VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 8, nummer 5, 1999
Vaste rubrieken:
VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 8, nummer 5, 1999.
VD AMOK
verschijnt vijf maal per jaar en wordt uitgegeven door de Vereniging Dienstweigeraars (VD) en het Antimilitaristies Onderzoekskollektief (AMOK). Voor de inhoud van met naam ondertekende stukken zijn de auteurs verantwoordelijk.
Copyright
Overname van artikelen uit het lopende nummer is uitsluitend toegestaan na toestemming van de redactie. Overname van artikelen uit eerder verschenen nummers is toegestaan onder bronvermelding en toezending van een bewijsexemplaar aan de redactie.
Adres redactie en abonnementenadministratie
VD AMOK
Obrechtstraat 43
3572 EC Utrecht
tel: 06-14127779
e-mail: vdamok"at"antenna.nl
Redactie
Hans Christian Bouton (fotoredactie), Kees Kalkman, Karel Koster, Guido van Leemput, Tjark Reininga
Fotografen en illustratoren
Hans Christian Bouton, Klaas Fopma/HH, Jan van der Pouw, Jan Kees Helms, Teun Voeten/HH, Berend Vonk
Vormgeving
René Oudshoorn
Drukker
Drukkerij De Dageraad, Den Haag
Verder werkten aan dit nummer mee
Mark Akkerman, Martin Broek, David Jan Donner, Ed Hollants, Bart Horeman, Henk van der Keur, Pleun de Mom, Bas van der Plas, Clemens Raming, Frank Slijper, Fred van der Spek, Egbert Wever, Ruth de Wijs.
Abonnementen
Een abonnement is minimaal ¦ 30,- per jaar.
Een steunabonnement is minimaal ¦ 40,-.
Over te maken op giro 1308126 t.n.v. VD AMOK, Utrecht.
Nieuwe abonnementen schriftelijk aanmelden. Wacht met betaling op toezending acceptgiro.
Opzegging uitsluitend schriftelijk vóór aanvang van het kalenderjaar.
Losse nummers kosten ¦ 6,50 (¦ 8,90 inclusief porto).
Advertenties
Tarieven en opgave bij de redactie.
Sluitingsdatum volgend nummer
14 januari 2000
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Wat moet de ideale krijgsmacht die de mensenrechten beschermt doen? In essentie is dat het land in kwestie binnenvallen en met maximale kracht en snelheid de onderdrukkers bestrijden en de bedreigde bevolking redden. Dit is echter een operatie die alleen met grootschalig bloedvergieten gepaard kan gaan. Vooral omdat er gevochten wordt in de onmiddellijke nabijheid van de burgerbevolking die men komt redden. Men kan natuurlijk redeneren dat dit de noodzakelijke prijs is die betaald moet worden. Een pacifist zal deze oplossing uiteraard afwijzen. Voor de discussie in GroenLinks is van belang of de politieke compromissen die door de fractie worden voorgesteld de situatie van een ideale krijgsmacht dichterbij brengen. Om de volgende redenen denken wij van niet.
Ten eerste is de NAVO een militair bondgenootschap. Sinds het einde van de Koude Oorlog is zij bezig met een heroriëntatie die steeds meer gericht is op interventie buiten de bondgenootschappelijke grenzen. De NAVO is de militaire uitdrukking van de politieke wil van het Westen. Die is gebaseerd op het voort laten bestaan van een wereld van immense ongelijkheid waarin een geprivilegieerde minderheid haar positie wil beschermen. Anders gezegd, de NAVO geleid door de Verenigde Staten, streeft hegemonie na over een groot deel van de wereldpolitiek. In dat streven is slechts per toeval plaats voor een politiek gericht op het verhinderen van massale schendingen van de mensenrechten, zoals de schrijvers van GroenLinks willen. Dat de NAVO in de komende jaren elders zal ingrijpen staat buiten kijf. Dat daarbij de Westerse economische belangen, het lokaliseren van een conflict (om vluchtelingenstromen in te dammen) of het uitbreiden van de zegeningen van de vrije markt een primaire rol zullen spelen, evenzo. Ten tweede is de aard van een situatie waar massale dreiging van de mensenrechten dreigt vaak zo, dat militair ingrijpen de situatie erger, niet beter maakt. Het militaire instrument is nu eenmaal bijzonder bot en de operatie zelf roept represailles op die juist de mensen bedreigt die geacht worden beschermd te worden.
Daar komt nog een belangrijk gegeven bij. Er is een politieke onwil in het Westen om militaire operaties te ondernemen waarbij de eigen troepen sterven. Het gevolg daarvan is dat men terugvalt op het toepassen van vuurkracht op afstand, het bombarderen van de vijandelijke mensenrechtenschenders vanuit de lucht of met lange-afstandsartillerie.
De wens van de schrijvers van de nota van GroenLinks is dus een vrome wens, maar boven alles naïef. Helaas gevaarlijk naïef. Er worden illusies ondersteund die toekomstige interventieoorlogen een zekere legitimatie zullen geven. Dat is een te hoge prijs voor het regeringspluche.
De redactie
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Hij staat bekend als radicaal en rechtlijnig en wordt er soms van verdacht GroenLinks terug te willen brengen naar de positie van een getuigenispartij. Maar als het op de interpretatie van het begrip pacifisme aankomt klinkt zelfs senator Tom Pitstra de laatste jaren steeds genuanceerder. In 't kan anders pleitte hij in 1997 voor wat hij een herijking van het pacifisme noemde.
Deze herijking wordt wellicht het best samengevat in de kernzin uit die bijdrage: "Soms heiligt een bepaald doel een bepaald middel in een bepaalde situatie." Pitstra heeft deze formule voorbereid met recente voorbeelden van groot en klein geweld. Hij vervolgt met het van GroenLinks bekende pleidooi voor de vorming van een VN-vredesmacht en een oproep mee te denken over een herijkt pacifisme.
De redactieleden Hans Wiebenga en Koos de Beus reageren in hetzelfde nummer. Zij spiegelen zich aan geweldloze acties tegen onrecht en voor vrede, aan Gandhi en Martin Luther King. Pacifisme is "het zoeken van wegen ter voorkoming van oorlog. Anno 1997 betekent het ook je bezighouden met onrechtvaardige economische en sociale verhoudingen in de wereld, met de zorg voor het milieu, de vorming van burgervredesteams, met het ijveren voor één wereld, met daarin een echte politiemacht."
Onlangs gingen Pitstra en Wiebenga in debat bij GroenLinks, afdeling Groningen-stad, over de actualiteit van het pacifisme of, in de woorden van de gespreksleider, "bestaat een klein beetje oorlog?"
De pacifist gaat ervan uit dat bij de meeste mensen het geloof in geweld geïnternaliseerd is. Juist daarom moeten er mensen zijn die tegen die gangbare norm ingaan, desnoods met inzet van eigen lijf en leden. Met de ontwikkeling van steeds nieuwe wapens - die steeds opnieuw de indruk wekken dat de oorlog onmogelijk geworden is - staat het voortbestaan van de mensheid op het spel. Alleen al de wetenschap dat de oorlog de mensheid zal afschaffen wanneer die de oorlog niet snel weet af te schaffen maakt het zoeken naar andere wegen noodzakelijk.
Wiebenga prees Pitstra voor diens dissidente opstelling in GroenLinks. Hij was teleurgesteld in de opstelling van de Tweede Kamerfractie van die partij, die heeft toegelaten dat kinderen door oorlogshandelingen verbrand zijn. Omdat Marijke Vos en Paul Rosenmöller geen andere oplossing zagen ging GroenLinks mee in de keuze voor geweld, als het ware op de automatische piloot. Wiebenga noemt het "tragisch dat in het Nederlandse parlement het werkelijke pacifisme ontbreekt."
Pitstra vindt dat de discussie over pacifisme aan actualiteit gewonnen heeft na het einde van de Koude Oorlog. In die multipolaire internationale situatie zijn immers meer doden gevallen dan in de hele periode van de Koude Oorlog. Overal ter wereld gebruiken groepen geweld om hun zin te krijgen en hun belangen te bevorderen. Slechts een kleine minderheid wijst ieder geweld af.
Op dat geweld heeft de vredesbeweging geen antwoord. Met een verwijzing naar geweld in huiselijke kring duidt Pitstra de mens als een gewelddadig wezen; een gegeven dat volgens hem erkend moet worden, maar nimmer aanvaard!
Pacifisme betekent voor Pitstra het afwijzen van oorlog, geweld en alle middelen, die niet in overstemming zijn met het beoogde doel. Dat blijft een aantrekkelijke utopie, die in de huidige situatie niet te verwezenlijken is. Pacifisten die er toch aan vasthouden maken geweld tot een fetisj (bedoeld wordt: taboe). GroenLinks wil de Nederlandse defensie ombouwen tot een bijdrage aan een VN-legermacht, deels als staand leger, deels als regionale interventiemacht. De NAVO - als product van de Koude Oorlog overbodig, maar naarstig op zoek naar een probleem dat ze kan oplossen - is daarbij op korte termijn onmisbaar; de wereld kan niet wachten op de noodzakelijke omvorming van de Verenigde Naties.
Tegenover het verwijt de oorspronkelijke beginselen van het pacifisme te hebben losgelaten stelt hij, dat humanitaire interventies toegestaan zijn om genocide te voorkomen ("Je mag een paar doden riskeren om tienduizenden te redden"). Hij citeert de Adviesraad Defensieaangelegenheden die vraagt om ondubbelzinnig optreden en aanvoert, dat het beter is ingrijpen tot niet-militaire middelen te beperken wanneer niet de bereidheid bestaat om het militaire instrument in te zetten dat noodzakelijk is. Juist om die reden was hij tegen de bombardementsvluchten, hoewel hij ingrijpen op de Balkan - en elders - noodzakelijk vond.
De discussie concentreerde zich lang op deze laatste opvatting. Zowel Pitstra als Wiebenga storen zich aan het selectieve optreden van de VN, waarin de grote mogendheden mede door hun vetorecht in de Veiligheidsraad buiten schot blijven. Deze hypocrisie moet veel duidelijker aan de kaak gesteld worden. Voor Pitstra is de keuze voor internationaal ingrijpen vooral pragmatisch. "Je kunt in de kwestie Tibet immers van China niet winnen."
Wiebenga weet niet duidelijk te maken, wat het wezenlijke verschil is tussen een internationale politiemacht en het ingrijpen onder auspiciën van de huidige Verenigde Naties. Geweld van een politiemacht is te verdedigen "maar altijd zo beperkt mogelijk en binnen een rechtsorde die voor iedereen geldt". Een totaal geweldloze politiefunctie acht hij (nog) niet mogelijk. Hij kenschetst zichzelf als "veel meer wereldburger dan Nederlander".
GroenLinks internationaal secretaris Kees Kalkman ("tegen blinde oorlogvoering, maar geen pacifist") vindt door Kosovo de actualiteit van het pacifisme groter dan ooit, omdat de Balkan gebruikt is als testcase of de NAVO haar belangen wel kan behartigen. Het pacifisme komt veelal naar boven als oorlogen slecht verlopen of zeer dramatische vormen aannemen. De Balkan laat zien, dat een internationale politiemacht effectief kan zijn: mede door de Stabilization Force is in Bosnië de rust terug, daarom is daar weinig kritiek op de aanwezigheid van de NAVO.
Ook Wiebenga ziet dit positieve effect, bijvoorbeeld op Cyprus. In de protectoraten die na het Dayton-akkoord zijn ontstaan zal de strijd oplaaien als de NAVO zich terugtrekt. Hij hoopt dat de NAVO-aanwezigheid vreedzame structuren zal opleveren, maar acht de kans daarop klein nu de haat tussen bevolkingsgroepen sterk is aangewakkerd. Er zijn op de Balkan nog steeds (pacifistische) vredesgroepen die aan het overwinnen van die haat kunnen bijdragen.
Pitstra vindt het bestaan van A-, B- en C-wapens een groot risico. Tegenover de kostbare kernwapens stellen steeds meer landen betrekkelijk goedkope biologische en chemische wapens. Voor de atoommachten mogen aan "boevenstaten", die Europa met raketten kunnen bedreigen met biologische of chemische verwoesting, geen argument ontlenen om de atoomwapens buiten de discussie te houden. Hij wil onderhandelingen over een integrale aanpak van alle massavernietigingswapens. Het landmijnenverdrag toont aan dat zo'n verdrag inderdaad mogelijk is.
Als aan het slot van de discussie gevraagd wordt naar een perspectief zegt Wiebenga vooral bewustwording van belang te vinden. Het Museum voor Vrede en Geweldloosheid, waarvan hij voorzitter is, draagt daaraan bij. Hij erkent ook dat hij doorgaat met de strijd omdat hij niet anders kan. Pitstra is minder optimistisch: nu de Verenigde Staten een schone oorlog, zonder slachtoffers, kan voeren zijn de kansen voor een anti-oorlogsbeweging in dat land klein. Wel heeft hij de indruk dat de bombardementen op Kosovo indirect hebben bijgedragen aan de druk op de Indonesische regering om in te grijpen in interne conflicten.
In een discussie over pacifisme hoeft de vraag of ingrijpen van buitenaf bij problematische situaties (zoals genocide) mag niet aan de orde te komen. Zowel Pitstra als Wiebenga lijkt van mening dat de internationale gemeenschap het recht, zo niet de plicht, heeft in te grijpen. Beide lijken daarvoor bij tijd en wijle selectief te winkelen in de voorraad argumenten voor en tegen.
Tjark Reininga
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Eén van de problemen als je vanuit een progressieve visie de actuele conflicten in de wereld benadert, is de vraag of je voor militair ingrijpen van de internationale gemeenschap bent.
Wat het extra moeilijk maakt om die vraag met ja te beantwoorden is dat er in alle gevallen tal van onbenutte kansen zijn geweest voor de internationale gemeenschap om de oorlogen te voorkomen. Maar vragen zijn ook: wat is de motivatie om in te grijpen, waarom is er niet eerder ingegrepen en waar leidt dat ingrijpen toe? Zo werd in Rwanda al maanden gewaarschuwd dat er sprake was van een bewuste haatcampagne van Hutu's tegen Tutsi's. Het kon niet anders dan dat dit tot een uitbarsting zou komen. Toch is er weinig gedaan om dit proces te stoppen en op het moment dat de gewelddadigheden uitbraken waren de VN met de noorderzon vertrokken.
Over Bosnië weten we in Nederland maar al te goed welke veiligheid de VN aan Bosniërs geboden hebben. De VN hebben geen etnische zuiveringen weten te voorkomen of kunnen stoppen. Veel Bosniërs hadden meer kans gehad het er levend af te brengen als ze, in plaats van veiligheid te zoeken bij de Nederlandse compound in Srebrenica, de heuvels in getrokken waren.
Sinds Bosnië hebben Balkan-deskundigen, verschillende NGO's (Niet-Gouvernementele Organisaties) en veel Albanezen keer op keer gewaarschuwd, dat als er niet ingegrepen werd in de Servische politiek rond Kosovo het volgende conflict met grootschalige etnische zuiveringen daar in alle hevigheid zou uitbarsten. Toch werd Kosovo niet betrokken in de onderhandelingen met de Servische leiding na de oorlog in Bosnië, die uitmondden in het Verdrag van Dayton.
Dit geldt voor Nederland, maar zeker voor de enige overgebleven supermacht de Verenigde Staten. Juist de VS hebben Indonesië altijd haar gang laten gaan. In de jaren zestig bij de moord op meer dan een miljoen Indonesiërs, als wel de invasie van Oost-Timor. Achter de schermen hebben de VS Indonesië gesteund en van wapens voorzien.
Bij Oost-Timor ligt het anders. Indonesië heeft zich neergelegd bij een internationaal ingrijpen. Maar wat als Indonesië dit niet gedaan had? Er zou dan niet veel anders over blijven dan te eisen dat er onmiddellijk ingegrepen moest worden om het moorden te stoppen. De situatie in Oost-Timor was zo, dat elke dag dat er niet opgetreden werd honderden mensen omkwamen en duizenden verdreven werden. Een alternatief voor ingrijpen is niet voorhanden. Dat Australië boter op haar hoofd heeft mag duidelijk zijn. Toch kun je blij zijn dat Australië het voortouw heeft genomen om in te grijpen. Of liever gezegd, je kunt blij zijn dat het moorden gestopt is. Speciale eenheden van het Australische leger de Special Air Services Regiment (SAS) en de Royal Australian Navy's Clearance Diving Team (CDT) blijken al begin dit jaar geheime operaties in Oost-Timor uitgevoerd te hebben. Het zijn operaties die waarschijnlijk vooral bedoeld waren om informatie in te winnen en het terrein te verkennen ten behoeve van een grootschalige militaire operatie. Door CDT-duikers is de haven van Dili op de aanwezigheid van mijnen onderzocht. Berichten uit juni j.l. van Indonesië over geheimzinnige vluchten boven Oost-Timor en de landing van twee helikopters in de buurt van Viqueque, waarvan vermoedt werd dat het om wapenleveranties aan het Oost-Timorese bevrijdingsleger Falantil ging, blijken niet alleen hersenspinsels te zijn van een overreagerende militaire bezettingsmacht, maar grotendeels juist te zijn. Het lijkt erop dat Australië in heeft gezien dat onafhankelijkheid niet meer te voorkomen was en snel met volle energie haar bakens heeft verzet. Daar is ook alle reden voor. In de Timorese zee tussen Australië en Oost-Timor (in Oost-Timorese wateren) liggen enorme olie- en gasreserves. Daarnaast is er altijd al een sterke publieke opinie in Australië geweest tegen de Indonesische bezetting van Oost-Timor. Geheel in tegenstelling tot de diverse regeringen van Australië.
En ook binnen het Australische leger is altijd een sterke stroming geweest die het wilde opnemen voor de Oost-Timorezen. Dit heeft alles te maken met het verleden. In de Tweede Wereldoorlog hebben de Oost-Timorezen groepen Australische soldaten beschermd en laten onderduiken voor de Japanners. De Australiërs konden hierdoor hun leven redden. Daarentegen hebben 60.000 Timorezen het leven verloren door wraakacties van de Japanners.
De discussie moet gaan over de vraag of militair ingrijpen te voorkomen was. We moeten onze energie vooral richten op het in de toekomst voorkomen van conflicten. Daarnaast is er nog de vraag: wat na het militaire ingrijpen? Somalië was een misser, Bosnië en Kosovo zijn wespennesten en in de praktijk etnisch opgedeeld, iets wat juist voorkomen diende te worden. Met Oost-Timor zitten de VN in het volgende wespennest. De discussie moet snel verbreed worden, anders worden we in de toekomst steeds vaker gechanteerd met een discussie over militair ingrijpen op basis van de waan van de dag. Een waan van de dag waarin de VN en mensenrechten gebruikt worden als politieke instrumenten in de handen van landen die hun belangen verdedigen.
Het is meer dan noodzaak dat NGO's uit verschillende delen van de wereld elkaar veel meer moeten gaan opzoeken. Het International Federation of East Timor - Observer Project was een goed voorbeeld. Uit meer dan twintig landen wisten, ondanks ook vele organisatorische problemen, meer dan 120 mensen in zestien teams hun taak uit te voeren. Het is geen slecht idee om dit soort projecten vaker op te zetten. Het is iets wat de International Peace Brigades al langer doen in conflictgebieden. Het opzetten van een soort Amnesty International dat ook politiek bedrijft zou het proberen waard zijn.
Als je concludeert dat het vooral economische en strategische afwegingen zijn die bepalen of er wel of niet ingegrepen wordt bij mensenrechtenschendingen zullen we ons ook meer moeten richten op deze afwegingen in plaats van de meeste energie op een politieke lobby te richten.
Ook wapenhandel is in brede lagen van de bevolking een verwerpelijk iets, zeker wanneer dit met landen gebeurt waar mensenrechten geschonden worden. Het is een terrein waar met diverse acties successen te behalen zijn.
Het blijft te verdedigen dat iemand principieel tegen militair ingrijpen is, omdat als je verder kijkt dan de dag van vandaag, genoeg argumenten voorhanden zijn om op een andere wijze conflicten op te lossen. Het is te makkelijk om in dat geval de tegenstanders medeplichtigheid aan massamoorden in de schoenen te schuiven. Voor mij persoonlijk geldt echter dat ik erken dat militair ingrijpen in sommige gevallen niet anders kan, maar dat je daarmee eigenlijk altijd verliest.
Ed Hollants
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
In december 1998 besloot het Israëlisch Hooggerechtshof dat de praktijk van het verlenen van uitstel aan Jesjieva studenten onwettig is. Iedereen die voorkomt op de lijst van studenten die de religieuze scholen (jesjivot) elk jaar aan het ministerie van Defensie verstrekken, krijgt automatisch uitstel van militaire dienst. Jesjieva studenten zijn voornamelijk orthodoxe Joden die hun leven wijden aan het bestuderen van de Talmoed. Hun positie is zeer controversieel, aangezien veel Israëli's zich afvragen wat hun bijdrage aan de Israëlische maatschappij is. Uitstel van militaire dienst voor Jesjieva studenten betekent in de praktijk volledige vrijstelling.
Het Hooggerechtshof gaf de regering een jaar om de situatie te regelen en de wetgeving aan te passen. De nieuwe regering van Barak stelde daarop een commissie in om voorstellen te doen over de vrijstelling van Jesjieva studenten.
Drie Israëlische groepen, gesteund door Amnesty International, hebben de uitspraak van het Hooggerechtshof aangegrepen om de vrijstellingsregels binnen het hele dienstplichtsysteem aan de orde te stellen. Hun belangrijkste argument is dat het huidige systeem drie groepen - Jesjieva studenten, Jehova's getuigen en orthodoxe Druzen - vrijstelling geeft, maar er geen vrijstelling is voor gewetensbezwaarden. In Israël worden dienstweigeraars beschouwd als deserteurs en - vaak meerdere malen - in de gevangenis gezet.
Sergeiy Sandler, actief in de Conscientious Objectors Israël (COI), weigerde dienst in 1994 en vroeg vrijstelling aan. Rabin, toen minister van Defensie, schreef hem terug dat 'pacifist zijn iemand niet verhindert dienst te nemen in het Israëlische leger'. Toen Sergeiy niet opkwam, werd hij gearresteerd en veroordeeld tot een maand gevangenisstraf. Hij begon een hongerstaking en na twaalf dagen kwam hij voor een vrijstellingscommissie. Deze verleende hem geen vrijstelling en hij werd teruggezet in de gevangenis. Drie dagen later werd hij vrijgelaten. De hele cyclus begon opnieuw toen hij een nieuwe oproep kreeg, een tweede keer de gevangenis inging en opnieuw een hongerstaking begon. Uiteindelijk werd Sergeiy vanwege zijn astma afgekeurd.
Een opvallende uitspraak van Sergeiy is dat er bij de dienstplicht in Israël van seksediscriminatie sprake is. Dat is des te opmerkelijker omdat Israël juist een van de weinige landen in de wereld is die mannen én vrouwen dienstplichtig stelt. Hoewel in Israël zowel mannen als vrouwen dienstplichtig zijn, maakt de dienstplichtwet onderscheid op basis van geslacht. Terwijl er geen enkele wettelijke dienstweigermogelijkheid is voor mannen, bestaat er voor vrouwen juist wel een recht op vrijstelling op grond van gewetensbezwaren. In de praktijk zijn de meeste vrouwen niet op de hoogte van dit recht. Ze kunnen zich er alleen op beroepen vóórdat ze in dienst gaan. De procedure omvat een gesprek met een vrijstellingscommissie en in de praktijk worden de meeste aanvragen gehonoreerd. Volgens de wet moeten deze vrouwen dan vervangende dienst doen, maar in praktijk worden ze gewoon vrijgesteld. Deze regeling lijkt zijn wortels te hebben in de joodse traditie, om te garanderen dat orthodox joodse vrouwen niet gedwongen worden met mannen samen te leven, weg van de autoriteit van hun vader of echtgenoot.
Alle dienstplichtigen, vanaf het moment dat ze voor de dienst opgeroepen worden, worden beschouwd als militair bezit. Het leger mag derhalve dienstweigeraars oppakken voordat ze ooit in het leger zijn geweest. De militaire politie in Israël heeft daartoe een speciale afdeling, de zogenaamde 'deserteursopsporingsbrigade', die zich specialiseert in het opsporen en arresteren van deserteurs en dienstplichtontduikers. De brigade is berucht vanwege zijn grove methoden. De brigade houdt bij nacht en ontij razzia's en treedt op zonder uniform. Sergeiy is zelf midden in de nacht van zijn bed gelicht. Lachend vertelt hij dat hij de tweede keer beter voorbereid was. Het komt nogal eens voor dat de deserteurvangers de verkeerde persoon kidnappen. Onlangs stond weer in de krant dat ze de jongere broer van een deserteur gearresteerd hadden. Volgens Sergeiy is het brede publiek niet erg geschokt door deze praktijken en is het algemeen gevoel er een van 'het hoort er nu eenmaal bij'.
Het lijkt niet vreemd dat veel jongeren steeds minder bereid zijn om hun militaire dienst te vervullen. Hoewel het bestaansrecht van het Israëlisch leger totaal niet ter discussie staat, lijkt de tijd voorbij dat de lasten van Israëls defensie gelijkelijk gedragen worden door iedereen. Vergelijkbaar met de ontwikkeling in West-Europa lijkt het erop dat Israël snel afstevent op een volledig beroepsleger. Het draagvlak voor het dienstplichtsysteem is langzaam aan het afbrokkelen. In dit verband is de positie van de nieuwe groepen immigranten, die in mindere mate hun wortels hebben in de geschiedenis van de staat Israël, interessant. Veel van de dienstweigeraars komen uit de groep van Russische immigranten. Maar ook binnen het leger zelf wordt het dienstplichtsysteem meer en meer bekritiseerd. Veel officieren klagen dat er veel te veel dienstplichtigen zijn, waarvoor vaak geen werk is. Sommige soldaten krijgen bijvoorbeeld opdracht om het gras groen te verven!
Vreemd genoeg leidt deze situatie niet tot enorme publieke verontwaardiging. De kans dat er in de nabije toekomst een wettelijke regeling voor (mannelijke) dienstweigeraars zal komen, schat Sergeiy dan ook erg gering. Veel eerder verwacht hij dat in Israël de dienstplicht wordt afgeschaft en men overgaat op een beroepsleger.
Bart Horeman
Conscientious Objectors Israel voert een schrijfactie voor de Israëlische dienstweigeraar Theodore Rubinstein. Deze zit momenteel voor de derde keer in de gevangenis, omdat hij weigert militaire orders op te volgen. Sinds april 1999 heeft hij ruim zeven maanden in de gevangenis doorgebracht. U kunt ook een brief schrijven en vragen om zijn vrijlating en vrijstelling op grond van gewetensbezwaren. Schrijf een brief aan de volgende adressen:
|
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De idee van de wereldgemeenschap paste echter ook in het pleidooi voor 'een versterking van de rol van de Verenigde Naties'- zoals het werd geformuleerd door politici die zich zorgen maakten over de oorlogszuchtige houding van de VS maar daar niet resoluut tegen in durfden te gaan. Als na de verdeeldheid van de Koude Oorlog nu de tijd van de wereldgemeenschap was aangebroken, hoorde daar als organisatorisch centrum het hoofdkwartier van de Verenigde Naties bij en niet de hoofdstad van de Verenigde Staten.
Bij sommige progressieven steeg het geloof in de vredesrol van de VN tot grote hoogte, vooral toen de VS-politiek de weg via de Veiligheidsraad koos. De ontgoocheling volgde toen de Amerikaanse confrontatiepolitiek met bekwame spoed de besluitvorming in de raad naar haar hand wist te zetten.
Het beeld van de wereldgemeenschap is sindsdien nagenoeg gelijk gebleven. Het heeft zich gestabiliseerd en men is er vertrouwd mee geraakt. De wereldgemeenschap heeft twee belangrijke kenmerken: ze mag niet werkloos toezien bij grove schendingen van de internationale rechtsorde of wanneer politiek geweld op een humanitaire ramp uitloopt; en ze treedt in zo'n geval niet op als vertegenwoordigster van machtspolitieke aspiraties, maar als hoedster van recht en humaniteit. Deze betekenissen kloppen met de basiswaarde van het woord 'gemeenschap': zij laat leden die in nood verkeren niet in de steek en beschermt hen met kracht tegen iedere vorm van molestatie.
De gemeenschapsgedachte biedt autoriteiten de kans om in naam van alle rechtgeaarde gemeenschapsleden hun gezag te doen gelden. Het woord 'wereldgemeenschap' is voor machthebbers een mogelijkheid erbij om de optie op bloedvergieten met hooggestemde woorden te omringen. Men begrijpt dat zij daar als de gelegenheid zich voordoet graag gebruik van maken.
Cynici zien dit alles als pure misleiding. Volgens hen gaat het in de politiek alleen om de strijd van het ene eigenbelang tegen het andere, waarbij macht de grootheid is waar alles om draait. De rest is huichelarij of hoogstens franje. Volgens mij is dit te simpel gedacht. Je treft in het politieke leven wel degelijk bewegingen aan die het platte vlak van de pure machtspolitiek overstijgen.
Zo vertolkt het woord 'wereldgemeenschap' het besef dat er in het proces van mondiale eenwording een politieke verantwoordelijkheid is gegroeid die het directe nationale eigenbelang overstijgt. En al moet je politici niet op hun mooie woorden geloven, die woorden zeggen wel dat zij dat beseffen. Het grote probleem is dat zij geen afstand kunnen nemen van de gevestigde machtspolitiek en de daardoor gediende belangen. De politicus opereert binnen een kader waarvan de middelen en procedures op deze machtspolitiek zijn afgestemd, en zal weinig klaarspelen als dat kader hem niet steunt.
Dit verklaart voor een deel de incompetentie die vooral de westelijke Joegoslaviëpolitiek heeft gedemonstreerd. Als er namens de wereldgemeenschap moet worden opgetreden staat ook - of juist - de meest doorgewinterde politicus op de nominatie om hopeloos de mist in te gaan.
Er moet dus onderscheid worden gemaakt tussen de idee 'wereldgemeenschap' en de machtspolitiek die daarmee aan de haal gaat. Het lukt de politieke elite trouwens niet om de idee in eigen beheer te houden. Machthebbers hebben al herhaaldelijk ervaren dat deze tegen hen kan worden uitgespeeld, in de vorm van het verwijt dat de wereldgemeenschap werkloos toekijkt.
Samengevat: de idee 'wereldgemeenschap' legt claims op de internationale politiek die ze niet kan negeren maar die niet passen in haar bestaande denk- en werkpatronen. Dit geldt met name de westelijke politiek, die is voorgegaan in het politiseren van het begrip 'wereldgemeenschap'. Onze opperhoofden zouden daar niet aan begonnen zijn als zij er geen voordeel in hadden gezien. Toch hebben zij daarmee een paard van Troje in hun machtspolitieke veste binnengehaald.
Zo is bij de Iraakse inval in Koeweit de wereldgemeenschap er niet incidenteel door het Westen bijgehaald. De actie tegen Irak had een voorbeeldfunctie. Naar regionale grootheid strevende regimes moeten weten dat er een grens is aan wat ze zich veroorloven kunnen. Sindsdien maakt het motief dat men militair moet kunnen ingrijpen ter verdediging van recht en/of humaniteit, deel uit van de rechtvaardiging van bewapeningsprojecten en militaire samenwerking.
Het gaat om een netelige zaak. Nationale soevereiniteit kan worden uitgelegd als een overeenkomst tussen staatselites om elkaar niet te dwarsbomen in het uitoefenen van de overheidsmacht. Het is riskant om daar aan te tornen want niets werkt polariserender dan dat de ene regering de andere aantast in haar voorrecht baas in eigen land te zijn.
Regimes die zich alleen maar schuldig maken aan het flagrant schenden van de mensenrechten blijven dan ook buiten schot. Volkenrechtelijk gezien mogen zulke regimes alleen met toestemming van de Veiligheidsraad militair worden aangepakt. De Veiligheidsraad moet dan de toestand als een bedreiging voor de vrede definiëren en geen geweldloze mogelijkheid zien om daar een eind aan te maken.
Het Westen heeft er geen belang bij om op grond van interne onderdrukking naar geweld te grijpen zolang de betreffende regering de orde weet te handhaven, zich naar buiten toe rustig houdt en er met haar redelijk zaken valt te doen.
Een beter motief voor terughoudendheid is dat de in de westelijke samenleving uitgevonden mensenrechten niet overal een open onthaal vinden. Zo geldt op veel plaatsen op de aardbol het onderdrukken van oppositionele bewegingen als normaal machthebbersgedrag. Het Westen krijgt dan ook te horen dat het zijn individualistische vrijheidsmoraal aan de wereld wil opleggen.
Er bestaat trouwens ook in de kring van mensenrechtenorganisaties geen animo om (dreigen met) militair ingrijpen als een goede mogelijkheid op te vatten om regeringen die de mensenrechten schenden tot de orde te roepen.
Met deze opmerkingen bedoel ik niet dat de idee 'wereldgemeenschap' ontkoppeld moet worden van schendingen van de mensenrechten zolang er maar geen sprake is van gewapende agressie, burgeroorlog of genocide. Dat zou neerkomen op het bevestigen van de bestaande versmalling ervan. Het aan de orde stellen van de tegenstelling tussen soevereiniteit en 'de mensenrechten' zoals dat in deze dagen opgeld doet, wijst op een terechte onvrede met die versmalling. Alleen zou het opheffen daarvan een hachelijke zaak zijn zolang de internationale politiek in de greep blijft van machtspolitieke drijfveren met de bijbehorende nadruk op militaire of economische dwangmiddelen. Er valt dan immers te vrezen voor een verscherping van machtspolitieke conflicten en voor acties die meer de bevolking van een land treffen dan de schuldige machthebbers ervan.
De realiteit is dat de agenda's van de top-politici vol zitten met urgente kwesties en lopende zaken. Men heeft geen tijd om zich te verdiepen in gevaren die niet direct zorgwekkend lijken, als men ze bekijkt door de bril van wat voor het landsbelang doorgaat. De brandhaarden van het politieke geweld bevinden zich nauwelijks in zones waar zware westelijke prioriteiten liggen. Met Koeweit was dat duidelijk wel het geval, maar niet met Somalië, Rwanda en Joegoslavië.
Hoe zwaar weegt het veelbezongen belang van early warning en preventieve diplomatie zolang er geen direct gevaar voor eigen veiligheid dreigt of voor vitale economische belangen? Blijkbaar is er dan een explosie van geweld nodig om een conflict hoog op de politieke agenda te krijgen. Plus televisiebeelden van de daardoor aangerichte ellende. Dat is het trieste gelijk van het UCK. Al tijdens de oorlog in Bosnië was 'het kruitvat Kosovo' een staande uitdrukking. Maar de juistheid daarvan moest nog bewezen worden.
En dan is er het gegeven dat grote mogendheden het met elkaar over de behandeling van een crisis eens moeten worden. Achter de geschilpunten die op de agenda staan gaan ongrijpbare factoren schuil in het vlak van nationale aspiraties en gevoeligheden. Tijdens de Golfcrisis was het supermacht Amerika die met de roep 'Wie volgt mij?' resoluut het voortouw nam en bondgenoten wist te werven. Maar toen was er sprake van een toestand die algemeen als zeer alarmerend werd ervaren.
Is dat niet het geval dan krijgen gewelddadige regimes ruimschoots de kans om zich onhandelbaar te gedragen en situaties naar hun hand te zetten. Als waarschuwingen die aan redelijkheid en welbegrepen eigenbelang appelleren geen effect sorteren, moet de onmenselijkheid hemeltergende vormen aannemen voordat er van buitenaf een intensieve diplomatieke activiteit op gang komt. Maar dan draaien de mechanismen van het geweld vaak al zo op volle toeren dat de diplomatie niets bereikt of successen boekt die als zeepbellen uiteenspatten; en ook blijken dan economische sancties niet in staat een agressief regime vleugellam te maken, of om een bevolking tegen zo'n regime in beweging te brengen.
Zo heeft het Westen in Joegoslavië tien jaar lang achter de nationalistische dynamiek aangelopen. De nationalisten moesten eerst de macht in handen krijgen, hun haatcampagnes ontplooien, het oorlogsgeweld en de etnische zuiveringen in gang zetten en pas dan kwamen onze politici in actie om de ellende in te dammen terwijl ze de bron van het kwaad ongemoeid lieten.
Het falen van de geweldloze middelen dreef de westelijke Joegoslavië-politiek naar militair optreden. Eerst gebeurde dit vanwege het etnisch geweld in Bosnië en later vanwege dat in Kosovo. De westelijke politiek raakte in beide gevallen klem omdat ze op een halfslachtige manier militair optreden in het spel bracht. Ik denk dat de stroming binnen de NAVO die graag met een geslaagde militaire actie het bestaansrecht van het bondgenootschap wilde bewijzen, het liet aankomen op het moment waarop de NAVO alle geloofwaardigheid zou verspelen als ze niet van zich afbeet. Dit schrikbeeld bleek inderdaad in staat om zwaartillende gedachten over de gevolgen van militair ingrijpen te overrulen.
Sindsdien heeft Oost-Timor weer een nieuwe fase aan het ontstaan van de wereldgemeenschap toegevoegd. Nadat Indonesië na lang onderhandelen een referendum over autonomie of onafhankelijkheid had geaccepteerd, ontbrak het aan een deskundige en energieke begeleiding van dat referendum. Terwijl toch iedereen wist dat het handhaven van de veiligheid rondom het referendum niet met een gerust hart aan het Indonesische leger kon worden toevertrouwd.
Het stond echter bij voorbaat vast dat er op het punt van begeleiding weinig te verwachten viel. De centra van de machtspolitiek zijn nu eenmaal niet ingesteld op de opgaven die het idee 'wereldgemeenschap' meebrengt. Het referendumbesluit was daarom onverantwoord.
Zo zien we hoe de geschiedenis zich herhaalt. De functionarissen van de internationale politiek worden met problemen geconfronteerd waar zij mentaal en institutioneel niet voor zijn toegerust. Daardoor komen ze tot keuzes waarvan ze de risico's niet onder ogen zien. En niemand zal om de gevolgen daarvan hun aftreden eisen. De verwachtingen omtrent de wereldgemeenschap sudderen op zo'n laag pitje, dat het meeviel dat er op Oost-Timor tenslotte toch een vredesmacht aan land ging.
Tegen die achtergrond valt te verdedigen dat de NAVO-landen in de Kosovo-crisis het recht in eigen hand hebben genomen. Het argument 'nood breekt wet' verdoezelt echter dat het om een structurele kwestie gaat. De NAVO heeft zichzelf omgezet in een aanvalsorganisatie die kan ingrijpen als crisistoestanden in het buitengebied van de Europese NAVO-landen daar aanleiding toe geven. In deze opzet past niet dat het bondgenootschap zich daarbij van Russische en Chinese goedkeuring afhankelijk stelt. De NAVO heeft ook geen moeite gedaan om te doen geloven dat het om een eenmalige afwijking van de regel ging. Er is dan ook in Rusland en China zwaar aan het eigenmachtig optreden van de NAVO getild.
De NAVO nieuwe stijl houdt in dat de Europese lidstaten zich bij het Amerikaanse veiligheidsconcept van de aanvallende verdediging aansluiten. Of er daardoor meer cohesie in het militaire beleid van de westelijke grote mogendheden zal komen valt te betwijfelen. Ik heb het al gehad over de tegenstelling tussen machtspolitiek en humanitaire motieven en die tussen de zondigheid van het werkloos toezien en de zuinigheid op eigen bloed. En dan zijn er de tegenstellingen tussen Europa en de VS, en tussen Europese landen onderling.
Ik waag me niet aan een prognose. We hebben met een veelheid van factoren te maken waarvan niemand weet, welke daarvan de overhand zullen krijgen. In liberale kring koestert men gunstige verwachtingen omtrent de conflictdempende effecten van de economische mondialisering. Nu de nationale economieën vergaand in het kapitalistische wereldsysteem zijn opgenomen, lijken de have-nots voor een verbetering van hun lot meer dan ooit aangewezen op een bewind, dat in dit systeem meedraait. Ook circuleert de opvatting dat de technologische vooruitgang met de vereiste politieke steun steeds beter opgewassen zal blijken tegen de aanslagen van onze economie op het milieu.
De kritiek op het liberale optimisme ligt voor de hand. Het winststreven kenmerkt zich door onzorgzaamheid voor humane en ecologische waarden. Zodra het aan assertief en goed georganiseerd weerwerk ontbreekt, en dat valt op veel plaatsen in de wereld en op sommige punten ook in de rijke landen waar te nemen, wreekt zich dat tekort in onevenwichtigheden en ontwrichting. Bovendien laat de huidige welvaartsmaatschappij mensen die in een etnocentrische cultuur zijn grootgebracht niet zien hoe de behoefte aan sociale cohesie en gemeenschapszin ook in een open en vrije samenleving tot zijn recht kan komen.
Pessimisten voorspellen dat de enorme, en nog steeds toenemende welvaartskloof tussen het meest welvarende en het arme deel de mensheid grote spanningen zal veroorzaken, zowel binnen staten als tussen landen onderling. Die verwachting lijkt niet onrealistisch. Als je naar de milieubelasting kijkt die de welvaartsmaatschappij teweegbrengt, valt niet te zien hoe deze kloof, bij ook nog een gestaag groeiende wereldbevolking, substantieel verkleind kan worden zonder dat de welvarenden tot versobering overgaan. Maar de kwintessens van de welvaartsmaatschappij is dat dat niet gebeurt.
Tegen deze achtergrond is het logisch dat de westelijke politiek naar militaire overmacht streeft en naar een gebruiksvrijheid daarvan die niet in het veiligheidssysteem van de VN past. Over de toekomstige daadwerkelijke inzet van deze dominantie durf ik alleen te voorspellen dat deze eerder de resultante zal zijn van een ondoorzichtig krachtenspel dan de consequentie van uitgezette beleidslijnen. Er is geen reden om vertrouwen te hebben in de uitkomsten van dat krachtenspel.
Een voorbeeld hiervan is het projecteren van het verlangen op die politieke organen die relatief nog de beste mogelijkheden voor een vredesbeleid vertegenwoordigen, zoals de VN en de OVSE. Ik heb het al over het make-belief in de vredesrol van de Verenigde Naties gehad zoals dat tijdens de Golfoorlog in progressieve kringen bloeide. Als je echter de VN als voertuig van de wereldgemeenschap wil zien, moet je open kaart spelen over wat de VN belet dat voertuig te zijn. En dat is meer dan het vetorecht in de Veiligheidsraad. Afschaffing daarvan, waar al velen vergeefs op hebben aangedrongen, is slechts de eerste voorwaarde voor verbetering.
Het verlangen naar een andere politiek laat zich, vormloos als het is, gemakkelijk met vaagheden lijmen. Niemand protesteert tegen het voor de wereldgemeenschap laten doorgaan van de Veiligheidsraad. Liever gelooft men, dat iedere keer dat een politicus het woord 'wereldgemeenschap' in de mond neemt de wereldgemeenschap in het echt een stukje dichterbij komt.
Vredesorganisaties zoeken, lijdend onder de improductiviteit van de protestcultuur, gretig naar erkenning in de politieke wereld. Een voorbeeld hiervan levert het in mei j.l. gehouden Hague Appeal for Peace. Deze door enkele vredesorganisaties groots opgezette conferentie werd opgeluisterd door de aanwezigheid van een reeks politieke kopstukken, die niet waren uitgenodigd om over Kosovo en andere brandende kwesties van gedachten te komen wisselen, want dan had men hen niet gezien, maar om de aanwezigen vredelievend toe te spreken.
De noodzaak van een kentering wordt zeker ook in de politieke wereld gevoeld. Zo heeft de algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 1998 de periode 2001-2010 uitgeroepen tot een 'Internationale Decade voor een Cultuur van Vrede en Geweldloosheid voor de Kinderen van de Wereld'. Een mooi initiatief. Het wachten is op de machthebbers van de wereld die die cultuur tot ontwikkeling gaan brengen.
In het voorgaande heb ik al in abstracto een zoekrichting aangeduid. Ik wil nu de mankementen van de westelijke Joegoslavië-politiek gebruiken om met een concreter beeld voor de dag te komen. Dat dit beleid grote vermijdbare fouten heeft gemaakt neemt niet weg dat de bestaande werkwijzen van de internationale politiek het niet mogelijk maakten om de nationalistische dynamiek doeltreffend het hoofd te bieden. Ik wil nu puntsgewijs nagaan wat het Westen daartoe had moeten doen.
Het nadeel van het hier beschreven alternatief is dat je er bij politici niet mee terechtkunt. Onbescheiden inmenging in de binnenlandse situatie in een land geldt als een machtspolitiek optreden in optima forma. Supermacht Amerika kan zich op dit punt bemoeienissen permitteren, tot het organiseren van staatsgrepen toe, waarvan machthebbers in andere landen niet eens durven dromen. Wel is het voor een mogendheid die zich op het inmengingspad begeeft zaak om zoveel mogelijk achter de schermen te opereren. Openlijk in de publieke meningsvorming in een land tussenbeide komen staat gelijk aan een oorlogsverklaring, een aanval die alleen voorkomt in combinatie met wapengeweld. Het openbreken van die combinatie past niet in het bestaande stramien van de internationale politiek.
Helemaal taboe is het aangaan van een publieke strijddiscussie met de machthebbers van een ander land, want dat haalt het machthebberschap als zodanig onderuit. Het voordeel van de machthebber is dat hij domweg zijn wil aan anderen kan opleggen. Hij zet dit voordeel op losse schroeven als hij zich laat strikken voor een discussie over de te volgen weg. Machthebbers discussiëren dan ook niet, zeker niet in het openbaar, tenzij zij daar van onderaf toe genoopt worden - en dan nog zo minimaal mogelijk. Wat hun betreft blijft het democratische debat een schijnvertoning. Op het podium van de internationale politiek kunnen zij echter ongehinderd als machthebber optreden, en als het aan hen ligt blijft het zo.
Dit alles geldt als zo vanzelfsprekend dat er in de discussies over het westelijk Joegoslaviëbeleid, zelfs door de strengste critici daarvan, nooit op het ontwikkelen van een inhoudelijke antinationalistische strijdbaarheid is aangedrongen en nauwelijks op het voeren van een informatiestrijd.
Op deze manier wreekt zich de dominantie van het machtsdenken in de (internationale) politiek. Ik zou in dit verband willen spreken van een fixatie op het machtsaspect van de politiek. Hiermee introduceer ik een speling tussen de feitelijke machtsconstellatie waar politici mee te maken hebben en hun beeldvorming daaromtrent. Fixatie duidt op een gebrekkig contact met de werkelijkheid, het niet zien van mogelijkheden die er wel zijn. Dit 'er wel zijn' heeft echter hier een zwakke presentie. Want als de bedoelde fixatie een gezamenlijke conditie is van hen die aan de macht zijn, wordt zij werkelijkheidsbepalend en berooft de niet geziene mogelijkheden van hun realiteitswaarde.
Vandaar ook dat het alom levende onbehagen in de politiek vormloos blijft. De mensen voelen dat politiek anders zou kunnen zijn maar zien die mogelijkheid geblokkeerd door een onverbeterlijkheid bij de politici waar niet tegen in te denken valt.
Nemen we de Nederlandse politiek als richtpunt. De NAVO is de hoeksteen van onze veiligheid. Dat is begin en einde van ons defensiebeleid. Het bondgenootschap blijft na de koude oorlog onmisbaar, heet het, vanwege de geweldsdreigingen die er in de Europese rand- en buitengebieden schuilen en die zich op een kwade dag tegen ons of onze vitale belangen kunnen keren.
De vraag is hier wat voorop moet staan: zelfbescherming of het behartigen van de algemene veiligheid in de wereld. Ambitieuze bewapeningsplannen van de NAVO-landen zijn niet geschikt om de machtselites elders van zulke plannen af te houden en een vreedzame wereldsamenleving naderbij te brengen. En dit te meer omdat de behoefte aan veiligheid, dominantiedrang en de claims van de wereldgemeenschap onontwarbaar door elkaar lopen. Het is daarom een illusie dat de NAVO-elite in de toekomst wel tot een helder beleid in staat zal zijn.
Er zou dus over het onderwerp 'Nederland en de NAVO' een stevige discussie moeten worden gevoerd. Maar dat gebeurt niet omdat er voor negatieve conclusies geen emplooi lijkt te zijn. De vrees voor het ongenoegen dat een gebrek aan volgzaamheid bij de grote broers zou opwekken doet de deur naar zo'n discussie op slot. De Haagse politiek zoekt van de nood een deugd te maken en door een coöperatieve houding ons NAVO-lidmaatschap kleur te geven. Dit beleid wordt verkocht door de defensieplanning met behulp van termen als 'vredesmissie' en 'vredesmacht' aan de opgaven van de wereldgemeenschap te liëren.
De VVD heeft daar enige afstand van genomen, zij het in combinatie met het oppoetsen van de klassieke zelfverdedingsidee. De Tweede-Kamerfractie van GroenLinks, die met het anti-NAVO standpunt van het partijprogramma in haar maag zit, sluit zich daarentegen aan en probeert de machtspolitieke NAVO weg te moffelen achter het beeld van de NAVO als uitzendbureau voor vredesmachten.
Ik geef de fractie in zoverre gelijk, dat het weinig uitmaakt om de Haagse politiek met een regelrechte afwijzing van de NAVO te lijf te gaan. De NAVO-binding van Nederland is te sterk, en steunt ook teveel op feitelijke afhankelijkheid om daar met een vierkante stellingname doorheen te breken. Maar het accepteren van dit gegeven zal niet moeten leiden tot het verdoezelen van de harde realiteit. Het jammerlijke van de politiek is niet, dat politici hun doelstellingen relateren aan wat bereikbaar is, maar dat ze zich daarbij in het vlak van de meningsvorming in bochten gaan wringen.
Het zal in mijn ogen een grote vooruitgang zijn wanneer er in openheid over de kredietwaardigheid van de NAVO-politiek gediscussieerd kan worden, en over de gevolgen die de Nederlandse politiek aan bevindingen daaromtrent dient te verbinden. Of, subsidiair, wanneer duidelijk aan het licht komt dat de NAVO-politiek zich slechts kan handhaven door een taboe te leggen op het bespreken van haar kredietwaardigheid. Ik probeer hier de bal aan het rollen te brengen. Als anderen daar een vervolg aan geven zijn we een stuk verder.
Clemens Raming
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Wanneer op 7 augustus islamitische militanten onder aanvoering van de voormalige premier van Tsjetsjenië, Shamil Basaev, en veldcommandant Khottab de grens tussen Tsjetsjenië en Dagestan oversteken en enkele dorpen in het district Botlikh bezetten, dient zich voor de Russische Federatie het zoveelste probleem in de Noordelijke Kaukasus aan. Drie dagen later geeft de zogenaamde Islamitische Shura (Raad) van Dagestan in de Tsjetsjeense hoofdstad Grozny een verklaring uit waarin zij een onafhankelijke islamitische staat in Dagestan uitroept. Deze gebeurtenissen en de ermee gepaard gaande escalatie van geweld, dreigt opnieuw de Noordelijke Kaukasus in een brandhaard te veranderen. Maar evenals de oorlog in Tsjetsjenië van 1994-1996 kunnen de gebeurtenissen in Dagestan en het Russische militaire antwoord ernstige gevolgen hebben voor de buurlanden Azerbaidjan, Armenië en Georgië, zodat het conflict zich uitbreidt naar het zuiden van de Kaukasus.
Een extra probleem voor de Azerbaidjaanse regering is het opereren van de separatistische Sadval-beweging, zodat door de situatie in Dagestan een instabiele toestand aan de Azerbaidjaans-Dagestaanse grens ontstaat. Georgië, dat zelf al jaren kampt met binnenlandse afscheidingen in Abchazië en Zuid-Ossetië, doet alle moeite uit het conflict te blijven, maar werd reeds ten onrechte gebombardeerd door de Russische luchtmacht en ook door de Russen ervan beschuldigd via haar grens met Tsjetsjenië wapens aan de rebellen te leveren. Voor Armenië betekent een conflict aan de zuidgrens van de Russische Federatie een bedreiging van de economie en handel. De wegen voor export naar Rusland zijn gesloten, evenals de invoer van essentiële Russische energie. Door de Azerbaidjaanse blokkade van Armenië, gesteund door Turkije, is Rusland de enige energiebron voor het land.
Los van een eventuele oplossing voor het conflict in de Noordelijke Kaukasus, blijft de situatie in Tsjetsjenië instabiel. De regering in Grozny blijkt niet in staat de groeiende schare islamitische, militaire en politieke bewegingen in de republiek in bedwang te houden of te kunnen beheersen. Ondanks de economische impulsen die worden verkregen uit de opbrengst van door Azerbaidjan betaalde tarieven voor het gebruik van de pijpleiding Bakoe-Novorossiisk, blijken de Tsjetsjenen niet in staat het Tsjetsjeense deel van de leiding te beveiligen tegen sabotage en diefstal.
Bas van der Plas
Bas van der Plas is coördinator van InSudok, informatie- en documentatiecentrum over de voormalige Sovjet-Unie en de landen van het GOS.
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Sinds deze ultieme test zijn andere landen druk bezig met een inhaalslag. Ook landen als Frankrijk en Rusland beschikken inmiddels over productielijnen voor de fabricage van uraniumhoudende munitie en tanks. De nieuwste generatie uraniumhoudende anti-tankgranaten van de main battle tanks kunnen inmiddels afstanden overbruggen van acht tot tien kilometer. Thans vindt er een wereldwijde proliferatie plaats van uraniumhoudende projectielen, in militair jargon staballoys geheten, waarbij het assortiment steeds verder uitbreidt. Ze zijn in alle soorten en maten verkrijgbaar. Van kogels en patronen tot anti-tankgranaten van het grootste kaliber. Ook Nederland blijft niet achter in de deze wedloop. Zo zijn ook de zestien door Nederland gekochte Apache-gevechtshelikopters uitgerust met snelvuurkanonnen, die met uraniumhoudende patronen kunnen schieten. In toekomstige militaire conflicten zal het gebruik van de staballoys drastisch toenemen.
Het onderzoek naar de lange-termijn effecten van verarmd uranium staat nog in de kinderschoenen, maar de eerste resultaten zijn alarmerend. De roep om nader onderzoek wordt steeds luider.
De risico's van verarmd uranium kunnen tot op zekere hoogte worden vergeleken met die van asbest. Zolang een object van verarmd-uraniummetaal intact blijft is er niets aan de hand. De gevaren ontstaan wanneer het zware metaal wordt blootgesteld aan temperaturen die hoger zijn dan 500 graden Celsius. Of wanneer een granaatkern van verarmd uranium doel treft op een tank of pantserwagen. Onder deze omstandigheden ontstaan talrijke minuscule stofdeeltjes. Die stofdeeltjes zijn zowel chemisch giftig (vergelijkbaar met cadmium) als radiologisch giftig. Omstanders kunnen besmet raken door inademing, ingestie of via open wonden. Om die reden zijn door de NAVO-landen richtlijnen opgesteld en trainingsprogramma's ontwikkeld om besmetting zoveel mogelijk te voorkomen. Op het internet zijn beelden van trainingsvideo's beschikbaar van manschappen die in goed afsluitbare uitrustingen bezig zijn om materieel en terrein te ontsmetten van stofdeeltjes verarmd uranium. Dit is vergelijkbaar met de manier waarmee asbestdeeltjes worden opgeruimd. In de praktijk komen deze voorschriften niet terecht bij de manschappen die met verarmd uranium in aanraking komen. Niet bij de grondtroepen en zelfs niet bij de speciale teams die belast zijn met de schoonmaak van het besmette materieel. Biofysicus dr. Doug Rokke had na de Golfoorlog als Amerikaans legerofficier de eindverantwoordelijkheid voor de radiologische veiligheid. Zijn team was belast met de 'schoonmaak' van de met verarmd uranium besmette slagvelden en materieel in Irak, Koeweit en Saoedi Arabië. Ondanks de bestaande strenge veiligheidsvoorschriften hebben de medewerkers van het onderzoeksteam nooit een speciale training of beschermende kleding gekregen. Binnen twee weken na hun verblijf in het Midden-Oosten kregen Rokke en zijn medewerkers te maken met allerlei gezondheidsproblemen. Een aantal leden van het onderzoeksteam zijn inmiddels overleden. Rokke zelf kampt met ernstige nier- en ademhalingsproblemen. Een urinetest die in maart 1994 werd uitgevoerd toonde aan dat de limietwaarde voor werknemers in de uraniumindustrie met 2000 procent werd overschreden (noot 3).
Een gericht onderzoek naar de omvang van uraniumvergiftiging onder de ruim 100.000 Golfoorlogveteranen met gezondheidsproblemen is van meet af aan door het Pentagon gesaboteerd. De Amerikaanse arts en radiobioloog Dr Asaf Durakovic, hoofd van een militaire kliniek voor Nucleaire Geneeskunde, werd voorjaar 1997 ontslagen nadat hij uraniumbesmetting diagnostiseerde bij 14 van zijn 24 patiënten die naar hem waren doorverwezen. Twee daarvan zijn inmiddels gestorven aan 'onbekende oorzaken'. Sinds het ontslag van Durakovic gaapt er een steeds grotere kloof tussen de beleidsmakers en de wetenschappers in de Amerikaanse defensie bureaucratie.
In opdracht van het Amerikaanse Ministerie van Defensie verrichtte de Rand Corporation sinds een aantal jaar onderzoek naar de mogelijke oorzaken van de ziekteverschijnselen onder Golfoorlogveteranen. De Rand Corporation is sinds de jaren vijftig de belangrijkste denktank van het Amerikaanse leger. Toen in mei van dit jaar het gedeelte over verarmd uranium verscheen waren de organisaties van Golfoorlogveteranen, verenigd in de National Gulf War Resource Center (NGWRC), teleurgesteld over de gedateerde bronnen. De analyse van de Rand Corporation beperkt zich tot een literatuuroverzicht van bestaande gegevens. Die gegevens zijn vooral ontleend aan een extrapolatie van de effecten van natuurlijk uranium, omdat er nog maar weinig onderzoek is verricht naar de effecten van verarmd uranium. Maar juist de weinige relevante onderzoeken zijn door de Rand Corporation genegeerd. Het enige waar de Golfoorlogveteranen het Rand-onderzoeksteam om prees waren hun aanbevelingen waarin ze aandringen op nader onderzoek naar de gezondheidseffecten van verarmd uranium. Maar de beleidsmakers beslissen anders. Na de voltooiing van het complete Rand-rapport praten de beleidsmakers van de Rand Corporation het Ministerie van Defensie naar de mond door te verklaren dat het gebruik van verarmd uranium als mogelijke oorzaak van het Golfsyndroom moet worden uitgesloten (noot 4). Het onderzoek van de Rand kan nauwelijks serieus genomen worden met het predikaat 'onafhankelijk'. De leider van het Pentagon team voor Golfoorlogziekten, Bernhard Rostker, die de Rand Corporation de onderzoeksopdracht gaf, was zelf een bestuurder bij de Rand. De belangen van zijn huidige en voormalige werkgever wijken niet ver uiteen.
Eén van de onderzoeken die in het Rand-rapport wordt genegeerd is afkomstig van het radiobiologisch onderzoeksinstituut van het Amerikaanse leger (Armed Forces Radiobiology Research Institute, AFRRI). April 1999 publiceerde het instituut haar onderzoeksresultaten van ratten die geïmplanteerd waren met verarmd uranium. De onderzoekers ontdekte dat de deeltjes zich nestelen in de botten, hersenen, nieren, longen, lever, en testikels. Ze merken daarbij op: "Verarmd uranium transformeert cellen in een tumorgeen fenotype cellen, tumoren vormend in ratten". De onderzoekers doen aanbevelingen voor nadere studie. Evenals de onderzoekers van de medische kliniek van het Ministerie van Veteranenzaken in Baltimore. Bij een aantal veteranen troffen zij verarmd uranium aan in het sperma. Bij anderen werden neurologische klachten geconstateerd, en één veteraan had een tumor.
Het komt er dus op neer dat de betrokken wetenschappers in het Amerikaanse Defensie establishment denken dat blootstelling aan stofdeeltjes verarmd uranium gerelateerd kan zijn aan een mogelijke toename van kanker en andere aandoeningen onder Golfoorlogveteranen, terwijl de beleidsmakers die relatie niet willen maken.
Het onderdeel over verarmd uranium is summier. Het team heeft geen verhoogde radioactiviteit gemeten. Niemand, behalve de NAVO, weet op welke locaties in Joegoslavië met verarmd uranium is geschoten. De Joegoslavische bevolking moet het doen - voor zover de boodschap hen bereikt - met de mededeling dat op plaatsen waar de aanwezigheid van verarmd uranium wordt bevestigd, maatregelen genomen moeten worden die plaatsen te mijden en de bevolking te informeren over de mogelijke gevaren en het nemen van gepaste voorzorgsmaatregelen. Het rapport beveelt een grondig onderzoek aan naar de effecten van blootstelling aan verarmd uranium dat zou moeten worden uitgevoerd onder auspiciën van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Ruim een jaar geleden kreeg de WHO dezelfde opdracht om dat in Irak te doen. Ondanks jarenlang aandringen van Iraakse wetenschappers om zo'n onderzoek uit te voeren, is daarmee tot op heden nog geen aanvang gemaakt.
Peterson meldt dat ook Joegoslavische soldaten in Bujanovac, in het zuiden van Joegoslavië_, gebruikte patronen van verarmd uranium hebben gevonden. Een door Zwitsers geleid internationaal team mat tijdens opgravingswerkzaamheden van veel patronen bij een radio-toren nabij Vranje 'serieuze radioactiviteit'.
Na luide Japanse protesten in 1996 toen bij een test op Okinawa veertig kilo verarmd uranium was afgevuurd, bood het Amerikaanse Ministerie van Defensie haar verontschuldigingen aan en haastte ze zich om het uranium zoveel mogelijk op te ruimen. Hetzelfde ministerie heeft echter herhaalde malen verklaard dat het geen plannen heeft om het verarmd uranium in Irak, Koeweit, Saoedi Arabië, Bosnië, en sinds kort Joegoslavië op te ruimen. Vooral in Irak en Joegoslavië zullen de effecten van de besmetting tot in komende generaties merkbaar zijn. Door een VN-embargo beschikken de landen niet over middelen om adequaat onderzoek te doen. In Irak is een groot gebrek aan basisvoorzieningen in de gezondheidszorg. Iraakse kinderen sterven aan ziektes, die in het westen behandelbaar zijn. Een medisch behandelprogramma voor Irakezen met uraniumvergiftiging bestaat niet. Er zijn geen aanwijzingen dat dit beleid gaat veranderen.
Henk van der Keur
Relevante websites:
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
In het eerste geval verschaffen militaire inlichtingendiensten leugenachtige informatie aan het militaire apparaat dat alles gelooft. Een voorbeeld daarvan is het (jaren later door Les Aspin onthulde) rapporteren door de Amerikaanse marine-inlichtingendienst van het bestaan van een niet-bestaand nieuw Sovjetoorlogsschip, waarna de Amerikaanse marine een overbodige nieuwe oorlogsbodem als tegenwicht bouwde.
De tweede soort is die van het liegen van het militaire apparaat zelf (meestal gesouffleerd door een inlichtingendienst) tegen de eigen regering. Voorbeeld: in 1984 werd de Nederlandse minister van defensie grotelijks door de marine voorgelogen over de nieuwe Walrus-duikboot.
Het derde type, waarbij de regering zelf bewust liegt tegen parlement en volk, is goed te illustreren met het verzwijgen door het kabinet van de plaatsing in Nederland van Amerikaanse kernwapens, ongeveer veertig jaar geleden.
Nu werd onlangs duidelijk dat er nog een overtreffende trap bestaat. Uit een onthuld Pentagondocument bleek dat de Amerikanen destijds, bij het plaatsen van kernwapens in tal van bevriende landen, dit soms zelfs voor de betrokken regering geheim hielden!
Het enige geval dat de publicaties vermeldden is dat van Marokko. Dat was toen een Frans protectoraat (althans grotendeels, de rest was een Spaanse kolonie). Er werden kernwapens gebracht naar een daar bestaande Amerikaanse militaire basis. De Franse regering, volkenrechtelijk volledig verantwoordelijk, werd daar geheel buiten gehouden.
Dat regeringen, zoals de Nederlandse, weinig of niets afweten van belangrijke zaken wordt als schokkend ervaren. Maar dit verschijnsel slaat werkelijk alles.
Fred van der Spek
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Militaire presentie was ook eigenlijk niet nodig: in Pakistan was vrijwel geen protest te horen. De Pakistani vinden dat de afgezette premier Sharif de democratie in hoog tempo om zeep hielp. Het land bevindt zich in een economische crisis en is sterk afhankelijk van steun van IMF en Wereldbank. Tenslotte verwijten velen Sharif dat hij deze zomer tijdens de Kargil crisis in Kasjmir het leger afviel en liet terugtrekken. Tijd voor een sterke man, die de bezem door het hele systeem haalt en Pakistan van zijn gevoel van afhankelijkheid afhelpt.
Slechts een klein aantal mensen wijst erop dat het leger juist onderdeel is van het schoon te vegen systeem. Het leger voelde zich door Sharif verraden in de Kargilcrisis. Diens poging om de legerleider te vervangen was de druppel die de emmer deed overlopen. Kan men dan van dit leger verwachten dat het daadwerkelijk de corruptie en het wanbestuur door een kleine feodale elite aanpakt, temeer daar het leger als instituut weliswaar minder corrupt is dan de overheid maar zijn hogere officieren wel uit dezelfde elite rekruteert?
Bovendien, als het leger de bezem erdoor wil halen, zal het merken dat het of de plunderaars van de staatskas binnen het normale rechtssysteem, dat niet functioneert, moet berechten of een speciale rechtsgang moet ontwikkelen, waarna de militaire dictatuur pas echt een feit is. Vege tekens in dit verband zijn dat ex-premier Sharif nog vastgehouden wordt, maar niet in staat van beschuldiging is gesteld en dat de militairen weigeren een tijdpad voor herstel van de democratie te geven.
Zelfs als het leger een zekere vorm van verantwoording doorvoert zijn, als daarna de democratie hersteld wordt, binnen de kortste keren weer dezelfde families aan de macht als vroeger en zullen dezelfde problemen weer gaan spelen. Om dat te voorkomen zouden veel grotere veranderingen moeten worden doorgevoerd.
Maar kan men van het leger verwachten dat het serieus zal proberen de rijken belasting te laten betalen (slechts 1% van de 140 miljoen Pakistani betaalt inkomstenbelasting, en dat zijn niet de rijken) of iets aan het extreem hoge analfabetisme en het feodale grondbezit te doen?
Tenslotte is een interessante vraag hoe het leger - waarbinnen ook een sterke streng religieuze groep bestaat - om zal gaan met het fundamentalisme in het land. De vorige dictator speelde in de jaren 80 sterk de islamitische kaart.
Ook Nawaz Sharif vermomde zijn dictatoriale neigingen graag met verwijzingen naar islamitische wetgeving. Musharraf is geen fundamentalist - het is bekend dat hij alcohol drinkt - maar ook hij zal moeten zorgen de islamisten niet tegen zich in het harnas te jagen.
Al met al lijkt de situatie verdacht veel op februari 1997, toen Sharif met grote meerderheid gekozen werd. Hij zou een verantwoordingsplicht en economische hervormingen doorvoeren. Ook bij hem was decentralisatie een thema.
In de praktijk viel het nogal tegen. Hij bleek niets geleerd te hebben van de mislukking van zijn eerste regeerperiode. Zou het leger wel geleerd hebben van de twee keer dat het eerder aan de macht was?
Pleun de Mom
De schrijver woont en werkt in Islamabad.
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
samenstelling Karel Koster
Gezien de belangrijke rol die de deskundigen van het Instituut Clingendael spelen bij het totstandkomen van de publieke opinie over conflicten, verdienen publicaties van hun hand meer dan normale aandacht. Dat geldt ook voor deze notitie over het Kosovo conflict, dat nog vers in ieders geheugen ligt. De oorlog om Kosovo is van belang. Niet alleen vanwege de nabijheid van dat gebied, maar ook omdat het in vele opzichten de eerste interventieoorlog van de nieuwe wereldorde was. Zoals de auteurs schrijven; het was een tekstvoorbeeld van coercive diplomacy; dat wil zeggen het afdwingen van diplomatieke doelen door het dreigen met en daadwerkelijk inzetten van geweld. Het was ook de eerste oorlog sinds 1945 waaraan Duitsland deelnam en waarbij bovendien het Atlantische bondgenootschap ten strijde trok zonder VN mandaat.
In een aantal thematische hoofdstukken beschrijven de auteurs de geschiedenis van het conflict, de internationalisering, de kwestie van het VN-mandaat, de overeenkomsten met het Dayton Verdrag dat de oorlog in Bosnië beëindigde en het belang van het luchtwapen. Ten slotte wordt uitgebreid stilgestaan bij de overgangsregeling die in Kosovo getroffen is om de autonomie te bewerkstelligen die door de oorlogvoerende landen opgeëist was.
Het hoofdstukje over de geschiedenis snijdt een belangrijk punt aan: namelijk het recente verleden in het einde van de 19e en de 20e eeuw. Dat wordt nogal eens vergeten door degenen die veel van de oorzaken van de het conflict zoeken in de nederlaag van prins Lazar op het Merelveld in 1389. Veel relevanter zijn de grensverschuivingen van het eerste kwartaal van deze eeuw, als gevolg van de ineenstorting van het Ottomaanse rijk. De groei van het Albanese nationalisme de afgelopen tien jaar wordt in de geschiedenis van de regio neergezet als slechts de jongste opbloei van een strijd die al 100 jaar duurt.
Maar het is onmiddellijke aanloop tot de meest recente oorlog die de grootse belangstelling opwekt. Opvallend daarbij is de summiere behandeling van het UCK dat na afloop van de oorlog een cruciale politieke machtsfactor is geworden. Zo valt er geen woord over de connecties van delen van de leiding van de UCK met de georganiseerde misdaad, meer specifiek de drugscriminaliteit die nauwe banden onderhoudt met een netwerk van criminelen dat ook in Albanië opereert. De aanwijzingen daarvoor zijn zo sterk dat ze zelfs expliciet genoemd werden door Clingendael collega Rob de Wijk in een radio debat. Het geweldloze verzet geleid door Rugova daarentegen, wordt zonder meer als mislukt omschreven. Toch zijn er aanwijzingen dat de Kosovaarse Albanezen wel een onderscheid maken tussen politiek en militair leiderschap, als het gaat om de nabije toekomst. In een recent gehouden enquête wezen ze Rugova wederom als politiek leider aan; slechts een minderheid ondersteunde de bevelhebber van het UCK, Thaci.
Er zijn meer lacunes in dit boek over sommige aspecten van de diplomatie die uitliep op oorlog. In het voorjaar van 1998 was er onenigheid over het aanstellen van een OVSE-vertegenwoordiger voor Kosovo. Uitzoeken waarom is wellicht te veel gevraagd voor een notitie, maar het signaleren is van belang. Hetzelfde geldt voor de merkwaardige rol van de OVSE waarnemersmissie eind 1998 en begin 1999. Waarom was er geen vertrouwen in hun werkzaamheden? Was een enkele slachtpartij, hoe erg op zichzelf, echt de aanleiding om de NAVO bemoeienis te intensiveren? En hoe zat het met het verdrag van Rambouillet, waar best wat meer aandacht aan had mogen worden besteed?
De behandeling van de oorlog zelf en de evaluatie van de westerse strategie is een stuk vollediger, zeker wat betreft het onderuit halen van de reeks misleidende verhalen die door de NAVO-propaganda in circulatie werden gebracht. Het meest nuttige van dit deel van het boekje is het plaatsen van de militaire ontwikkelingen tegen de politieke achtergrond en vooral het uiteenrafelen van de verschillende factoren die tot een overeenkomst leidden. Dat was niet het luchtwapen op zichzelf, zoals een deel van het publiek vooronderstelt, maar een mengeling van Russische diplomatie, de dreiging van een volledige grondoorlog (naar blijkt uit onthullingen in het dagblad International Herald Tribune waren de eerste stappen al genomen), plus de grondoperaties van de UCK en de interne oppositie in Joegoslavië. Voor de regering van Milosevic stond steeds het doel om aan de macht te blijven centraal. Voor de NAVO was het voeren van een gezamenlijk beleid van beslissend belang, maar als dat had gefaald dan had de VS stellig zelfstandig ingegrepen.
Achteraf wordt het steeds duidelijker dat de NAVO door het oog van de naald is gekropen: slechts de diplomatieke bemiddeling van de Russen heeft het bondgenootschap behoed tegen het daadwerkelijk voeren van een grondoorlog, met alle gevolgen van dien.
In hoofdstuk V wordt het 'succes' van de luchtmacht dan ook terecht gerelativeerd. Merkwaardig in dit verband is het ontbreken van een beschrijving van de verplaatsing van Russische troepen uit Bosnië naar Kosovo aan de vooravond van het akkoord tussen Milosevic en het Westen. Dat was niet alleen een slimme zet, maar ook een noodzakelijke vanuit Rusland gezien. Dat land zag zichzelf immers buitenspel gezet door de diplomatie van de NAVO. Hoeveel op het spel stond werd duidelijk door de woorden van de Britse Generaal Jackson, die het bevel van de Amerikaanse bevelhebber Clark om zijn troepen in te zetten tegen het Russische garnizoen op het vliegveld van Pristina, afwimpelde. Naar hij later zei, omdat hij geen zin had de derde wereldoorlog te beginnen. Toch wel een kwestie die aan de staatsbelangen van minstens drie van de interveniërende landen raakte en dus een uitgebreide behandeling waard. Tenslotte hadden de naoorlogse gebeurtenissen aangaande de Servische Kosovaren en andere minderheden ook wel wat uitgebreider aan de orde kunnen komen. In de laatste maanden is er sprake van een terreurcampagne tegen deze bevolkingsgroepen die op zijn minst passief gesanctioneerd wordt door de UCK. Zo wordt de provincie alsnog etnisch gezuiverd, maar dan in omgekeerde richting vergeleken met voor de oorlog. Dat de auteurs wel beseffen dat dit proces aan de gang is blijkt uit hun slotopmerking dat het UCK een groter probleem voor de internationale gemeenschap gaat worden dan het beleid van Belgrado. Daarom had er naar mijn smaak juist aan dit punt meer aandacht mogen worden besteed.
(kako)
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De nieuwe marinehaven moet die van Mumbai (voorheen Bombay) ontlasten. Mumbai is eigenlijk nooit geschikt geweest als moderne marinehaven: de stad is van oudsher een handelspost en van groot commercieel belang. De drukte in de haven hindert de marine en bovendien maakt de aanwezigheid van grote aantallen buitenlanders de basis kwetsbaar voor spionageactiviteiten.
Bij Karwar zijn de kustwateren diep en de zeebodem tamelijk vlak. De heuvelachtige omgeving biedt mogelijkheden om aan het oog van spionagesatellieten te ontsnappen. Bovendien is er de rust en de ruimte die Mumbai ontbeert. Op termijn moet Karwar het nieuwe maritieme hoofdkwartier worden.
Al in 1984 wordt een marine detachement opgezet in Karwar. Kort erna geeft toenmalig premier Indira Gandhi haar goedkeuring aan het project In oktober 1986 legt Rajiv Gandhi, die inmiddels zijn vermoorde moeder heeft opgevolgd als premier, de eerste steen. Door een chronisch ontoereikend budget en voortdurende geschillen tussen de federale regering en die van de deelstaat Karnataka over landaankoop en herhuisvestingsprogramma's raakt de aanleg al snel in het slop. Twaalf jaar later, in 1998, getuigen niet meer dan een paar tijdelijke bouwsels en een eenheid van de Kustwacht van de aanwezigheid van de Indiase marine. Pas in augustus 1998 kan het (her)startsein worden gegeven, nadat het ministerie van defensie voldoende garanties heeft afgegeven voor de rehabilitatie van de huidige bewoners van projectgebied.
Schattingen over de totale waarde van het project lopen in de vele miljarden guldens. Verwacht wordt dat het nog 20 tot 25 jaar zal duren voordat het totale project is afgerond. Volgens de huidige plannen zal Project Sea Bird worden gerealiseerd over een lengte van 23 km. Het is een van de meest ambitieuze projecten van de Indiase marine, maar staat onder grote financiële druk vanwege concurrerende programma's, bijv. dat voor een nieuw vliegdekschip. Na de bijna-oorlog tussen India en Pakistan van afgelopen zomer is het draagvlak voor een verhoging van de defensieuitgaven echter aanzienlijk toegenomen.
Al in 1989 wint een consortium van Nederlandse en Australische ingenieursbureau's een opdracht om een plan voor de bouw van de haven op te stellen. Naast architectenbureau Haskoning zijn Rijkswaterstaat, scheepsbouwkundig bureau Nevesbu en Grondmechanica Delft bij de order betrokken. Enig verband met het beleid van Ontwikkelingssamenwerking zoveel mogelijk te doen op het gebied van de waterinfrastructuur bestaat er niet, heette het destijds. Ook nu nog is watermanagement een van de speerpunten in de Nederlands-Indiase ontwikkelingsrelatie.
Van de nieuwe impuls die het project vorig jaar kreeg heeft Ballast Nedam direct profijt. De baggerpoot van het Amstelveense bedrijf gaat voor 120 miljoen gulden de haven en het toegangskanaal baggeren, het fundament voor drie golfbrekers aanleggen en het haventerrein opspuiten.
Hoewel er een Nederlands wapenembargo tegen India van kracht is kan Ballast Nedam zonder problemen in Karwar aan de slag. Bouw- en baggerwerkzaamheden voor militaire doeleinden staan niet als zogenaamde strategische goederen te boek en zijn daarom niet vergunningsplichtig. Een maas dus in de regelgeving. Want hoewel Ballast Nedam een van de vijf grootste defensieondernemingen in Nederland is, vallen de activiteiten van het bedrijf raar genoeg buiten het wapenexportbeleid.
Dat is des te vreemder wanneer je bedenkt dat de basis bij Karwar met name wordt geroemd vanwege de uitstekende mogelijkheden die het biedt aan onderzeeërs. Indiase duikboten moeten in de toekomst dienen als de maritieme component van het kernwapenbeleid. Uit protest tegen de kernproeven kondigt Nederland dus wel een wapenembargo af, maar laat Ballast Nedam ongehinderd bouwen aan een marinebasis waar in de toekomst kernonderzeeërs onderdak moeten krijgen. Een woordvoerder van het ministerie van buitenlandse zaken erkent dat de kwestie gevoelig ligt en op Europees niveau aan de orde wordt gesteld. SP-er Van Bommel heeft Kamervragen over de kwestie gesteld.
Bronnen:
o.a. Frontline, 11 september 1998
Trouw, 21 februari 1989
persbericht Ballast Nedam, 23 augustus 1999
Bron: International Defense Review, oktober 1999
Duitsland | 127,9 mln. |
VS | 105,6 mln. |
Indonesië | 81,5 mln. |
Verenigd Koninkrijk | 25,7 mln. |
Taiwan | 15,3 mln. |
Griekenland | 14,6 mln. |
Frankrijk | 9,9 mln. |
Turkije | 9,2 mln. |
De verkoop van afgedankt wapentuig levert defensie jaarlijks vele miljoenen guldens op. Vorig jaar ontving het ministerie 246 miljoen uit vooral de Verenigde Arabische Emiraten, Griekenland, Egypte en Oostenrijk. Wanneer een defensiebelang wordt gediend krijgen landen soms spullen gratis. Macedonische grensbewakingstroepen kregen uit Nederland vrachtauto's, duikuitrustingen, beeldversterkers en kogelwerende vesten.
Bron: Jaaroverzicht Materieelbeleid 1998; Rapportage wapenexport eerste halfjaar 1999
Het Loenerslootse J.F.Y. defence equipment (met postbussen in Loenen aan de Vecht en Maarssen) biedt 1300 nieuwe en gebruikte UZI machinegeweren voor resp. 250 en 400 gulden per stuk te koop aan. J.F.Y. verkoopt allerhande schiettuig, van pistolen tot antitankwapens. Volgens vuurwapendeskundigen van het politiekorps Amsterdam-Amstelland verdwijnen juist via de erkende vuurwapenhandelaren veel wapens naar het illegale circuit.
Als voorzitter van de VN-Veiligheidsraad vroeg minister Van Aartsen van buitenlandse zaken in september aandacht voor het probleem van de zogeheten kleine wapens, waarmee 46 van de 49 huidige regionale conflicten worden uitgevochten. "Ik hoop dat dit net als met de aandacht voor de landmijnen gaat. Het begint klein en moet als een sneeuwbal gaan rollen", aldus Van Aartsen. Het zou Nederland sieren om niet weer direct te wijzen naar duistere wapenlanden als Bulgarije en Albanië, maar met de schoonmaak te beginnen in Nederland, bijvoorbeeld in Loenersloot.
Bronnen:
Nieuwsblad van het Noorden, 3 juli 1999
Jane's Defence Weekly, 15 september 1999
NRC, 25 september 1999
Nederland is in Europees verband ook betrokken bij de ontwikkeling van nieuwe spionageapparatuur. Het Fysisch en Elektronisch Laboratorium van TNO werkt met Fokker Space, ICT Automation en het Nationaal Lucht- en Ruintevaartlaboratorium (NLR) aan het RAPIDS-project, waarbij de Nederlanders technieken ontwikkelen die uit de grote brij gegevens afkomstig van spionagesatellieten relevante militaire informatie moeten filteren en doorsturen.
Bronnen:
de Volkskrant, 1 mei en 12 oktober 1999
International Defense Review, oktober 1999
Bron: Gron. Dagblad, 9 september 1999
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Bron; Nieuwsblad van het noorden 4.11.1999
Volgens het Internationaal Maritiem Instituut (IMB) vonden vorige jaar 67 scheepslieden de dood en raakten er ongeveer duizend gewond bij 192 overvallen en plunderingen door piraten. Niet alle geënterde schepen doen echter aangifte, omdat ze vrezen daar vertraging door op te lopen. Naast Azië zijn de grootste risicogebieden Brazilië, de Ivoorkust en de oostkust van Afrika.
Volgens de Nederlandse wet mogen schepen onder Nederlandse vlag geen wapens vervoeren. Volgens Melein zouden de achtkoppige, volledig bewapende team van mariniers dan ook geen schepen beschermen waarvan het vlagvoerende land wapens verbiedt. Voor Nederlandse schepen die onder vreemde vlag varen (65% volgens Melein) zou er echter geen probleem zijn. Onder de belangstellenden bevond zich al één Nederlandse maatschappij.
In de praktijk komt het erop neer dat per schip een team meegaat van acht ex-mariniers. Om de beurt houdt de helft wacht. Het bedrijf is bezig een vlag te ontwikkelen die herkenbaar is voor iedereen. Het is nog niet duidelijk of de eigenaar of de verzekering de kosten betaalt. De teams zijn niet langer dan twee, drie maanden van huis.
Bron: Gelderlander 13.8.1999
Bij de aanval op het Papoea-dorpje Geselema op 9 mei 1996, die het begin vormde van de bevrijdingsoperatie, is volgens ooggetuigen een witte helikopter met het embleem van het Rode Kruis gebruikt als dekmantel. Het Rode Kruis heeft geprobeerd de getuigenissen over deze helikopter in de doofpot te stoppen. Inmiddels heeft het Internationale Comité van het Rode Kruis in Genève officieel laten weten het verhaal over het misbruik van het embleem voldoende geloofwaardige en consistent te vinden om een onderzoeker erop te zetten.
Over de bevrijdingsoperatie is een documentaire gemaakt door de Australische journalist Mark Davis. De betrokkenheid van Britse commando's en huurlingen wordt toegegeven door Ivor Helberg, de toenmalige Britse militair attaché in Jakarta en door Nick van den Berg, de leider van een huurlingengroep van de Zuid-Afrikaanse organisatie Executive Outcomes. In het VPRO-radioprogramma Argos, dat een reconstructie maakte van de gebeurtenissen, wierp Mark Davis de vraag op of Nederland de huurlingen die betrokken waren bij de militaire operatie heeft betaald. Zowel de huurlingenleider als de Britse militair attaché bevestigen namelijk dat de Britten niet voor de inzet betaald hebben. Volgens Davis moet Nederland onder grote druk hebben gestaan om een bijdrage te leveren, omdat het gelijkwaardig wilde betrokken worden bij de besluitvorming. Dit laatste wordt bevestigd door de toenmalige Nederlandse ambassadeur in Jakarta Paul Brouwer. Volgens Brouwer was Nederland bij alle stappen die genomen werden in gezamenlijk overleg betrokken tot en met de beslissing om militair in te grijpen.
Kolonel De Mars onderhield destijds als militair attaché dagelijks intensief contact met generaal Prabowo, de commandant van de Indonesische speciale troepen. Hij zegt dat de instemming van Nederland niet via hem is gegeven, maar wellicht op een hoger politiek niveau. Opvallend is wel dat De Mars in de ochtend van 9 mei 1996, de dag van de militaire actie, Irian Jaya verlaten heeft evenals zijn Britse collega Helberg.
Bron: Persbericht Argos 5.11.1999
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Om dit platform te steunen en de discussie te vergemakkelijken wordt twee tot drie maal per jaar het Engelstalige blad 'Green Matters' uitgegeven. In het eerste nummer van dit blad, dat in maart 1999 verscheen, werd uitgebreid stilgestaan bij de erfenis van de Koude Oorlog, de uitbreiding van de Europese Unie en de Europese Federatie van Groene Partijen.
Eind juli bracht de Green East-West Dialogue in Roemenië zo'n vijftig energiedeskundigen bijeen voor een tweedaagse conferentie over de toekomst van de energievoorziening in dat land. Tijdens deze conferentie werd tevens het eerste Green Matters Report ten doop gehouden. In 'Nuclear Power - The End of the Road' analyseert kernenergie-expert Anthony Froggatt, coördinator van EU-Enlargement Watch en eerder medewerker van Greenpeace, de opkomst en vooral de neergang van kernenergie. Politici zuiden er goed aan doen deze derderangs technologie te verwerpen en hun inspanningen te concentreren op vernieuwbare energiebronnen.
Deze conferentie had in ieder geval in die zin succes, dat ze voor de Roemeense Groenen aanleiding waren de tot dan toe bestaande parlementaire consensus over het Roemeense atoomenergieprogramma te doorbreken met een oproep de bouw van nucleaire installaties te staken.
'Green Matters' is een initiatief van de Green East-West Dialogue, uitgegeven door het Project Oost-Europa van GroenLinks in Utrecht.
Nuclear Power - The End of the Road
Anthony Froggatt
Green Matters Report / Project Oost-Europa
Utrecht : GroenLinks
Voor meer informatie:
Studiecentrum Turkije
Postbus 94802
1090 GV Amsterdam
e-mail: sot"at"antenna.nl
Bezoekadres:
Oudegracht 229
3511 NJ Utrecht
Geopend: dinsdag 14.00 - 17.30 (2 keer bellen)
Tel. 030-2315792
E-mail: onderste"at"dds.nl
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina