VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 8, nummer 4, 1999
Vaste rubrieken:
VD AMOK
Tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren,
jaargang 8, nummer 4, 1999.
VD AMOK verschijnt vijf maal per jaar en wordt uitgegeven door de Vereniging Dienstweigeraars (VD) en het Antimilitaristies Onderzoekskollektief (AMOK). Voor de inhoud van met naam ondertekende stukken zijn de auteurs verantwoordelijk.
Copyright
Overname van artikelen uit het lopende nummer is uitsluitend toegestaan na toestemming van de redactie. Overname van artikelen uit eerder verschenen nummers is toegestaan onder bronvermelding en toezending van een bewijsexemplaar aan de redactie.
Adres redactie en abonnementenadministratie
VD AMOK
Obrechtstraat 43
3572 EC Utrecht
tel: 06-14127779
e-mail: vdamok"at"antenna.nl
Redactie
Sylvester Hoogmoed (fotoredactie), Kees Kalkman, Karel Koster, Guido van Leemput, Stijn van der Putte, Tjark Reininga
Fotografen en illustratoren
Erkanli Ahmet, S. Bolesch, Aoshima Chuji, Sandra de la Combé, Roos Fokkema, H. Gutmann, Joost Jongerden, Willem Middelkoop/HH, Munzur Sait, Gerd van der Veen
Vormgeving
René Oudshoorn
Drukker
Drukkerij De Dageraad, Den Haag
Verder werkten aan dit nummer mee
Martin Broek, Hans Bouton, Hans Dijkman, David Jan Donner, Bart Horeman, Joost Jongerden, Theo Roncken, Jan Schaake, Frank Slijper, Fred van der Spek.
Abonnementen
Een abonnement is minimaal ¦ 30,- per jaar.
Een steunabonnement is minimaal ¦ 40,-.
Over te maken op giro 1308126 t.n.v. VD AMOK, Utrecht.
Nieuwe abonnementen schriftelijk aanmelden. Wacht met betaling op toezending acceptgiro.
Opzegging uitsluitend schriftelijk vóór aanvang van het kalenderjaar.
Losse nummers kosten ¦ 6,50 (¦ 8,90 inclusief porto).
Advertenties
Tarieven en opgave bij de redactie.
Sluitingsdatum volgend nummer
28 oktober 1999
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Hoe anders is het gegaan. De Sovjetunie is weliswaar ingestort en het Oostblok heeft feitelijk opgehouden te bestaan, maar dat heeft de wereld beslist niet veiliger gemaakt. Door het uiteenvallen van de Sovjetunie ontstond een groot aantal rivaliserende republieken, vaak geleid door de oude hegemonistische nomenclatura. Niet voor niets is in verschillende republieken de gewapende strijd opgelaaid. Bovendien ging de snelle politieke ineenstorting gepaard aan een economische liberalisering waarvan enkelen profiteren, maar de grote meerderheid van de bevolking nauwelijks vruchten plukt. In Oost-Europa kwam een virulent nationalisme tot leven, dat intussen al tot diverse scheidingen geleid heeft.
De explosie van Joegoslavië heeft laten zien waar deze ontwikkeling toe kan leiden. Een geforceerd multi-etnische samenleving is in korte tijd uiteengevallen in elkaar bestrijdende nationalistische groepen. Aan de rafelrand van Europa dreigde etnische zuivering. Nadat in de jaren zestig en zeventig vooral Joegoslavische gastarbeiders voor korte of langere tijd naar West-Europa kwamen - een factor die belangrijk heeft bijgedragen aan de opstelling van met name Duitsland in de Joegoslavische conflicten - zochten nu vluchtelingen hun heil en veiligheid over de grenzen. In Fort Europa, dat daarop steeds minder prijs stelt.
Politici van verschillende politieke oriëntatie lijken zich nu te bedenken.
Ter linkerzijde worden vooral de internationale rechtsorde, de mensenrechten en het tegengaan van volkerenmoord aangevoerd als legitimatie van internationaal ingrijpen. De Partij van de Arbeid stelt zelfs voor de hele defensie hiervoor in te richten. De partij wil grote legercorpsen vervangen door "kleine, parate en flexibele eenheden" die zowel voor verdediging als crisisbeheersing beter zouden zijn. De PvdA is bereid bij deze keuze zelfs meer geld voor defensie op tafel te leggen.
Rechts ziet vooral een dreiging in de komst van grote stromen vluchtelingen (zoals bedreigde Roma en Serviërs uit Kosovo) naar de vleeschpotten van West-Europa. Fort Europa is nog niet stevig genoeg gesloten. Daarnaast zien de strategen een hernieuwde militaire dreiging vanuit Rusland, waartegen het Westen zich zou moeten wapenen. Het meest pregnant kwam deze visie in Nederland naar buiten in een recente publicatie van de Telderstichting, het wetenschappelijk instituut van de VVD: investeringen moeten de Nederlandse krijgsmacht allereerst voorbereiden op bescherming van het grondgebied van het Rijk.
Beide opvattingen leiden tot extra geld voor de traditionele militaire uitgaven. Tegelijkertijd houdt ook de Nederlandse regering de hand op de knip als het gaat om steun aan minder ontwikkelde landen; er moet immers bezuinigd worden. Ook stemt zij van harte in met Europees beleid dat vooral is gericht op bescherming van de economische positie van de eigen ingezetenen, zoals blijkt uit de voordracht van een erkend euroscepticus als Nederlands EU-commissaris.
De mondiale ongelijkheid zal door dit beleid alleen maar toenemen, en daarmee de migratiedruk. Nauwelijks een woord horen we nog over het vredesdividend en zijn heilzame werking voor de wereldsamenleving.
De redactie
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
In een reactie op het besluit van de Quakers en de Doopsgezinden, wijst Mient Jan Faber er terecht op dat het IKV niet zozeer een spreekbuis van de (verschillende) kerken is, doch veeleer een orgaan dat door de kerken is opgericht om zich geheel zelfstandig op vraagstukken van oorlog en vrede te beraden. De meeste lidkerken laten het IKV daarin eigenlijk ook gewoon haar gang gaan. Zeker de laatste jaren, nu de kernwapendiscussie de goegemeente niet langer tot op het bot verdeeld houdt, is er binnen de kerken niet echt veel commotie rond uitspraken van het IKV. De Doopsgezinden en Quakers vormden hierop een uitzondering en hun stap om de samenwerking te beëindigen kan dan ook nauwelijks als verrassing worden gezien.
Juist voor de beraadsfunctie van het IKV is het besluit van Doopsgezinden en Quakers echter een probleem. Kwantitatief mag het verlies van Doopsgezinden en Quakers niet zoveel voorstellen (het zijn relatief kleine kerkgenootschappen); kwalitatief is het verlies vrijwel onoverkomelijk. Door het opschorten van de samenwerking verdwijnt immers de inbreng van deze van oudsher pacifistische kerkgenootschappen. Dat betekent dat het beraad van de kerken over vredesvraagstukken binnen het IKV niet langer volledig is, en dat als het ware een nieuw platform opgericht zou moeten worden om het beraad tussen de vredeskerken en de in het IKV deelnemende kerken te laten plaatsvinden. Tel daarbij de ontwikkeling dat drie van die kerken, de zogenaamde Samen op Weg (SoW) kerken, toch binnen afzienbare tijd samengaan en dat de Rooms-katholieke kerk haar lidmaatschap invult via Pax Christi en de interkerkelijke beraadsfunctie van het IKV verdwijnt bijna geheel.
Het is echter alleen al deze formulering van het spanningsveld die de deelname van christen-pacifisten feitelijk uitsluit. De bijdrage van deze stroming wordt in die formulering, en overigens ook expliciet in het weerwoord van Mient Jan Faber in het Algemeen Doopsgezind Weekblad, gereduceerd tot het zetten van kritische kanttekeningen bij het al te snel overgaan tot de inzet van geweld. De formulering die christen-pacifisten aan het beraad zouden willen geven is iets als: hoe kunnen wij (zo lang mogelijk) voorkomen dat conflicten tot gewelddadige uitbarstingen leiden en hoe kunnen we die gewelddadige uitbarstingen met geweldloze middelen proberen in te perken.
Anders geformuleerd: het IKV zit op het spoor van het formuleren van criteria waaraan bij wijze van spreken voldaan moet worden om met militaire middelen in te mogen grijpen. Die criteria zijn nog niet uitgekristalliseerd; daarvoor is het beraad ook nog gaande en mogelijk zal dit ook gaande blijven. Bijvoorbeeld omdat er lering getrokken kan worden van zojuist uitgevoerde 'humanitaire' interventies. Voorlopig lijken er een aantal goede kanshebbers voor zulke criteria te bestaan, zoals: 'er moet sprake zijn van grootscheepse mensenrechtenschendingen' en 'de interventie moet erop gericht zijn de slachtoffers van binnen het conflict te beschermen'.
De richting waarin het IKV zoekt, lijkt op de klassieke theorie van de rechtvaardige oorlog. De theorie waarop Pax Christi zich baseert, die overigens al snel na het uitbreken van bombardementen rond Kosovo tot de conclusie kwam dat de NAVO-actie aan geen enkele van deze klassieke criteria voldeed. Ook het IKV verklaarde zich uiteindelijk tegenstander van de bombardementen. Weliswaar schreeuwden de omstandigheden in Kosovo (ernstige mensenrechtenschendingen, grenzend aan etnische zuivering) om een militaire interventie, maar de wijze waarop de NAVO besloot om uitvoering te geven aan deze interventie, en dan met name de uitsluiting van grondtroepen, kon bij het IKV uiteindelijk geen goedkeuring vinden.
Dit uiteindelijke IKV-standpunt wordt eveneens door Mient Jan Faber in de discussie met Doopsgezinden en Quakers aangevoerd. Maar dit is niet zo heel erg geloofwaardig. De roep enkele dagen voor de interventie was aanzienlijk luider dan het protest ertegen. Bovendien gaat dit argument geheel voorbij aan de verschillende uitgangspunten die IKV en christen-pacifistische groepen hanteren.
Zowel het IKV als pacifistische groepen (en overigens ook Pax Christi) zijn volop betrokken bij het ondersteunen van allerlei projecten in wat de civiele samenleving is gaan heten. Sociale wederopbouw, verzoeningswerk, dialoogprojecten, blijvende ondersteuning van vredes- en mensenrechtengroepen, zoals bijvoorbeeld het Balkan Peace Team. In al dit werk ligt niet het belangrijkste onderscheid tussen beide stromingen. De vraag is echter: wat doe je als het uit de hand loopt? Blijf je dan trouw aan je eigen werk en contacten aan de basis in het conflictgebied, of steek je de handen moedeloos in de lucht en laat je het dan maar weer over aan militaire middelen. Ook al omdat de onderliggende partij daar bijvoorbeeld zelf om vraagt. Deze vraag bleek één van de kernpunten in de discussie tussen Mient Jan Faber en mijzelf in het het IKON-radioprogramma "Loopgraven" van 20 juni jl.: solidariseer je je met het slachtoffer of blijf je trouw aan je dialoog- en verzoeningswerk.
Een ander discussiepunt, dat in deze discussie door Mient Jan Faber werd opgeworpen, is: wat is je standpunt zodra het conflict wel met militaire middelen wordt uitgevochten? Protesteer je dan enkel tegen het feit dat dat gebeurt of probeer je invloed uit te oefenen op de wijze waarop deze interventie wordt gepleegd. Deze discussie wint aan actualiteit nu in de nieuwe hoofdlijnennotitie van Defensie bijzonder veel plaats wordt ingeruimd voor civiel-militaire samenwerking: afstemming van activiteiten van militaire vredesmachten en burgervredesinitiatieven. Tijdens een discussiedag hierover, georganiseerd door Pax Christi, bleek de pacifistische stroming binnen de vredesbeweging daar nog geen klip en klaar antwoord op te hebben.
Of je je nu uit het IKV terugtrekt of niet, een beraad met het IKV blijft zinvol. Het dwingt je ertoe om je eigen positie te verhelderen en posities te bepalen op gebieden waar je mogelijk een blinde vlek hebt liggen. Een beraad betekent echter wel dat je elkaar, als deelnemer aan dat beraad, serieus moet nemen.
Jan Schaake
Internationaal secretaris Kerk en Vrede
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
In Adana spreek ik de familie Yurtsever in hun tweekamerwoning, waar zij met 5 kinderen wonen. De familie komt van oorsprong uit Dersim (in het Turks als Tuenceli bekend), de van oudsher opstandige Koerdische provincie die fel verzet pleegde tegen de inlijving bij de in 1923 opgerichte Republiek Turkije. Ook na het neerslaan van de opstanden in de jaren twintig en dertig van deze eeuw werd het er nooit echt rustig. De familie Yurtsever is Dersim ontvlucht na de militaire staatsgreep van 12 september 1980. Vader en moeder Yurtsever zijn net terug van een bezoek aan hun oude dorp.
