascisme en het kolonialisme afschafte, links aan de macht. Deze, wel zeer nabije, ideologische bedreiging van Soeharto leidde tot de gewelddadige verovering en vervolgens annexatie en onderdrukking van dit gebied. In dit proces werd zo ongeveer de halve bevolking uitgemoord.
Maar verder? Nauwelijks één woord van kritiek op het Indonesië van Soeharto. Integendeel. De betrekkingen werden steeds inniger. Het Nederlandse bedrijfsleven kreeg weer ruim baan in de voormalige Nederlandse kolonie. Nederland leverde op grote schaal wapens aan Soeharto. De levering van oorlogsschepen (korvetten) die de bezetting van Oost-Timor moesten veiligstellen, werd door minister van der Stoel nota bene voorgesteld als een middel om het illegale vissen door Japanners in Indonesische wateren te bestrijden!
En niet te vergeten: de enorme bedragen aan ontwikkelingshulp. Bij een situatie als die in Indonesië zou hulp aan verzetsbewegingen tegen de wrede dictatuur passend geweest zijn. Maar juist Soeharto werd er door gesterkt. Hij was dan ook zeer dankbaar (tot hij de gefluisterde kritiek van Pronk al te ver vond gaan). Hoogtepunten van intimiteit waren de officiële bezoeken: dat van Soeharto aan Nederland en dat van Beatrix aan Indonesië. De innigheid werd bijkans klef.
Tegen deze achtergrond past het stellen van de vraag wat de frequente aanroeping van de mensenrechten door de Nederlandse regering (vooral wanneer het Nederland onwelgevallige regimes betreft) eigenlijk voorstelt. De Soeharto kliek gaat nu, in grote lijnen, op de oude voet verder. Ik voorspel dat Nederland zal blijven profiteren.
Fred van der Spek
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De Chapare is inmiddels wereldwijd berucht als een van de grotere brandhaarden van de drugsoorlog in Zuid-Amerika. Maar de UMSS ziet zich in de laatste maanden in het middelpunt geplaatst van een heel andere strijd, die zich afspeelt in de schaduw van de conflicten rondom de uitroeiing van cocavelden: de jacht op oliehoudende grond.
Deze betrokkenheid begon redelijk onschuldig. Jorge vertelt me dat de bevolking rondom een boorput van de oliemaatschappij MAXUS de universiteit vroeg om haar drinkwater te onderzoeken. De analyses bleken de milieuvriendelijke propaganda van MAXUS zwaar tegen te spreken. De boeren klaagden deze situatie publiekelijk aan. Vervolgens werd duidelijk dat ook bij Valle Sajta olie in de grond zit. De UMSS kon niet meer onder een direct conflict uit, want de Boliviaanse overheid had in 1995 zonder medeweten van de bevolking concessies uitgegeven over uitgebreide delen van de Chapare, onder meer aan de MAXUS. In maart bezette personeel van de UMSS een boorput van de MAXUS. Liever dan te bemiddelen koos de overheid partij: met een aantal anderen werd Jorge beschuldigd van 'narcoterrorisme' en door justitie voortvluchtig verklaard. Legereenheden die vanwege de drugsoorlog blijvend in de Chapare gestationeerd zijn, werden ingezet om de boorput te ontzetten. Het conflict suddert echter door en in september komt het tot een nieuwe, dit keer meer diplomatieke, confrontatie. De MAXUS laat arrogant weten niet met de UMSS in discussie te zullen gaan en het probleem direct met de Prefectura (de regionale overheid) op te lossen. Jorge is nu begonnen alle getallen over oliewinsten en wat daarvan in de regio Cochabamba wordt afgedragen op een rijtje te zetten. Hij hoopt op die manier de regionale autoriteiten voor zich te winnen. "Je moet weten", zegt hij "dat de huidige Minister van Economie ook de vertegenwoordiger van de MAXUS in Bolivia is. Er wordt al druk op de Prefectura uitgeoefend om de UMSS haar terreinen afhandig te maken."
Cochabamba, Theo Roncken
Noot: In Bolivia zijn tegen de veertig internationale oliemaatschappijen actief. De grootste zijn: Mobil, Texaco, Chevron, Amoco, Shell, Maxus, en Esso.
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Tot voor kort werd het doodnormaal gevonden als in een vluchtelingenkamp, bevolkt door duizenden vrouwelijke gezinshoofden, het handjevol aanwezige mannen de contacten onderhield met hulporganisaties. Mannen werden gezien als de vertegenwoordigers van hun gemeenschap en 'dus' de aangewezen personen om de noden van het kamp vast te stellen. Dat ze meestal geen flauw benul hadden van wat er nodig is voor het bereiden van een maaltijd en het verzorgen van kinderen kwam noch bij henzelf, noch bij donororganisaties op. Door de toegenomen aandacht binnen ontwikkelingssamenwerking voor gender [de sociale en culturele betekenissen die aan het sekseverschil worden toegekend, red] in conflictsituaties worden vrouwen tegenwoordig niet meer zo snel over het hoofd gezien. Er is een groeiend bewustzijn van de enorme inzet waarmee vrouwen het dagelijks leven in stand houden onder extreem moeilijke omstandigheden. Daarnaast worden vrouwen steeds meer gezien als tegenkrachten voor het (mannelijk) oorlogsgeweld. Dat neemt soms bijna mystieke vormen aan, zoals in de slotverklaring van de VN-vrouwenconferentie van 1995, waarin vrouwen de rol van 'draagsters van een vredescultuur' wordt toegeschreven.
Bij Pax Christi verscheen dit voorjaar We have to sit down, het verslag van een onderzoek onder vrouwen in Zuid-Soedan. De schrijfster zegt dat het boek vooral is bedoeld om Zuid-Soedanese vrouwen met elkaar te laten kennismaken. In een land met een vrouwelijk analfabetisme van 90% is een boek daarvoor wellicht niet de meest voor de hand liggende vorm. Maar men moet ergens beginnen en het streven is lovenswaardig, te meer daar op diverse momenten tijdens het onderzoek blijkt dat gebrek aan communicatiemiddelen een belemmering vormt voor de Soedanese vrouwen om zich te organiseren.
Na een korte inleiding over de politieke achtergrond van het conflict geeft het boek een beschrijving van het leven van de vrouwen, hun problemen, hun manier om met verdriet en trauma's om te gaan en vooral hun pogingen om vredesgroepen op te zetten. Het boek vlecht op knappe wijze veldonderzoek, theorie en beleidsrapporten in elkaar. Er wordt een realistisch en niet al te rooskleurig beeld van de vredespogingen van de vrouwen gegeven.
Vrouwen zijn een vrij machteloze groep in een samenleving waar macht is gebaseerd op geweld. De vredesgroepen kunnen daar weinig aan veranderen. Bovendien worden ze geteisterd door onderlinge ruzies en gebrek aan bijna alles, en zijn er, zoals altijd bij thema's waar donoren dol op zijn, ook groepen opgezet met geen ander doel dan de initiatiefneemsters een goed salaris te verschaffen. Toch geven de basisgroepen een beetje hoop in een uitzichtloze situatie, en de bewondering voor het kleine groepje dappere meiden dat koppig tegen de stroom in blijft zwemmen groeit al lezende. Het boek eindigt met uiterst praktische aanbevelingen voor NGO's, Soedanese leiders en Soedanese vrouwengroepen.
Bij gender en bij etniciteit spelen dezelfde soort processen. Beiden zijn een 'constructie', een kunstmatige manier om een verschijnsel af te bakenen. In beide gevallen gaat het om de indeling van mensen in groepen en het toeschrijven van eigenschappen en gedragskenmerken aan die groepen. Zowel gender als etniciteit spelen een belangrijke rol bij mobilisatie en motivatie in oorlogstijd en lenen zich uitstekend voor manipulatie. In oorlogstijd wordt graag gebruik gemaakt van de ideologie van de heldhaftige man, de vrouw die beschermd moet worden, en van (vermeende) tegenstellingen tussen etniciteiten. Dat is niet alleen het geval in niet-westerse samenlevingen. In het boek Gender, ethnicity and political ideologies, dat is gebaseerd op een conferentie in 1993, worden niet alleen voor de hand liggende voorbeelden van conflicten in Joegoslavië en Israël-Palestina aangehaald, maar wordt bijvoorbeeld ook de visie op vrouwelijkheid van het Franse Front National besproken. Er wordt ontrafeld hoe beelden van vrouwelijkheid worden ingezet om een scheiding aan te brengen tussen etniciteiten waarbij 'wij' de goeden zijn en 'zij' de slechten.
Verhoudingen in de privésfeer roepen hevige emoties op die bij uitstek geschikt zijn om voor politieke doelen aangewend te worden. In de visie van het Front National bijvoorbeeld is de grotere vrijheid van Franse vrouwen in vergelijking met migrantenvrouwen een voorbeeld van de superioriteit van de Franse cultuur. Overigens heeft het FN wel moeite om dit beeld van de 'vrije' Franse vrouw op een lijn te brengen met zijn boodschap dat vrouwen thuis bij man en kinderen horen.
Het boek bevat zowel theoretische hoofdstukken als praktijkvoorbeelden van ideologische manipulatie. Ook wordt ingegaan op de vraag waarom veel vrouwen zich aangetrokken voelen tot het islamitisch fundamentalisme, terwijl dit toch een zeer vrouwonvriendelijke politieke stroming is. Het geeft, kortom, een zeer breed beeld van de relatie tussen gender, etniciteit en politieke ideologieën en is daardoor een uitstekende inleiding in het onderwerp.
WdV
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Er is nog niet besloten of Nederland zelf het vliegtuig aan zal schaffen, maar de ¦150 miljoen die nu wordt uitgetrokken doet al een politiek van voldongen feiten vermoeden. De aanschaf van deze opvolger van de F-16 zal zo'n slordige ¦13 miljard gaan kosten.
Delft Instruments doet mee aan de Europese versie van het jachtvliegtuig voor de volgende eeuw, de EFA. Nadat het bedrijf in 1997 (samen met Signaal USFA, de Frencken Groep en het Nationale Luchtvaart Laboratorium) betrokken was bij het ontwerp van een speciale vliegbril, die voor de piloten van de F-16 werd ontworpen, werd begin 1998 bekend dat de bril ook zal worden gebruikt door de vliegers van de EFA. Delft verwacht ongeveer 600 van de brillen te gaan verkopen die een klein TV-tje bevatten dat allerlei beelden op het netvlies van de vlieger laat zien waardoor hij beter kan vechten, en tegelijkertijd zijn gewone uitzicht behoudt.
Eind jaren tachtig gaf Nederland 60 NF-5 vliegtuigen - de voorloper van de F-16 - aan Turkije. Onlangs schonk Turkije weer 20 NF-5 vliegtuigen aan Macedonië. Of het hier gaat om de Nederlandse vliegtuigen is niet bekend, ook Noorwegen en de Verenigde Staten leverden dit type destijds aan Turkije.
Toch zijn de rapporten wel interessant. Zo wordt voor de eerste keer verslag gedaan van exporten naar NAVO-landen. Tot nu toe was alleen bekend dat de exporten naar de zestien NAVO-lidstaten ongeveer de helft van het totaal bedroegen. Nu is duidelijk dat Turkije een belangrijke klant is. In 1997 nam dit land qua grootte de vierde plaats in (¦176 miljoen) en in de eerste helft van 1998 de derde (¦81,4 miljoen). Een andere wijziging ten opzichte van de vertrouwelijke rapporten is dat ook een uitsplitsing van het totaal per wapencategorie wordt gegeven. Er zijn twee hoofdcategorieën: 1) Wapens en munitie en 2) Overige militaire goederen. Deze zijn beide onderverdeeld in tien subcategorieën, zoals 'tanks', 'pantservoertuigen', 'groot kaliber wapens', 'klein kaliber wapens', 'munitie en explosieven' en 'militair oefenmaterieel'. Sommige categorieën bieden weinig duidelijkheid. Wat is bijvoorbeeld militair oefenmaterieel? Gaat het hier om simulatieapparatuur voor relbestrijding of om mijnenbestrijdingsapparatuur? Een ander gebrek is dat de twee lijsten niet worden gecombineerd. Op die manier bieden de lijsten alleen verknipte informatie, waar je weinig mee aan kan.
Ten slotte biedt het uitgebreidere rapport over 1997 basis-informatie over de Nederlandse defensie-industrie. De belangrijkste goederen die deze produceert zijn in afnemend belang gerangschikt: 'maritieme toepassingen', 'infrastructuur', 'elektronica en informatica' en 'luchtvaart en ruimtevaarttechnologie'. Er zijn in Nederland ongeveer 150 bedrijven die zich bezig houden met defensieproductie, er werken ongeveer 143.000 mensen, waarvan 12.000 zich bezig houden met militaire productie.
In de eerste helft van 1998 valt op dat Chili na de Verenigde Staten de grootste afnemer van Nederlandse wapens is en dat Taiwan en Israël voor een redelijk fors bedrag aan Nederlandse wapens ontvangen. Het blijft opmerkelijk dat Turkije, Taiwan, China (¦1,2 miljoen, tegen dit land loopt een wapenembargo van de EU), India (¦1,8 miljoen), Saoedi-Arabië (¦4,8 miljoen) en Chili wapens van Nederland ontvangen. In de recentelijk door de Europese Unie aangenomen richtlijnen betreffende wapenexporten staat dat deze lidstaten geen exportvergunningen af zullen geven als er een duidelijke risico is dat de ontvanger de goederen zal gebruiken tegen een ander land of met gebruikmaking van militaire macht een territoriaal conflict zal ondersteunen. Bij alle hiervoor genoemde landen is sprake van claims op buurlanden. Bovendien levert Nederland wapens aan rabiate schenders van de mensenrechten, zoals Turkije en Indonesië.
1 | Verenigde Staten | 125,8 |
2 | Chili | 124,0 |
3 | Turkije | 81,4 |
4 | Duitsland | 70,9 |
5 | ? | ? |
6 | Taiwan | 23,0 |
7 | Verenigd Koninkrijk | 15,3 |
8 | Denemarken | 13,0 |
9 | Indonesië | 9,6 |
10 | Griekenland | 8,4 |
Totaal alle exporten | 649,9 |
In Vrij Nederland beschreven Colijn en Rusman de controle die voormalig dictator Pinochet op militair gebied nog steeds heeft; de tanks worden - evenals het opgeknapte geschut - via zijn bedrijf aan de Chileense landmacht geleverd. Een aardige manier voor Pinochet om zijn positie te versterken. Pinochet verklaarde in maart 1998 bij zijn benoeming als senator voor het leven dat hij met zijn generaalsvriendjes "alle verworvenheden van het militaire regime zou verdedigen."
Hoezo en tegen wie moet de Chileense staat zich eigenlijk met 200 extra tanks verdedigen? Het land neemt een arrogante houding in tijdens het overleg met buurland Bolivia over een belangrijke route naar zee die Bolivia tijdens de Pacific Oorlog (1879-1883) verloor. Verder speelt de aanval van noorderbuur Peru op Ecuador (1995) misschien een rol. Als Peru Ecuador aan kan vallen, waarom dan niet ook Chili? De levering van de 200 tanks betekent echter dat Chili in één klap meer tanks had dan al haar buurlanden, waaronder het veel grotere Argentinië. Bolivia heeft helemaal geen tanks en Peru heeft 50 werkende exemplaren.
In 1997 werd in veel artikelen gewezen op de dreigende wapen-wedloop in Zuid-Amerika. Nederland doet daar lekker aan mee en levert aan een van 's werelds beruchtste dictators het wapen waarmee hij voor het oog van de wereld de macht greep.
Bron: Vrij Nederland 24 oktober 1998
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De spion in het parlement
Het Belgische Vast Comité van Toezicht op de Inlichtingendiensten heeft een onderzoek verricht naar de activiteiten van de diensten ten aanzien van parlementsleden van de groene partijen Agalev (Vlaanderen) en Ecolo (Wallonië). Het onderzoek van het controlecomité lekte in juni uit naar de Belgische pers, onder andere naar De Morgen.
Al eerder was uit de beantwoording van een parlementaire vraag van Van Dienderen (Agalev) in 1996 gebleken dat de Belgische Veiligheid van de Staat (hun BVD) zich niet interesseerde voor de vredesbeweging als zodanig, maar wel voor 'extremistische groeperingen'. Als voorbeeld werd gegeven "de publikaties van de organisatie het Forum voor Vredesactie en de acties die het ondernomen heeft in december 1995 te Kleine Brogel [de Belgische nucleaire vliegbasis - KK]." Op een andere vraag van Van Dienderen, eveneens in 1996, antwoordde de minister van Landsverdediging: "De ADIV [Belgische militaire inlichtingendienst - KK] heeft dossiers van mensen, al dan niet van pacifistische bewegingen, die zich hebben laten opmerken door hun acties tegen de militaire infrastructuur."
Uit het onderzoek van het comité bleek dat de termen 'pacifisme' en 'ecologistisch fundamentalisme' in oktober 1996 voorkwamen op de lijst van gevolgde bewegingen van de militaire inlichtingendienst (onderwerpslijst). Deze bewegingen worden door het bureau Subversie van de sectie Contra Inlichtingen (CI) van de dienst in de gaten gehouden. Daarentegen maakte de 'lijst van onderwerpen en sleutelwoorden' van de Veiligheid van de Staat van 14 oktober 21996 geen gewag van milieupacifisten noch van Agalev of Ecolo.
Wat betreft persoonsdossiers bleek uit de door de diensten verstrekte gegevens dat van de vijftien parlementsleden van Agalev en Ecolo er tien waren waarvan de militaire inlichtingendienst een individueel dossier bijhoudt. Daarvan waren er zeven geopend voor de betrokkenen verkozen waren. De dossiers bevatten stukken uit open bronnen op een uitzondering na. De drie andere dossiers bevatten alleen stukken uit open bronnen (persartikelen, uittreksels uit het Staatsblad) betreffende antimilitaristische en antinucleaire standpunten van de betrokkenen.
Voorzover het Comité uit de verstrekte gegevens kon beoordelen ging het daarbij niet om het eigenlijke parlementaire werk. De geraadpleegde dossiers bevatten echter geen inventaris en de stukken waren niet genummerd, zodat er geen controle op volledigheid mogelijk was.
De Veiligheid van de Staat houdt over acht van de betrokken parlementariërs een dossier bij. Daarvan waren er zeven geopend voor de betrokkene gekozen was. Die dossiers handelden over openbare activiteiten van deze personen binnen bepaalde bewegingen. Een dossier werd geopend op het moment waarop de betrokkene parlementslid werd. Het dossier gaat over feiten en standpunten van de betrokkene buiten het parlement. De dossiers bevatten geen stukken na 1991, met uitzondering van een parlementaire vraag van de betrokkene, waarop de dienst een antwoord moest formuleren. Ook hier was er geen inventaris, maar de stukken waren genummerd. Overigens bestaat er bij de Veiligheid van de Staat wel een dossier over Agalev/Ecolo, met in hoofdzaak persartikelen over de activiteiten van de partijen. Het laatste verslag in dit dossier is van 1988.
Het is natuurlijk de vraag of dit echt alle dossiers zijn die bij alle afdelingen van de diensten aanwezig zijn. Of zouden de diensten in hoofdzaak hun knipselarchief ter inzage hebben gegeven? Intrigerend is ook de vraag of de ene parlementariër waarover door de Veiligheid van de Staat direct bij zijn aantreden een dossier werd geopend dezelfde is als degene over wie de militairen al een stuk uit een geheime bron hadden bewaard.
In elk geval zou het nuttig zijn als ook in Nederland eens een dergelijk onderzoek verricht zou worden.
KK
Bronnen:
De Morgen, 22 juni 1998
Vast Comité van Toezicht op de Inlichtingendiensten, Activiteitenverslag 1998
Bron: Staples. S., Protecting War. Militarism and the Multila-teral Agreement on Investment
www.peacewire.org
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
2) Als je op een ander vlak mee wilt werken als vrijwilliger van Askere Gitme, bijvoorbeeld als kantoormedewerker of als onderzoeker, kun je ook terecht op bovenstaand adres.
Stop the War in Turkey (SOT) P.O. Box 94802, 1090 GV, Amsterdam, The Netherlands Ph: +31-20-4284061 Fax: +31-20-4284062 |
Inleider: Dhr. J.P. Feddema statenlid en buitenland specialist van GroenLinks.
Hans Feddema bezoekt regelmatig Kosovo als cultureel antropoloog van de Vrije Universiteit van Amsterdam.
De avond wordt gehouden in het kantoor van de FNV, Verbeekstraat 6b (achter het GAK kantoor aan de Plesmanlaan), in Leiden. De avond begint om acht uur en de toegang is gratis.
Iedereen is welkom, dus kom wel
Met vredesgroet,
Panc Batelaan
FNV Vrede en Ontwapening
Morssingel 35
2312 AZ Leiden
Tel/fax 071-5141296
VD AMOK zoekt: REDACTEUR (M/V)
Takenpakket
De werkzaamheden concentreren zich in vijf periodes van twee weken per jaar.
|
Deze wereldwijde studie is een project van War Resisters' International, a netwerk-organisatie van meer dan 80 vredesorganisaties. Naast de reeds bestaande data van de WRI heeft het project informatie verzameld van zowel regeringen als non-gouvernementele organisaties in zoveel mogelijk landen. Vervolgens zijn experts in de landen zelf gevraagd commentaar te leveren op de concept rapporten. Zoveel mogelijk is geprobeerd naast de officiële lezing van de wetten ook de bestaande praktijk te beschrijven.
Refusing to bear arms is een verzameling van 177 landenrapporten in een losbladige uitgave. Deze opzet maakt het mogelijk om elk landenrapport apart te actualiseren zodra nieuwe informatie beschikbaar komt. Ook laat het ruimte voor de gebruiker om zelf aanvullende informatie in te voegen.
Refusing to bear arms is een handboek, ontworpen als een naslagwerk. Het is met name bedoeld voor groepen die zich met dienstweigeren bezig houden en voor advocaten die zich bezighouden met asielzaken.
Het rapport kost £40 (£25 voor non-profit organisaties) en kan besteld worden bij:
WRI, 5 Caledonian Road, London N1 9 DX, Engeland
fax +44 171 2780444
email warresisters"at"gn.apc.org
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina