VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 9, nummer 1, 2000
Vaste rubrieken:
VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 9, nummer 1, 2000.
VD AMOK
verschijnt vijf maal per jaar en wordt uitgegeven door de Vereniging Dienstweigeraars (VD) en het Antimilitaristies Onderzoekskollektief (AMOK). Voor de inhoud van met naam ondertekende stukken zijn de auteurs verantwoordelijk.
Copyright
Overname van artikelen uit het lopende nummer is uitsluitend toegestaan na toestemming van de redactie. Overname van artikelen uit eerder verschenen nummers is toegestaan onder bronvermelding en toezending van een bewijsexemplaar aan de redactie.
Adres redactie en abonnementenadministratie
VD AMOK
Obrechtstraat 43
3572 EC Utrecht
tel: 06-14127779
e-mail: vdamok"at"antenna.nl
Redactie
Hans Christian Bouton (fotoredactie), Kees Kalkman, Karel Koster, Guido van Leemput, Tjark Reininga
Fotografen en illustratoren
Kadir van Lohuizen/HH, Wim Oskam/HH, Teun Voeten/HH
Vormgeving
René Oudshoorn
Drukker
Drukkerij De Dageraad, Den Haag
Verder werkten aan dit nummer mee
Martin Broek, Jan van Criekinge, David Jan Donner, Ed Hollants, Bas van der Plas, Wil van der Schans, Frank Slijper, Fred van der Spek, Willem Wagenaar.
Abonnementen
Een abonnement is minimaal ¦ 30,- per jaar.
Een steunabonnement is minimaal ¦ 40,-.
Over te maken op giro 1308126 t.n.v. VD AMOK, Utrecht.
Nieuwe abonnementen schriftelijk aanmelden. Wacht met betaling op toezending acceptgiro.
Opzegging uitsluitend schriftelijk vóór aanvang van het kalenderjaar.
Losse nummers kosten ¦ 6,50 (¦ 8,90 inclusief porto).
Advertenties
Tarieven en opgave bij de redactie.
Sluitingsdatum volgend nummer
3 maart 2000
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Ergens tussen die krachten in twijfelt de Europese Unie of ze verbonden blijft aan de Amerikaanse macht via het Atlantisch Bondgenootschap, of voor zichzelf gaat beginnen. Het gevolg van deze aardverschuivingen in de internationale politiek zal een reeks conflicten zijn waarin invloedssferen worden bevochten, onder andere door een strijd om de macht in landen die niet tot een van de bondgenootschappen behoren. Een belangrijk element daarin zal de verspreiding van massavernietigingswapens zijn. De herschikking van de internationale macht zal een aantal landen tot de conclusie leiden dat ze zichzelf alleen kunnen verdedigen met behulp van biologische, chemische of nucleaire wapens. Met gewone wapens maken ze immers geen schijn van kans tegen de grootmachten. En die zullen op hun beurt op deze ontwikkeling vooruit lopen door de bouw van antiraketschilden en het voeren van oorlog vanuit de ruimte. De plannen daarvoor zijn in de Verenigde Staten al ver gevorderd. Ook in cyberspace zal een informatiestrijd gevoerd worden die de aard van oorlogsvoering vergaand zal veranderen.
Gezien deze ontwikkelingen wordt het belangrijker dan ooit om het debat te voeren over conflict-preventie, selectieve sancties en het inzetten van civiele middelen als alternatieven voor oorlog. Ook in de komende eeuw zullen deze middelen alleen meer kans op uitvoering krijgen als ze door een massale beweging ondersteund worden.
Er is nog een reden om te pleiten voor niet-militaire oplossingen. Instituut Clingendael is tot de volkomen logische conclusie gekomen dat het voor de Nederlandse staat noodzakelijk zal zijn om buitenlandse huurlingen te gebruiken in toekomstige interventieoorlogen. Als reden wordt genoemd de tegenvallende recruteringsresultaten van het Nederlandse leger. Dat is een andere manier om te zeggen dat de immens rijke Westerse samenlevingen, Nederland voorop, geen zin meer hebben in het soort oorlog waar hun burgers gevaar lopen. En het past in de traditie, dat zij weinig zin hebben te betalen voor vuil en onaangenaam werk, nu dienstplicht en slavernij geen optie meer zijn.
Er zijn twee alternatieven voor het recruteren van soldaten uit samenlevingen die die prijs wel willen betalen, of althans moeten om in leven te blijven. Een eerste keus is het gebruik van immense vuurkracht op afstand om een vijand simpelweg te verdelgen zonder zelf risico's te lopen. Maar het is duidelijk dat dit middel erger is dan de kwaal. De andere mogelijkheid is het zoeken naar niet-militaire oplossingen voor conflicten.
Dat is de werkelijke keus die de Westerse samenlevingen zullen moeten maken de komende jaren.
De redactie
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Minister van Aartsen heeft het aardig gespeeld voor HSA. Dat moet de conclusie zijn na de gang van zaken rond het wapenembargo tegen Indonesië. In september 1999 was hij samen met zijn Franse collega nog tegenstander van het instellen van een embargo. Het zou een verkeerd signaal geven aan de Indonesische regering die net had ingestemd met het toelaten van een vredesmacht op Oost-Timor, aldus de bewindsman. Door dit verzet werd het embargo beperkt tot vier maanden. Vier maanden later, op de trappen van het vliegtuig naar Jakarta, bleek hij plotsklaps een groot voorstander van het verlengen van het wapenembargo van de Europese Unie. Dat kwam niet helemaal uit de lucht vallen. Een maand eerder had de Minister van Ontwikkelingssamenwerking al onomwonden gesteld dat het embargo verlengd zou moeten worden. Het leger moet eerst terug in zijn hok, was een van haar uitspraken voor de IKON-radio.
Twee dagen later was Van Aartsen alweer van mening veranderd. President Wahid had hem verteld dat het handhaven van het embargo hinderlijk voor hem zou zijn en dat hij de situatie volledig in de hand had. Vooral dat laatste klonk niet erg overtuigend. Wahid stelde ook dat hij miljoenen Indonesiërs op de been zou brengen als het leger een coup zou plegen. Niet bepaald een geruststellende mededeling. Maar Van Aartsen zag op basis hiervan geen reden meer zich druk te maken voor verlenging. Tegelijkertijd stelde een minister uit het kabinet van Wahid dat Europese landen twee gezichten hebben. Aan de ene kant promoten ze hervormingen in Indonesië, maar tegelijkertijd verkopen ze wapens aan de verdeelde en muitende krijgsmacht. Die uitspraken wijzen op zijn minst op verdeeldheid binnen de Indonesische regering.
Op 15 januari van dit jaar antwoordde Van Aartsen op vragen van de Socialistische Partij dat hij voor verlenging van het EU-embargo was. Hij wist toen al dat niet alle vijftien EU-lidstaten dat zouden steunen en dat verlenging alleen unaniem kon gebeuren. Het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken voorzag bijvoorbeeld al sterke tegenstand van Frankrijk. Zelfs voor de tweede keus die Nederland samen met Portugal voorstelde zou niet voldoende steun zijn. Die variant kwam erop neer dat alleen het embargo op repressieve wapens zou worden verlengd. Daaronder vielen duidelijk omschreven dual-use goederen en specifieke wapentypes. Maar de belangrijkste militaire goederen zoals de jachtvliegtuigen van de Britten, pantservoertuigen van de Fransen en de marineschepen, waarvoor de Nederlandse wapentechnologie bedoeld is, vielen erbuiten.
Gezien de krachtige uitspraken van de Ministers van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking is het vooral belangrijk welke stappen Nederland eventueel unilateraal zal gaan zetten. Een zelfstandige Nederlandse verlenging samen met zoveel mogelijk andere EU-lidstaten ligt voor de hand. In antwoorden op kamervragen wordt hierover niet gesproken en tot op heden is er geen sprake van dat dit zal gaan gebeuren. Zulke voorstellen stuiten op juridische en bureaucratische bezwaren: in het Nederlandse wapenexportbeleid is er geen voorziening voor een wapenembargo en HSA kan met schadeclaims komen. Het argument dat er momenteel een sanctie loopt op het verstrekken van wapenexportvergunningen aan India en Pakistan, wat neer komt op zo goed als een wapenembargo, wordt niet serieus genomen. Zo'n maatregel heeft wel een duidelijk nadeel. Leveranties aan India en Pakistan mochten afgerond worden tot een jaar nadat de stop op het verstrekken van wapenexportvergunningen was ingesteld. Belangrijker is of de Kamer een dergelijke stop op vergunningen wil doordrukken en zoekt naar een zo streng mogelijk regime. Van de regering hoeven we dit niet te verwachten.
Dat de regering zich verbergt achter formaliteiten, Wahid en de Europese Unie is des te schrijnender, doordat op datzelfde moment - waarop ze het embargo afblaast - de volgende bloedige conflicten al begonnen zijn in Indonesië. De machtsstrijd tussen het leger en de nieuwe president wordt weer uitgevochten over de hoofden van de bevolking van de archipel. Zoals in de Molukken waar het leger ook zijn verderfelijke rol speelt. Delen van het leger hebben sinds januari 1999 er alles aan gedaan om olie op een smeulend vuur te gooien. Dat doen ze door gerichte politieke moorden, hulp bij het in brand steken van kerken etc. Dit zijn onderdelen van hun strijd om de macht. De militairen willen laten zien dat ze onmisbaar zijn voor het bewaren van de orde in Indonesië. Bovendien dringen ze steevast aan op afkondiging van de noodtoestand in spanningsgebieden. Zo kunnen ze hun bevoegdheden behouden of uitbreiden. Door het wapenembargo niet te verlengen hebben Nederland en de Europese Unie een kans laten lopen een duidelijke standpunt tegen deze smerige machtspolitiek van de militairen in te nemen.
In juni 1998 is een Europese gedragscode voor wapenexporten aangenomen die dit jaar werd geëvalueerd. De woorden high common standards (strikte gemeenschappelijke maatstaven) komen regelmatig terug in deze evaluatie. Maar de lat voor wapenexporten ligt niet zo heel hoog in de Europese Unie. Dat blijkt als we niet alleen naar de mooie woorden kijken, maar ook naar de naakte feiten zoals: wapenexporten naar Bangladesh, Tunesië, Colombia, Turkije en Indonesië. Alle genoemde landen zijn klant van Nederland, een land dat zich binnen de Europese Unie beschouwt als gidsland op het gebied van de wapenexportbeperkingen. Ook het stopzetten van het embargo roept de vraag op hoe serieus de Europese Unie haar gedragscode voor wapenexporten neemt. In een land waar minder dan de helft van het leger de president steunt, waar het geweld zich steeds meer verspreidt en geruchten over een coup steeds sterker worden, kunnen wapens in worden gezet tegen de democratisch gekozen regering en de bevolking. De Verenigde Staten, die geen gedragscode hebben, besloten half januari wel hun wapenembargo te handhaven, totdat de militairen onder controle van de civiele regering gebracht worden. Dat is wijzer dan opnieuw wapens leveren.
De discussie rond het embargo en de wapens van HSA lijkt een storm in een glas water te zijn geweest. Van Aartsen wast als Pilatus zijn handen in onschuld en laat zijn beleid afhangen van president Wahid en andere EU-lidstaten. Minister van Economische Zaken Jorritsma verzocht voor de schone schijn HSA de levering nog een weekje aan te houden tot de Algemene Raad van de Europese Unie besloot het embargo niet te verlengen. HSA werd vriendelijk bedankt voor de medewerking en daar was de kous mee af.
Martin Broek
Campagne tegen Wapenhandel
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Zo nu en dan kom ik hem tegen, op straat, op avonden in Groningen of als hij op zondagmorgen via de radio mijn huiskamer binnenkomt. Totaalweigeraar Willem de Haan heeft voor zichzelf een hoekje in de journalistiek gevonden. Tijdens het gesprek zal hij uitleggen hoe het toeval daarbij een handje geholpen heeft. Opnamen die hij bij familiebezoek aan Botswana met een cassetterecorder maakte werden met behulp van VARA-coryfee Karel Roskam tot documentaire bewerkt en vormden zo de start van deze carrière.
In de gevangenis was hij al recensies gaan schrijven voor De Nieuwe Linie en in de periode daarna schreef hij voor CRI, een onafhankelijk blad over het gevangeniswezen. "Ik heb veel reportages gemaakt uit gevangenissen, over bepaalde problemen. Ik vond het prachtig om als verslaggever van dat blad in allerlei inrichtingen te komen, en er ook weer uit te kunnen. En het bleek dat je daar ook nog geld mee kon verdienen, dat was eigenlijk een geweldige vondst."
Hij vertelt dat hij doorgaans op zoek is naar mensen die dwarsliggen, idealen hebben, en het niet bij voorbaat eens zijn met hoe het is. "Dat kan op allerlei terreinen zijn: milieu, politiek, maatschappelijk. Die mensen wil ik aan het woord laten." Mensen wellicht zoals hij zelf? Want onlangs was Willem de Haan zelf onderwerp van een nieuwsbericht: dezer dagen speelt de rechtszaak over zijn verzoek om inzage van het dossier, dat de BVD over hem heeft aangelegd. Volgens mededelingen van een voormalig medewerker van die dienst wordt hij daar beschouwd als leider van de antimilitaristische actiegroep Onkruit.
Bij VD in Utrecht hoorde De Haan over dienstweigeren en over de keuring, die daaraan vooraf gaat. "Dat was een soort veekeuring, om te beoordelen of je geschikt was als kanonnenvlees. Wij vonden het minderwaardig om ons daarop te laten beoordelen en omdat we toch niet in dienst zouden gaan besloten we ook de keuring te weigeren. Toen ik een oproep kreeg ben ik niet gegaan." Dat leidde tot vervolging en veroordeling, maar ook tot de eerste contacten met de pers.
Nadat hij naar Groningen verhuisd was om er sociologie te gaan studeren kreeg De Haan een nieuwe oproep. "Toen ben ik naar de Indelingsraad in Groningen gegaan. Dat was ook erg amusant. Toen ik daar binnenkwam zei iemand ga daar maar zitten. Maar ik zei dat ik iets anders kwam doen: `Ik heb al jullie laten weten dat ik me niet wil laten keuren. Ik ben daar al voor veroordeeld en nu krijg ik toch weer een oproep. Je moet me wel serieus nemen!' En ik verscheurde die oproep ter plekke, voor zijn ogen en voor al die andere jongens. Toen ben ik weer weggegaan. Daarna heb ik een half jaar bij de Indelingsraad briefjes uitgedeeld, dat jongens goed moesten nadenken waar ze aan begonnen."
Op VD was hij snel uitgekeken: "Daar ging het altijd over procedures en statuten; het ging nooit over het militarisme. Wij vonden het allemaal slampampers die niets deden, alleen maar vergaderden." Die wij dat zijn de jongens van de antimilitaristische actiegroep Onkruit. Ze troffen elkaar in Zwolle, maar kwamen uit het hele land. Ze praatten er over het weigeren en de consequenties daarvan, over de gevangenisstraf en de spanning of ze die zouden kunnen volhouden. De Haan is, zegt hij, "nooit boos geweest dat ik veroordeeld werd. Ik kon toch niet verwachten dat de staat, die zei je moet in dienst en als je dat niet wilt een beroep doen op de wet (de Wet gewetensbezwaren militaire dienst; TR) en in vervangende dienst, zou zeggen als je dat ook niet wilt dan is het ook wel goed."
Maar Onkruit wilde meer, verzet tegen het militarisme als zodanig. Het vond zichzelf, schrijft De Haan in 1999 in Anarchisme in Nederland, niet zozeer een actiegroep als een groep acties. Uit zijn artikel volgt onmiskenbaar, dat dit zowel de kracht van de groep was als de zwakte. Bij de eerste actie gooide een aantal Onkruit'ers zakjes verf naar een F16, die op de vliegbasis Gilze-Rijen gepresenteerd werd. Er zouden vele acties volgen, en niet alle even onschuldig.
We - Willem Bosma was al eerder opgepakt, Theo Wolswijk en ik - hebben toen enige tijd samen in Nieuwersluis gezeten, maar werden uit elkaar gezet omdat ze ons daar eigenlijk niet wilden hebben. Omdat wij bij elkaar wilden blijven hebben we alsnog een beroep gedaan op de wet, want dan werd je onmiddellijk vrijgelaten. Dat was natuurlijk altijd een ontsnapping; het was heel belangrijk dat je wist als ik een handtekening zet dan ben ik er uit. En dat bleek te kloppen."
Als de drie weer vrij zijn trekken ze hun beroep op de wet in: ze zullen zich voor de uitvoering van hun straf melden als ze de garantie krijgen, dat ze die samen kunnen uitzitten. Die garantie kregen ze niet. Bij een actie op Vliegbasis Twente wordt De Haan opgepakt: "Daar gingen we weer verf gooien. Na afloop tikte een burger me op de schouder en zei meneer De Haan, komt u even mee." In november 1979 volgde berechting door de Krijgsraad en in maart 1980 door het Hoog Militair Gerechtshof. Het vonnis was 18 maanden, waarvan De Haan er twaalf in het Huis van Bewaring in Assen heeft uitgezeten. Daar werd niet alleen de basis gelegd voor zijn latere werk, maar ook voor zijn conflict met de BVD.
Dat verhaal gaf de doorslag om de inzage door te zetten. "Ik vind de BVD dom. Ze heeft mij onderwerp van onderzoek gemaakt hoewel ik nooit iets in het geniep heb gedaan. Dat is een strijdpunt geweest in Onkruit toen het hit-en-run acties gingen voeren. Daar was ik op tegen, daar ben ik nog steeds op tegen. Ik vind dat als je iets doet, je ook de verantwoordelijkheid moet nemen en de gevolgen dragen. Zoals Kees Koning: je mept een straaljager in elkaar en blijft erbij staan. Je zegt dat heb ik gedaan, daar- en daarom. Dat vind ik goede acties. Zo heb ik het gedaan en als ik het ooit weer doe ga ik het weer zo doen."
"Dus ik vind dat ze de verkeerde hebben achtervolgd. Ik heb ook nooit geweld tegen mensen gebruikt, dat wijs ik volledig af; zo'n aanslag op Kosto vind ik onverantwoord en verkeerd. Maar de BVD kan dus heel ver gaan. Als ze denkt dat je de leider bent wordt er iemand tegen je aangeplakt, wat dat ook moge wezen, en dan wordt er informatie over je verzameld. En dat kan dus ook verkeerd aflopen. Deze procedure is bedoeld om dat fenomeen, dat natuurlijk al wel vaker is blootgelegd, nog eens tegen het licht te houden. En omdat uit deze documenten ook een beeld kan ontstaan hoe zo'n inlichtingendienst werkt. En van wat hun beeld was van Onkruit, van de vredesbeweging."
In het dossier dat De Haan tot nu toe heeft mogen inzien zaten niet meer dan vijf velletjes. Drie daarvan hebben betrekking op buitenlandse reizen, de beide andere berichten dat hij op de middelbare school een van de leiders was van `het scholierenverzet'. Dat stelde overigens volgens De Haan niets voor, "dat was gewoon een overleg van scholieren die meer democratie wilden op school. Maar kennelijk is er een overijverige ambtenaar geweest die dat allemaal heeft opgeschreven, met mijn naam erbij. En bij die rechtszaak zegt de advocaat van de Minister van Binnenlandse Zaken: `Wat we in ieder geval nog wel vrij kunnen geven is de Utrechtse periode.' Maar wat dat nou weer is?"
"Voor mezelf heeft het opgeleverd dat ik tevreden mag zijn dat ik mijn rug heb rechtgehouden," zegt hij. "Dat ik er nog steeds honderd procent achter sta is ook belangrijk, en niet denk dat het een jeugdzonde is. En het heeft in mijn naaste omgeving veel mensen wakker geschud, omdat er iets gebeurde. En voor de vredesbeweging heeft het denk ik ook goed gewerkt, omdat het aanleiding geweest is tot veel discussie, tot een uitwisseling van ideeën en gedachten was. Het is altijd goed als er verschillen zijn, want daardoor leer je je eigen positie beter definiëren."
Tjark Reininga
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Twee jaar lang is de Tweede Kamer nu al bezig met het wetsvoorstel over de AIVD en haar militaire broer MIVD (zie VD AMOK 1998 nr. 4, Themanummer geheime diensten). Een van de belangrijkste vragen is wat nu precies de bevoegdheden van deze diensten moeten worden.
Inbreken, hacken, observeren en afluisteren, een deel van de Tweede Kamer reageerde argwanend op de bevoegdheden die de regering in februari 1998 voorstelde. Vooral de introductie van het schenden van het briefgeheim zorgde voor de nodige onrust. Menig kamerlid vroeg zich af of mensen bij wie ingebroken of afgeluisterd was, niet minimaal achteraf op de hoogte gesteld moesten worden van zo'n ernstig feit.
In het nieuwe voorstel van september 1999 komt er een - zij het zeer beperkte - plicht om mensen op de hoogte te stellen van tegen hen gebruikte middelen. Daarnaast kan de Commissie van Toezicht, die controle moet gaan uitoefenen op aandringen van de Tweede Kamer in het openbaar gaan rapporteren. Een kleine verbetering ten opzichte van vorig jaar.
De grootste stap wordt gezet in het nieuw toegevoegde artikel 25a van het wetsvoorstel: de AIVD krijgt een ongecontroleerde bevoegdheid om alle vormen van niet-kabelgebonden telecommunicatie die niet alleen over Nederlands grondgebied verloopt door computerprogramma's te laten scannen. In feite creëert de Nederlandse regering hiermee een eigen Echelon.
Deze bevoegdheid zal veel impact op berichtenverkeer via Internet hebben. De infrastructuur van het Internet heeft namelijk zijn zwaartepunt in de Verenigde Staten. Omdat een bericht (bijvoorbeeld een e-mail) dat het net op wordt gestuurd de minst drukke route krijgt toegewezen, is de kans groot dat (mede door het tijdsverschil) ook binnen Nederland verzonden e-mails voor een internationale route kiezen. Als het gebruik van satelliettelefoons toeneemt zal dit in de toekomst ook met de telefonie gaan gebeuren. Al deze berichten en gesprekken kunnen dan worden afgeluisterd.
Dit wetsartikel is des te opmerkelijker nu vanuit de Europese Unie kritiek wordt geleverd op het Echelon-programma van de Amerikaanse National Security Agency, dat nauwelijks verschilt van het hierboven geschetste scenario.
Opmerkelijk is hoe de regering zich onder het grondwettelijke telefoongeheim tracht uit te worstelen. Omdat er bij het scannen van de telecommunicatie gezocht wordt naar identiteiten of trefwoorden en er dus niet naar hele gesprekken wordt geluisterd, vindt de regering het telefoongeheim niet van toepassing. Het scannen zou hetzelfde zijn als een technische controle van de verbinding door de PTT: "In zekere zin valt deze activiteit te vergelijken met het inluisteren op telefoongesprekken teneinde vast te stellen of een verbinding goed verloopt." En daarop is de grondwettelijke beperking niet van toepassing.
Naast de uitgebreide aftapmogelijkheid van internationale telecommunicatie wordt ook de bevoegdheid tot het scannen van niet-kabelgebonden telecommunicatie binnen Nederland verder opgerekt. Bestond er tot nu toe nog enige controle op het scannen op trefwoorden doordat de Minister van Binnenlandse Zaken steeds toestemming moest geven, in het nieuwe voorstel krijgt de Minister één maal per jaar deze lijst ter kennisgeving aangeboden en mag de inlichtingendienst naar eigen goeddunken woorden of woordcombinaties aan deze lijst toevoegen. Overigens is het ook in dit geval van belang te bedenken waar het om gaat. Niet-kabelgebonden telecommunicatie betreft niet alleen bakkies, portofoons en mobilofoonverkeer, maar ook al het gsm-verkeer en alle gewone telefonie die ergens in Nederland door wordt gegeven via een straalzender. Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor alle telefoongesprekken tussen Amsterdam en Rotterdam.
De toelichting op de wet geeft een aardige kijk in de keuken van het denken over cryptografie binnen de Nederlandse inlichtingendiensten: "Waar het gaat om telecommunicatie waarvan de versleuteling niet ongedaan is gemaakt, en waarbij het feit dat er versleuteling is toegepast dit soort telecommunicatie alleen al uit dien hoofde tot voor de diensten interessante telecommunicatie maakt, is het namelijk wenselijk deze zodanig lang te bewaren totdat de mogelijkheid bestaat c.q. is ontwikkeld om de versleuteling ongedaan te maken." Dus alleen al het gebruik van cryptografie, een standaardoptie in veel internetprogramma's en volstrekt normaal bij internationale communicatie van het bedrijfsleven, maakt een bericht - en dus de schrijver en ontvanger van het bericht - interessant voor de inlichtingendiensten.
Bevoegdheden worden niet voor niets geregeld, bevoegdheden zijn er om gebruikt te worden. In het overleg dat de telecomproviders voeren met de overheid over de invulling van de tapcapaciteit stelde de BVD vorige jaar voor om de capaciteit verder uit te breiden. Toen was het in Nederland voor opsporings- en inlichtingendiensten gezamenlijk al mogelijk om 1500 aansluitingen van het vaste net en 2000 aansluitingen van het mobiele net tegelijk af te luisteren. Volgens de BVD is dat zeer snel uit te breiden tot 30.000.
Grote vraag is tegen wie en wanneer zo'n grote afluistercapaciteit ingezet gaat worden. Een groot deel van de taken van de inlichtingendiensten is met het verdwijnen van het Oostblok vervallen. De taken die er sindsdien zijn bijgekomen, controle op bestuurlijke integriteit en bestrijding van georganiseerde misdaad, zijn niet te rijmen met het geheime, oncontroleerbare snuffelwerk van inlichtingendiensten. Juist het einde van de Koude Oorlog en de onthullingen over praktijken van de voormalige inlichtingendiensten in het Oostblok zou ook hier moeten leiden tot het ter discussie stellen van het bestaansrecht van de inlichtingendiensten. Het is wrang om te beseffen dat de AIVD straks bijna net zoveel bevoegdheden heeft als de zo verguisde Oost-Duitse Stasi.
Willem Wagenaar en Wil van der Schans
Buro Jansen & Janssen
Dit artikel is in een ingekorte versie verschenen in het dagblad Trouw van 20 januari 2000
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
"Het Dili-hotel aan de boulevard is de eerste en vrijwel enige openbare gelegenheid die open is in Oost-Timor. Het terras wordt vooral bevolkt door hulpverleners, VN en journalisten, die voor 3,50 gulden per blikje bier komen drinken. Het doet vreemd aan, deze plek in een bijna geheel verwoeste stad. Aan de andere kant van Dili ligt de UN compound, met een schoolgebouw waarin een tiental hulporganisaties gevestigd is: allemaal kantoortjes, met tientallen nieuwe four wheel drives voor de deur. Er is ook een speciaal restaurant waar de hulpverleners eten. Het is een eilandje binnen Dili. Onbegrijpelijk dat niet veel meer organisaties gewoon tussen de Timorezen zitten en ervoor gezorgd hebben dat bijvoorbeeld een aantal Timorese eethuisjes weer open is." (uit het verslag van mijn tweede reis naar Oost-Timor).
Cambodja heeft ons geleerd dat naast noodhulp niet zozeer de lokale economie opgebouwd wordt maar een tweede economie ontstaat - dat tekent zich nu ook in Oost-Timor af. Buitenlandse hulpverleners, een aantal zakenlieden en een kleine Timorese elite bouwen aan deze tweede economie. Na de hulpverleners komen de zakenlieden die hotels en restaurants openen en goederen voor de hulpverleners leveren. In Dili waren begin november 1999 al een hotel en een autoverhuurbedrijf geopend door Australische bedrijven. De opbrengst van deze activiteiten komt niet ten goede van de Oost-Timorese economie.
Het verschil in inkomen is ook gigantisch. Terwijl de gemiddelde hulpverlener of VN'er al gauw US $ 100 per dag verdient, krijgt een Oost-Timorees die werkt voor de VN of een hulporganisatie vijf tot hooguit tien dollar per dag. Een belastingstelsel is er niet dus dat levert ook niets op voor Oost-Timorezen. Laatste schandaal is, dat zonder overleg met de Oost-Timorezen aan een Indonesische maatschappij opdracht is gegeven een helicopterlandingsplaats op de luchthaven van Dili aan te leggen, waarvoor Indonesische arbeiders zijn ingehuurd. Er zijn al demonstraties geweest tegen het aannemen van deze buitenlandse werkkrachten terwijl Timorezen werkloos zijn. Ook banden van VN wagens zijn lek geprikt. De wittebroodsweken van de bevrijding zijn voorbij. De Oost-Timorezen zijn geen arme zieltjes die onderdanig hun handje op houden voor (onze) hulp, maar mensen zoals overal.
Een ander probleem is dat 'onze' wijze van werken, ons idee van de staat en van democratie, en het Westers-kapitalistische model van de economie wordt opgelegd. Dat zorgt ervoor dat een land onafhankelijkheid krijgt, of terugkrijgt, maar het betekent nog niet dat de inwoners daar veel mee opschieten. Vaak heeft de introductie van de natiestaat - zoals in Afrika is gebeurd - vooral geleid tot corruptie en de vorming van elites die aanspreekbaar waren voor het Westen. Het heeft tot enorm veel ellende geleid. Je kunt je dan ook afvragen hoe verschillende staten en bedrijven over de onafhankelijkheid van Oost-Timor denken: betekent het dat de Oost-Timorezen als volk vrij zijn of dat er een Oost-Timorese staat is geboren? De hulp en de wijze waarop de hulp wordt gegeven is dan ook niet los te zien van het waarom van wel, of niet, militair ingrijpen.
Toch weten we maar al te goed dat in gelijksoortige situaties de ene keer wel wordt ingegrepen en de andere keer beslist niet. Strategische en economische belangen zijn nog steeds doorslaggevend voor het optreden. De VN in hun huidige vorm zijn een afspiegeling van staten, de naam "Verenigde Naties" veronderstelt dat al. Dat is iets anders dan (vertegenwoordigers van) de wereldbevolking. Als de besluitvormende organen van de VN hun eigen moties serieus hadden genomen was er allang iets ondernomen. Vooral machtspolitieke verhoudingen tussen staten en de belangen van de machtigste staten bepalen of er wel of niet iets gebeurt, niet de schending van mensenrechten of regels tussen staten die de VN zelf hebben vastgesteld.
Als er al een eerste stap tot ingrijpen is gezet waar deze belangen geen hoofdrol spelen, maar van een 'humanitaire interventie' door VN gesproken kan worden (Rwanda, Bosnië, Kosovo, Oost-Timor) en bij de betreffende bevolking de suggestie gewekt is dat de VN bescherming bieden en er mogelijkheden zijn om erger te voorkomen, heeft de Internationale gemeenschap haar handen (tijdelijk) van conflicten afgetrokken (Rwanda en ook Oost-Timor) of haar optreden twijfelachtig uitgevoerd (Kosovo en Bosnië). Door de bemoeienis van de internationale gemeenschap is er wel een verplichting om de slachtoffers na militair ingrijpen verder te helpen, in de vorm van een internationaal hulpprogramma.
De landen waar die hulp nodig is kunnen zich in de bijzondere belangstelling verheugen van particuliere hulporganisaties. Die zijn afhankelijk van donateurs en surfen mee op de met het ingrijpen gepaard gaande publiciteitsgolf. Als je het cynisch wilt zien is het goede reclame om als particuliere organisatie in bijvoorbeeld Oost-Timor actief te zijn. De grote hulporganisaties zijn bovendien meer en meer een bedrijf: voor hun voortbestaan zullen zij zich onder andere baseren op wat goed in de markt ligt als ze keuzes maken.
Naast de hulp van de particuliere organisaties wordt in Oost-Timor ook hulp gegeven via de VN en afzonderlijke staten. De VN hebben, net als in Bosnië, het initiatief genomen om de hulp enigszins te centraliseren, waar natuurlijk wel wat voor te zeggen is met de aanwezigheid van een groot aantal hulporganisaties. Maar hiermee zal ook de band tussen VN en hulporganisaties groter worden. Het VN-orgaan dat dit regelt heet OCHA en heeft een kantoor in Darwin. Daar beoordeelt het bijvoorbeeld of je met de boot naar Oost-Timor mee kunt. Het vreemde is natuurlijk dat het niet aan de Oost-Timorezen wordt overgelaten te beoordelen of jouw hulp welkom is.
Nu weten we dat hulp tussen staten zelden onbaatzuchtig is. Sinds een jaar is Oost-Timor van een eiland waar geen enkel belang speelde veranderd in een onafhankelijk land waar, gezien de steun, een groot belang verondersteld mag worden. De bakens zijn verzet en een nieuwe strategie is in de maak. Op dit moment is het nog niet geheel duidelijk maar het zal me niet verwonderen als later blijkt dat verschillende staten, vooral Australië en Westerse landen, via Oost-Timor zowel economisch als strategisch hun grip op de Aziatische wereld willen versterken, ongeveer zoals Israël en Turkije in het Midden-Oosten fungeren. Wat dit betreft is de verwesterlijking van Oost-Timor welkom en dient het ingrijpen toch een strategisch en economisch doel.
IFET is een federatie van NGO's die opkomen voor Oost-Timor. Een aantal mensen nam enkele maanden voor de volksraadpleging het initiatief tot het vormen van een groep internationale waarnemers vanuit NGO's. Via contacten overal in de wereld werd per e-mail een oproep verspreid. Uiteindelijk hebben zo'n 180 mensen uit meer dan twintig landen deelgenomen: Oost-Timor activisten, leden van Peace Brigades International, wetenschappers, mensenrechtenactivisten, enz. - een bont gezelschap dat waarschijnlijk zeer uiteenlopende politieke meningen heeft maar zich kon vinden in het project van IFET.
Het project hield in dat vanuit een onafhankelijke positie een paar weken voor de volksraadpleging tot aan de uitslag in het hele land teams van IFET werkzaam waren om de mensenrechtensituatie in kaart te brengen en toe te zien op een eerlijk verloop van de volksraadpleging. Mede door het werk van deze teams is onder meer het falende VN-optreden wat betreft het bieden van veiligheid en de connecties tussen leger en milities sterk naar voren gekomen. Daarnaast is de aanwezigheid van de teams zeker ook een hart onder de riem geweest voor de Oost-Timorezen.
Het is jammer dat tot nu toe weinig gediscussieerd is, althans bij mijn weten, over de ervaringen van de IFET-waarnemers. Het project is zeker de moeite waard, om te bekijken of soortgelijke modellen in de toekomst te gebruiken zijn. Het model van een internationale groep waarnemers, gevormd door NGO's, die naar gebieden gaan waar conflicten dreigen of waar sprake is van een sterke stijging van mensenrechtenschendingen. Niet alleen om te rapporteren maar ook door hun aanwezigheid bescherming te bieden. Door hun aanwezigheid kunnen nationale overheden van de landen waar de waarnemers vandaan komen onder druk gezet worden doordat hun onderdanen zich in conflictgebieden bevinden. Ook verhoogt het de interesse van de media. Met name kan aandacht en ook bescherming gegeven worden aan groepen die in eigen land toezien op mensenrechten en aan democratische groeperingen.
Juist de steun aan dit soort groepen is van groot belang. In ex-Joegoslavië, een goed voorbeeld is Servië, waren en zijn groeperingen die het meer dan waard zijn om te steunen. Dit zijn geen politieke partijen maar vaak NGO's en burgerinitiatieven die op weinig of geen steun van staten kunnen rekenen. Toch biedt de versterking van deze groeperingen de beste garantie ter voorkoming van geweld en oorlog. Natuurlijk is dit niet nieuw en zijn er in het verleden initiatieven geweest die dit beoogd hebben. Door toename van de mogelijkheden voor communicatie en snelle verplaatsing naar andere landen, waarbij een rol speelt dat in onze hoofden de wereld steeds dichterbij gekomen is, zijn de mogelijkheden voor steunverlening wel toegenomen. Het is duidelijk dat Internet ook in de internationale solidariteitsstrijd van grote betekenis is, zonder dat ik de rol van dit middel wil idealiseren.
Een initiatief als het vormen van een internationale groep waarnemers uit solidariteitsgroepen rond een land of een conflict, kan in enkele dagen zijn beslag krijgen. Via e-mail kan gecommuniceerd worden tussen tientallen landen. Achtergrondinformatie kan uitgewisseld worden. Het project van IFET was zonder Internet ondenkbaar, althans in het tijdsbestek waarin het nu plaatsvond.
Wat Oost-Timor betreft is het ook nu zaak om juist groepen te steunen die principes van onafhankelijkheid en basisdemocratie nastreven. Hulp betekent meestal ook keuzes maken, zelfs noodhulp in de vorm van voedsel kan door de gekozen partners in een land politieke betekenis krijgen. Ik ben er dan ook sterk voor dat kleine NGO's stelling nemen en bewust keuzes maken over wat ze wel en niet steunen. Met wie ze wel en samenwerken. De slachtoffers van gisteren kunnen de daders van morgen zijn. En binnenlandse conflicten of burgeroorlog zijn daardoor niet ondenkbaar. Bij Oost-Timor zal dat niet anders zijn dan waar dan ook in de wereld. Het is juist zo dat enige politieke bemoeienis zelfs noodzakelijk is om hulp en veiligheid te blijven garanderen.
Links is er altijd goed in geweest economische aspecten te benadrukken en naar voren te schuiven. Ik denk dat dit niet slecht is maar dat de ingang om mensen te bereiken vooral bij morele aspecten ligt. Het is een terrein waar links veel moeilijker mee uit de voeten kan. Ondanks de grote steun die het militair ingrijpen in Kosovo en Irak genoot, zie ik een steeds grotere afkeer van militair optreden in de wereld - misschien wel mede omdat veel militair geweld zich niet meer tussen staten afspeelt maar in conflicten binnen staten.
Wapenhandel speelt zich met name tussen landen af en heeft per definitie een internationaal karakter. Daar komt bij dat wapenproducenten, net als veel andere bedrijven, niet meer gevestigd zijn in één land, maar concerns zijn geworden met vestigingen in vele landen. Bestrijding ervan zal dan ook moeilijk zijn zonder daar internationaal tegen te ageren. Op z'n minst is het noodzakelijk dat groeperingen tegen wapenhandel - zowel uit de producerende landen, als uit de ontvangende landen - contact met elkaar hebben en proberen afstemming in hun acties te zoeken. Ook hier zijn moderne communicatiemiddelen bruikbaar.
Een kernvraag is hoe wezenlijke kritiek nog door kan klinken en een politieke factor van betekenis kan worden. Het is een vraag die verder gaat dan antimilitarisme. Het is ook de grote vraag rond bijvoorbeeld migratie. Vanuit het Autonoom Centrum worstelen we wat migratie betreft ook al jaren met die vraag. Het is de meer algemene vraag hoe radicalere kritiek vorm te geven en wervend te maken. Dit artikel leent zich er niet voor om die vraag te beantwoorden. Wel denk ik dat je, als je niet tegen Tweede Kamerfracties en instanties als de VN wilt blijven aan schurken of je vaak verspilde energie richt op de grote media, tijd zult moeten besteden aan die vraag. Niet met als doel geforceerd één nieuwe linkse beweging op te zetten maar meer hoe je tussen netwerkverbanden uitwisseling krijgt over die vraag. Hoe bereik je mensen? Hoe overtuig je mensen? Hoe krijg je een band tussen mensen? En ook: hoe kun je mensen een bepaalde verantwoordelijkheid laten nemen en tot actief burgerschap bewegen. Veel mensen zijn tegen wapenhandel maar verwijzen of schelden slechts naar de politiek, waarmee ze zichzelf vrijpleiten.
Het grote probleem van veel linkse groepen is dat ze het kapitalisme (terecht) als het grote kwaad blijven zien en weigeren te denken over hervorming binnen dat kapitalisme. Aan de andere kant is elk voorbeeld van socialisme en het linkse alternatief in de geschiedenis gesneuveld. Dit heeft een verlammende werking. We kunnen ons beter richten op radicale hervormingen binnen het kapitalisme die op termijn een veel verdere uitwerking krijgen, dan ons te verliezen in een zwart/wit en goed/fout denken.
Veel pressie- en lobbygroepen zetten zich steeds meer vast binnen bestaande machtsverhoudingen waardoor denken over het inbreken op die verhoudingen en in zekere zin ook creatief omgaan met conflicten zeer beperkt blijft. Zoals in Nederland de enige weg via het parlement zou lopen. Uiteindelijk zal een actieve strijd tegen wapenhandel en wapenproduktie, steun aan onafhankelijke democratische basisgroepen en bewegingen en de opbouw van internationale netwerken de beste garantie op conflictpreventie bieden.
Ed Hollants
Autonoom Centrum
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Op 7 januari 2000 werd majoor-generaal Vladimir Shamanov, commandant van het westelijke Tsjetsjeense front, vervangen door majoor-generaal Aleksei Verbitskii en luitenant-generaal Gennadii Troshev, commandant van het oostelijke front, door majoor-generaal Sergei Makarov. Met het aantreden van waarnemend president Vladimir Putin is de oorlog in Tsjetsjenië in een nieuwe fase beland. Shamanov was tot 7 januari dagelijks op de Russische tv-zender ORT te zien met enthousiaste verhalen over de vorderingen van het Russische leger in de strijd tegen de 'Tsjetsjeense terroristen en bandieten'. Maar zijn enthousiasme kon niet verhullen dat er weinig vorderingen werden gemaakt en toen ook het aantal slachtoffers aan Russische zijde vele malen hoger bleek dan officieel toegegeven werd ondertekende Putin het decreet dat het vonnis over Shamanov en Troshev velde.
Shamanov was bijna een nationale held door zijn veelvuldige TV-optredens. Maar dat was bij de zender ORT, die de regeringspolitiek ondersteunt en voor het Russische volk een eenzijdig beeld schetst van de gebeurtenissen in de noordelijke Kaukasus. De onafhankelijke zender NTV toonde behalve de Russische propagandabeelden ook beelden van Tsjetsjeense zijde in samenwerking met Associated Press. Hier kreeg men een genuanceerder beeld van de strijd en werd ook duidelijk dat het enthousiasme van Shamanov een keerzijde had.
De vervanging van beide commandanten heeft nog niet tot directe militaire veranderingen geleid. Al sinds medio december wordt het Russische onvermogen in Tsjetsjenië gecamoufleerd door te stellen dat 'de troepen zich hergroeperen voor een nieuwe strategie'. Dat heeft niet kunnen verhinderen dat Tsjetsjeense strijders op 9 januari de Russen zware verliezen toebrachten bij de steden Argun, Shali en Gudermes. Volgens de Russische propaganda zouden de Tsjetsjeense strijders zich hebben teruggetrokken in zuidelijke bergen en op de televisie zien we dan ook beelden van gevechtshelicopters die in het wilde weg raketten afvuren op voor het oog kale berghellingen.
Zoals bekend begon de tweede Tsjetsjeense oorlog na een aantal bomaanslagen op flatgebouwen in Moskou en in Volgodonsk. Met een beschuldigende vinger naar 'Tsjetsjeense terroristen' als zogenaamde daders van deze aanslagen raasde een ware massahysterie over de Russische Federatie. Iedereen met een Kaukasisch uiterlijk werd slachtoffer van openlijke discriminatie. De basis voor de Tweede Tsjetsjeense Oorlog werd zorgvuldiger voorbereid dan in 1995-96 toen Jeltsin op weinig steun kon rekenen en zelfs moeders op de slagvelden ronddwaalden op zoek naar hun zoons. Door de propaganda-oorlog werd Rusland rijpgemaakt voor een tweede aanval op Tsjetsjenië, nu wel breedgedragen. Toch vinden er ook in Rusland discussies plaats en zijn er speculaties dat de geheime dienst FSB, opvolger van de roemruchte KGB, achter de bomaanslagen zou zitten. Met het aantreden van Vladimir Putin zijn deze speculaties alleen maar toegenomen. Tot 1990 was Putin werkzaam bij de eerste hoofdafdeling (buitenlandse inlichtingendienst) van de KGB in Duitsland. Vervolgens werkte hij in de veiligheidsorganen in St.Petersburg en werd op 25 juli 1998 hoofd van de FSB tot hij op 16 augustus 1999 tot regeringsleider werd benoemd door Jeltsin. Het ontbreekt Putin dus niet aan vaardigheden om geheel in de tradities van de KGB via 'actieve maatregelen' bepaalde scenario's te manipuleren.
Tot op de dag van vandaag is er geen enkel bewijs dat de bomaanslagen in Moskou en Volgodonsk het werk van 'Tsjetsjeense terroristen' zouden zijn, maar nemen de speculaties over een FSB-complot toe.
Vanuit een historisch perspectief bekeken is de huidige Russische politiek ten aanzien van Tsjetsjenië niets nieuws. Reeds in het begin van de 18e eeuw trokken de Russische troepen van Peter de Grote de noordelijke Kaukasus in om het gebied te koloniseren. Voor Peter de Grote was het gebied slechts een tussenstation voor zijn militaire expeditie tegen het Perzische Rijk. Dit Russisch expansionisme bleef niet zonder gevolgen. De Tsjetsjenen en naburige volkeren verzetten zich hevig tegen de Russische imperialistische ambities. Dit leidde tot een aantal oorlogen die uiteindelijk na een moeizame strijd door de Russen werden gewonnen. Een interessante parallel met de situatie toen en nu kan men lezen in het boek van professor Smirnov De politiek van Rusland in de Kaukasus in de 17e-19e eeuw (Moskou 1958) waar hij schrijft dat 'bloedbaden onder de lokale bevolking en grootschalige vernietiging van de landbouwgronden waren de gebruikelijke middelen om af te rekenen met rebellerende volkeren'. Vooral in de 19e eeuw traden de Russen in de noordelijke Kaukasus zeer hard op. Generaal A. Ermolov liet dorpen en steden met de grond gelijk maken en de lokale bevolking uitroeien om, zoals hij zei: "de wilde stammen aldaar te intimideren". Hij en zijn opvolgers deden dit in de hoop de volkeren van de noordelijke Kaukasus, die zij beschouwden als rebellen tegen de tsaar, te kunnen onderwerpen. Hun methoden bleken evenwel contraproduktief: de bevolking verenigde zich in het verzet, zodat er in de eerste helft van de 19e eeuw een voortdurende strijd bleef bestaan tussen het Russisch imperialisme en de volkeren van de noordelijke Kaukasus. Men kan zich afvragen of de Russische tactieken en doelen in de afgelopen 200 jaar in het gebied wezenlijk zijn veranderd.
De oproepen uit verschillende delen van de wereld, waaronder van VN secretaris-generaal Kofi Annan om af te zien van geweld zonder onderscheid en terreur tegen de burgerbevolking hebben niet gebaat. Integendeel: na de top in Istanbul werd de strijd in verhevigde mate gevoerd en is er sprake van genocide onder de Tsjetsjeense bevolking. De Russen sluiten nu alle Tsjetsjeense mannen in de leeftijd van 10 tot 60 jaar op in zogenaamde 'filtratiekampen', waar onderzoek wordt gedaan naar hun vermeende steun aan de Tsjetsjeense strijders. Ook tijdens de Eerste Tsjetsjeense Oorlog waren er dergelijke kampen en uit latere verklaringen is gebleken dat een groot deel van de gevangen gezette mannen er fysiek of psychisch gebroken uitkwam. Ook nu zal hetzelfde gebeuren, wellicht nog in heviger mate, omdat de Russen een nieuw Tsjetsjeens trauma niet zullen willen of kunnen accepteren. Maar uit talloze berichten van het front blijkt dat het Russische enthousiasme over een snelle overwinning op de 'bandieten en terroristen' weleens kan uitmonden in een langdurige guerrillastrijd, waarmee de oorspronkelijke steun onder de bevolking snel zal afnemen.
Voor de positie van Putin betekent dit op den duur een sterk dalende populariteit. Hetzelfde overkwam Jeltsin na de eerste oorlog in de noordelijke Kaukasus. Maar dit kan op korte termijn weinig politieke consequenties hebben. Op 26 maart zijn er presidentsverkiezingen in de Russische Federatie, met Putin als belangrijkste kandidaat. Er zijn geen serieuze tegenkandidaten die Putin's positie kunnen bedreigen, zodat het vrijwel zeker is dat hij de nieuwe president wordt. In de republieken die een zekere autonomie binnen de Russische Federatie genieten (Tatarstan, Bashkortistan) wordt dit met vrees tegemoet gezien. Wanneer Putin erin slaagt Tsjetsjenië onder het juk van Moskou te brengen, kan inperking van de relatieve autonomie weleens een volgende stap zijn in de wederopbouw van het Russisch Imperium.
Bas van der Plas
Coördinator InSudok, informatie- en dokumentatiecentrum over de voormalige Sovjetunie en het GOS.
Bezoek ook onze website: www.stelling.nl/insudok
Dit soort artikelen verschijnen dag na dag in de regeringsgetrouwe Russische pers. Voeg daar de dagelijkse portie (eenzijdige) tv-beelden bij en de propaganda-oorlog is compleet. Bij een voortslepen van het conflict zal deze vorm van berichtgeving het trauma alleen maar groter maken!
Sinds 1964 verkocht Duitsland voor ongeveer acht miljard gulden pantservoertuigen, gevechtsvliegtuigen, raketten, onderzeeërs, machinegeweren, fregatten en wat dies meer zij aan Turkije. Een deel (overtollige voorraden van de Bundeswehr en inboedel van het opgeheven DDR-leger) ging vrijwel voor niets als militaire ontwikkelingshulp over in Turkse handen.
Veelvuldig en uitgebreid is de inzet van Duitse wapens tegen de Koerdische bevolking gedocumenteerd. De hoop dat onder een rood-groen bestuur een terughoudender koers zal worden gevaren wat betreft wapenhandel is tot dusverre ijdel gebleken. Hoewel het Duitse regeerakkoord en de in 1998 overeengekomen Europese Code of Conduct stellen dat wapenexporten getoetst moeten worden aan de mensenrechtensituatie in het land van bestemming, blijkt dit criterium een wassen neus. Hetzelfde geldt voor de voorwaarde dat leveranties niet in spanningsgebieden terecht komen. Eind oktober gaf de Bundessicherheitsrat zijn goedkeuring aan de deelname van Duitsland aan de internationale wedstrijd die moet bepalen wie duizend tanks voor het Turkse leger mag produceren. Het prijskaartje van 18 miljard gulden verklaart goeddeels waarom de voortdurende oorlog tegen de Koerden en de doodstraf voor PKK-leider Öcalan, naast de conflicten met Griekenland tijdelijk van minder belang worden geacht. Want dat de Leopard ook in meer bergachtig terrein, zoals in Turks Koerdistan, nog prima uit de voeten kan staat buiten kijf. Bondskanselier Schröder wil met de Leopard "Turkije perspectief op Europa te geven".
Wat met betrekking tot Turkije's NAVO-lidmaatschap natuurlijk al veel langer gold, zal met de toekomstige toetreding tot de Europese Unie nog sterker gelden: wapenleveranties aan een bondgenoot vallen uit diplomatiek oogpunt moeilijk te weigeren. Of anders gezegd, eenmaal lid hebben EU-regeringen een steviger handvat om wapenexporten naar Turkije toe te staan.
Hofleverancier Krauss-Maffei Wegmann (zoals de nieuwe fusienaam luidt) mag nu één Leopard 2 tank op proef leveren. Daarnaast zullen de Duitsers moeten toestemmen in een deels Turkse produktielijn. Ergens in 2002 zou de definitieve beslissing moeten vallen. De buitengewoon omvangrijke wensenlijst van de Turken laat echter weinig financiële ruimte. Uitstel van de order is dan ook niet uitgesloten.
Mocht de keus op Krauss-Maffei Wegmann vallen ligt het voor de hand dat ook het Nederlandse bedrijfsleven een graantje mee zal pikken. Toen het Nederlandse leger in 1979 zo'n 445 Leopard 2 tanks bij onze oosterburen bestelde werd namelijk bedongen dat onze wapenindustrie onderdelen van de order mocht gaan produceren. Ons land wil per slot internationaal ook een partij mee kunnen blazen, maar is te klein om zelf volledige wapensystemen te bouwen; onze scheepsbouw is wat dat betreft een (uiterst onrendabele) uitzondering. Tegen betaling van maar liefst 273 miljoen gulden extra (op een totaalbedrag van 1,3 miljard, prijspeil 1976) werden het toenmalige DAF Special Products, Stork Werkspoor Diesel, Conrad Stork, Oldelft, Hollandse Signaal, Verolme Elektra, Hollandia Kloos en de RDM bij de order betrokken. De extra kosten werden vooral verantwoord door de te verwachten positieve werkgelegenheidseffecten. Verder zouden de bedrijven de opgedane ervaring op het gebied van internationale samenwerking in "een volgend project" kunnen gebruiken. Net als bij de F-16 kan dit betekenen dat bedrijven ook onderdelen aan andere klanten mogen leveren. Zo vliegen er wereldwijd 1700 F-16's met een romp die door Fokker is gebouwd. Het valt te verwachten dat bij een Turkse keus voor de Leopard een bedrijf als SP Aerospace & Vehicle Systems (het oude DAF SP) zal worden ingeschakeld. In zijn bedrijfsprofiel zegt het bedrijf betrokken te zijn bij "various programs for Leopard 1 and 2 main battle tanks". Nederlands enige pantservoertuigenbouwer is bovendien nauw verbonden aan Wegmann, met wie het het lichte verkenningsvoertuig Fennek bouwt. Verder lijkt het Bunschotense Van Halteren Metaal kandidaat voor de bouw van wielen voor de tank.
De commotie rond de test-Leopard voor Turkije overschaduwde een andere order die de Duitse Federale Veiligheidsraad wèl weigerde. Waar de raad oordeelde dat tanks als de Leopard niet ingezet zouden kunnen worden op zwaar terrein als in zuidelijk Turkije, ging dat voor een serie onderdelen voor 125 Turkse kanonnen niet op. Uit 'angst' voor binnenlands gebruik tegen de PKK mocht deze vracht de grens niet over. De Duitsers kennen wat dat betreft ten minste enige consistentie in de uitvoering van hun wapenexportbeleid. Begin jaren negentig blokkeerde de regering om dezelfde reden al de uitvoer naar Turkije van in Duitsland geproduceerde granaten van het Zaanse Eurometaal. Nederland heeft een dergelijke angst nooit gekend. Al jaren vertrouwt het blindelings erop dat Eurometaal's artilleriegranaten alleen voor "NAVO-doeleinden" worden gebruikt (zie VeeDee/AMOK, 1993 nr.1).
Daarom is het zeer onwaarschijnlijk dat, als het tot een Duitse Leopard-order komt, de deelname van Nederlandse bedrijven een strobreed in de weg zal worden gelegd. Zo is de Europese gedragscode vooral een kwestie van mooie woorden en blijft Nederland een van de schijnheiligste kindjes uit de klas.
Frank Slijper
Daarnaast is ook een jaarlijkse rapportage aan de Bundestag vereist waarin moet worden opgenomen: de afgegeven wapenexport vergunningen en de bestemmingen van de goederen.
De restricties die op papier zijn vastgelegd zijn tamelijk ingrijpend. Maar zoals de veiligheidsexpert Otfried Nassauer al schreef in het Duitse dagblad Tageszeitung (20 januari 2000) zal de praktijk moeten uitwijzen of de rood-groene coalitie inderdaad de politieke wil heeft om de wapenexport te beteugelen.
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Op 10 december 1999 is Turkije als kandidaat-lid van de EU aanvaard, maar de formele onderhandelingen beginnen pas over een onbekend aantal jaren. Natuurlijk wordt ook nu al onderhandeld, maar op een inofficiële manier. Volgens Europese ministers moet Turkije op een vijftal hoofdonderwerpen van politieke aard hervormingen doorvoeren. Dit zijn: absoluut geen executie van Öcalan; verbetering van de mensenrechten; verandering van de positie van het leger in de Turkse politiek (het leger moet ondergeschikt gemaakt worden aan het burgerlijk gezag); de minderhedenkwestie (de Koerdische zaak); en tenslotte voortgaande toenadering tussen Griekenland en Turkije.
Het economische kneedwerk dat Turkije in de wereldeconomie moet inpassen wordt aan het IMF overgelaten. Turkse politici als Ecevit waren daar in het verleden nooit zo dol op, maar inmiddels heeft het IMF die houding gebroken. Stap voor stap wordt over IMF-leningen gesproken; in feite heeft het IMF de controle over de begroting overgenomen. De Turkse regering verhinderde echter tot dusverre dat het IMF in Ankara een kantoor opende; ze beschouwde dat als een affront voor haar zelfstandigheid. Het verandert echter weinig aan de zaak dat het IMF de lakens uitdeelt op het Ministerie van Financiën. Het is van belang op te merken dat het leger nog weinig voor bezuinigingen is aangeslagen. Defensie tracht vooral de bevolking te laten opdraaien voor alle besparingen en bezuinigingen die nodig zijn.
Deze vijf, nogal vaag gehouden, politieke programmapunten moeten Turkije doen veranderen. De vraag is of dat zal gebeuren en of het uiteindelijk voldoende is, voor de EU en voor de diverse sociale en politieke bewegingen in Turkije zelf. De oorlog met de Koerden is achter de rug en de eerste praktische opdracht is hoe de oorlogsprofiteurs uit het centrum van de macht te duwen. Dat is een paradoxale opdracht, omdat alle leidende kringen van de oorlog hebben geprofiteerd: de maffia, het leger - al hebben sommige legeronderdelen meer geprofiteerd dan andere - en vrijwel alle leidende politici.
Eveneens is de vraag wat het programma van de belangrijkste spelers in de EU is met betrekking tot Turkije. Verwacht mag worden dat een compromis van de machtigen in de EU en de machtigen in Turkije over enkele jaren het echte EU-lidmaatschap van Turkije mogelijk moet maken.
Sommige linkse groeperingen, zoals de PKK, verwachten van Europese druk een positief effect op de democratisering van Turkije. Maar ze verwachten niet dat de macht van de echte machthebbers in Turkije gebroken wordt - dat zou naïef zijn. Het streven moet zijn met de huidige politieke kansen een nieuwe grondwet te realiseren, die de burgerrechten op een goede manier regelt. Verder moet gestreefd worden naar het legaliseren of organiseren van instituten die deze burgerrechten verder vorm geven. Indien dat lukt zou er al wat gewonnen zijn. Maar dat betekent ook dat het berechten van doodseskaders, gevangenisbeulen en georganiseerde misdaad niet tot de onmiddellijk verwezenlijkbare punten behoort. Dat is natuurlijk onaanvaardbaar, maar de realiteit gebiedt dat niet te verwachten.
Het gevolg is kortweg dat hier en daar wat gesaneerd zal worden.
Op dit moment is de discussie daarover in de Turkse elite gaande. Rechter Selcuk heeft begin september gepleit voor een nieuwe (echt) democratische grondwet. Hij bepleitte in feite in de vorming van een nieuwe Republiek Turkije en hij is beslist niet de enige vertegenwoordiger van de zittende macht - er is dus een basis. De vraag is hoe die te versterken zonder in de fuik van de diepe staat te lopen. Want die stribbelt met alle macht tegen.
In de brochure 'Actuele Zaken', die het leger heeft uitgegeven, wordt stelling genomen tegen dit hervormingsvoorstel. Daarnaast spreekt de brochure zich uit tegen ondergeschiktheid van de krijgsmacht aan de burgerregering en tegen de overdracht van politieke bevoegdheden van militairen aan het ministerie van defensie, omdat dit 'een verzwakking van de strijdkrachten' zou betekenen. Dit wordt de komende jaren beslist een belangrijk punt, waarop Turkije zich zal blijven onderscheiden van Europa. Te vrezen valt dat Europa de machtspositie van de militairen voor lief zal nemen als aan de andere voorwaarden min of meer wordt voldaan.
Door hun economisch positie zijn de militairen in de Turkse maatschappij beslist ook een politieke machtsfactor. Pensioenfonds OYAK van het Turkse leger heeft 80.000 militaire contribuanten, die 10% van hun wedde in het fonds afdragen. Als holdingmaatschappij heeft het financiële belangen in aanzienlijke delen van de Turkse samenleving. De leden krijgen een winstuitkering van de holding, die waarschijnlijk een totale jaaromzet heeft van meer dan 10 miljard DM. Een optimistische visie op de ontwikkelingen in Turkije leidt tot de verwachting, dat legeronderdelen die de oorlog in Koerdische hebben gevoerd in omvang en belang zullen worden teruggebracht. Het gaat daarbij vooral om de gendarmerie. Of ook de beruchte Özel Tims zullen worden afgeschaft is zeer de vraag. Dat vinden de generaals van die onderdelen niet leuk en het ligt daarom ook voor de hand dat deze onderdelen intact blijven en ingepast worden in een verder professionaliserend leger. Onlangs nog werden de oude plannen tot afschaffing van de dienstplicht m.i.v. 2005 uit de kast gehaald. Van deze plannen was door de oorlog in Koerdistan niets terechtgekomen.
Daarnaast zijn er plannen om de noodtoestand in Koerdistan, die al vijftien jaar bestaat, af te schaffen. Deze ontwikkelingen moeten ook de omvang van de beruchte JITEM terugbrengen. Uit die kring worden ook de vele buitengerechtelijke executies van burgeractivisten en -politici vermoed. Het is, gezien de aard van de ontwikkelingen, te optimistisch te verwachten dat deze dienst zou worden afgeschaft. Om van het berechten van de daarachter schuilgaande doodseskaders voorlopig maar te zwijgen.
Het afgelopen jaar is door een aantal cruciale gebeurtenissen de politieke positie van Europa ten opzichte van Turkije verzwakt. De Koerdische opstand is onder Amerikaans-Turkse regie een zware klap toegebracht. De EU heeft alleen de overlast gehad van straatrellen door Koerden. Maar Turkije heeft niets ondernomen in het voordeel van burgerrechten van de Koerdische bevolking.
In november 1999 is het lang omstreden contract over de oliepijplijn van Bakoe (Azerbeidzjan) naar Ceyhan (Turkije) getekend. Dat betekent een zeer belangrijke strategische overwinning voor de Turks-Amerikaanse politieke belangen in Centraal-Azië. Of deze leiding ook economisch en daardoor politiek levensvatbaar is moet nog blijken, maar de overeenkomst is uitdrukking van een specifieke machtsconstellatie.
Ten derde wordt Irak vanaf Turks grondgebied nog dagelijks gebombardeerd, zonder dat de EU daarover iets te zeggen heeft.
Was in 1996 de vrijlating van democratisch verkozen Koerdische politici als Leyla Zana nog een voorwaarde van de EU voor de toetreding van Turkije, nu is daarover (hardop) niets gezegd. Waren de EU landen in 1995 nog politiek in staat Turkije te veroordelen voor een militaire invasie in Noord-Irak, nu blijft politieke veroordeling achterwege. Door Turkije kandidaat kandidaat-lid te maken hopen de lidstaten van de Europese Unie een middel te hebben dat hun politieke invloed op Turkije vergroot.
Op de achterste banken zingen de passagiers "We gaan naar Diyarbakir". Ze moeten wel oppassen de bus niet uitgegooid te worden. Mesut Yilmaz zal hen helpen, maar hij is niet meer dan een busknecht. Hij deelt flesjes water uit en verfrissende eau de cologne voor de (buitenlandse) passagiers. Met de hulp van deze buitenlandse passagiers kunnen de reizigers zorgen voor interessante omwegen. Wie weet halen ze Diyarbakir nog wel. Maar dat de passagiers voor Brussel het stuur in handen krijgen lijkt uitgesloten.
Guido van Leemput
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Hoe is de toestand op dit ogenblik in Angola?
Meer dan ooit wordt Angola verscheurd door een bloedige oorlog die niemand spaart. Vrijwel alle delen van het land zijn erdoor aangetast, miljoenen mensen zijn op de vlucht, er heersen hongersnood en epidemieën, alle strijdende partijen maken gebruik van antipersoonsmijnen en de buitenlandse hulpverlening is fors ingeperkt nadat vliegtuigen van de Verenigde Naties werden neergeschoten. De verantwoordelijkheid van de zogenaamde 'internationale gemeenschap' is groot, want dit is al de derde keer dat de burgeroorlog opnieuw begint nadat eerder gemaakte afspraken en akkoorden niet of niet volledig zijn nageleefd. Dezelfde fouten worden telkens opnieuw gemaakt, vooral door de Verenigde Naties. De toestand is ronduit catastrofaal voor de gewone bevolking. Niets functioneert nog zoals het hoort. De staat laat het volledig afweten, want al het geld gaat naar de oorlog. Toch is Angola potentieel een rijk land, er is meer dan voldoende vruchtbare grond om de bevolking te voeden en de inkomsten uit de olie- en diamantindustrie zouden het land tot de meest welvarende van Afrika kunnen maken.
De voortdurende zware gevechten hebben de bevolking uit hun dorpen verjaagd en hen samengedreven in en rond de steden waar hongersnood heerst doordat de velden niet meer worden bewerkt. Ziektes als polio, tuberculose, malaria en slaapziekte maken heel veel slachtoffers. 25 procent van de bevolking is ziek. Dat is een bewuste politiek van de strijdende partijen om de bevolking beter te kunnen controleren en hun macht over de streken die ze militair veroverd hebben te kunnen handhaven.
Ook in regeringskringen is zeker niet iedereen gelukkig met de harde confrontatiepolitiek van president José Eduardo dos Santos. Dos Santos dacht in december 1998 met een nieuw militair offensief definitief te kunnen afrekenen met zijn eeuwige rivaal Jonas Savimbi, die zich al lang niet meer hield aan de VN-afspraken voor ontwapening en machtsdeling. Maar die strategie is helemaal mislukt. De UNITA-rebellen bleken veel sterker dan verwacht en beschikken ook over modern en geavanceerd wapentuig. Het regeringsleger heeft al zware verliezen geleden, maar in de Angolese media wordt daarover natuurlijk zo veel mogelijk gezwegen. Op een bepaald moment bedreigden UNITA-troepen zelfs de hoofdstad Luanda. Geen van beide partijen zal erin slagen militair de zaak helemaal te winnen, maar de oorlog kan nog lang doorgaan.
Omdat de strijdende partijen er baat bij hebben dat de oorlog verder gaat? Een kleine groep profiteert van de 'oorlogseconomie'?
Precies. De leden van de 'nomenklatura' van de MPLA, de regeringspartij en vroegere marxistische eenheidspartij, leven een luxueus leventje. Hun kinderen gaan naar dure privé-scholen en als ze ziek zijn laten ze zich verzorgen in Washington of Genève, maar de gewone mensen hebben niet eens een aspirientje en sterven als vliegen aan de meest banale ziektes. De regering financiert het leger vooral uit inkomsten van de olieindustrie, UNITA kan rekenen op de illegale diamantexport. Beide kampen hebben er dus belang bij dat de oorlog verder gaat. De medeplichtigheid van de multinationale ondernemingen zoals Elf-Aquitaine, Texaco of De Beers in de olie- en diamantindustrie is groot. Zij maken het mogelijk dat de Angolese oorlogspartijen wapens kunnen blijven kopen, ook anti-persoonsmijnen.
Maar de bevolking is de oorlog beu. Zelfs binnen de regering is niet iedereen gelukkig met de strategie van Dos Santos, zegt u. Hoe kan Angola uit die oorlogslogica breken?
Na een jarenlange koloniale oorlog tegen Portugal heeft Angola nooit echt vrede gekend na de onafhankelijkheid in 1975. Zoals zoveel Afrikaanse landen was ook het lot van ons land nauw verbonden met de moordende rivaliteit tussen Oost en West. Huurlingen vochten mee of gaven logistieke steun aan de strijdende partijen, een praktijk die ook vandaag nog bestaat, een flagrante schending van het internationaal recht, zonder dat er tegen wordt opgetreden.
Buitenlandse privé-bedrijven doen hoe langer hoe meer een beroep op huurlingen of dubieuze bewakingsfirma's om hun installaties te laten beschermen. Democratie of inspraak van de bevolking in het bestuur is er nooit geweest en de media zijn nog altijd een staatsmonopolie dat wordt gebruikt voor propaganda. In die omstandigheden is het uiteraard niet eenvoudig om de oorlogslogica te doorbreken. Bovendien schendt Angola zowat alle internationale verdragen inzake de bescherming van burgers en het respect voor de meest fundamentele mensenrechten. Het is de logica van de dood die regeert. Hele dorpen worden platgebrand en de bevolking verjaagd. Massagraven zijn er overal. Elke dag worden er nog verse landmijnen gelegd. En de VN-gezanten voor Angola weten dat. De hele wereld is bereid om Milosevic als oorlogsmisdadiger te veroordelen voor zijn optreden in Kosovo of om Saddam Hussein aan te wijzen als verantwoordelijk voor het gebruik van gifgas tegen de Koerden, maar Washington heeft Savimbi jarenlang door dik en dun gesteund - met wapens en geld - ook al wisten de Amerikanen heel goed dat hij zijn land in de vernieling reed. Nu steunt de VS Dos Santos omdat hij de Amerikaanse petroleumreuzen de beste garanties op vlugge winsten kan geven. Dat zijn ontwikkelingen die de mensen in Angola ontmoedigen en de indruk geven dat ze er helemaal alleen voor staan. Vooral het lamentabele optreden van de VN bij de slecht voorbereide verkiezingen van 1992 en bij de heropflakkering van de oorlog in 1998 heeft elk greintje geloofwaardigheid in de internationale wetten en instellingen doen verloren gaan in Angola.
Sinds enige tijd is er toch een VN-resolutie die UNITA scherp veroordeelt wegens het schenden van ontwapeningsovereenkomsten en de lidstaten oproept tot een embargo van diamanten uit de UNITA-gebieden. Wat kan de buitenwereld verder nog doen?
Als de Canadese vertegenwoordiger bij de VN, Robert Fowler, nu voorstelt om een onderzoek in te stellen naar de schendingen van het diamantembargo, dan is dat weggegooid geld. Iedereen weet toch dat het embargo een lachertje is! Voor petroleum geldt precies hetzelfde, maar Canadese en Amerikaanse firma's hebben aanvragen ingediend om off-shore nieuwe rijke olievelden te exploiteren.
De regering-Dos Santos heeft het nieuwe conflict uitgelokt omdat ze ervan uitging dat de UNITA-troepen door het bestaande embargo verzwakt waren en dus makkelijk tot overgave konden worden gedwongen. En Savimbi houdt weer eens zijn woord niet. Een militaire oplossing bestaat er niet, dat is wel duidelijk, maar hoe de vrede dichterbij kan worden gebracht is evenmin helder. De politiek is gemonopoliseerd door diegenen die wapens hebben en de economische rijkdommen controleren. Die vicieuze cirkel moeten we doorbreken. Daartoe hebben in juni 1999 een 150-tal Angolese intellectuelen, vakbondsmensen, journalisten en priesters van de 'basiskerk' het initiatief genomen voor een 'Manifest voor de Vrede'. Dat is een uniek initiatief dat intern de vrede wil bereiken door middel van dialoog. Het Manifest eist dat alle strijdende partijen onmiddellijk een wapenstilstand in acht nemen, dat er garanties komen voor de humanitaire hulpverlening aan de ergst getroffen bevolkingsgroepen en aan de vluchtelingen, dat er een nationale vredesdialoog op gang komt en dat de strijdende partijen de verantwoordelijkheid erkennen voor het oorlogsleed dat ze de bevolking hebben aangedaan.
De regering en UNITA hebben het voorstel wel niet helemaal afgewezen, maar zolang Dos Santos en Savimbi geloven dat ze met de wapens meer kunnen bereiken dan met vredesonderhandelingen zal de oorlog verdergaan. Enkele weken later werden weer nieuwe soldaten onder dwang gerekruteerd om de strijdkrachten te versterken. Bij de Angolese jongeren is de legerdienst bijzonder onpopulair. De meesten hebben er veel voor over om eraan te ontsnappen, zelfs al moeten ze dan als 'illegalen' naar het buitenland vertrekken. Daarom ook zou de Europese Unie Angolese deserteurs en dienstweigeraars moeten opvangen en zeker stoppen met het uitwijzen van vluchtelingen uit Angola, wat hun motivatie ook is. Dat is echt wel het minste wat we van Europa mogen verwachten.
Jan van Criekinge
Dit is een ingekorte versie van een interview uit het blad Forum voor Vredesactie, december 1999, Brussel.
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Het regionaal opleidingscentrum (ROC) Noorderpoortcollege is een moderne onderwijsinstelling, ontstaan uit een fusie van niet minder dan veertien instellingen voor voortgezet (beroeps)onderwijs en volwasseneneducatie. De instelling heeft een groot aantal vestigingen, verspreid over stad en provincie Groningen, waar in totaal zo'n 300 opleidingen geboden worden. Als moderne school heeft de instelling bovendien een aparte afdeling voor contractonderwijs. Daar is het idee geboren voor een gericht schakeltraject naar geüniformeerde beroepen. Die term is met opzet gekozen, het gaat om een voortraject voor scholieren met belangstelling voor een baan bij de politie of een beveiligingsorganisatie, of met interesse in een militaire werkkring.
De belangstelling voor de opleiding van potentiële leerlingen heeft volgens Harry Bouma, communicatiemedewerker van het Noorderpoortcollege, alle verwachtingen overtroffen. De zestig plaatsen die in het kader van de pilot voor deze opleiding beschikbaar waren werden in een week gevuld. En nu al loopt het storm met aanmeldingen voor het nieuwe jaar. "Het lijkt wel," zegt Bouma, "alsof we geen andere opleidingen hebben. We moeten er nu al over nadenken wat we doen als er meer aanmeldingen zijn dan plaatsen - en hoe we dat aan de leerlingen vertellen. Dat maken we normaal bij geen enkele opleiding mee."
De kern van het traject is een opleiding uit het pakket van de Unit Administratie van de school, de opleiding Algemeen Beveiligingsmedewerker. Dit is een opleiding op een betrekkelijk laag niveau, die is ontwikkeld voor mensen die werken in de beveiligingssector. Het is een bewuste keuze van de school geweest om bij deze opleiding aan te sluiten. Na een jaar hebben de leerlingen dan in ieder geval een diploma waarmee ze verder kunnen, ook als ze onverhoopt alsnog niet door de selectieprocedure van Defensie komen. Bouma: "In de opleiding zit een uitgebreid pakket Maatschappijoriëntatie, Nederlands, Gezondheid en veiligheid, Brandpreventie. En in de vrije ruimte laten we die onderdelen terugkomen. Een belangrijke plek is daarnaast ingeruimd voor Informatica, belangrijk voor Defensie, maar ook iets waar leerlingen altijd wat aan hebben als ze toch in een andere richting verder willen. Belangrijk is ook het onderdeel Zelfredzaamheid, met aspecten van scouting zoals kaartlezen en bivak, en sport."
De heer Bouma benadrukt, dat de school en de docenten van de school verantwoordelijk zijn voor de inhoud van het programma. Zij zijn het ook die de gastdocenten uitnodigen en met hen de opzet van de lessen bespreken. Er is dan ook geen sprake van, dat Defensie langs een sluiproute de school is binnengekomen. Het uitgangspunt is en blijft, zo heeft ook het College van Bestuur van het Noorderpoortcollege vastgesteld, dat de school de regie voert over de opleiding. Afgezien van het praktijkdeel, de stages, zit er ook geen structurele financiële bijdrage van Defensie in dit traject.
Hij benadrukt verder, dat het gaat om leerlingen die partieel leerplichtig zijn en gewoon hun lesgeld betalen. Er is geen sprake van betaling door Defensie of anderszins. Maar al evenmin geeft de school een garantie dat het afronden van de opleiding een baan in de beoogde sector oplevert. "Wij hebben gemerkt dat een deel van onze leerlingen een baan zoekt bij de politie of het leger. Maar van de mensen die zich aanmeldt valt tijdens de selectie zeventig tot tachtig procent af, omdat ze zich toch verkeken hebben op wat dat werk vraagt en biedt. En als wij die mensen een duwtje in de rug kunnen geven met deze opleiding doen we dat graag. En het blijkt een gouden formule, er is heel veel belangstelling, heel veel vraag."
Hoewel de school blij is met deze belangstelling plaatst Bouma daar wel een kanttekening bij: "De problematiek zal in Nederland alleen maar toenemen als het gaat om geschikte arbeidsplaatsen voor mensen met een lage vooropleiding. Hoe je het ook wendt of keert, gezien de instroom van buitenaf en de toenemende tweedeling krijgt die onderkant het alleen maar moeilijker. En dus moeten we zware maatregelen nemen om die kansen te bieden. En we zijn blij dat dit op deze manier kan. Ik vraag me af of we gelukkig moeten zijn met de langere openingstijden in het grootwinkelbedrijf, waar mensen met weinig opleiding baantjes krijgen 's ochtends van zeven tot negen en 's avonds van zes tot tien."
Dat scholen zich druk maken voor de toekomst van hun leerlingen is positief, ook al is dit deels gedwongen door de omstandigheden op de arbeidsmarkt. Dat daarbij marktpartijen betrokken worden is niet nieuw, en hoeft ook niet slecht te zijn. Wel zal de school de eisen van een breed bruikbare opleiding die leerlingen wapent voor de omstandigheden in de samenleving, en die is breder dan de arbeidsmarkt, moeten handhaven. Een schakeltraject mag geen trechter worden die alleen naar het militaire ambacht leidt. Dan kan ook een schakeltraject naar de `geüniformeerde beroepen' een functie hebben. Hoe beperkt het perspectief ook is dat die beroepen eigenlijk bieden op doorbreking van de tweedeling.
Tjark Reininga
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
In 1972 sloten de Verenigde Staten en de Sovjetunie het Anti-Ballistic Missile (ABM) - verdrag. Daarin werd vastgelegd dat beide grootmachten hoogstens over twee ABM-systemen mochten beschikken. Het ene zou rondom een stad worden opgesteld, het andere rondom een offensieve intercontinentale raketinstallatie. Ze konden beide uit 100 onderscheppingsraketten bestaan. Bovendien mochten beide partijen geen ABM-systemen plaatsen of ontwikkelen die mobiel waren of op zee, in de lucht of in de ruimte gestationeerd. In de praktijk bleef het bij *een stad (Moskou) en *een raketbasis (in Noord-Dakota). Het verdrag was bedoeld als een zekere wederzijdse garantie dat men niet zou beginnen met een grootscheepse intercontinentale aanval op de tegenpartij. Met name omdat beide partijen hun gehele bevolking, op die van *een stad na, onbeschermd aan een overeenkomstige vergeldingsaanval blootstelden! Een redenering die getuigt van een flinke dosis geestesziekte.
Na het vastgelopen Strategisch Defensie Initiatief (SDI) van Reagan in de jaren tachtig, is men nu in Amerika bezig met iets vergelijkbaars, geheten de National Missile Defense (NMD). De ene mislukking na de andere doet blijkbaar de pret niet drukken, evenmin als de kosten van tientallen miljarden. Dat is overigen minder dan bij het SDI, omdat men zich nu baseert op een aanval met een beperkt aantal raketten door kleine zogenaamde terroristenstaten of door vergissingen bij de Russen of de Chinezen.
Er is veel twijfel aan de effectiviteit: Een aanvalsraket kan veel afzonderlijke kernkoppen bevatten of een groot aantal nepladingen. Stealthtechnologie kan de kernkoppen onzichtbaar maken. De NMD-raket kan worden gestoord door de aanvaller of worden ontweken door middel van stuwraketjes.
Belangrijker is dat het NMD-systeem een schending van het ABM-verdrag inhoudt, al zeggen de Verenigde Staten dat het uitblijven van een evaluatie daarvan betekent dat het verdrag niet meer werkt. Rusland en China noemen het wel een schending en stellen dat ze tegenmaatregelen moeten nemen. De Russen zijn er al mee bezig. Ziehier de nucleaire wapenwedloop in optima forma en nog wel in een periode van Warme Vrede.
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
In Belgisch Congo, dat in de eerste helft van de 20-ste eeuw zowat een persoonlijk wingewest was van het Belgische vorstenhuis, ontwikkelde zich eind van de jaren vijftig in snel tempo een dekoloniseringsbeweging. Deze leidde ertoe dat in de zomer van 1960 Congo onafhankelijk werd van België. Patrice Lumumba, een van de leiders van deze beweging werd premier van de eerste regering van de Eerste Republiek van Congo.
Lumumba werd door neokoloniale kringen in die dagen gezien als politiek verwant aan Fidel Castro in Cuba. Hij bepleitte binnen de parlementaire democratie een radicaal programma waarin de enorme Belgische bezittingen ten goede zouden komen aan de armlastige Congolese bevolking. Vooral in de provincie Katanga waren de Belgische mijnbouwbelangen erg groot.
Al op de eerste dag, 30 juni 1960, namen de Belgen aanstoot aan een radicale redevoering van Lumumba. Het boek legt de nadruk op de politieke verwikkelingen in de periode van zeven maanden, tot 17 januari 1961, de dag van Lumumba's dood. Ludo de Witte stelt op overtuigende wijze vast dat het de Belgische regering was die Lumumba's dood niet alleen wenste, maar ook naar diens executie toewerkte. Het boek dat voor een belangrijk deel gebaseerd is op archieven van het Belgische Ministerie van Buitenlandse zaken, noemt de namen van de verantwoordelijke militaire 'adviseurs' en schetst op minitieuze wijze de laatste dagen van Lumumba.
De moord op Lumumba schetst verder hoe heersende groepen van een (ex-)koloniale macht de letterlijke liquidatie organiseren van een opstandige beweging. De Witte schetst daarbij de verschillende belangen van de diverse spelers aan zowel Belgische zijde als bij de vijanden van de Lumumba in Congo, zoals president Kasa Vubu en generaal Moboetoe. Daar tussendoor speelt ook de VN-interventiemacht een belangrijke (en kwalijke) rol.
De Witte schetst een onthutsend en overtuigend beeld van de rol van geheime diensten, moordcommando's, hooggeplaatste leiders en zetbazen. Het gaat daarbij om een exemplarisch voorbeeld van de naakste vorm van machtspolitiek, militarisme en klassenstrijd, alles gezien door de ogen van bij naam te noemen leden van de elite en hun beulen. De Witte geeft in zijn boek aan, waar wat hem betreft nog vragen overblijven. Voor de rest heeft hij een overtuigend beeld geschetst van een zwarte periode in de geschiedenis van het kolonialisme. Het boek heeft in België inmiddels geleid tot de vraag om een parlementair onderzoek.
De originele uitgave van het boek waar dit de vertaling van is verscheen in 1998. De grote verdienste ervan is dat het, voor een westers-georiënteerd publiek, een scherpe bezinning is op de morele dilemma's van interventie-oorlogen, nu deze een steeds belangrijker deel uitmaken van het officiële beleid. Nog vorig jaar werd immers het optreden buiten het NAVO gebied vastgelegd in het Strategisch Concept van deze Atlantische organisatie, dus heeft het niets aan actualiteit verloren. In het boek wordt ingegaan op de rol van televisie, de oorzaak van etnische oorlogen, de rechtvaardiging van interventies, de rol van soldateneer en het Rode Kruis en het belang van geschiedenis in hedendaagse conflicten.
Het centrale kenmerk is de worsteling van de Westerse intellectueel met de contradictie tussen de universalistische warden, de mensenrechten die de drijfveer vormen van menige westerse niet-gouvernementele organisatie, en de werkelijkheid. Deze bestaat sedert het einde van de Koude Oorlog uit een toenemend aantal binnenlandse conflicten, een zee van chaos zoals Ignatieff het noemt, waar het staatsgezag en de orde verdwenen zijn en de mensen zijn overgeleverd aan de willekeur van bewapende bendes, milities en prive-legertjes die ieder hun eigen belangen nastreven. Daarnaast hebben we ook te maken met desintegrerende landen, waar deelbevolkingen, al dan niet terecht, zich onafhankelijk verklaren.
De postmoderne oorlogen worden met behulp van ooggetuigeverklaringen (ook van Ignatieff zelf) in beeld gebracht. Dit is bijzonder nuttig als aanzet voor de discussie over interventies die al jaren lang woedt in progressieve kring. Maar de eenzijdige westerse oriëntatie van de schrijver negeert de rol van Westerse belangen, behalve in het koloniale tijdperk dat zo treffend in Conrad's Heart of Darkness werd beschreven. Dat klassieke werk wordt dan ook herhaaldelijk geciteerd. Maar het is een evidente absurditeit om de motivaties die meespelen bij de interventies van de negentiger jaren impliciet als onbaatzuchtige handelingen van westerse regeringen voor te stellen, alsof strategische aanvoerlijnen, olie of het veilig stellen van exportmarkten geen verklarende waarde hebben. Het is bijzonder moeilijk om de logica van interventieoorlogen, of ze nu door de Verenigde Naties worden gemandateerd of unilateraal worden uitgevoerd door bondgenootschappen zoals de NAVO, te volgen. Een boek dat de oorzaken van oorlogen en de legitimiteit daarvan bespreekt moet op zijn minst de internationale belangen bespreken, die er altijd meespelen, eventueel om ze te af te doen als onbelangrijk. Het helemaal negeren daarvan is een ernstig gebrek in een anderszins prikkelend boek.
(KaKo)
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Deze militaire politiek gaat ten koste van fundamentele investeringen in gezondheidszorg en onderwijs, met alle gevolgen van dien in een steeds sterker geïnformatiseerde maatschappij. "Ontwikkelingslanden die niet beschikken over de menselijke hulpbronnen die nodig zijn om deel te nemen aan op kennis gebaseerde economische activiteit, lopen gevaar achter te blijven in de wereldmarkt," aldus secretaris-generaal Beblawi van de ESCWA.
Ook de Europese Unie spreekt in zijn Code of Conduct voor wapenexporten over "de wenselijkheid dat staten met een zo gering mogelijk beslag op mensen en economische middelen voor bewapening, in hun legitieme veiligheids- en defensie behoeften voorzien". Toch verdienen vooral Westerse landen, waaronder Nederland, volop van de gigantische bewapeningsprogramma's in het Midden-Oosten. De VAE (912,6 miljoen gulden), Egypte (255 miljoen), Qatar (190,2 miljoen), Bahrein (38 miljoen) en Saoedi-Arabië (26,5 miljoen) spekten de Nederlandse economie in minder dan tien jaar tijd met bijna anderhalf miljard gulden aan wapenorders. Reden temeer grote vraagtekens te zetten bij het nut van gedragscodes en andere mooipraterij.
Bron: o.a. NRC/Handelsblad, 23 december 1999
Bron: Signalen, november 1999
Bron: Nieuwsblad van het Noorden, 12 november 1999
Dat het er in Nederland een stuk rustiger aan toe gaat is logisch, gezien de veel geringere omvang van onze wapenindustrie. Toch verandert ook hier het een en ander. Eind oktober verdubbelde Rheinmetall zijn belang in munitiefabrikant Eurometaal door het aandelenpakket dat in handen was van Dynamit Nobel over te nemen. Het Duitse bedrijf heeft nu een meerderheidsaandeel van 66,67 procent. Een derde van de aandelen zijn nog in handen van de Nederlandse staat. Enkele weken eerder had Rheinmetall al zijn Zwitserse concurrent Oerlikon Contraves opgekocht. Gesprekken met British Aerospace over de overname van munitiedochter Royal Ordnance (met wie Eurometaal ook banden heeft) lopen nog. Bij Rheinmetall DeTec AG (het militaire deel van het Rheinmetall concern) produceren 11.500 werknemers voor ongeveer 4,25 miljard gulden kanonnen, bommen en granaten. Daaraan draagt het Zaanse Eurometaal met 700 mensen 270 miljoen omzet bij, vooral middel- en grootkalibermunitie voor het Nederlandse en Turkse leger.
Daarnaast werd eind december bekend dat HSA definitief een deel van de militaire activiteiten van Delft Instruments (DI) overneemt. Het gaat om het Romeinse Oldelft Electronic Instruments en Delft Instruments Electro-Optics uit Delft, met samen 35 medewerkers. De twee onderdelen worden samengevoegd met Signaal USFA in Eindhoven, dat al samen met Delft Instruments werkte aan een order van de Nederlandse landmacht voor 803 LION nachtkijkers. Moeder Delft Instruments had de onderdelen in de etalage gezet omdat het zich meer op de medische sector wil concentreren. Toch staat het nog steeds met een been in de militaire produktie. Delft Electronic Products in Roden blijft behouden, net als een Chileense vestiging en het Belgische OIP, dat overigens wel in de aanbieding is.
Bronnen: o.a. www.rheinmetall.de; www.delftinstruments.nl
Bronnen:
FEM/De Week, 16 oktober 1999
Herkenning, nr.1 2000
"Landsverdediging en commercie: het lijken niet de meest voor de hand liggende bondgenoten. Dat de activiteiten van het zakenleven en die van de marine echter gelijk op kunnen gaan, wordt iedere keer weer bewezen door de regelmatig terugkerende Fairwind-reizen. Deze voeren de schepen van de marine veelal naar verre oorden om daar in samenwerking met het bedrijfsleven de Nederlandse industrie te promoten," aldus het marineblad Alle Hens in 1995. In 1988 en 1995 ging Fairwind naar het Verre Oosten, in 1990 naar Zuid-Amerika. In maart van dit jaar vertrekt wederom een handelseskader naar de Oost. Het Verre Oosten is dan ook de regio waaraan Nederland flink veel wapens slijt. Was vorige keer het bezoek van de Koningin aan Indonesië het middelpunt van de reis, dit jaar zullen de 400 jaar bestaande handelscontacten met Japan de focus zijn. In 1600 was De Liefde namelijk het eerste Nederlandse schip dat Japan aandeed. Een oversteek van Japan naar Zuid-Korea ligt dit jaar voor de hand. Zuid-Korea is van alle niet-NAVO-landen de belangrijkste klant voor nieuwe Nederlandse wapens. Bovendien overweegt Seoel de aanschaf van één van de nieuwste speeltjes, de APAR-radar van onder andere Hollandse Signaal Apparaten. APAR is in te zetten als onderdeel van het moderne Star Wars, het zogenaamde Tactical Missile Defence.
Bronnen:
Alle Hens, 1995, nr. 10
AMOK, 1990 nr. 3
Naval Forces no. V/99
MarineNieuws, april 1999
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Varma bepleit "het opheffen van de bestaande inlichtingendiensten, een reductie tot het absoluut noodzakelijke takenpakket en het onderbrengen daarvan bij de bestaande ministeries. Aangezien negentig procent van de BVD-werkzaamheden bestaat uit het vergaren van informatie uit openbare bron valt niet in te zien dat de ministeries dit werk niet zelf zouden kunnen uitvoeren."
Een behoorlijk radicaal geluid van een partij waarvan we dat helaas niet altijd meer gewend zijn....
Bron: Algemeen Dagblad 20.1.2000
Bron: Metro 21.12.1999
Op 8 december 1999 hief Cohen de uitzettingsstop op, nadat de ambassade in Ankara had geconcludeerd dat Aksoy zelfmoord had gepleegd. Deze beslissing wekt bevreemding omdat het door de regering gelaste onderzoek naar een tweede geval van zelfmoord van een uitgezette Koerdische dienstweigeraar (Sava_ Çiçek) nog niet was afgerond. Opvallend is verder dat twee dagen na de opheffing van de uitzettingsstop de Europese Unie besloot Turkije toe te laten als kandidaat-lid van de EU.
Cohen verklaarde op 16 december 1999 in de Tweede Kamer dat zijn conclusie voortvloeit uit een onderzoek door de Nederlandse ambassade in Ankara en juist mede gebaseerd is op het oordeel van Turkse mensenrechtenorganisaties. Inzage in het onderzoek wilde hij niet geven aan de Kamer, zelfs niet vertrouwelijk.
Navraag bij diverse mensenrechtenorganisaties in Turkije leert dat de Turkse Mensenrechtenstichting TIHV benaderd is door de Nederlandse ambassade. De TIHV heeft niet meer gezegd dan dat de familie Aksoy geen onderzoek naar de zaak wenste en van de militaire autoriteiten had begrepen dat hun zoon zelfmoord had gepleegd. De TIHV betreurt het dat door dit summiere contact tussen de Nederlandse ambassade en de TIHV kennelijk de indruk is ontstaan dat de TIHV de bewering van de Turkse autoriteiten onderschrijft dat het om zelfmoord gaat. Woordvoerder Bülent Peker van de TIHV voegt daar aan toe dat los van de vraag of Aksoy nu wel of niet zelf van die brug is gesprongen, de TIHV van mening is dat het hier wel degelijk om een mensenrechtenzaak gaat. Suleiman Aksoy was door Nederland teruggestuurd en zodoende toch in handen van het Turkse leger gekomen. "Zijn asielverzoek is naar ons oordeel niet adequaat behandeld door de Nederlandse regering. Suleiman wilde per se niet dienen in het Turkse leger. De vlucht naar het buitenland was mislukt en wellicht bleef er daarna nog maar een optie voor hem over: zelfmoord. Maar ook al was het dat, dan nog is Nederland schuldig aan zijn dood."
Amnesty International betreurt het besluit van Cohen om de uitzettingsstop op te heffen. Femke Halsema van GroenLinks zal opnieuw kamervragen stellen. De zaak wordt zonder twijfel vervolgd
Bron: Persbericht VPRO-radioprogramma Argos, 21 januari 2000.
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De werkgroep Paasmars 2000 benadrukt dat Nederlandse wapenfirma's zich er vaak op beroepen dat ze produceren ten behoeve van zogeheten vredesoperaties. Een grote wapenklant, de NAVO, acht zich bevoegd overal ter wereld vredesoperaties uit te voeren. De Paasmarsers zien die niet als een geloofwaardige bestaansgrond en nog minder als een rechtvaardiging, niet voor de NAVO en niet voor wapenproducenten. Zo betekende de NAVO-vredesoperatie in Joegoslavië een regelrechte oorlog tegen dat land en zijn bevolking.
Werkgroep Paasmars 2000
Postbus 10500
2501 HM Den Haag
website: http://vredessite.nl/paasmars/
In Nederland worden vrijwilligers gezocht, die het werk van PBI willen steunen, onder andere door het verspreiden van informatie via steunpunten, info-markten en regiopers, door fondsenwerving en vrijwilligersbegeleiding.
Wie meer wil weten over het werk van PBI is hartelijk welkom op de informatiedag van PBI-Nederland op zaterdag 15 april 2000 in 'De Expeditie' te Amersfoort, Schimmelpenninckkade 30.
Wilt u zich voor deze dag opgeven of meer informatie over het werk van PBI ontvangen, neem dan contact op met: Joseph Göbel, G.J. Brucestraat 43, 7413 VT Deventer, tel.: 0570-608048, e-mail: jozpbi"at"antenna.nl
De internationale selectiedagen vinden plaats van 7 tot 11 februari 2000 in Amersfoort.
BPT zoekt naar mensen die ervaring hebben binnen het vredes- en mensenrechtenwerk, bereid zijn om Albanees of Servisch te leren, goed Engels spreken en willen werken en wonen in een team.
Meer informatie te verkrijgen via bptei"at"antenna.nl of tel.: 033-4655395 (op woensdag)
De wakes vinden telkens plaats vanuit de traditie en het gedachtengoed van verschillende geloofsgemeenschappen. Ze worden gehouden op 8, 12, 19 en 26 maart en 2, 9, 16, 21 en 23 april (Pasen) steeds van 14.00 tot 15.00 bij de Grensgevangenis. Wie via openbaar vervoer komt kan verzamelen om 13.30 bij de AMC-uitgang van metrostation Holendrecht (20 minuten lopen, beperkt vervoer per auto beschikbaar).
Voor meer informatie:
Amsterdamse Catholic Worker
Postbus 22141
1100 CC Amsterdam
tel: 020-6994320 (Susan, Jelle of Frits)
Bij de dood van Arthur Lehning, 1899 - 2000"Het noodlottige bondgenootschap van macht en wetenschap leidt langzaam maar zeker tot een totalitaire maatschappij. Alle verworvenheden van technologie en wetenschap worden in dienst gesteld van de oorlogsvoorbereiding, en dat in een mate dat het politieke en economische leven er meer en meer door wordt geconditioneerd.De onrust en de angst waaronder de bevolking gedoemd is te leven, worden door regeringsleiders, politici, politicologen en commentatoren gesust met het 'Si vis pacem para bellum', een dictum zo oud als de weg naar Rome, maar door de geschiedenis ook eeuwenlang weerlegt. Veeleer is het omgekeerde waar: 'Si vis bellum para pacem.' Tot de oorlogsvoorbereiding behoren ook de holle frases over vrede, de uitzichtloze conferenties over wapenbeheersing, ontwapening, vrede en veiligheid enz." (..) "Totaalweigeraars stellen een voorbeeld door geen enkele medewerking te verlenen aan welke oorlogsvoorbereiding dan ook. Iedereen weet dat zij daarmee geen tittel of jota veranderen aan de oorlogsvoorbereiding of aan het opgestapelde arsenaal aan vernietigingsmiddelen, maar het is wel een 'vertegenwoordigende daad'. Het is in beginsel ook een protest tegen de militaire dienstplicht, het recht van de staat zijn burgers te dwingen tot Tötungs- und Todesbereitschaft. De dienstweigering staat daarmee in een traditie van burgerlijke ongehoorzaamheid, als verwoord in het klassieke vertoog van Etienne de La Boétie, Over de vrijwillige slavernij. Het is niet nodig, zo kan men het traktaat samenvatten, om de 'tiran' met geweld ten val te brengen: 'Weest besloten om niet meer te dienen en ge zijt vrij.'"
|