"We leefden continu in angst," vertelt moeder Yurtsever. "Elke nacht horen we schoten van gevechten tussen de PKK en het leger. In de dorpen zie je alleen oude mensen zoals wij. De jongeren zijn gevlucht naar de steden, uit angst voor de militairen. Maar ook voor ons ouderen tonen de soldaten geen ontzag. Ze vragen ons wat we hier zoeken en slaan ons in het gezicht, omdat we Koerden zijn en de guerrilla zouden steunen." Toch keert de familie ieder jaar voor korte tijd terug naar Dersim, om daar het huis en de grond te onderhouden met het oog op een terugkeer in betere tijden.
Vader, die inmiddels van het dak terug is, vertelt: "Tegen de dorpen in de provincie is een embargo. Vier personen krijgen per dag toestemming voor het kopen van 1 brood. We krijgen karige rantsoenen omdat de militairen bang zijn dat we voedsel aan de guerrilla geven."
In Adana maakt Murat nu deel uit van het leger van werklozen. Hij vult zijn dag met de muziek van de populaire Koerdische zanger Ciwan Haco, slenteren door de stad en discussies met zijn vrienden, over literatuur, maar ook over politiek en de gewapende strijd van de Koerdische PKK en het Turks-linkse DHKP-C. Murat hoopt dit jaar toegelaten te worden op de universiteit. Vorig jaar werd hij uitgeloot. Indien hij dit jaar weer buiten de boot valt, moet hij het leger in. "Ik ga niet het leger in en vechten in Koerdistan," zegt hij zelfverzekerd. "Als ik word opgeroepen zal ik naar Europa vluchten."
De onderwijzersvakbond Egitim Sen had geen toestemming om te demonstreren. "In 1998 verbood de gouverneur de viering van het Koerdisch nieuwjaar en sinds die tijd heeft hij geen enkele keer toestemming gegeven voor bijeenkomsten en demonstraties," vertelt een vakbondsbestuurder. De vakbond had in juli een protest gepland tegen de vele verbanningen van onderwijzers door de autoriteiten. Sinds januari 1998 zijn 114 leraren verbannen naar steden in het westen van Turkije, omdat zij kritisch staan tegenover het onderwijsprogramma. "Ik moet mijn leerlingen voorhouden dat zij Turk zijn en hierop trots moeten zijn, terwijl de meeste van hen geen woord Turks spreken als zij voor het eerst op school komen. Zij zijn Koerden en spreken Koerdisch, maar dat is een taal die op scholen bij wet verboden is, die ik niet mag spreken, zelfs het bestaan ervan moet ontkennen. Dat weiger ik," vertelt Niyazi, leraar aan een lagere school. Een deel van zijn leerlingen komt uit dorpen die door het leger zijn ontruimd en verwoest. Zij zitten in elkaar gedoken in de klas en zeggen geen woord. Het is hem opgevallen dat sommige leerlingen lijm snuiven. Collega's op andere scholen is het ook opgevallen.
Niyazi weet niet wat hij er aan kan doen. "Ik heb zestig leerlingen in mijn klas, sommigen van mijn collega's zelfs meer. Veel kinderen hebben problemen. Aan individuele problemen kunnen we vrijwel geen tijd besteden." Een oplossing weet hij niet, wat de oorzaak is wel: de oorlog in Koerdistan en de politiek van etnische ontkenning, die de Koerdische samenleving ontwricht. Niyazi weigert daarom mee te werken aan de assimilatie van Koerdische leerlingen tot Turken. Hij is al gewaarschuwd door de onderwijsinspectie, maar hij trekt zich hier niets van aan. "Ik ben niet bang verbannen te worden. Als het gebeurt zal ik naar de stad gaan waar de Turkse autoriteiten mij heen sturen. Ik zal kijken of ik daar volgens mijn idealen kan werken en of ik politieke vrienden kan vinden. Als die er niet zijn of als we niet effectief kunnen werken, ga ik terug naar Diyarbakir. Dan neem ik ontslag als leraar en ga ik op het land van mijn vader werken."
Sirin is lid van het vakbondsbestuur, dat een rapport heeft gemaakt over de verbanningen. Zij noemt de verbanningsmaatregel 'witte moord'. De verbanning volgt op een reeks van moordaanslagen, waarbij 27 onderwijzers zijn gedood. Hiervan waren er zeventien lid van de vakbond in de stad Diyarbakir, de andere tien slachtoffers van afdelingen in andere gemeenten in de provincie. De meeste zijn vermoord in de periode 1992-1996. De verantwoordelijken zoekt zij bij de 'contraguerrilla', een verzamelnaam waarmee aan de Turkse staat gelieerde (para)militaire organisaties bedoeld wordt.
De verkiezingen van april jongstleden, die in Turkije een regeringscoalitie met de partij van de Grijze Wolven onder leiding van de nationalistische Buelent Ecevit aan de macht bracht, bracht in de Koerdische gebieden een politieke aardverschuiving te weeg. De HADEP behaalde een klinkende overwinning. HADEP won burgemeestersposten in 37 gemeenten, waarvan acht grote steden (Diyarbakir, Van, Batman, Mardin, Siirt, Bingoel, Hakkari en Agri).
De verkiezingsoverwinning had nog groter kunnen zijn, vertelt Buelent Ipek, maar in de door wegens de door veiligheidstroepen gecreëerde sfeer van angst en intimidatie kon HADEP geen kandidaten vinden in steden als Sirnak en Silopi. Toch is Ipek niet ontevreden. "De overwinning van HADEP is om twee redenen belangrijk. Ten eerste laat het duidelijk zien wat de politieke en bestuurlijke benadering is van de bevolking in deze gebieden. Ten tweede brengt het de HADEP in beeld als een brug voor een vreedzame oplossing van de Koerdische kwestie." Op het vlak van concrete maatregelen waarschuwt Ipek voor te hoog gespannen verwachtingen. "Het gemeentebestuur in de OHAL regio (de Koerdische gebieden waar de noodtoestand van kracht is en feitelijk onder militaire controle staan) heeft niet veel bevoegdheden," aldus Ipek. "Zowel de agenda van de raadscommissie als de besluiten moeten we laten goedkeuren door de gouverneur. Zonder zijn handtekening kunnen we niets doen. Bovendien hebben we te maken met de centrale regering in Ankara, die tal van wetten en regels tot haar beschikking heeft om ons het besturen onmogelijk te maken." Ipek geeft als voorbeeld de financiële situatie waarin de stad verkeert. Ten eerste heeft HADEP van het vorig gemeentebestuur een erfenis meegekregen van omgerekend 150 miljoen dollar schuld.
De jaarlijkse inkomsten van de stad zijn 500.000 dollar, de uitgaven aan salarissen en afdrachten aan de deelgemeenten zijn respectievelijk 800.000 en 150.000 dollar. "Het is een wet in Turkije dat uitgaven van de gemeenten het budget met maximaal 30 procent mogen overschrijden. Indien die wet strikt wordt toegepast, kunnen we niet eens de salarissen uitbetalen, laat staan werken aan een betere stad." Ipek verwacht dat de centrale overheid in Ankara de HADEP het vuur aan de schenen zal leggen. "Ik verwacht dat Ankara de regels strikt zal toepassen met als doel het onwerkbaar maken van de situatie en het laten mislukken van de HADEP besturen."
Zoals de kleine Roza van nog geen 6 jaar. In de bus zegt zij vol venijn tegen een politieagent die haar over haar hoofd aait: "Ik houd niet van jou. Jij hebt mijn vader vermoord." Ayten herkent het. Ook zij groeide op met die woede. "In 1974 kwam het leger naar ons dorp. Ik was toen 4 jaar oud. De soldaten sommeerden iedereen op het dorpsplein te komen. Zij riepen mijn tante bij zich. Zij was zes maanden zwanger. Met gewone elektriciteitskabels gaven ze haar elektroshocks, door de draden tegen haar hand en lip en haar hand en borst te houden. Mijn tante kreeg een miskraam en de baby overleed. Bij andere vrouwen rukten de soldaten hun kleren kapot. Wat ik vertel gebeurde in 1974, toen was er nog geen PKK."
Onze conversatie wordt overstemt door de bruiloftmuziek. De band zet Koerdische muziek in van Mazlum Dogan, een van de oprichters van de PKK, die in de Diyarbakir gevangenis is overleden. De vloer van de zaal deint mee met de dansende menigte. Velen maken het V-teken met hun vingers: victorie.
Joost Jongerden
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
In de vorige VD AMOK berichtten wij over Suleiman Aksoy. Als gevolg van zijn zaak heeft Nederland de uitzettingen van Koerdische dienstweigeraars tijdelijk stopgezet. Nu blijkt dat ook Sava Cicek en Cemil Yildirim de dood in het Turkse leger hebben gevonden nadat zij Nederland waren uitgezet of hadden verlaten, omdat hun asielverzoek was afgewezen.
Het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken is inmiddels bezig met het opstellen van zogeheten individuele ambtsberichten over het geval van Aksoy en naar aanleiding van berichten in Vrij Nederland ook van Cicek. Daarbij is door het ministerie toegegeven dat zij zich baseert op medische verklaringen die in dienst van de Turkse overheid zijn opgesteld. Wat al langer werd vermoed, blijkt waar te zijn: Nederland is voor zijn officiële berichtgeving over de situatie van de mensenrechten in Turkije volledig afhankelijk van bronnen in de Turkse regering.
Turkije heeft enkele honderdduizenden dienstplichtontduikers en een deel daarvan heeft de wijk naar het buitenland genomen. Inmiddels hebben een aantal van hen, Koerden en Turken, zich in dienstweigergroepen georganiseerd om niet alleen het recht op dienstweigeren in Turkije te eisen maar ook politiek asiel in Nederland of een ander Europees land.
In augustus 1997 is in Nederland Askere Gitme (Ga niet in het leger) opgericht dat deze twee eisen voert. Dienstweigeraars in Turkije, zoals Osman Murat Ülke, worden gesteund en in Nederland wordt geijverd voor politiek asiel. Inmiddels hebben zich een honderdtal leden officieel ingeschreven bij Askere Gitme. Op een enkele etnische Turk na betreft het illegaal in Nederland verblijvende Koerden. De schattingen over het totaal aantal dienstplichtontduikende Koerden en Turken die in Nederland verblijven zijn een onbekend veelvoud van dit aantal.
De rechtbank voegde daaraan toe dat het ministerie van Buitenlandse Zaken een nieuw officieel ambtsbericht over dienstplicht in Turkije moest schrijven en dat de Adviescommisie voor Vreemdelingenzaken (verder ACV te noemen), die de staatssecretaris van Justitie adviseert, de betrokken Koerden moest horen. Alle Turkse Koerden die te kennen gaven naar Nederland te zijn gekomen, omdat zij niet in de Turkse militaire dienst wilden gaan, moeten aan een onderzoek worden onderworpen. Dit onderzoek behelst twee zaken: de aard van de gewetensbezwaren en de vraag of zij als Koerd aangemerkt kunnen worden.
In deze gesprekken wordt de kennis van de Koerdische dienstweigeraar over de Koerdische taal en cultuur nagegaan. Indien de persoon in kwestie onvoldoende kennis van het Kirmanchi heeft, een van de Koerdische hoofdtalen, dan pleit dat tegen hem. Door een lang assimilatiebeleid spreken veel Koerden echter niet of slecht Koerdisch spreken.
Een voorbeeld: "Ik ken alleen de feestdag `Newroz'. U vraagt mij of ik ooit naar andere Koerdische feestdagen ben geweest? Neen... nooit!" Hoewel de IND het Koerdische volk klaarblijkelijk een hoop feestdagen gunt, is dit een voor de hand liggend antwoord omdat er geen andere Koerdische feestdagen zijn.
Afgezien van de onbeholpen indruk die deze verhoren maken, tonen ze vooral dat de ondervragers zelf (geheel) niet op de hoogte zijn van de Koerdische cultuur en de gevoeligheden die daarmee in Turkije gemoeid zijn. Zo ontstaat vooral de indruk dat het nationaliteitsonderzoek een bureaucratische drempel is waarover de personen in kwestie moeten struikelen.
Op de eerste ACV-zitting waren naast advocaten ook vertegenwoordigers van de IND, het ministerie van Buitenlandse Zaken en VD AMOK aanwezig. Daardoor werd de zaak van Mahmut K. een onverwacht openbaar debat over het personeelsbeleid van het Turkse leger en de kans dat Koerden in het Turkse leger in de Koerdische gebieden zullen worden ingezet.
De dienstweigeraars werden aan een pittig verhoor onderworpen. Daarbij trad een opvallend gebrek aan kennis van feiten over de toestand in Turks-Koerdistan bij de commissieleden aan het licht. Dit was minder storend dan hun klaarblijkelijk gebrek aan empathische vermogens. In hun rol als strenge vaders verrieden zij vooral een achterdocht naar de oprechtheid van de motieven van de dienstweigeraars. De Koerdische dienstweigeraars in kwestie waren echter wel wat gewend en mans genoeg om hun zegje te doen.
De Haagse rechtbank had het ACV niet gevraagd om een algemeen advies. Ze had wel het ministerie van Buitenlandse Zaken verzocht om een nieuw onderzoek naar deze problematiek te doen. Het ministerie had in oktober 1998 inderdaad een nieuwe ambtsbericht uitgebracht dat door de bronvermelding een verbetering was ten opzichte van het vorige ambtsbericht uit 1996, dat geheel overeenkwam met de teneur van de Turkse propaganda. De ACV heeft nu haar eigen politieke en juridische opvattingen over de toestand in Turkije, los van het door de rechtbank verlangde ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken, tot leidraad genomen in de zaak van de zes Turks-Koerdische dienstweigeraars.
De PKK aanhangers strijden voorts voor de Koerdische afkomst zoals zij die zien. Onder deze omstandigheden kan verbondenheid met de PKK en haar politieke doelstellingen wel degelijk een rol spelen bij de vraag of er sprake is van een sterke band met de Koerdische bevolkingsgroep.
Vreemd wordt het als de ACV stelt dat veel Koerden het optreden van de PKK afwijzen. Voorts stelt de commissie dat de PKK mensenrechtenschendingen heeft gepleegd en terroristisch is. Waarop de ACV deze conclusies baseert, is niet duidelijk. Zij trekt impliciet de merkwaardige gevolgtrekking dat tegenstanders van de PKK de Koerdische bevolking zouden willen bestrijden met behulp van het Turkse leger. De rechtbank had in haar oordeel van 2 juli 1998 gemeld dat duizenden Koerdische dorpen door het Turkse leger zijn vernietigd. Dit had niets te maken met eventuele mensenrechtenschendingen door de PKK, maar trof rechtstreeks de Koerdische bevolking.
De ACV vindt het verder niet nodig onderscheid te maken tussen pacifisten die weigeren in ieder leger te dienen en zij die weigeren in de Turks-Koerdische oorlog te dienen. Het enige criterium tot vluchtelingschap is de reactie van de betreffende staat. Het is de ACV niet gebleken dat de Koerdische dienstweigeraar zwaarder wordt gestraft dan de Turkse dienstweigeraar, en evenmin zou deze volgens de commissie onevenredig zwaar gestraft worden. Prominente personen zou dit kunnen overkomen, maar omdat er geen prominente personen voor de commissie verschijnen is dit argument niet valide, zo stelt de ACV.
Ook witte illegalen kunnen geen beroep doen op de uitspraak van de Haagse rechtbank, stelt de ACV. Van iemand die zich op dienstweigering wegens gewetensbezwaren beroept, mag verwacht worden dat hij direct bij aankomst in Nederland een asielprocedure start en niet pas met dat argument komt als hij dreigt te worden uitgezet.
Het door de UNHCR verwoorde beginsel van "profound feelings of attachment" wordt hiermee duidelijk gemaakt. Louter het Koerd-zijn is voor de ACV niet voldoende om hierop een beroep te doen. Dienstweigeren van Koerden is niet anders dan dienstweigeren in het algemeen.
De ACV heeft met deze advisering een zeer politiek rapport geschreven dat op een aantal (vooronder)stellingen is gebaseerd. De argumenten van de Haagse rechtbank zijn door de ACV stuk voor stuk onder haar uitspraak uitgetrokken. Wat sterk opvalt is dat de commissie een aantal argumenten gebruikt die ook door de landsadvocaat in de zitting van 14 april 1998 waren gebruikt. Deze argumenten waren door de rechtbank in haar uitspraak van 2 juli juist afgewezen.
De ACV had hierin als onafhankelijke commissie een eigen verantwoordelijkheid maar heeft nu kleur bekend. Het is dan ook geen wonder dat de IND de aanbevelingen van de ACV gretig overneemt. De IND en de ACV hebben de afgelopen maanden, zoals uit bekend geworden informatie blijkt, driftig gecorrespondeerd met elkaar. Met deze gang van zaken heeft de ACV zichzelf in diskrediet gebracht. De ACV heeft zich willens en wetens gedragen als verlengstuk van de Turkse staat en de compromisloze Nederlandse uitzettingspolitiek.
Natuurlijk moet hiertegen verweer worden aangetekend. Het wordt tijd dat het hoogste juridische orgaan, de Rechteenheidskamer, zich hierover buigt. De Koerdische dienstweigeraars worden in deze langdurige zaak letterlijk ziek van ellende door deze leugenachtige praktijken. Naast de staande verlangens op politiek asiel voor alle dienstweigeraars uit Turkije in Nederland, wordt het daarom tijd een einde te maken aan de ACV.
Guido van Leemput
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De luchtoorlog die de NAVO dit voorjaar tegen Joegoslavië voerde kon rekenen op brede instemming van de Nederlandse bevolking. Kranten en politieke partijen, met uitzondering van de SP, schaarden zich achter de interventie. De dissidenten waren een handjevol individuen: linkse intellectuelen, columnisten, oude vredesactivisten, en, opmerkelijk genoeg, enige oud-militairen en analisten van Clingendael. Hoewel deze tegenstemmen hun dissidente opvattingen met rationele argumenten onderbouwden en het verloop van de gebeurtenissen hun beoordelingen deels bevestigden, kwam er geen tegenbeweging van de grond. De enige demonstratie werd voortijdig beëindigd vanwege schermutselingen met Servische nationalisten die de bijeenkomst aangrepen voor hun vlagvertoon.
Het steeds verder afkalven van verzet tegen oorlogspolitiek lijkt te bevestigen dat de basis van de vredesbeweging is weggevallen, en dat bijpassende ideologieën, zoals pacifisme en antimilitarisme, in ieder geval wat Nederland betreft, gedateerd zijn. Het ideeëngoed is, voor zover nog actueel, kennelijk voldoende geïntegreerd in de hoofdstroom van het politieke denken. Als er nu oorlog wordt gevoerd, gebeurt dit om redenen waar juist linkse mensen zich in kunnen vinden. Toch zijn er een aantal elementen die niet in dit beeld passen. De critici hebben immers verstandige argumenten naar voren gebracht die niet gelogenstraft zijn door de gebeurtenissen. Deze argumenten beklijven echter niet, gaan geen vitale verbinding aan met gevoelens aan de basis. Verder was blijkens opiniepeilingen de steun voor de oorlog weliswaar groot, maar de bereidheid om voor deze zaak te sneuvelen leek gering.
Het verwijt jegens pacifisten dat zij onrealistisch zijn en dat hun ideeën geen praktisch handelingsperspectief bieden, is misschien wel terecht ten aanzien van sommige woordvoerders van de beweging, maar snijdt als zodanig geen hout. Ethiek is niet slechts een oplossingenmachine voor hedendaagse beheersingsproblemen, maar steunt in de eerste plaats op levensovertuiging. Wanneer pacifisme als dogmatisch of theoretisch ervaren wordt, schort er kennelijk iets op dit niveau. Het argument dat het pacifisme tekort schiet ten aanzien van de huidige politieke ontwikkelingen is evenmin overtuigend. Het pacifisme is in de loop van de geschiedenis steeds van karakter veranderd. Waarom zou het pacifisme geen eigentijdse vorm aannemen? Hoe is het eigenlijk mogelijk dat de basis zozeer is weggevallen?
Het gemêleerde karakter van het Nederlandse pacifisme blijkt uit de stromingen die in studies van het vroege pacifisme worden onderscheiden: politiek (socialisme en anarchisme) en religieus (Tolstoyanen, christenanarchisten), en talloze combinaties. Daarnaast is er de dienstweigering die voorzien wordt van allerlei ideologische betekenissen (principes) door de hiervoor genoemde partijen, maar ook op minder grijpbare, persoonlijke motieven berust.
De samenstellers van De wapens neder (1985) zien daarnaast nog een "burgerlijk-pacifistiese vredesbeweging" die "streeft naar een internationale rechtsorde ter voorkoming van oorlog." Wellicht had vredesonderzoeker en activist Bart de Ligt (1883-1938) dit verschil op het oog toen hij zijn voorkeur uitsprak voor de term antimilitarisme in plaats van pacifisme voor de radicale vredesbeweging.
Het vooroorlogse pacifisme was sterk politiek georiënteerd en had een religieuze onderstroming (van radicale dominees bijvoorbeeld); het denken had vooral betrekking op de publieke sfeer. Dit sloot aan op de grote maatschappelijke veranderingen in Nederland en in Europa die mensen persoonlijk raakten. De staatsvorming die aan het begin van de negentiende eeuw in gang was gezet door de Franse bezetting van Nederland, kwam in een beslissende fase, waarin bijvoorbeeld kiesrecht, dienstplicht en sociale rechtvaardigheid een belangrijke rol speelden. Confrontaties tussen maatschappelijke bewegingen en het leger waren een reële mogelijkheid, die in Nederland op kleine schaal plaatsvonden, maar in andere Europese landen angstwekkende vormen aannamen.
De Eerste Wereldoorlog demonstreerde naar wat voor catastrofe de opbouw van massalegers kon leiden, en ook hoe makkelijk de dynamiek van de nationale oorlog de arbeidersbeweging met haar idealen van internationale solidariteit buiten spel plaatste. De Nederlandse neutraliteit in deze oorlog, in combinatie met de mobilisatie en de reële dreiging, heeft wellicht een situatie gecreëerd, waarin het antimilitarisme tot bloei kon komen.
Het pacifisme bood, met name in dit antimilitarisme, een actueel en vernieuwend perspectief op machtsvorming en militair geweld in een West-Europese staat in wording. Denkers als Bart de Ligt konden vanuit dit kader al in een vroeg stadium de centrale rol van het 'rode' militarisme in de Sovjetunie bekritiseren. De relevantie van deze benadering voor analyses in deze tijd is evident in bijvoorbeeld Turkije en Joegoslavië.
In Nederland ontbreekt echter de cruciale emotionele verbinding met de huidige maatschappelijke situatie. Op een rationeel, argumentatief niveau is het kader wel degelijk nuttig in bijvoorbeeld het interventiedebat. In linkse, ook pacifistische, kringen bestaat een tendens om veel hoop te stellen op een internationale rechtsorde onder auspiciën van de VN, de hedendaagse equivalent van de Volkerenbond. De notie van recht (tegenover bijvoorbeeld rechtvaardigheid of verplichting) heeft echter slechts betekenis in relatie met macht, en dat voert weer naar de slangenkuil van (nationale) belangen (bijvoorbeeld van de machtigste speler op dit moment, de VS).
Het is daarom niet verwonderlijk dat een op het eerste gezicht zo onverdacht, 'goed' onderwerp als mensenrechten, dat zo nauw verbonden is aan de smalle moraal waarover maatschappelijke consensus bestaat in Westerse democratieën zoals Nederland, als legitimatie kan dienen voor een oorlog. De Franse filosofe Simone Weil (1909-1943) zag de Franse "Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Burger" uit 1789 al als een bron van verwarring eerder dan als een solide basis voor het 'goede.'
De jeugdcultuur manifesteerde zich in een steeds openlijker en kleurrijker verzet tegen de autoritaire normen en waarden van de voorgaande generaties en de daarbij behorende instituties, zoals kerk, koningshuis, leger etc. Niet toevallig was de Oorlog, die deze generatie niet meer bewust had meegemaakt, maar die de ouderen sterk had beïnvloed, een van de thema's waarover het 'generatieconflict' werd uitgevochten.
Deze maatschappelijke omstandigheden waren een goede voedingsbodem voor antimilitaristische en verwante organisaties, zoals militaire vakbonden. Hoewel deze bewegingen zich omkleedden met politieke retoriek, leken de meer symbolische, sociale protesten kenmerkender. Niet voor niets noemt krijgshistoricus Van Amersfoort naast de plaatsing van kruisraketten en de Vlootwet, de kwestie van de haardracht als het derde grote thema in het publieke debat over Defensie in deze eeuw. Het leger en de dienstplicht leken bij uitstek bolwerken van macht en autoriteit die gedemocratiseerd moesten worden. De discussies binnen een organisatie als de Bond voor Dienstplichtigen gingen erover hoe dit moest gebeuren, door dienstweigering of juist activiteit binnen het leger, maar niet over dàt het moest gebeuren. In beide gevallen was de persoonlijke insteek cruciaal.
De thematiek van macht en geweld kreeg onder invloed van dit activisme, maar ook van de sociale wetenschappen (sociologie, psychologie) een nieuwe invulling. Hierdoor kwam er bijvoorbeeld aandacht voor processen van disciplinering, die cruciaal zijn binnen het leger. De filosoof en cultuurhistoricus Foucault, bijvoorbeeld, betoogde in zijn studie van de geschiedenis van (gevangenis)straf, dat vanaf de achttiende eeuw nieuwe technieken werden ingezet bij de opleiding van soldaten. Deze hebben niet alleen een strategische betekenis in de oorlogsvoering, maar een nog crucialere functie voor de machtsvorming in het leger. In zijn visie hebben soortgelijke technieken ook ingang gevonden in het maatschappelijk leven, in bijvoorbeeld scholen, gevangenissen en psychiatrische inrichtingen. In dit perspectief kan een tegen- of een subcultuur, zoals de punkbeweging of de homobeweging, gezien worden als een fundamentele vorm van verzet. Het protest tegen de haardracht is in die zin uiterst politiek.
Een tweede zeer belangrijke ontwikkeling in deze periode was de opkomst van de vrouwenbeweging, die zich op allerlei vlakken manifesteerde. Net als het socialisme/marxisme en het pacifisme had ook deze beweging een eerdere bloeiperiode, rond de eeuwwisseling, doorgemaakt. De eerdere beweging voerde onder meer strijd voor politieke rechten. In de naoorlogse beweging kwamen nieuwe analyses van de aard en werking van macht naar voren, die later onder meer in de context van vrouwenstudies werden uitgediept. Er kwam zo voor het eerst echt aandacht voor het structurele karakter van geweld tegen vrouwen, dat juist ook in de huiselijke sfeer wijd verbreid bleek.
De patriarchale machtsstructuren die diep in de cultuur zijn ingebed werden met behulp van begrippen als gender (sekse) en socialisatie (opvoeding) blootgelegd. Het politieke en persoonlijke bleken juist op dit niveau verstrengeld te zijn. Aangezien linkse organisaties hierop geen uitzondering vormden, ontstonden, ook in de vredesbeweging, aparte vrouwengroepen.
Het leger verscheen in het feministische perspectief als een karakteristieke mannenmaatschappij, waarin elders meer verborgen praktijken, scherp naar voren kwamen. Vrouwenhaat werd gecultiveerd, onder meer door middel van pornografie. Homoseksualiteit was taboe, maar loyaliteit en kameraadschap waren (letterlijk) van levensbelang. Een uitgekiend systeem van vernedering en hiërarchie zorgt ervoor dat de waardeloosheid en angst van individuele soldaten gecompenseerd worden door collectieve macht. Het vertrouwen op de controle die technologie met zich meebrengt, staat in scherp contrast met de sociale vaardigheden die meisjes zich eigen moeten maken. De afscheiding van de burgermaatschappij en het verbreken van verbindingen met vrouwen, op een leeftijd waarop het gevoel nog niet goed geïntegreerd is in de persoonlijkheid, maken een effectieve disciplinering mogelijk. Het feminisme bood met deze en andere inzichten een wezenlijke aanvulling op het antimilitarisme, al werden ze niet altijd zo goed opgepakt in de door mannen gedomineerde beweging. Toch zijn het juist deze kwesties die een lange looptijd bleken te hebben en nog steeds tot schandalen aanleiding geven.
Deze kwestie wordt mooi geïllustreerd in de woorden van een 38-jarige Turk die sinds 1978 in Nederland woont, maar opgegroeid is in de Turkse context, die in een aantal opzichten meer lijkt op de vooroorlogse situatie in Nederland.
In Turkije streed ik tegen de onderdrukking, hier ontmoette ik punkers met haren in vier kleuren die lid waren van de krakersbeweging. Ik deed met ze mee, maar begreep ze niet. Ze hadden het niet slecht, en toch streden ze. En dan al dat bier dat ze erbij dronken.
Ik voelde me beter thuis bij de vredesbeweging en zat in een actiecomité tegen kruisraketten. Met een miljoen mensen demonstreren in Den Haag. Ja, ik genoot van de strijd. Maar dat al die mensen ten strijde trokken, terwijl ze niet echt bedreigd werden, vond ik eigenlijk raar en overdreven. (Normen en waarden, VK 3-7-99)
Zijn ervaring kan echter ook gelezen worden als een voorafschaduwing van het zeer snelle verval van de vredesbeweging in de loop van de jaren '80. De basis van de beweging was kennelijk niet zo solide als de massaliteit van de kruisrakettendemonstraties deed vermoeden. Dit proces moet nu nader beschouwd worden.
Waarom is de verbinding met de basis in de afgelopen twintig jaar verloren gegaan? Welke ontwikkelingen maken een verandering noodzakelijk? Op welk vlak ligt deze? Ligt deze buiten het bereik van de pacifistische traditie, of zijn er daarin nog aanknopingspunten te vinden?
Zeven jaar later, in 1992, werd de vereniging in twee nieuwe publicaties, Papjochies, bonzen en stenengooiers en Net niet volwassen, ten grave gedragen. De ironische titel van het tweede boekje suggereert het vluchtige karakter van een jeugdbeweging. De portretten van het VD-kader in het eerste boekje maken duidelijk dat de vereniging een generatiegebonden verschijnsel was: de oudste geïnterviewden zijn geboren in 1940, de jongsten in 1960. Zij waren op het moment van verschijnen de dertig al gepasseerd. De laatste actieve generatie werd dienstplichtig in 1978 en politiek gevormd in de kruisrakettenperiode, de nabloei van de vredesbeweging. De daaropvolgende 'lichtingen' (in de media ook wel aangemerkt als 'generatie nix') lieten het afweten. Zij waren nog tiener in het begin van de jaren '80, vlak nadat het NAVO-dubbelbesluit werd genomen; hun ouders hadden de oorlog als tiener of als kind meegemaakt.
Niet alleen de bereidheid om deel te nemen aan een politieke beweging neemt af. Directeur Schut van de Tewerkstelling Erkend Gewetensbezwaarden constateerde in een terugblik dat vanaf 1985 het ideologische karakter van de dienstweigering sterk afneemt. De 'juristen' die dienstplichtigen helpen om onder dienst uit te komen zijn dan al actief. VD speelt zelf met het boekje Bekijk het maar! (1987) in op deze nieuwe trend. De snelle toename van het aantal 'weigeryuppen' in de jaren voor de afschaffing van de opkomstplicht laat zien dat ook de maatschappelijke basis voor de dienstplicht is afgebrokkeld. Terwijl de dienstplicht na het einde van de Koude Oorlog in toenemende mate een moreel appel op de dienstplichtige doet (zoals bij humanitaire interventies), is deze hier steeds minder gevoelig voor, omdat dit beroep niet aan een onmiddellijke (nationale) veiligheidsbehoefte raakt en risico's met zich meebrengt.
Problemen ontstaan volgens deze denkwijze waar individuen zichzelf niet kunnen beheersen en grenzen van anderen overschrijden, bijvoorbeeld bij straatgeweld. Daders zouden de zelfcontrole die in een cultuur waarin regels en autoritaire verhoudingen (de basis van de traditionele moraal) sterk aan belang hebben ingeboet, niet kunnen opbrengen, bijvoorbeeld omdat ze zelf in een autoritair milieu zijn opgegroeid (Marokkaanse jongens en laagopgeleide mannen) of onder invloed van drank of drugs hun zelfbeheersing tijdelijk verliezen. Als remedie wordt snel teruggegrepen naar vertrouwde autoritaire modellen, bijvoorbeeld bij het pleidooi voor het instellen van (militaire) heropvoedingskampen. Het beroepsleger is al op deze groepen aangewezen voor haar rekrutering.
De traditionele opvoeding van meisjes sluit veel beter aan op de nieuwe moraal dan die van jongens. Op hen is meer toezicht en zij worden van jongs af aan, en zeker in hun tienertijd, onderworpen aan een intensieve sociale training, terwijl jongens hun gang gaan en niet meer door autoritaire vaders, hiërarchische werkomgevingen, of een staatsopvoeding door het leger begrensd worden.
De discussies duiden op een onbehagen. Het lijkt wel alsof met het verdwijnen van autoritaire verhoudingen een dieperliggende bewustzijnsniveau aan de dag is gekomen dat wel individueel benaderd kan worden, bijvoorbeeld in de vorm van psychotherapie of opvoeding, maar collectief nogal weerbarstig blijft. Begrippen als schaamte en schaamteloosheid komen in dit verband telkens weer naar voren. Niet toevallig worden deze in de ontwikkelingspsychologie verbonden met autonomie en gaan deze vooraf aan het meer sociaal en cultureel ingebedde gevoel van schuld. De smalle publieke moraal schiet tekort om hieraan vorm te geven. Dit moet in de privé-sfeer gebeuren door ouders en andere opvoeders, die in het kader van deze discussies vaak op hun verantwoordelijkheden gewezen worden.
Deze crisis is al aan het begin van de jaren '80 begonnen; het onbehagen dat zoveel mensen in de antikernwapen-demonstraties mobiliseerde, komt hieruit voort. De 'witte demonstraties' zijn een recente uitdrukking ervan. Deze doen, evenals talloze televisieprogramma's en films, een beroep op gevoelens van angst en verdriet. Macht en geweld krijgen een nieuwe invulling die niet meer aansluit op het pacifisme zoals dat in de jaren '60 en '70 vorm had gekregen.
Dit proces heeft al een lange voorgeschiedenis. De schrijfster Carson McCullers (1917-1967) heeft deze dynamiek trefzeker verwoord in haar beschrijving van de ervaringen van de arme blanke onderklasse in het Amerikaanse Zuiden:
"Alle nuttige dingen hebben een prijs en kunnen alleen met geld gekocht worden, want zo zit de wereld in elkaar. Je weet zonder dat je er over hoeft na te denken hoeveel een baal katoen kost of een kan stroop. Maar op een mensenleven staat geen prijs; het wordt ons gratis gegeven en het wordt afgenomen zonder dat ervoor wordt betaald. Wat is het waard? Als je om je heen kijkt, krijg je soms de indruk dat het weinig of niets waard is." (The Ballad of the Sad Cafe, 1951)
Schaarste, waar de meeste menselijke gemeenschappen mee te kampen hebben, heeft niet alleen een economische maar ook een emotionele en culturele kant. Normen en waarden, hiërarchie en religie zijn manieren om deze schaarste collectief hanteerbaar te maken. De herinnering aan schaarste, de televisiebeelden ervan, het bestaan van een onderklasse van illegalen en vluchtelingen, herinneren mensen in Westerse landen aan de kwetsbaarheid van hun welvaart en voeden de angst voor het verlies ervan.
De sociale en culturele omwenteling in de jaren '60, waarvoor de toegenomen welvaart de basis was, heeft met name de institutionele, verharde vormen van de publieke moraal (hiërarchie, verzuiling, patriarchaat, kerkelijkheid) ondermijnd. De nieuwe institutionele vormen berusten op een smalle moraal waar nog consensus over bestaat. Collectieve vraagstukken worden vooral als beheersingsproblemen gezien; waarden zijn ondergebracht in de privé-sfeer, waar opvoeders e.d. er zorg voor moeten dragen.
Het is niet verwonderlijk dat de Kosovo-oorlog gelegitimeerd werd vanuit mensenrechten. Dit is nog de enige publieke moraal die alle Nederlanders delen, al was het maar omdat zij voor de meesten geldt. Ze wordt echter in de eerste plaats gegarandeerd door het machtsmonopolie van de staat. Ondanks haar pretenties van universaliteit geldt ze in de eerste plaats voor mensen met een Nederlands paspoort. Verder heeft deze moraal een rationeel en beperkt karakter dat niet, zoals levensovertuigingen, door sterke emoties gedragen wordt. Dit verklaart ongetwijfeld waarom een oorlog op deze basis weliswaar op brede steun kan rekenen, maar niet gepaard gaat met een bereidheid om ook voor deze zaak te sterven, zoals dit bijvoorbeeld tijdens de Spaanse Burgeroorlog wel het geval was bij vrijwilligers die bereid waren om voor de Republikeinse kant te vechten.
Het internationaal politieke klimaat verslechterde aanzienlijk. De Koude Oorlog kreeg een nieuwe impuls. De Sovjetunie stortte zich in een rampzalig militair avontuur in Afghanistan. Tussen Iran en Irak brak, in de nasleep van de fundamentalistische revolutie, een ouderwetse loopgravenoorlog uit. Het patriottisme in Groot-Brittannië steeg tot grote hoogte tijdens de Falklandoorlog. De VS investeerden fors in uitzichtloze oorlogen in Midden-Amerika.
Het is niet toevallig dat in deze periode de verhouding tot de oorlog opnieuw veranderde. Er kwam meer aandacht voor de complexe betekenissen en gevolgen van deze cruciale periode. Met name de Jodenvervolging en de afzijdige rol daarbij van de Nederlandse bevolking kwamen steeds meer in de belangstelling te staan.
De kernwapenprotesten kunnen niet losgezien worden van deze context. Ze werden niet meer gedragen door het optimisme van het eerdere pacifisme, maar waren eerder een laatste wanhoopsoffensief tegen de weerbarstige realiteit van de politieke macht. Met het plaatsingsbesluit werd het geloof in de politieke maakbaarheid van zelfs de eigen maatschappij definitief geknakt. Mensen trokken zich terug uit de publieke sfeer op hun eigen levenssfeer die nog wel maakbaar leek.
De massa kan zich manifesteren in de nationale herdenking van de Oorlog, die Janssen ziet als een vorm van 'civiele religie.' Het concept van mensenrechten past ook goed in deze context. Karakteristieker zijn wellicht de nationale rouw bij een schokkende gebeurtenis, zoals in Gorinchem, of de betrokkenheid bij de aardbeving in Turkije. Janssen citeert in dit verband de grondlegger van de sociologie Durkheim: "Mensen communiceren door droefenis als zij niets anders meer te delen hebben." Filosoof Joachim Duyndam, die onlangs promoveerde op een proefschrift over compassie, ziet hierbij een belangrijke rol weggelegd voor de massamedia, zoals emotie-tv: "Je kunt het plat vinden of niet, maar het is geen vals sentiment. Het is slechts onze behoefte emoties over te nemen van anderen, hun leed te voelen, of door hun lach te worden aangestoken" (VK 26-2-99)
Hoewel massamedia voorzien in religieuze behoeften, vallen ze daar allerminst mee samen. Ze brengen geen morele verplichtingen met zich mee; ze houden de illusie in stand dat het geweld en het lijden elders is. Zodra dat niet meer het geval is, zoals bij zinloos geweld, zijn ze niet toereikend, en nemen andere praktijken, in dit geval bijvoorbeeld stille optochten, het over. Omgekeerd kan de televisiecompassie omslaan in heel andere gevoelens, bijvoorbeeld als we ons bedreigd voelen door 'vluchtelingenstromen.'
Geweld (bij uitstek de manifestatie van het kwade) heeft hierin een nieuwe betekenis gekregen. Fred van Iersel, voormalig secretaris van Pax Christi, verwoordt dit nieuwe geweldsconcept: "Geweld is: door anderen veroorzaakt controleverlies." Een eigentijds pacifisme zal zich moeten voorbereiden op een taaie strijd met deze krachtige moderne overtuiging in al haar ideologische en emotionele verschijningsvormen.
De ontwikkelingen hebben echter ook een collectieve betekenis en kunnen als een religieuze crisis begrepen worden. De waardevolle, radicale inzichten die tot de pacifistische traditie behoren, zoals het antimilitarisme en de verbinding tussen het persoonlijke en politieke, hebben daarmee niet afgedaan. Ze kunnen dienen als effectief tegengif tegen misverstanden die discussies, bijvoorbeeld over interventie, blijven vertroebelen. De verbinding met wat mensen in Nederland nu werkelijk bezighoudt, die een voorwaarde is voor een beweging, ligt echter niet meer op deze gebieden.
Het pacifisme biedt geen antwoord op de religieuze crisis. Het is geen geloof en het heeft nooit een massale aanhang gekend. Het heeft echter wel van meet af aan een sterke religieuze onderstroom gehad. Er zijn in de traditie voldoende aanknopingspunten op dit gebied. Niettemin is het, gezien de stand van zaken in de oude vredesorganisaties, allerminst zeker dat een vruchtbare (her)oriëntatie op deze thematiek mogelijk zal zijn. Misschien zal deze op een andere plek tot stand komen. Eén ding staat echter wel vast: een werkelijk antwoord op de religieuze crisis zal nieuwe denkbeelden over geweld en oorlog met zich meebrengen.
Stijn van der Putte
Een lijst met volledige bronvermeldingen is op verzoek bij de redactie verkrijgbaar.
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Lazaros Petromelidis weigert al sinds 1992 consequent zijn militaire dienstplicht te vervullen. Hij is niet de enige; in de afgelopen jaren zaten constant zo'n 250 dienstweigeraars, meest Jehova's Getuigen, een straf van vier jaar uit in de gevangenis. Lazaros, 37 jaar en vader van een kind, heeft vijf jaar lang arrestatie door de politie weten te ontlopen. Nadat in 1997 de dienstweigerwet werd aangenomen, heeft hij een beroep op die wet gedaan. Op 27 mei 1998 is hij naar het plaatselijke politiebureau gegaan om een verklaring te krijgen dat hij nooit een wapenvergunning had gehad of aangevraagd. Volgens de nieuwe dienstweigerwet is die verklaring noodzakelijk om erkend te worden (zie kader). Op het politiebureau werd hij echter gearresteerd omdat hij gezocht werd wegens dienstweigering. Na vijf dagen in de cel werd hij op borgtocht vrijgelaten.
In december 1998 ontving hij een oproep om in januari 1999 op te komen voor 39 maanden vervangende dienst; in Kilkis, een dorpje 60 kilometer ten noorden van Thessaloniki. Militairen van zijn leeftijd met een gezin kunnen acht van hun twaalf maanden durende militaire dienstplicht afkopen. Lazaros ging dan ook niet en verloor door deze weigering zijn erkenning als gewetensbezwaarde en werd opgeroepen voor militaire dienstplicht bij de marine.
Toen hij niet opkwam hing hem een militair proces wegens desertie boven het hoofd. Lazaros diende een verzoek in bij de Raad van State om 8 maanden vervangende dienst te vervullen en vroeg opschorting van het militair proces, hangende de uitspraak van de Raad van State. De militaire rechtbank van Pireas veroordeelde hem desondanks tot 4 jaar cel. De aanklager vroeg zelfs om plaatsing in de gevangenis van Corydallos, omdat hij Lazaros als een 'bijzonder gevaar voor de openbare orde' beschouwde.
Lazaros vertelde dat de gevangenis erg klein was en plaats bood aan 24 gevangenen die in twee ruimten konden slapen. Op het moment van ons bezoek waren er 22 gevangenen. 's Ochtends en 's avonds konden ze even luchten, de rest van de tijd zaten ze in een kamer met tv en radio. Er was geen enkele mogelijkheid om je af te zonderen; er was ook geen werk. Hij maakte een gezonde indruk, was optimistisch over zijn proces en erg blij met de internationale aandacht voor zijn zaak.
Lazaros liet ons ook praten met een andere gevangen dienstweigeraar, Yannis, een 18-jarige Jehova's getuige. Deze was er niet in geslaagd om voordat zijn oproep voor militaire dienst kwam alle noodzakelijke documenten en verklaringen te verkrijgen om de erkenningsprocedure te starten. Hij werd opgeroepen in mei en in juni veroordeeld wegens dienstweigering. Ook hij wachtte op hoger beroep.
Toen het proces begon dienden alle getuigen de rechtszaal te verlaten. Als eerste getuige sprak mevrouw Stella Alfieri, Grieks parlementslid, over dienstweigeren als mensenrecht. Zij betoogde dat Griekenland niet voldeed aan de internationale standaard daaromtrent. De burgemeester van Lazaros' woonplaats was de volgende getuige. Hij verklaarde dat Lazaros een actief en positief lid van de lokale gemeenschap was.
Vervolgens trad Ajis Tatsis als getuige op, lid van Pasok en voorzitter van het forum van Griekse jeugd-organisaties. Hij legde uit dat de Griekse Minister van Defensie van plan was in augustus wijzigingen in de dienstweigerwet naar het parlement te sturen. Hierop vroeg de voorzitter van de rechtbank de verdediging of deze misschien het proces wilde uitstellen. De advocaat liet weten dat alleen te accepteren als Lazaros onmiddellijk zou vrijkomen.
De voorzitter van de rechtbank trok zich daarop 10 minuten terug; na deze onderbreking stelde hij voor Lazaros in vrijheid te stellen en het proces te verdagen voor ongeveer een half jaar. De verdediging ging hiermee akkoord, hoewel er geen nieuwe datum werd vastgesteld. De vreugde onder Lazaros familie en vrienden was groot.
Tegen de avond bleek dat Lazaros niet werd vrijgelaten; omdat er iets in de papieren niet klopte wilde de gevangenisdirectie hem niet laten gaan. Twee anderen die 's ochtends ook door de rechtbank waren vrijgelaten, hadden hetzelfde probleem maar waren desondanks uit de gevangenis ontslagen. Het voor die avond geplande feest werd een grote anticlimax. Omdat het nieuws van de problemen pas laat bekend werd, was er geen mogelijkheid meer om dezelfde dag nog te protesteren. Dus zat er voor Lazaros niets anders op dan nog een nacht in de gevangenis te verblijven. De volgende ochtend om elf uur werd hij vrijgelaten. Op hetzelfde moment landde mijn vliegtuig in Nederland.
Hans Dijkman
bewerkt en aangevuld door Bart Horeman
Dienstweigeren in GriekenlandOp 1 januari 1998 werd in Griekenland een nieuwe dienstweigerwet van kracht (Wet nr. 2510/97). Die wet is op zijn zachtst gezegd een wangedrocht. Niet alleen is het een enorme opgave om een erkend te worden, de vervangende dienst is zo geconstrueerd dat de erkende dienstweigeraar nog een flinke trap na krijgt.
Inperking van het rechtDe wet sluit bij voorbaat velen uit. Wie al in militaire dienst is geweest, of bij de politie of de douane heeft gediend, kan geen beroep op de wet doen. Men kan dus alleen weigeren voor men het leger ingaat, en wel tussen de ontvangst van de oproep en de opkomstdag. Ook iedereen die ooit is aangeklaagd voor een geweldsdelict is uitgesloten.Om erkenning als gewetensbezwaarde aan te kunnen vragen moeten derhalve verklaringen van het bevoegde gezag (politie, rechtbanken, etc.) worden overgelegd waaruit blijkt dat men nooit in het leger of politie gediend heeft, nooit een wapenvergunning of jachtvergunning heeft aangevraagd, en nooit vervolgd is voor illegaal wapenbezit of het gebruik van geweld. Met name lokale politiebureaus en staatsbosbeheer doen erg moeilijk over het afgeven van dergelijke verklaringen.
ProcedureAllereerst wordt de dienstweigeraar opgeroepen voor een medische keuring. Als hij zich niet binnen 15 dagen laat keuren, wordt hij niet erkend. Een commissie, bestaande uit een rechter, twee professoren van de Universiteit van Athene en twee legerofficieren, behandelt vervolgens het verzoek. Zij kan de dienstweigeraar horen en dat is in alle bekende gevallen ook gebeurd. Naast de bekende vragen heeft deze commissie dienstweigeraars zelfs gevraagd hoe ze tijdens hun vervangende dienst denken te kunnen leven van een loon van 50.000 drachmen.
Vervangende dienstDe vervangende dienst duurt 18 maanden langer dan militaire dienst. Omdat de militaire dienst varieert van 19 maanden tot 23 maanden (in de marine), kan de vervangende dienst oplopen tot 41 maanden! Vervangende dienst kan alleen worden vervuld bij de overheid of semi-overheid en niet in de plaats waar de dienstweigeraar is geboren of woont, en ook niet in de steden Athene, Thessaloniki, Patra, Heraklion, Volos of Larisa. De tewerkstellingsplaats moet de dienstweigeraar voedsel en onderdak verschaffen, of hem een loon van 50.000 drachmen (150 euro) geven - gelijk aan het soldij van soldaten, ongeveer 40 procent van het Griekse minimumloon.
Verlies van de erkenningAls vervangende dienst wordt geweigerd verliest de dienstweigeraar zijn erkenning als gewetensbezwaarde. Dat is ook het geval als hij vakbondsactiviteiten verricht, deelneemt aan een staking of ongeoorloofd afwezig is. In oorlogstijd kan de Minister van Defensie de regelingen omtrent vervangende dienst opschorten waardoor dienstweigeraars verplicht worden in het leger ongewapende militaire dienst te vervullen.[B.H.] |
Het seminar was door de WRI opgezet om zich te buigen over de vraag op welke manier het gezicht van het leger verandert en hoe het leger zichzelf bestaansrecht verschaft in een veranderende wereld. Vervolgens was het de bedoeling dat het seminar verschillende strategieën zou ontwikkelen om het leger te de-legitimeren. Dat dat doel maar amper bereikt werd, zal niemand verbazen. Omdat een duidelijke focus ontbrak, bleef het seminar te veel een vergaarbak van allerlei los van elkaar staande invalshoeken. Dat wil niet zeggen dat er geen interessante uitwisselingen en discussies plaatsvonden.
Het aardige van het seminar was dat er weinig plenaire bijeenkomsten waren en veel werkgroepen. Hierin werden thema's als "de veranderende NAVO als interventiemacht" en "veranderende rekruteringsmethoden" behandeld. Hoewel de meeste thema's een duidelijke westerse invalshoek hadden, wisten de niet-westerse deelnemers duidelijk te maken dat het leger in hun landen ook aan het veranderen is. Een werkgroep was ook gewijd aan Afrika waar het leger zich meer en meer presenteert als de 'redder' van de samenleving.
Deze thematische opzet bood helaas weinig ruimte voor dwarsverbanden tussen de thema's. In bepaalde werkgroepen kwam je eigenlijk steeds dezelfde mensen tegen.
De discussie ging met name om de vraag of er grote veranderingen zijn in de rekruteringsmethodiek als het leger verandert van een dienstplichtigenleger naar een beroepsleger. verrassend was dat geconstateerd werd dat er niet zoveel veranderd: in beide gevallen zijn het vooral de lagere sociale klassen die het meest lijden onder de militaire rekrutering. Dat is een wereldwijd verschijnsel: degenen die het leger ingaan zijn de armen en sociaal zwakkeren.
Maar als belangrijk verschil werd opgemerkt dat als de dienstplicht verdwijnt de militaire 'rekruteringslast' omslaat: het is nu het leger dat zich moet inspannen om de gelederen gevuld te krijgen en te houden en niet langer hoeven mensen zich in te spannen om eruit te blijven.
Maar over het einde van de dienstplicht moeten we niet euforisch doen. Het bestaan van een leger blijft een groter onrecht dan het bestaan van dienstplicht, zo werd opgemerkt. Bovendien maakt het einde van de dienstplicht het moeilijker om tegen het leger te ageren. Ten tijde van de dienstplicht kon de vredesbeweging (in Europa) de sfeer van het openbare leven beheersen. Nu is het leger steeds meer bezig die sfeer te veroveren, met reclamecampagnes, banenwinkels en zelfs een soap op tv. Het leger probeert de militaire dienst nu te verkopen als een gewone baan en het is aan de vredesbeweging om duidelijk te maken dat het géén gewone baan is.
Tussen de tweede en zesde maand van je begintijd heb je in principe de mogelijkheid om je te bedenken en het contract op te zeggen. Daarna kun je alleen nog opzeggen als je ouder bent dan 20 jaar en drie maanden. Als je in het leger een opleiding van meer dan twee weken wil volgen, moet je een verklaring tekenen dat je 'vrijwillig' afstand doet van het recht om je contract op te zeggen. Aangezien het leger juist werft met het perspectief van 'een goede opleiding', betekent deze regeling in praktijk dat de meesten vastzitten aan een dienstplicht van 22 jaar.
Als toetje heeft het Britse leger de gewoonte ontwikkeld om mensen die hun diensttijd er bijna op hebben zitten, na pakweg 20 jaar, te ontslaan. Op die manier spaart het leger een riante eindgratificatie uit. Het komt nogal eens voor dat mensen die dergelijk ontslag aanvechten, het verliezen als blijkt dat ze ooit een poging hebben gedaan hun contract vroegtijdig te beëindigen.
Volgens Gwyn is het Britse model in veel gevallen erger dan de dienstplicht. Naast deze smerige rekruteringspraktijken zijn in Groot-Brittannië de mensenrechten van beroepssoldaten nog op alle mogelijke manieren ingeperkt. Zo mogen beroepssoldaten - in evenals in Frankrijk - zich niet in vakbonden verenigen. Minderjarige soldaten kunnen al vanaf hun zeventiende in gewapende strijd worden ingezet - in de Golfoorlog stierven twee 17-jarige Britse soldaten. Tenslotte mogen beroepssoldaten zich niet in het openbaar over het leger uitlaten, zelfs tot lange tijd na afloop van hun diensttijd. Het gevolg is dat er weinig negatiefs over het Britse leger naar buiten komt. De meeste militaire strafzaken blijven onbekend omdat het in de meeste gevallen niet tot een militaire rechtszaak komt. Commandanten hebben namelijk de bevoegdheid de meeste 'delicten' met disciplinaire straffen - tot 60 dagen celstraf - af te doen.
Of het Britse model zich over het Europa waar de dienstplicht verdwijnt kan verspreiden is vooralsnog de vraag. Voordeel is dat de huidige mensenrechten-standaard het invoeren van veel van dergelijke restrictieve regels bemoeilijkt. Volgens Gwyn was het Britse leger de laatste jaren druk bezig hun 'know-how' te slijten aan landen als België, Nederland, Frankrijk en Spanje. Ze meende dan ook dat de vredesbeweging er goed aan doet de omstandigheden van beroepsmilitairen niet uit het oog te verliezen. Hoewel dat in de Britse situatie uiterst reëel is, is het voor bijvoorbeeld Nederlanders moeilijk voorstelbaar dat het vakbondsrecht van de Nederlandse beroepsmilitairen op de helling zou gaan. Anderzijds is het bekend dat het Nederlandse leger graag minderjarigen zou werven en omdat Defensie er niet in slaagt voldoende personeel te werven, is waakzaamheid toch geboden.
Bart Horeman
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Tot 1989 had West-Europa (met Frankrijk als dwarsligger) zijn militaire beleid in feite grotendeels uitbesteed aan de NAVO en daarmee aan de VS. Drie factoren waren daarbij van groot belang. De Amerikaanse nucleaire dominantie, de aanwezigheid van Amerikaanse troepen in Europa en de aanvoer van versterkingen over de Atlantische Oceaan waren onontbeerlijk voor de Europeanen om militair met de Sovjet-Unie te kunnen wedijveren.
Al in de laatste fase van de Koude Oorlog waren er tekenen van grotere militaire onafhankelijkheid van Europa. Achtergrond daarvan waren de toenemende twijfels of de belangen van Amerika en Europa in een nucleair conflict met de Sovjet-Unie wel samenvielen. De debatten en bewegingen over neutronenbom en kruisraketten stonden in dit teken.
Na de val van de Berlijnse Muur veranderde de hele context. De gemeenschappelijke vijand van Amerikanen en Europeanen was verdwenen. De militaire rol van de VS in Europa verminderde. Wereldwijd laaiden brandhaarden op die tot dan toe door de Koude Oorlog min of meer waren gereguleerd.
Vanaf midden jaren tachtig deden met name Frankrijk en Duitsland pogingen om de WEU nieuw leven in te blazen. In de eerste helft van de jaren negentig worden ook een aantal Zuideuropese landen lid. Belangrijk is de verklaring van Petersberg (1992) waarbij de lidstaten aan de WEU nieuw taken toekenden:
- vredesoperaties
- humanitaire hulpverlening en evacuaties;
- gevechtsoperaties bij crisisinterventie, inclusief vredesafdwingende maatregelen.
Met name de laatste taak opent mogelijkheden voor Europese landen om met militaire middelen op te treden voor hun belangen.
Tevens werd een permanent militair comité van de WEU opgericht en een interpretatiecentrum voor satellietfoto's in het Spaanse Torrejon (van belang voor de zelfstandige capaciteit van Europa bij het verwerken van inlichtingen). Een aantal troepenformaties zoals Eurokorps en het Duits-Nederlandse Legerkorps kwamen 'ter beschikking' van de WEU. Een planningscel (samen met het secretariaat-generaal 200 medewerkers, meer dan de hele OSVE) zou de operaties gaan plannen.
Op papier leek het heel wat. In de praktijk is de zichtbaarheid van de WEU in het terrein niet zo groot. De militaire operaties hebben zich beperkt tot een maritieme actie tijdens de Bosnische oorlog om het wapenembargo kracht bij te zetten. Deze werd door de Amerikanen gefrustreerd toen die zich uit het embargo terugtrokken, omdat ze Kroatië en Bosnië wilden bewapenen. Verder waren er alleen beperkte politionele missies van de WEU in Bosnië (Mostar) en Albanië.
Hiermee krijgt de EU voor het eerst zelf een militaire rol. Er is bovendien sprake van dat de EU vanaf 2000 ook zelf permanente strijdkrachten zal opstellen voor 'crisismanagement'.
Allereerst blijft Europa voorlopig op een aantal militaire terreinen flink afhankelijk van de VS. Te denken valt aan spionagesatellieten, luchttransport, militaire communicatie en precisiebombardementen met steelse vliegtuigen en kruisraketten.
Verkleining van die afhankelijkheid is wel mogelijk. Zo is Europa bezig luchttransport in te kopen bij de Oekraïne en is er het Helios-programma voor spionagesatellieten. Dit kost echter tijd en vooral ook scheppen geld.
Verder is een groot deel van de Europese legers nog weinig ingesteld op snelle interventie. Ze dragen de last van omvangrijke eenheden voor territoriale verdediging. Het grote voorbeeld hiervan is de Duitse Bundeswehr. De VS waren altijd al meer op mobiliteit ingesteld en zijn veel eerder begonnen met een herstructurering in deze richting, namelijk na de oliecrisis en de omwenteling in Iran (1981). Dit leidt er toe dat terwijl EU-landen 140 miljard $ per jaar uitgeven aan defensie tegen de VS 290 miljard $, de EU-landen slechts 10% van de Amerikaanse capaciteit hebben voor om troepen buiten het NAVO-gebied in te zetten en in stand te houden (Charles Grant in Defense News 9.8.1999).
Ook is de Europese nucleaire component (het Britse en Franse kernwapen) tot nu toe buiten beschouwing gebleven. Dat zou kunnen veranderen als nieuwe onderhandelingen tussen de VS en Rusland (Start 3 of zelfs Start 4) op gang komen. Als de Amerikaanse tactische kernwapens in dat kader volledig uit Europa zouden verdwijnen, zal binnen de EU de discussie oplaaien over een eigen kernwapen of eventueel 'inspraak' bij Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, terwijl deze landen anderzijds onder vuur zullen komen om hun eigen kernmachten in te krimpen. Het zou een crisis in de opbouw van het militaire Europa kunnen betekenen.
Maar bijvoorbeeld de maritieme bewapeningssector van Europa doet het helemaal niet zo slecht. In ons eigen land is HSA zelfs een wereldmarktleider, bewapent vrijwel de complete NAVO-vloot en heeft zelfs in de VS licentie-overeenkomsten om daar HSA producten te fabriceren. Een land als Duitsland voert zijn wapenexporten snel op en is volgens een recent rapport van de Amerikaanse Congressional Research Service nu de tweede wapenleverancier na de VS.
Het is echter wel duidelijk dat op veel terreinen de Europese industrie te versnipperd is om de concurrentie het hoofd te kunnen bieden. De industrie zelf heeft al enige tijd geleden een fusieproces ingezet. Dit wordt gedwarsboomd door de uitzonderingsbepaling in de Europese verdragen die bij de wapenmarkt de nationale schotten hebben gehandhaafd. Veel landen houden op die manier vanwege de werkgelegenheid een dure bewapeningsindustrie in stand. De Franse staatssector privatiseert bovendien in de ogen van de beoogde partners te weinig. De Britse luchtvaartindustrie heeft er met de fusie van British Aerospace en de defensiecomponent (Marconi) van General Electrics Company (GB) gekozen voor een nationale op de Amerikaanse markt gerichte concentratie in plaats van de gewenste transnationale Europese fusies. Als antwoord daarop fuseerde Daimler Chrysler Aerospace (Dasa) met het Spaanse CASA tot een tweede kern die de transatlantische concurrentieslag moet aangaan.
In het verdrag van Amsterdam is bepaald dat het gemeenschappelijk defensiebeleid moet worden ondersteund door een samenwerking op bewapeningsgebied. Dat betekent dat de EU de liberalisering van de Europese bewapeningsmarkt gaat stimuleren. Als eerste resultaat van dit streven is een lichte gedragscode aanvaard om oneerlijke concurrentie tegen te gaan. Ook wordt er gewerkt aan een Europees bewapeningsagentschap. Om de kleine landen voor voldongen feiten te plaatsen zijn Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Italië begonnen met een eigen club op dit gebied, de OCCAR (Organisation Conjoint de Cooperation en Matière d'Armements). OCCAR probeert om multinationale consortia te vormen die inschrijven op grote orders en de investeringsstrategie te coördineren.
Kees Kalkman
Bovenstaande tekst is de bewerking van een inleiding tijdens de zomerschool van de SAP, augustus 1999
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Toen Nederland besloot deel te nemen aan de NAVO-operaties voor Kosovo klonk er veel minder kritiek dan in de jaren zeventig en tachtig. In de politiek verzetten alleen de SP en een deel van GroenLinks zich. Ook in de samenleving lijkt de tegenstelling over het beleid voor vrede en veiligheid aanmerkelijk geringer dan destijds. Ongewild waarschijnlijk levert het proefschrift van Jan de Bas hiervan een illustratie. Hij onderzocht de mogelijkheden voor een progressief-evangelische partij in Nederland aan de hand van de geschiedenis van de Evangelische Volkspartij (EVP).
De EVP is ontstaan in het kielzog van het samengaan van Anti Revolutionaire Partij (ARP), Christelijk Historische Unie (CHU) en Katholieke Volkspartij (KVP) tot het Christen Democratisch Appel, midden jaren zeventig. Maar zij is niet de eerste vrucht van meningsverschillen in kringen van de op het christendom georiënteerde partijen. De Bas gaat in zijn studie uitgebreid in op verschillende afsplitsingen van deze partijen en hun bijdrage aan het politieke landschap. Dissidente partijleden die zich rond een politiek thema groeperen weten binnen hun partij - in het geval van de EVP vooral de ARP - een zekere invloed te krijgen. Op het moment echter dat hun opvattingen niet als partijlijn aanvaard worden kiest een aantal leden voor uittreding, veelal gevolgd door de vorming van een nieuwe partij. Gevoelens van loyaliteit blijkt een groot deel van de aanhang ervan te weerhouden naar deze nieuwe partij over te stappen.
Ook de korte geschiedenis van de EVP wordt gekenmerkt door deze loyaliteit. Natuurlijk wordt dit veroorzaakt door de rol, die veel prominenten eerst in de CDA-partijen gespeeld hebben; ook zij weten zich slecht los te maken van de oude zuil. Het meest pregnant komt dit naar voren in het terugvallen op prominente CDA-dissidenten als Bob Goudswaard, Hans de Boer en Jan-Nico Scholten in een poging om leiders te vinden die een breder publiek aanspreken. De Bas noemt het gemis aan dergelijke politieke kopstukken de eerste factor voor het beperkte succes van de EVP.
De EVP is ontstaan op de golf van verontwaardiging over de kernbewapening in de tweede helft van de jaren zeventig, en meer in het bijzonder de plaatsing van kruisraketten in Europa. Met name in antirevolutionaire kring was er kritiek op het beleid van de kabinetten Van Agt in deze. Bij herhaling is er vanuit de EVP dan ook getrokken aan deze CDA-dissidenten. In de periode dat de partij een kamerzetel had werd, enigszins ongelukkig als we de beschrijving van De Bas mogen geloven, samengewerkt met de uitgetreden CDA-leden Scholten en Dijkman. Velen zullen zich de EVP dan ook voornamelijk herinneren om haar anti-kernwapenstandpunt, maar binnen de partij was wel degelijk sprake van een bredere discussie. In ruim vijftig pagina's gaat De Bas in op het vraagstuk van Vrede en Veiligheid. De EVP bepleitte een Evangelische Vreedzame Wereldpolitiek. Daarbij baseerde zij zich op de evangelische kernbegrippen gerechtigheid, gemeenschapszin, gelijkwaardigheid, vrijwilligheid en geweldloosheid. De Bas wijst op Bart de Ligt, Mahatma Gandhi en Martin Luther King die de EVP geïnspireerd hebben tot de keuze voor geweldloos verzet als middel om de wereldvrede te dienen. Een van degenen die dit ideaal onvermoeibaar in teksten probeerde te vatten was de antropoloog Hans Feddema, die nadat hij in 1970 uit de ARP trad medeoprichter was van de Evangelische Solidariteitspartij (1970-1975) en de Evangelische Progressieve Volkspartij (1978-1981). Laatstgenoemde was mede de basis voor de vorming van de EVP.
In het beleid zou dit ideaal toegepast moeten worden door het ontwikkelen van strategieën voor sociale verdediging en burgerlijk ongehoorzaamheid en een sociale dienstplicht. In de politieke praktijk kwam kamerlid Cathy Ubels voornamelijk tot verzet tegen het (voorgenomen) plaatsingsbesluit en pleidooien voor een referendum hierover.
Zoals verwacht mocht worden gaat De Bas in op de contacten met de vredesbeweging. Hij wijt de moeizame relatie met het IKV vooral aan de moeite die het IKV heeft gedaan om het CDA bij de verschillende vredesdemonstraties te betrekken; die is haar door de EVP niet in dank afgenomen. De contacten met andere vredesorganisaties waren veel minder frequent. Wel steunde de EVP de Beweging Weigering Defensiebelasting en, via Hans Feddema, de Gandhi-herdenking van de Stichting Voorlichting Actieve Geweldloosheid.
Ook het sociaal-economisch beleid was volgens De Bas voor de EVP een belangrijk aandachtspunt. Hier bepalen eerlijk delen en de economie van het genoeg het beeld, in navolging van Bob Goudswaard en het eerste, zeer omstreden CDA-verkiezingsprogramma, Niet bij brood alleen. Aan een concrete uitwerking van deze ideeën kwam de EVP niet toe. Wel meent De Bas het idee van milieurechten programmatisch terug te zien als EVP-inbreng in GroenLinks.
Dat de EVP in 1986 haar ene kamerzetel niet wist te behouden wijt De Bas vooral aan het charisma van Ruud Lubbers en het succes van diens eerste kabinet. Daarbij speelde ook de dalende actualiteit van de kernwapenkwestie een rol. Hij miskent bij de teleurstellende resultaten van alle linkse partijen de invloed van de machtsstrijd tussen PvdA en CDA. Ook maakt hij niet echt duidelijk waarop zijn conclusie dat er ruimte zou zijn voor een radicaal-christelijke partij gestoeld is; wellicht is zijn late toetreding - in zijn inleiding beschrijft hij hoe hij zich als lid meldde op het moment dat de EVP, opgegaan in GroenLinks, haar opheffing voorbereidde - aan deze overtuiging debet. Wel heeft zijn proefschrift de verdienste dat het de lotgevallen van radicaal-christelijk geïnspireerde politiek in de twintigste eeuw traceert. Ook geeft De Bas zeer herkenbare portretten van een aantal vooraanstaande, en deels nog politiek actieve, EVP'ers en hun manier van werken. Toch blijft een beeld hangen dat de EVP haar bestaansrecht vooral aan idealisme ontleent. De muis die even brulde was bij voortduring op zoek naar partners om samen mee te stampen.
Tjark Reininga
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Het meest ingrijpende geval betreft de houding van Japan tegenover kernwapens. Na de nederlaag in 1945 werd daar de nationale bewapening en oorlogsvoorbereiding afgezworen, met de grootste nadruk op de nucleaire wapens. Grondwettelijk werden daarvan de productie, het bezit en de aanwezigheid binnen Japan uitgesloten. Maar al gauw veranderde de Amerikaanse tevredenheid met dit standpunt in haar tegendeel. In het kader van de Koude Oorlog en onder invloed van de ontwikkelingen in Oost-Azië (China, Vietnam) wilden de Verenigde Staten Japan steeds meer inschakelen als bondgenoot, ook in militair opzicht. Amerikaanse oorlogsschepen met kernwapens in Japanse havens en territoriale wateren vielen natuurlijk onder het verbod. Echter, in 1963 werd door de Japanse minister van buitenlandse zaken aan de Amerikaanse ambassadeur toegezegd dat deze aanwezigheid niet onder de verbodsbepaling viel. Onlangs, dus 36 jaar later, werd het bewijs hiervoor in de Washingtonse archieven gevonden.
Kort geleden werd in de Britse pers onthuld dat Porton Down, het Britse instituut voor chemische en biologische wapens, 46 jaar geleden het zenuwgas Sarin heeft getest (met in een enkel geval dodelijke afloop) op een aantal proefpersonen, aan wie verteld werd dat het ging om een medicijn tegen verkoudheid. Men is daar nu trouwens bezig met het testen van een vaccin van genetisch gemanipuleerde pestbacteriën. Zoals gebruikelijk wordt de smoes gebezigd dat het gaat om defensieve doeleinden.
Het spectaculairst is een nieuwe ontwikkeling in de schandalige affaire van het Italiaanse verkeersvliegtuig dat in 1980 plotseling verging met alle 81 inzittenden. De militaire autoriteiten hebben daar 17 jaar lang over gelogen door te beweren dat een of andere vijandelijke raket of bom de oorzaak was. Steeds duidelijker werd dat het toestel verzeild geraakt was in een NAVO-luchtgevecht met een Libisch toestel. Dit heeft nu geleid tot het aanklagen van tien Italiaanse topgeneraals wegens misleiding van justitie en hoogverraad.
Dit speelt zich allemaal af in gerespecteerde democratieën. Die vinden het blijkbaar niet nodig om hun volk correct te informeren over zaken van leven en dood.
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Dit boek draait rond een met nadruk uitgesproken zin van voormalig BVD-directeur Arthur Docters van Leeuwen in een uitzending van Brandpunt Special Report in 1990. "Wij zijn geen provocateurs," was de reactie van het hoofd van de veiligheidsdienst op het relaas van infiltrant Han Dekker, die in de uitzending vertelde hoe hij - met goedkeuring van de BVD - twintig banden van legervoertuigen had lek gestoken.
De onderzoekers van OBIV (Onderzoeksburo Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten) trachten in Operatie Homerus het tegendeel te bewijzen aan de hand van het geval Cees van Lieshout (alias Rob Kamphuis), die jarenlang in opdracht van de BVD informatie verzamelde en doorgaf over oppositionele individuen en groeperingen en daarbij herhaaldelijk en bewust aanzette tot het plegen van strafbare feiten.
OBIV werd in 1993 opgericht en doet onderzoek naar het functioneren van geheime diensten met als aandachtsgebied de regio Nijmegen. Daar is aanleiding toe, want de Plaatselijke Inlichtingendienst (PID) van Nijmegen en haar voortzetting de Regionale Inlichtingendienst (RID) van de politieregio Gelderland-Zuid is sinds jaar en dag op afstand de meest besproken en omstreden PID van Nederland en bovendien de grootste van Nederland qua korpssterkte. Een verklaring voor dit feit kan de aanwezigheid van het Katholieke Universiteit Nijmegen als broeinest van radicalisme zijn, in combinatie met de excentrische ligging van Nijmegen ten opzichte van het Haagse hoofdkwartier van de BVD.
PID-Nijmegen is ook de enige PID die sinds de publicatie van het befaamde, ondanks een gerechtelijk verspreidingsverbod op grote schaal gelezen, 'De tragiek van een geheime dienst' (Nijmegen 1990) een eigen gezicht heeft. In dat boek werd inclusief foto's van het personeel en hun woningen, kentekens van de gebruikte auto's en organisatieschema's de doopceel van de Nijmeegse politieke politie gelicht.
De hoofdmoot van Operatie Homerus wordt gevormd door een verslag van het onderzoek naar de al genoemde Cees van Lieshout. Aanleiding voor het onderzoek was een opmerkelijk artikel in De Gelderlander van 30 januari 1993. Het artikel was het resultaat van een gesprek met Van Lieshout die zich voor die gelegenheid Rob Kamphuis noemde. 'Kamphuis' zat op dat moment een gevangenisstraf uit wegens overvallen op twee postagentschappen. In zijn visie was hij tot de overvallen gedreven door wanhoop. Zijn uitkering was stopgezet. En dat nadat hij vijftien jaar het vaderland gediend had als undercoveragent (codenaam 'Homerus') voor de Criminele inlichtingendienst (CID) en de BVD. Voor de BVD had 'Kamphuis' onder meer geïnfiltreerd in het Rood Verzetsfront (RVF) en de kraakbeweging. Nadat hij door de mand was gevallen, was hij door de PID halsoverkop geëxfiltreerd naar Kreta, alwaar hij in het genot van een uitkering van het GAK op zijn lauweren kon rusten.
Uiteraard bleef deze publicatie in het Nijmeegse niet onopgemerkt. Voor de OBIV-onderzoekers vormde deze het begin van een langdurig onderzoek waarbij de handel en wandel van Van Lieshout zo nauwkeurig mogelijk werd gereconstrueerd. Met tientallen mensen uit zijn omgeving werd uitgebreid gesproken. Men slaagde erin een egodocument van Van Lieshout in handen te krijgen. Tenslotte lukte het ook de man zelf op te sporen in Kreta, waar hij na zijn verblijf in de gevangenis weer woont.
Het resultaat van het onderzoek is vooral ook uniek omdat de schrijvers erin zijn geslaagd om de medewerking van een aantal oud-leden van het Rood Verzetsfront voor de publicatie te verkrijgen. Het Rood Verzetsfront was een zeer radicale groep in de jaren zeventig met sympathie voor de stadsguerrilla in West-Europa. In het boek kan de visie van de infiltrant geconfronteerd worden met die van zijn slachtoffers, hetgeen een levendig beeld oplevert.
De bevindingen inzake de infiltratie in het RVF zijn bijzonder verontrustend. Dan laten we nog maar buiten beschouwing, dat Van Lieshout, die erop uit was binnen deze groep een conflict te veroorzaken tussen de denkers en de doeners, voortdurend aandringt op hardere acties met fysiek geweld, ook tegen personen. Dat valt nog binnen de grens van wat bij een BVD/PID-infiltratie te verwachten valt. Meer luguber is de analyse van een voor Nederlandse verhoudingen ongewoon zware bomaanslag op het huis van een Arnhemse officier van justitie, die kort daarna als gevolg van een hartzwakte overleed. Het boek weet plausibel te maken dat de BVD, mogelijk via Van Lieshout, voorkennis had van deze nog steeds onopgehelderde aanslag en door niet te waarschuwen de levens van politieagenten in gevaar heeft gebracht.
Het is opmerkelijk dat dit boek, dat al enige tijd geleden verschenen is, niet tot verder onderzoek van de betrokken autoriteiten of volksvertegenwoordigers geleid heeft.
(KK)
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Februari dit jaar nam Van den Nieuwenhuyzen het in de vergetelheid geraakte MD Helikopters over van Boeing. Op de vliegshow van Le Bourget (bij Parijs) presenteerde hij z'n nieuwste paradepaardje aan de luchtvaartwereld. De eerste orders voor de MD Explorer, een nieuw geluidsarm model helikopter, zijn inmiddels binnen. Succes werd geboekt bij de politie van Hannover (3 stuks), de Mexicaanse marine (2) en het Nederlandse leger; ook de Belgische politie plaatste enkele orders. Met Agusta strijdt het om een opdracht van vijftig helikopters voor de Italiaanse carabinieri. In Nederland zijn het Loodswezen, de ANWB en alweer de politie geïnteresseerd. Om de internationale competitie beter aan te kunnen wordt gekeken naar goedkopere productiemethoden. Zo koopt MD sinds kort goedkoop onderdelen in bij Turkish Aerospace Industries. Een nieuwe Turkse afzetmarkt ligt daarmee in het verschiet. Omdat de helikopters onbewapend en niet exclusief voor militair gebruik zijn is een wapenexportvergunning waarschijnlijk niet eens vereist. Ongerustheid dat zijn wapentuig in handen van bedenkelijke regimes terechtkomt is niet nodig. Een door de wol geverfde zakenman als Van den Nieuwenhuyzen beschikt daarvoor zelf over voldoende ethisch besef: "We gaan echt niet aan Bongo-Bongo onderzeeboten verkopen," zo verklaart hij in de Volkskrant.
Bronnen:
Algemeen Dagblad, 12 juni 1999
de Volkskrant, 21 juni 1999
Technisch Weekblad, 23 juni 1999
Eind augustus presenteerde het Ministerie van Economische Zaken (EZ) het rapport over de Nederlandse wapenhandel in 1998. Het begeleidende persbericht kopt hoopgevend Wapenexport met 60% gedaald. Niet verwonderlijk: het jaar ervoor was de uitvoer, vooral door de leverantie van fregatten aan de Verenigde Arabische Emiraten en tanks aan Oostenrijk, met meer dan 160% gestegen! Het is dus maar net hoe je het bekijkt. De cijfers over 1998 zijn nog altijd hoger dan die over 1996 en passen in de opgaande lijn van de Nederlandse wapenexport sinds begin jaren negentig. De cijfers over de eerste helft van 1998 zijn eerder al verschenen (zie VD AMOK nr.5 1998); hieronder een kort staatje van de totale jaarcijfers (bedragen in miljoenen guldens).
land | 1998 | 1997 |
---|---|---|
VS | 181,7 | 225,7 |
Turkije | 134,8 | 176,0 |
Duitsland | 124,6 | 163,4 |
Chili | 124,0 | 0,2 |
Israël | 74,3 | 1,3 |
Verenigd Koninkrijk | 37,9 | 30,2 |
Denemarken | 33,1 | 17,6 |
Frankrijk | 28,0 | 29,2 |
Zwitserland | 23,9 | 24,0 |
Taiwan | 23,2 | 11,3 |
Eerder al, eind jaren tachtig, begin jaren negentig, leverde Nederland 60 F-5 toestellen in het kader van een NAVO-programma gratis af. Toestellen waarvan veel later, in 1994, in de gespecialiseerde militaire pers werd toegegeven dat zij daadwerkelijk werden ingezet tegen de Koerden in Turken én Noord-Irak.
Inmiddels is er van cadeautjes geen sprake meer, wel van lucratieve handel. Uit gegevens die zijn verkregen uit vertrouwelijke bron in het kader van onderzoek door het Studiecentrum Turkije in samenwerking met het Antimilitaristies Onderzoekskollektief (AMOK), blijkt dat Nederland in de jaren 1992 tot en 1998 257 wapenexportvergunningen aan Turkije heeft afgegeven.
Het gaat daarbij om diverse deelvergunningen in het kader van grote projecten en om kleine afzonderlijke leveranties zoals bijvoorbeeld een enkel pistool.
1992 | 42 maal |
1993 | 31 maal |
1994 | 14 maal |
1995 | 36 maal |
1996 | 50 maal |
1997 | 41 maal |
1998 | 43 maal |
Totaal | 257 maal |
---|
Om een indicatie te geven, het gaat daarbij 14 maal om een vergunning aan Eurometaal.
Opmerkelijk is dat Nederland in deze periode in totaal 20 vergunningen voor onderdelen voor F-16 straaljagers heeft geleverd. Het is bekend dat F-16's gebruikt worden bij de voortdurende aanvallen van Turkije op PKK-stellingen in Turkije en Iraaks-Koerdistan. Deze invasies komen vooral sinds het voorjaar van 1995 veelvuldig voor. In het najaar van 1997 heeft de toenmalige minister Van Mierlo verklaard dat naar aanleiding van een Turkse invasie in Noord-Irak een wapenembargo gold voor luchtmacht en landmachtproducten aan Turkije. Op basis van de bekend geworden gegevens met betrekking tot de F-16 rijst de vraag of Van Mierlo zich aan zijn eigen boycot heeft gehouden.
Een overzicht:
1995: 4 vergunningen
1996: 8 vergunningen
1997: 3 vergunningen
1998: 4 vergunningen
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De luisterpost is bestemd voor het nieuwe onderdeel Operationeel Verbindings- en Inlichtingencentrum (OVIC) in kamp Holterhoek. Hierin zijn de afluisteronderdelen van landmacht, luchtmacht en marine bijeengebracht. Het gaat hierbij officieel vooral om operationeel militair berichtenverkeer. Het grotere zogeheten strategische afluisterwerk van ook civiele satellietverbindingen door de militairen vindt plaats in Zoutkamp aan de provinciale weg (Panserweg).
De grotere hoogte van de antennes zou te maken hebben met de belangstelling van de militairen om berichtenverkeer uit verder afgelegen gebieden zoals de Balkan en het Midden-Oosten op te vangen. In de woorden van kolonel Van der Molen, die zich persoonlijk naar de raadscommissie Ruimte en Wonen van de gemeente Eibergen had begeven: "Door het wegvallen van de communistische dreiging uit het Oostblok, moet het inlichtingencentrum op Kamp Holterhoek wat verder rond kunnen kijken. Daarom zijn nieuwe antennes nodig. Drie masten van 95 meter hoogte en drie van 70 meter hoog. De twee huidige masten blijven ook staan." Aangezien het vorige plan, dat voorzag in de opstelling van lagere antennes en in de verwijdering van de oude antennes, uit eind 1997 dateerde, en de Val van de Muur al in 1989 plaatsvond, lijkt hier toch eerder sprake van een aanzienlijke uitbreiding van de capaciteit op basis van ontwikkelingen die na eind 1997 plaats hebben gevonden. De plaatselijke politici waren dan ook bepaald niet blij met de nieuwe plannen van de militaire spionnen. De antennes vormen een bron van "horizonvervuiling van de ergste soort" (buurtbewoner Hogemans van de Kranenweg) en wekken bij de bevolking angst voor straling op (hoewel ze alleen ontvangen). Met beloften over de aanleg van houtwallen en twee poelen voor boomkikkers werd de gemeenteraad tenslotte pruttelend over de streep getrokken ("Tegen rijksbeleid kun je je moeilijk verzetten als gemeente," aldus GroenLinks raadslid Van Beinum). Wie dus binnenkort in de buurt van Eibergen een verdachte boomkikker met een zendertje signaleert weet dat het hier om een oefening van het OVIC gaat.
Bronnen:
Tubantia 7.8.1999; 18.8.1999
De Gelderlander 4.8.1999; 19.8.1999.
Bron: Metro 4.8.1999
Volgens de NVMP kan Cassini bij een zeer geringe afwijking van de baan al in de hogere lagen van de dampkring belanden. In dat geval voltrekt zich een ramp. Het ruimtetoestel verbrandt en het plutonium komt in de atmosfeer terecht. Zo'n 27 microgram plutonium van het type 238 is voldoende om longkanker te veroorzaken. De Cassini bevat 34 kilo (genoeg voor één en een kwart miljard mensen om longkanker op te doen).
De Cassini werd op 15 oktober 1997 gelanceerd en is op weg naar Saturnus. Om aan snelheid te winnen maakte de sonde eerst gebruik van de zwaartekracht van Venus. In augustus keerde hij terug naar de Aarde om op ruim 1100 kilometer hoogte langs onze planeet naar Saturnus te worden gezwiept. Deze keer ging het dus nog goed, maar volgens NVMP-secretaris H. van Iterson heeft de NASA nog elf plutoniummissies gepland.
Een NoFlyby Newsletter wordt uitgegeven door de Action Site to Stop Casini Earth Flyby
(noflyby"at"nonviolence.org).
Bron: Metro 18.8.1999
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Plaats: Emilie Knappert Scholengemeenschap, 5 mei laan 210, in Leiden
Tijd: 20 en 21 november van 10.00 tot 16.30
Nadere informatie: Nico Faber, telefoon en fax: 071-5211472
Plaats: Dienstencentrum "De Kronkel", Westeinde 425, Den Haag (tramlijn 2 vanaf CS)
Tijd: vrijdag 29 oktober om 19.30
Nadere informatie: 010-4049148 of 070-6585333.
Voorafgaand aan het debat vindt om 18.00 in "De Kronkel" het traditionele vegetarische vredesdiner plaats. Aanmelding hiervoor is mogelijk tot uiterlijk 15 oktober door overmaking van ¦ 10,- op giro 49.64.49 t.n.v. Haags Vredes Platform in Den Haag, o.v.v. Vredesdiner 1999.
Informatiedag Peace Brigades International
zaterdag 30 oktober 1999
plaats: 'De Expeditie', Schimmelpenninckkade 30, Amersfoort
informatie en aanmelding: J. Göbel, G.J. Brucestraat 43, 7413 VT Deventer; telefoon 0570-608048
Ruim een maand geleden ontdekten plaatselijke vissers op Internet een advertentie, waarin Vieques te huur werd aangeboden aan buitenlandse strijdmachten. In mei 1997 leverden ook Nederlandse mariniers een zeeslag met opstandige vissers, die hun bootjes aan de oorlogsschepen vastgeketend hadden.
De bezetting van Vieques door de marine staat niet op zichzelf. Op korte afstand, aan de oostkust van Puerto Rico, ligt de militaire basis Roosevelt Roads, een van de belangrijkste vertrekpunten van militaire VS interventies wereldwijd. Het eiland is van groot strategisch belang voor de multilaterale interventiemacht die onder het mom van drugsbestrijding in de regio wordt opgezet.
David Sanes, werkzaam op een observatiepost van de marine op Vieques, werd op 19 april jl. per ongeluk door een FA-18 aan flarden geschoten. Zijn dood was voor veel Puertoricanen de druppel die de emmer deed overlopen. De strijd voor een vrij Vieques laaide op. In een mum van tijd stonden er vier tentenkampen op 'verboden terrein' en zag de marine zich gedwongen de schietoefeningen te staken. Volgens een enquête van de krant El Nuevo Dia eist inmiddels 73 procent van de Puertoricanen vertrek van de marine uit Vieques.
Martin Irizarry woont in actiekamp Monte David: "Ik kwam hier omdat ik de marine hoorde spreken over het 'gebruik van een onbewoond eiland,' alsof de 9.000 bewoners van Vieques niet bestaan. We blijven hier tot de marine vertrekt. Dat doet ze niet vanzelf, daarom helpen we haar ermee."
Stuur het actiekamp op Vieques een briefkaart met een solidariteitsgroet!
Adres: Monte David, Emilia Rodriguez Sotero, Condominio Porticos de Cupey, Apartado 14304, San Juan, Puerto Rico 00926.
Theo Roncken
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina