VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 9, nummer 4, 2000
Vaste rubrieken:
VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 9, nummer 4, 2000.
VD AMOK
verschijnt vijf maal per jaar en wordt uitgegeven door de Vereniging Dienstweigeraars (VD) en het Antimilitaristies Onderzoekskollektief (AMOK). Voor de inhoud van met naam ondertekende stukken zijn de auteurs verantwoordelijk.
Copyright
Overname van artikelen uit het lopende nummer is uitsluitend toegestaan na toestemming van de redactie. Overname van artikelen uit eerder verschenen nummers is toegestaan onder bronvermelding en toezending van een bewijsexemplaar aan de redactie.
Adres redactie en abonnementenadministratie
VD AMOK
Obrechtstraat 43
3572 EC Utrecht
tel. 06-14127779
e-mail: vdamok"at"antenna.nl
Redactie
Hans Christian Bouton (fotoredactie), Kees Kalkman, Karel Koster, Guido van Leemput, Tjark Reininga
Fotografen en illustratoren
Hans Christian Bouton, Henk Braam/HH, Ali Jansen, Maarten Hartman/Zwart Zaad, Ed Hollants, Kadir van Lohuizen/HH, Hans Lucas, Prime Den Haag, propaganda-afdeling Ravage.
Vormgeving
René Oudshoorn
Drukker
Drukkerij De Dageraad, Den Haag
Verder werkten aan dit nummer mee
Martin Broek, Noam Chomsky, Peter Custers, David Jan Donner, Erik de Graaf, Ed Hollants, Jan Schaake, Frank Slijper, Fred van der Spek, Egbert Wever, Beate Zilversmidt
Abonnementen
Een abonnement is minimaal ¦ 30,- per jaar.
Een steunabonnement is minimaal ¦ 40,-.
Over te maken op giro 1308126 t.n.v. Vereniging Dienstweigeraars, Utrecht.
Nieuwe abonnementen schriftelijk aanmelden. Wacht met betaling op toezending acceptgiro.
Opzegging uitsluitend schriftelijk vóór aanvang van het kalenderjaar.
Losse nummers kosten ¦ 6,50 (¦ 8,90 inclusief porto).
Advertenties
Tarieven en opgave bij de redactie.
Sluitingsdatum volgend nummer
27 oktober 2000
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Dat er in de besluitvorming over Nederlandse deelname aan internationale missies het nodige misgaat is de laatste jaren met grote regelmaat gebleken en helaas gaan er dan ook dingen in de missie zelf mis. De commissie Bakker laat zien dat vredesmissies sedert de uitzending van UNIFIL naar Libanon steeds omstreden waren. Het ministerie van Buitenlandse Zaken wil bijdragen aan de internationale rechtsorde, belichaamd in Verenigde Naties, EU en OVSE. Het ministerie van defensie voert aan dat het is ingericht voor landsverdediging, niet voor de taken die vredesmissies vragen. Defensie kan de indruk niet wegnemen dat de militairen niet bereid zijn het risico te nemen bij de uitoefening van hun werkzaamheden het leven te laten. Terwijl dat toch een logisch gevolg is van hun beroepskeuze.
In het begin van de jaren negentig verandert de houding van defensie. Na het einde van de Koude Oorlog moet het ministerie bezuinigen opdat de politiek het "vredesdividend" voor andere doelen kan inzetten. In de argumentatie van defensie voor gewenste nieuwe wapensystemen komt meer aandacht voor vredesmissies, zozeer zelfs, dat dit ministerie voor inzet in internationale missies met krijgsmachtonderdelen gaat leuren.
De commissie Bakker signaleert ook, dat het Toetsingskader dat Kamer en Kabinet opgesteld hebben voor de besluitvorming over internationale missies naar willekeur gebruikt wordt. Dat leidt ertoe dat de besluitvorming rond verschillende missies grote verschillen, en soms grote gaten, vertoont. Stammenoorlogen binnen en tussen departementen hebben daarbij meer invloed dan de vraag of een missie de beoogde doelen dient. De besluitvorming over de luchtacties boven Servië en Kosovo, in 1999, laat zien dat de politieke wil om op te treden een grotere rol speelt dan technische, tactische en strategische militaire overwegingen en zelfs contraproductieve gevolgen kan hebben.
Duidelijk is dat niet effectiviteit, gevolgen of risico's (hoe ook gedefinieerd) bepalen of Nederland deelneemt. Als de regering zich daadkrachtig wil tonen of om andere redenen deelname aan een internationale missie nodig vindt, houden steekhoudende bezwaren geen stand. Die bezwaren zouden meer aandacht in de openbaarheid, waaronder de Tweede Kamer, moeten krijgen. De commissie Bakker concludeerde immers "in een aantal gevallen stemt de Tweede Kamer in met besluiten waarvan zij de reikwijdte op het moment van instemmen niet lijkt te onderkennen" (bevinding nr 47 van de commissie).
De strijdige, onwaarachtige en verzwegen motieven die er in de schoot van de diverse regeringsinstellingen speelden, in de afweging van deelname aan militaire operaties, dienen in een vroeg stadium aan Kamer en publiek duidelijk te worden. Tot nu toe is dat niet of amper gebeurd. Dit betekent dat druk en ook informatie van buitenaf (door de media, non-gouvermentele organisaties en actiegroepen) van groot belang kunnen zijn om de discussie over de bedoeling, het nut of de noodzaak van een geplande missie op tijd en op een wezenlijke manier aan de orde te stellen.
Als het hierdoor mogelijk wordt om tenminste een eerlijker debat over interventieoorlogen te krijgen, dan zal het wellicht niet meer noodzakelijk zijn om achteraf onderzoekscommissies in te stellen die twijfel opwerpen over de werking van de parlementaire democratie in deze zeer wezenlijke kwestie: het oorlogvoeren in het buitenland.
De redactie
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Het afgelopen jaar is het relatief rustig geweest in Oost-Timor. Ik denk dat dit de komende jaren niet zo blijft. Vorig jaar vlak na de uitslag schreef ik dat het feit dat toch 20% van de mensen voor autonomie heeft gestemd het ergste doet vrezen voor de toekomst. Los van hen die uit louter angst voor milities voor autonomie hebben gestemd gaat het om tienduizenden mensen, die voor een groot deel deelnemen in milities. In een samenleving die sterk georganiseerd is op basis van familiebanden kun je ervan uitgaan dat er ook steun en bevoorrading is via die structuren, ook al is niet iedereen van de familie fanatiek militielid. Voeg hierbij de onstabiele situatie in Indonesië, waardoor delen van het leger hun eigen gang gaan en de milities blijven steunen en je ziet een somber scenario zich ontwikkelen.
Mijn indruk van het opereren van de internationale gemeenschap is er tijdens de twee bezoeken niet veel positiever op geworden. Het eerste bezoek was in oktober 1999 aan het midden en oosten van Oost-Timor, vlak nadat het weer mogelijk was het land in te komen. Het beeld buiten Dili was zo mogelijk nog erger dan de bekende tv-beelden van Dili zelf. Hele dorpjes waren weggevaagd, er was niets meer aanwezig wat nog bruikbaar was, zoals huisraad, elektra, telefoon, vrachtauto's - alles was weg.
Er is een gebrek aan communicatie tussen Untaet en Oost-Timorezen. De communicatie vindt vooral plaats via de Nationale Advies Raad. Het is het orgaan dat Untaet adviseert, en waarin Untaet en Oost-Timorezen samen plaatsnemen. Door het vele werk is de CNRT-top (koepel van de voormalige verzetsbeweging) vrijwel niet in staat om ook nog op goede wijze te communiceren met de samenleving. Uiteraard is het gebrek aan media en kritische vragenstellers één van de problemen, maar daarbuiten worden er ook weinig initiatieven genomen om op een andere wijze goede en duurzame communicatie op te zetten. Alles te zamen zorgt dit ervoor dat de bevolking niet het gevoel heeft deel uit te maken van de beslissingen die over haar toekomst genomen worden en staat ze dus eigenlijk buiten het gehele gebeuren.
Ook de vele conflicten over landeigendom en etnische verschillen geeft milities bruikbare handvatten om te gebruiken voor verdere destabilisering.
Daarnaast kan door het toenemende geweld en de intimidaties tegen hulpverleners het proces van wederopbouw extra bemoeilijkt worden. Hulpverleners wordt het bewegen bemoeilijkt waardoor er gebieden ontstaan waar milities hun gang kunnen gaan.
De laatste maanden is er in toenemende mate sprake van infiltratie door groepjes bewapende milities vanuit West-Timor. Er zijn geruchten dat delen van de CNRT geïnfiltreerd zouden zijn door milities en in Ainaro, niet ver van de grens, zijn al weer honderden mensen op de vlucht geslagen. Bij een sterk getraumatiseerde bevolking met gebrek aan goede nieuwsvoorziening heb je weinig nodig om paniek te zaaien. Al met al zijn het veelbetekenende signalen.
Parlementaire democratie werkt alleen als er sprake is van een groot aantal belangengroepen en een bloeiend politiek verenigingsleven. Deze ontbreken bijna volledig. Daarnaast heeft Oost-Timor geen enkele traditie in een parlementaire democratie. De vraag is of het niet beter is om een regering van nationale eenheid te vormen door de CNRT, kerk, Oost-Timorese NGO's en vertegenwoordigers van studenten, jongeren en vrouwen en verkiezingen en de vorming van politieke partijen uit te stellen totdat er sprake is van normalisering van de samenleving.
Ed Hollants
Autonoom Centrum in Amsterdam
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De door de VS getrainde en bewapende militairen hebben het binnenlands verzet niet kunnen verslaan, ondanks de grote jaarlijkse tol aan wreedheden. Elk jaar worden er zo'n 300.000 nieuwe vluchtelingen verdreven van huis en haard waarbij zo'n 3.000 doden vallen en verschrikkelijke massaslachtingen plaatsvinden. De meeste wreedheden worden toegeschreven aan de paramilitaire krachten die nauw verbonden zijn met het leger. In april 2000 meldde een VN-studie dat de Colombiaanse veiligheidsdiensten, die door het Plan Colombia versterkt moeten worden, een intieme relatie hebben met de doodseskaders en zo paramilitaire groepen organiseren. Ze doen ofwel mee aan de massaslachtingen, of maken het door niets te doen mogelijk, dat de paramilitaire groepen hun vernietigingsdoelen kunnen bereiken. De Colombiaanse Commissie van Juristen rapporteerde in september 1999 dat het aantal moorden met bijna twintig procent gestegen was vergeleken met het voorgaande jaar. Het aan de paramilitairen toegeschreven aandeel was gestegen van 46 procent in 1995 tot bijna 80 procent in 1998.
Intussen duren de schandalige sociaal-economische omstandigheden voort. Een groot deel van de bevolking leeft in misère in een land waar de concentratie van rijkdom en landbezit zelfs volgens Latijnsamerikaanse maatstaven hoog is. De situatie is in de negentiger jaren nog verslechterd als gevolg van de 'neoliberale hervormingen' in de grondwet van 1991. Het Plan Colombia wordt officieel gerechtvaardigd in het kader van de 'oorlog tegen drugs', een motief dat door weinig analisten serieus wordt genomen. De Amerikaanse Drug Enforcement Administration (DEA) rapporteert dat alle regeringsinstanties in Colombia betrokken zijn bij drugs-gerelateerde corruptie. In november 1998 vonden inspecteurs van de Amerikaanse douane en de DEA 415 kg coke en 6 kilo heroïne aan boord van een vliegtuig van de Colombiaanse luchtmacht dat in Florida was geland. Een aantal luchtmachtofficieren en manschappen werden gearresteerd. Andere waarnemers hebben ook bericht over intensieve betrokkenheid van de militairen bij de drugssmokkel. Ook Amerikaanse militairen doen eraan mee.
De paramilitairen verklaren openlijk dat ze afhankelijk zijn van de drugshandel. Amerikaanse en Latijnsamerikaanse kranten berichten tevens dat de door de VS gefinancierde aanvallen de gebieden vermijden die door de paramilitairen worden gecontroleerd. De leider van de paramilitairen, Carlos Castano heeft in een TV-interview openlijk erkend dat 70% van de inkomsten van zijn groep afkomstig waren uit de drugshandel. De doelwitten van het Plan Colombia zijn guerrillastrijdkrachten gebaseerd op de boerenbevolking. Ze streven naar een binnenlandse sociale verandering die de integratie van Colombia in het wereldsysteem onder Amerikaans voorwaarden zou bemoeilijken. Dat wil zeggen gedomineerd door elites verbonden met Amerikaanse belangen, die vrije toegang krijgen tot Colombia's natuurlijke hulpbronnen, inclusief olie.
Maar waarom verbouwen boeren in Colombia cocaïne en geen andere gewassen? De redenen zijn welbekend. De boeren verbouwen coca en papaver vanwege de crisis in de landbouwsector van de Latijnsamerikaanse landen, die nog verergerd wordt door de algemene economische crisis in de regio.
De contraguerrilla bataljons, bewapend en opgeleid door de VS, vallen de drugshandelaars niet aan, maar hebben als doel de zwakste en sociaal minst weerbare schakel in de keten: de produktie door boeren, landbezetters en inheemse volkeren.
Het plan van Clinton voor Colombia trekt slechts symbolische bedragen uit voor de financiering van alternatieve gewassen, en geeft helemaal niets aan gebieden onder controle van de guerrilla, hoewel leiders van de FARC-guerrilla herhaaldelijk de hoop hebben uitgesproken dat er alternatieven komen, zodat de boeren niet langer verplicht zijn om coca te verbouwen.
De regering Clinton staat er ook op - tegen de bezwaren van de Colombiaans regering in - dat elk vredesverdrag de vernietiging van gewassen en andere Amerikaanse drugsbestrijdingsoperaties in Colombia moet toestaan. Een constructieve aanpak is niet verboden, maar is andermans zaak. De VS zal zich concentreren op militaire operaties die overigens ten goede komen aan de militaire hightech industrie die betrokken is bij de uitgebreide lobby voor het Colombia plan, samen met onder meer Occidental Petroleum.
Elk jaar sterven er in de VS 400.000 mensen door tabaksgebruik. Drugsgerelateerde doden bereikten een record aantal van 16.000 in 1997. Slechts vier op de tien verslaafden die behoefte hadden aan behandeling kregen die ook, volgens een rapport van het Witte Huis. Dit roept de vraag op naar de motieven achter de oorlog tegen drugs. De behandeling van het Plan Colombia door een commissie van het Huis van Afgevaardigden illustreert hoe serieus de bezorgdheid over drugs te nemen is. De commissie verwierp een amendement, voorgesteld door de Californische Democraat Nancy Pelosi, waarin een pleidooi werd gehouden voor het financieren van activiteiten om de vraag naar drugs te verminderen. Het is bekend dat zulke maatregelen veel effectiever zijn dan dwang. Een onderzoeksrapport van de Rand Corporation betaald door het Amerikaanse leger en de Office of National Drug Control Policy stelde vast dat geld voor behandeling van druggebruikers in de VS zelf 23 maal zo effectief is als controle in de 'bronlanden', elf keer zo effectief als onderschepping van drugstransporten en zeven keer zo effectief als binnenlandse repressie. Maar deze goedkope en effectieve weg zal niet bewandeld worden. In plaats daarvan neemt de oorlog tegen drugs arme boeren in het buitenland en de arme bevolking in het binnenland op de korrel.
Zulke voor de hand liggende opmerkingen roepen de vraag op waarom er eigenlijk een drugsoorlog gevoerd wordt? Algemeen wordt erkend dat deze oorlog faalt in het bereiken van zijn gestelde doelen, terwijl de mislukte methodes vervolgens met des te meer ijver worden toegepast en effectieve wegen om de vastgestelde doelen te bereiken worden verworpen. Het is dus logisch om te concluderen dat de drugsoorlog, in de harde afstraffende gedaante die hij sedert 1980 heeft aangenomen, inderdaad zijn doelen bereikt en niet aan het mislukken is. Wat zijn die doelen? Een geloofwaardig antwoord is impliciet te vinden in een commentaar van Senator Daniel Patrick Moynihan, één van de weinige senatoren die aandachtig de sociale statistieken volgt. Door deze methoden te accepteren, stelde hij, "kiezen wij ervoor om een enorm criminaliteitsprobleem bij de minderheden te concentreren."
Men kan discussiëren over de motieven, maar de gevolgen in de VS en in het buitenland lijken redelijk helder.
Noam Chomsky, april 2000
Vertaling en inkorting door redactie VD AMOK
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De beschouwing van Peter Custers neemt als uitgangspunt de kritiek op een spraakmakend rapport van de hand van directeur Paul Collier van de onderzoeksgroep Ontwikkelingsvraagstukken van de Wereldbank. Het rapport, dat in juni 2000 verscheen, schetst een 'theorie van het roofgedrag' als economische interpretatie van gewapende verzetsbewegingen. Wat ook de doelen zijn van de gewapende rebellen, aldus Collier, economen kunnen aangeven dat toegang tot grondstoffen, zoals diamanten, bepalend is voor de loop der gebeurtenissen.
Deze visie scheert ten onrechte alle guerrilla-bewegingen over één kam als 'manifestaties van de georganiseerde misdaad' onafhankelijk van de specifieke sociale en economische voedingsbodem. Bovendien maakt het rapport ten onrechte een tweedeling tussen ongewapende protestbewegingen - ontstaan vanuit sociale onrechtvaardigheid - en gewapende rebellen. Tevens negeert Collier het gegeven dat ook oorlogsinspanningen van staten binnen en buiten Afrika in hoge mate afhangen van de export van grondstoffen.
Een verder punt van kritiek is dat Collier de rol van externe economische krachten zoals transnationale ondernemingen in de burgeroorlogen op de Zuidelijke continenten geheel buiten beschouwing laat. Deze ondernemingen opereren echter wel degelijk op basis van een handelsstelsel dat toelaat dat oorlogvoerende partijen wapens ruilen voor grondstoffen.
Toch wijst dit bedriegelijke rapport kritische economen en sociale activisten de weg. Collier kan wegkomen met zijn schamele analyse door het ontbreken van een onderzoeksrichting die zich systematisch bezighoudt met de verbanden tussen grondstoffenexport en wapenimport. Het ontwikkelen van een dergelijke theorie is van groot belang voor een goed begrip van de huidige oorlogen in Afrika.
De typering van De Beers als kartel nodigt uit tot een vergelijking met de internationale petroleumsector. Zowel op de markt voor ruwe olie als op die voor ruwe diamant bestaat een monopolistisch beheersingsmechanisme om de prijs te reguleren. In het eerste geval is dat het kartel van de olieproducerende landen, in het tweede een enkele transnationale onderneming. Deze gemeenschappelijke factor is van invloed geweest op het feit dat beide sectoren een sleutelrol vervullen in het internationale handelssysteem van ongelijksoortige ruil.
In tegenstelling tot de oliesector is de greep van de Zuidelijke landen op de internationale diamantmarkt betrekkelijk zwak. Terwijl bij de olie de Zuidelijke producenten via de OPEC gezamenlijk de marktprijs bepalen, wordt deze kartelfunctie op de diamantmarkt door een enkele transnationale onderneming vervuld die de perifere economieën kan domineren. Dus is de kans groot dat deze perifere staten worden leeggezogen door de ongelijksoortige ruil tussen diamanten en wapens.
Dit leidt tot de vraag in welke mate de voortzetting van de afgrijselijke burgeroorlogen in Angola en elders in Afrika verband houden met het monopolie in de diamantsector.
De laatste tijd zijn verschillende maatregelen voorgesteld waaronder het invoeren van een stelsel van certificaten van oorsprong, om de smokkel van ruwe diamant uit de door rebellen beheerste gebieden af te snijden. Ook is een verbod voorgesteld op handel in diamanten die afkomstig zijn uit landen die niet of nauwelijks een eigen diamantproductie hebben. De aanvaarding door het Wereld Diamant Congres van een voorstel voor certificering afgelopen juli is uitgelegd als een grote concessie van De Beers. Maar zonder een volledige reorganisatie van de werkwijze van de diamantsector zullen de producerende landen overgeleverd blijven aan de manipulatieve praktijken van De Beers en de onderhorigheid aan het systeem van ongelijksoortige ruil.
Bovendien is een groot deel van het geld dat de oliemaatschappijen aan de Angolese regering betalen voor ontginningsrechten 'geoormerkt' voor de aanschaf van wapens. In 1997 en 1998 sloot de regering ook nog een hele serie door olie gedekte leningen af bij buitenlandse financiers. De leningen ten bedrage van 900 miljoen dollar werden eveneens gebruikt voor wapenaankopen.
Voorzover bekend heeft de Angolese regering nooit overwogen om direct olie tegen wapens te ruilen zonder tussenkomst van geld. Maar in sommige gevallen zijn buitenlandse wapenleveranciers betaald met aandelen in olieconcessies die uitgegeven zijn aan transnationale ondernemingen. Formeel is hier geen sprake van ruilhandel maar omdat deze aandelen hun eigenaar recht geven op een aandeel in de winst uit oliewinning is de samenhang tussen wapenimport en olie-export wel bijzonder nauw. Een vergelijkbaar geval van ongelijksoortige ruil zijn de concessies voor diamantwinning die zijn gegund aan functionarissen van de transnationale huurlingenonderneming Sandline International in Sierra Leone in ruil voor wapens.
De oorlogswinst door olie helpt Angola uiteindelijk niet om zijn positie in de kapitalistische wereldorde te verbeteren. Omdat het land volledig vastgeketend is aan de handelsstructuur van ongelijksoortige ruil is het gevolg van elke uitbreiding van de olieproductie in de afgelopen 25 jaar alleen een groter verlies van waardevolle grondstoffenreserves, grotere wapenimporten en verdergaande economische terugval en vernietiging van mensenlevens.
Huurlingen, dat wil zeggen beroepsvechters die hun militaire diensten aanbieden tegen een redelijke vergoeding, zijn natuurlijk geen nieuw verschijnsel. In de Koude Oorlog werden ze gebruikt door koloniale machten en hun cliëntèle en werden ingezet tegen succesvolle guerrillabewegingen die vochten voor nationale en sociale bevrijding. In het tijdperk van de globalisering hebben de huurlingenlegers bedrijfsmatige structuren gekregen met veel ruimere operationele mogelijkheden. Ze nemen op contractbasis activiteiten op zich die uiteenlopen van militaire training tot complete oorlogen bij volmacht. Aan het eind van de jaren negentig schoten de huurlingenlegers als paddestoelen uit de grond. Sommige, zoals het in Zuid-Afrika ontstane Executive Outcomes, hebben gelijktijdig operaties voor verschillende Afrikaanse regeringen uitgevoerd op basis van miljoenencontracten. Hun loyaliteit wisselt met de opdrachtgever.
In het tijdperk van globalisering en ongelijksoortige ruil is het dan ook niet langer mogelijk huurlingen af te schilderen als kruisvaarders tegen het communisme. Huurlingenoperaties ontberen de minste ideologische verpakking. Zo wordt over de Gurkha Security Guards bericht dat ze beschermingsopdrachten hebben uitgevoerd voor de Britse mijnbouwonderneming Lonrho in Mozambique. Het in Groot-Brittannië gevestigde Sandline International wordt verondersteld nauwe banden te onderhouden met kleinere bedrijven in de diamantindustrie. Een opvallend voorbeeld van het niet-ideologisch karakter van de hedendaagse huurlingencontracten zijn de taken die Executive Outcomes heeft uitgevoerd voor de Angolese regering. Van dit bedrijf wordt bericht dat het in 1992 diverse Angolese olievelden van transnationale ondernemingen heeft beschermd ten behoeve van de regering in Luanda. En terwijl het voordien voor UNITA gewerkt had heroverde Executive Outcomes midden jaren negentig diamantmijnen die De Beers op dat moment liever wilde bewerken onder het legale regime van de Angolese overheid.
Een publikatie van het Internationaal Comité van het Rode Kruis geeft een goede samenvatting van de nauwe verwevenheid die thans bestaat tussen grondstoffen, burgeroorlogen en huurlingen in Afrika. In de jaren negentig was de vraagkant in Afrika buitengewoon geschikt voor privatisering van de oorlog. Terwijl gevechtskracht van de reguliere legers beperkt was hadden de regeringen veelal toegang tot grondstoffenreserves, die ingezet konden worden om buitenstaanders te betalen voor hun militaire deskundigheid. Het omgekeerde is ook waar: particuliere militaire ondernemingen zijn niet in Afrikaanse conflicten betrokken wanneer daarbij geen grondstoffen in het spel zijn. Dit bevestigt dat huurlingenfirma's de militaire vleugel zijn geworden van de imperialistische handelsstructuren van ongelijke en ongelijksoortige ruil.
Het Angolese voorbeeld staat geenszins op zichzelf. Ongelijksoortige ruil kenmerkt evenzeer de werkwijze van de partijen die in het westafrikaanse Sierra Leone worstelen om territoriale en economische macht. De aandacht van de wereldpers heeft zich geconcentreerd op de wrede tactieken van de verzetsbeweging RUF. Maar het is geen geheim dat de internationale verkoop van diamanten, via Liberia en andere buurlanden het land uitgesmokkeld, de oorlogsinspanningen van de RUF enorm ondersteunen. Ook de regering van Sierra Leone vertrouwt op de verkoop van grondstoffen om hun oorlogsmateriaal te financieren. Alleen gaat het hier niet alleen om diamanten, maar is de export meer gevarieerd van aard. Rivaliserende netwerken van ondernemingen, die strijden om mijnbouwconcessies, houden de militaire campagnes van beide partijen in de burgeroorlog in stand. En er is ampel bewijs dat ook in dit geval de ongelijksoortige ruil van grondstoffen voor wapens de welvaart van de bevolking ondermijnt.
De theorie over de ongelijke ruil, die sinds 1949 opgang maakte, stelde dat 'perifere' landen onderworpen zijn aan een continu proces van uitputting. Zij lijden verlies aan rijkdom en hebben een afnemend potentieel voor economische ontwikkeling. Dit is het gevolg van de steeds verslechterende verhouding tussen de prijzen voor goederen die door het Zuiden en door het Noorden verhandeld worden. Gegeven het feit dat Afrika's rol in de wereldeconomie grotendeels afhangt van de export van diamanten, olie, kobalt, bauxiet en andere grondstoffen, is het continent zwaarder getroffen door de veranderende ruilvoeten dan andere Zuidelijke continenten en regio's.
Maar nu hebben de Afrikaanse landen een nog veel grotere terugslag te verduren door het stelsel van ongelijksoortige ruil, dat zich de laatste jaren steeds verder uitbreidt en nu als een octopus het centrale Afrikaanse land Congo in zijn greep heeft. Naast economisch onrecht door uitputting van hulpbronnen en overdracht van rijkdommen brengt het stelsel van ongelijksoortige ruil voor de Afrikaanse bevolking schade met zich mee die alleen maar kan worden aangeduid als misdadig onrecht, veroorzaakt door de transnationale ondernemingen. Terwijl kostbare grondstoffen naar het Noorden worden gesleept om productieve en consumptieve behoeften te bevredigen worden in ruil daarvoor middelen van verwoesting in Afrika geïmporteerd om te worden 'geconsumeerd' in een steeds maar groeiende reeks regionale en burger-oorlogen. Het gevolg is een grootschalige verwoesting van natuurlijke en gekapitaliseerde rijkdom. Terwijl sommige landen in het Midden-Oosten in opkomst zijn ondanks de ongelijksoortige ruil, is in de Afrikaanse burgeroorlogen het saldo dan ook onverdeeld negatief.
Een tweede, daarmee samenhangend, verschil betreft de omvang van de wapenhandel naar de verschillende regio's. Terwijl het Midden-Oosten sinds de zeventiger jaren voortdurend een belangrijk aandeel heeft gehad in de wapenstromen van Noord naar Zuid, is Afrika's plaats in de internationale wapenhandel relatief gering. Landen als Zuid-Afrika en Angola gelden als belangrijke kopers. Maar de meeste staten en strijdende partijen beschikken over zo'n beperkte koopkracht dat zij alleen kleine wapens, munitie en mijnen aanschaffen.
Dit betekent dat het profiel van de transnationale ondernemingen die profiteren van het beleid van ongelijksoortige ruil duidelijk verschilt per regio. In het Midden-Oosten gaat het om belangrijke producenten van vernietigingsinstrumenten, wapenleveranciers uit de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk en de seven sisters, de machtigste oliemaatschappijen. In Afrika zijn de profiteurs vooral ondernemingen die zich bezighouden met grondstoffenwinning zoals monopolist De Beers en oliegigant Elf Aquitaine. Hier zijn onder de begunstigden van de wapenhandel veel tussenpersonen, luchtbevrachters en middelgrote producenten (veelal uit Oost-Europa).
Toch zou het onjuist zijn te concluderen dat Afrika maar een onbetekenende rol speelt in de structuur van de ongelijksoortige ruil. Integendeel! De hier opgedane ervaring biedt een overvloed aan nieuwe mogelijkheden voor de verwoestende transnationale spelers die de wereld domineren. Naarmate de techniek van de 'parallelle exporten', legaal en illegaal, van grondstoffen door partijen in de burgeroorlogen effectiever blijkt te zijn; naarmate de mechanismen om mijngebieden en pijplijnen middels huurlingen te beschermen verder verfijnd worden; en naarmate de ideologie van de vrijhandel steeds overheersender wordt, zullen transnationale ondernemingen proberen hetzelfde handelssysteem in andere regio's te kopiëren. Hoe negatief het saldo van de Afrikaanse burgeroorlogen ook is voor de eigen bevolking, via deze ervaring heeft de ongelijksoortige ruil zich gevestigd als een levensvatbaar stelsel van hedendaagse uitbuiting ten behoeve van de krachten die de kapitalistische wereldeconomie domineren.
Peter Custers
Peter Custers is medewerker van het Bangladesh People's Solidarity Centre.
Met dank aan Martin Broek, Guido van Leemput en Remi Kempers.
Vertaling en samenvatting: Redactie VD AMOK
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Zeer opzienbarend nieuws, want Fujimori's positie drijft grotendeels op zijn reputatie als bestrijder van de Peruaanse guerrillabewegingen Sendero Luminoso en MRTA, die beiden onder zijn regime ontmanteld werden. De strijd tegen het terrorisme staat nog steeds hoog in het vaandel van de hedendaagse regering en de machthebbers doen er alles aan om hedendaagse opposanten tot terrorist te bombarderen om hun strijd te legitimeren.
De volgende dag echter weerlegden Jordanië, Spanje en Colombia de verklaring van Peru. Jordanië ontkende dat er sprake was van een wapenhandelbende en verklaarde dat de wapentransactie waren verricht door het Peruaanse leger, die de afgelopen jaren voor een bedrag van een half miljoen dollar 10.000 AK-47 Kalashnikovs hadden aangeschaft. De wapens waren volgens Jordanië vervoerd met Peruaanse legervliegtuigen. Spanje meldde dat er de afgelopen twee jaar geen vliegtuigen vanuit Jordanië op de Canarische eilanden waren geland en de Colombiaanse autoriteiten meldden dat reeds in het begin 1999 de Colombiaanse veiligheidsdienst haar Peruaanse collega's had gewezen op wapenhandel in het gebied.
René Oudshoorn
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
In de jaren zeventig dreigde de wapenwedloop een nieuwe wending te nemen. Door de technologische ontwikkeling waren er nieuwe wapens ontstaan: de neutronenbom en de kruisraket. Maar het was juist die steeds perfectere techniek, die de mobilisatie van verzet mogelijk maakte, niet in de laatste plaats in Nederland.
Het begon met de neutronenbom. Dit stralingswapen, zoals wijlen G.B.J. Hilterman het consequent noemde, veroorzaakte een grote hoeveelheid (dodende) straling, maar relatief weinig druk. Daardoor zou de schade aan gebouwen en installaties beperkt blijven, terwijl de mensen die er leefden en werkten door straling stierven. Dit wapen was een ideaal doelwit in de propaganda van de Koude Oorlog: het werd afgeschilderd als kapitalistische vinding. De campagne 'STOP de Neutronenbom' was geboren.
De gedachte dat door de technische ontwikkeling een oorlog tussen beide grootmachten weer mogelijk zou worden kreeg in de jaren zeventig velen in haar greep. Uiteindelijk kwam het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) met de leuze die deze gevoelens verwoordde en de verontrusten een concreet doel gaf: 'Help de kernwapens de wereld uit, om te beginnen uit Nederland'. Er volgden grote vredesdemonstraties (21 november 1981 op het Museumplein in Amsterdam en 23 oktober 1983 in Den Haag) en een handtekeningenactie die ruim 3,5 miljoen handtekeningen opleverde (het Volkspetitionnement, 1985). Hoewel deze campagne grote invloed gehad heeft op de politiek kon zij een kamermeerderheid niet tot de gewenste uitspraak brengen.
Er is over deze actie veel ophef geweest, vooral in de media. Lubbers was uitgenodigd door de organisatoren, het Komitee Kruisraketten Nee (KKN), en deze actie toonde geen respect voor zijn recht om zijn mening te uiten. Tera Fopma klinkt nog verontwaardigd over die kritiek, maar wellicht nog meer over het verwijt, dat dit gebaar het Volkspetitionnement in diskrediet gebracht heeft. "Het was een volstrekt geweldloze actie die zichtbaar maakte, dat we Lubbers' verhaal niet wilden horen. Dat was natuurlijk vervelend voor hem en hij had er moeilijk mee. Maar ik had KKN-voorzitter Sienie Strikwerda gebeld met de mededeling dat er een geweldloze actie zou zijn bij het optreden van de leider van het CDA en het kabinet, en dat KKN het risico liep dat Lubbers voor joker zou staan. Maar het KKN heeft daar niet op gereageerd en hem niet geïnformeerd."
Dit jaar zijn tijdens de herdenking handtekeningen opgehaald tegen de kernwapens. "Met die handtekeningen willen we proberen een gesprek te krijgen met minister Van Aartsen. Ik geloof niet meer in grote demonstraties," zegt Tera Fopma. "Ik geloof niet meer dat de politiek iets doet zonder dat ze geprikkeld wordt. Onze acties zijn er dan ook altijd op gericht het publiek te informeren. Te vertellen dat het aan ons is, aan hen en mij, om politici aan te sporen iets tegen de kernwapens te doen. Want die doen dat alleen als ze weten, dat het door hun achterban gedekt wordt. Daarom delen we altijd een informatieve tekst uit; en omdat er in Amsterdam natuurlijk altijd veel buitenlanders - toeristen - zijn, ook in het Engels."
Daar is ook een van Fopma's andere activiteiten ontstaan. "In 1991 belde VD (Vereniging Dienstweigeraars - red.) mij. Er waren veel dienstweigeraars uit Joegoslavië binnengekomen en ze hadden geen ruimte om te vergaderen, of dat bij ons kon. Ik heb daar koffie geschonken en enkele jongens gevraagd wat ze zo de hele dag deden. Ze waren tamelijk wanhopig: de krakersbeweging hielp fantastisch, net als VD, maar ze begrepen weinig van hun situatie. Ik vroeg waarom ze geen Nederlands spraken? Ja graag, zeiden ze, maar wie moet ons dat leren? Toen heb ik gezegd dan doe ik dat toch, en dat is bijna mijn dood geworden".
Die uitspraak corrigeert ze meteen: "Nee hoor, ik heb het verschrikkelijk leuk gevonden. De volgende dag kwamen er zes vragen wanneer we zouden beginnen. Toen heb ik via Vrouwen voor Vrede in de hele stad zo'n 35 groepen georganiseerd, allemaal van 6 a 7 personen, waar - niet betaald, niet professioneel maar gewoon - aan die mensen een beetje over de cultuur en de taal werd verteld. En daar ben ik razend trots op, want daar zijn zulke leuke contacten door ontstaan. Iedere maand komen we bij elkaar. We praten over de problemen die ze in Nederland hebben en over de problemen in hun eigen landstreek. En alles in het Nederlands!"
Vrouwen voor Vrede Amsterdam
Vrouwenhuis,
Nieuwe Herengracht 95
Telefoon 020-6260548
Dinsdag en donderdag 11.00 - 15.00 uur
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Het ministerie weegt af of te leveren materieel gebruikt kan worden voor agressie tegen een ander land of voor het onderstrepen van territoriale aanspraken. Het gaat dus niet om een absoluut verbod van wapenleveranties aan spanningsgebieden: alleen wapens die gebruikt kunnen worden in een potentieel conflict worden niet geleverd. Wie de bewijslast hiervoor levert is niet duidelijk. Buitenlandse Zaken bepaalt dit risico aan de hand van vier criteria.
Allereerst wordt bekeken of het land van bestemming in een gewapend conflict verwikkeld is, dan wel of het uitbreken daarvan waarschijnlijk is. "In het geval het bestemmingsland is betrokken bij een gewapend conflict, zal Nederland in principe een levering (..) ongewenst achten, tenzij sprake is van bondgenootschappelijke verplichtingen en de levering plaats vindt in het kader van het recht op zelfverdediging." Het al danig verwaterde algemene uitgangspunt wordt hier nog verder ontkracht; zelfs landen in oorlog kunnen volgens deze omschrijving nog wapens ontvangen van Nederland.
Om uit te maken of het waarschijnlijk is dat een conflict uit zal breken hanteert Buitenlandse Zaken een aantal meetpunten. Die zijn verdeeld in "negatieve en positieve factoren." Daartussen moet een afweging worden gemaakt. "Vanzelfsprekend is het mogelijk dat in concrete gevallen bijkomende, of andere factoren van belang blijken te zijn."
Vooral op het punt van de waarschijnlijkheid van een conflict kunnen de meningen nogal uiteenlopen. Het analysekader is in dit verband van groot belang en bepalend voor de uitkomst. Geen enkele organisatie kan zich echter beroepen op een feilloos inzicht in het al dan niet uitbreken van conflicten. Laat staan dat de aard van het conflict en de daarbij gebruikte wapens op voorhand vast zou staan. Reden waarom juist de geringste twijfel zou moeten leiden tot afwijzing van een wapenexportvergunning.
Het begrip 'land van eindbestemming' dat hier gehanteerd wordt is bovendien aan zware slijtage onderhevig. Als antwoord op de wapenhandelschandalen rond de Eerste en Tweede Golfoorlog werd een eindbestemmingsverklaring ingevoerd. Het bleek dat in verschillende gevallen wapens die op papier naar NAVO-bondgenoten Portugal en Griekenland gingen, uiteindelijk in Irak of Iran terechtkwamen.
Het systeem van eindbestemmingsverklaringen staat nu alweer op de helling. In het kader van de Europeanisering van de defensie-industrie neigen de lidstaten ertoe de controle over te laten aan het land van eindassemblage. Hiermee is het gevaar ontstaan dat het land met de soepelste toepassing van de EU-gedragscode het beleid gaat bepalen. Lijkt Nederland te gaan steigeren bij een leverantie van Hollandse Signaal, dan is het eenvoudiger de order via de Franse moeder Thomson te laten lopen.
De toch al boterzachte, want niet gesanctioneerde, eindbestemmingsmaatregel blijkt ook regelmatig geschonden te worden. Turkije leverde bijvoorbeeld tijdens het EU-embargo van vorig jaar Duitse wapens door aan Indonesië. Bahrein bleek onlangs Britse nachtzichtapparatuur en pantservoertuigen voor snelle interventie aan Algerije doorverkocht te hebben. Een niet zo elegante, maar wel handige oplossing, voor controversiële leveringen.
Als tweede criterium bekijkt Buitenlandse Zaken of het ontvangende land territoriale claims heeft op het buurland en deze in het verleden met (de dreiging van) geweld kracht heeft bijgezet. Ook hier is een verzachtende factor ingebouwd. Aanspraken op elkaars grondgebied tellen minder zwaar wanneer deze zijn "ingebed in een breed en overheersend kader van bilaterale samenwerking, (...) ook al zou in het verleden met geweld zijn gedreigd."
Het is voor activisten tegen wapenhandel geen onbekend fenomeen dat de overheid schermt met dit soort internationale contacten van kwalijke bestemmingslanden. Vaak blijken deze in het verloop van het conflict toch van minder betekenis dan in de visie van Buitenlandse Zaken.
Ten derde wordt beoordeeld of het waarschijnlijk is dat de geleverde wapens gezien hun aard ingezet zullen worden in een (eventuele) oorlog. Dit hangt vanzelfsprekend samen met de aard van het conflict en de ontwikkeling daarvan. Wederom een kwestie van analysekader en koffiedik kijken. Vaak wordt bovendien geschermd met de begrippen defensieve en offensieve wapensystemen. Een luchtverdedigingssysteem is defensief en aanvalshelikopters zijn offensief, volgens de notitie. Niet alleen wordt hierdoor de terughoudendheid bij levering aan conflictgebieden nog verder verzwakt, het is ook een kunstmatig onderscheid. Je kan evengoed stellen dat aanvalshelikopters defensieve taken kunnen hebben en dat luchtverdedigingssystemen essentieel kunnen zijn in een offensieve strategie. Daarnaast is deze omschrijving toegesneden op de wapensystemen van Nederlands belangrijkste wapenfabrikant Signaal. Ook met dit criterium kan men dus weer alle kanten op.
Ten slotte wordt ingegaan op het criterium dat de regionale stabiliteit niet negatief mag worden beïnvloed. Dit wordt van zoveel kanttekeningen voorzien dat het hele wegingsprincipe nutteloos is. De staat die de wapens aankoopt moet zich kunnen verdedigen tegen alle omringende landen of een combinatie daarvan, zo wordt gesteld. De kritiek ligt voor de hand. Door een dergelijke visie op het vierde criterium, worden wapenwedlopen mogelijk in de hand gewerkt, maar in ieder geval niet belemmerd. Buitenlandse Zaken is zich hiervan bewust en doet deze kritiek af met de dooddoener dat "hoe ongelukkig een bewapeningsspiraal op zich ook is," het leveren van de "gevraagde verdedigingsmiddelen" een vorm van militair evenwicht en stabiliteit kan zijn. Een uitspraak die gelogenstraft wordt door onderzoek waaruit blijkt dat staten in een potentieel conflictgebied, die veel wapens kopen juist een veel grotere kans hebben in oorlog te raken dan wanneer conflicterende landen niet in een wapenwedloop zijn betrokken.
Het stuk over het spanningsgebiedencriterium laat in alle vier de ijkpunten zoveel interpretatieruimte over, dat de uitvoering sterk af zal hangen van de politieke koers die Buitenlandse Zaken en de Kamerleden voorstaan. De positieve voorbeelden in het slot van de notitie geven dit duidelijk weer. De vergunningenstop naar India en Pakistan (beide belangrijke klanten voor Nederlandse wapens) werd van kracht door druk van het parlement op Buitenlandse Zaken. Terwijl de EU-verklaring over wapenexporten naar het Grote meren gebied (waar Nederland toch al nauwelijks of geen wapens aan leverde) tot stand kwam na inzet van Buitenlandse Zaken. Belangrijk is dat de notitie inzicht biedt in een aantal belangrijke wegingsgronden. Bij afwezigheid van een krachtige oppositie tegen leveranties zal er echter vooralsnog weinig veranderen aan het beleid, waarin het vooral anti-westerse landen en zwakke, arme en instabiele staten zijn die het zonder Nederlandse wapensystemen moeten stellen. Het spanningscriterium is daarom zo goed als overbodig, aangezien veel leveranties aan deze landen wegens andere criteria (mensenrechten en armoede) al verboden zouden moeten worden.
Het begrip 'spanningsgebieden criterium' dekt de lading van het beleid geenszins. Niet de situatie in regio's wordt beoordeeld, maar of landen in gevoelige regio's Nederlandse wapens kunnen krijgen of niet. De hele notitie ademt de sfeer van business as usual. De ook hier weer opduikende zinsnede dat terughoudendheid het kenmerk is van het Nederlandse wapenexportbeleid begint zo langzamerhand een meer dan versleten cliché te worden.
Liefst zou de regering zien dat zo veel mogelijk EU bondgenoten het Nederlandse initiatief zouden volgen, zodat van een krachtig Europees signaal sprake zou zijn. Minister van Buitenlandse Zaken Van Aartsen kreeg helaas weinig bijval van zijn vrienden en dus zat men nogal met het nieuwe criterium in de maag. Vooral het kamerlid Apostolou (PvdA) vond dat de minister zijn regeringsbelofte diende na te komen, ook zonder EU-steun. Eind februari is door de druk van de Kamer aan die eis voldaan. In een brief aan het parlement kondigen Van Aartsen en staatssecretaris Ybema (EZ) het nieuwe criterium aan, maar doen meteen een flinke scheut water bij de wijn. Nederland gaat "rekening houden met de vraag of het land van eindbestemming deelneemt aan het VN-wapenregister" en dat is bepaald minder bindend dan wat aanvankelijk werd beloofd.
Een eerste test voor de hardheid van het criterium bood zich kort na de introductie aan. In de militaire pers was het bericht verschenen dat Nederland 20 tweedehands F-16's aan de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) aanbood, schijnbaar als trainingsvliegtuigen. De VAE is een van de landen in het Midden-Oosten dat z'n wapen aan- en verkopen niet aan het register meldt. In antwoord op Kamervragen van SP-er Van Bommel over de mogelijke deal, antwoordt defensieminister De Grave dat de VAE weliswaar niet rapporteert, maar dat het voor het overige een "betrouwbare partner in de internationale gemeenschap" is. Verder geeft het conflict met Iran over drie eilandjes in de Golf "geen aanleiding tot spanningen (...), die doen vrezen voor een gewapend conflict." Zoals de notitie van Van Aartsen over het spanningsgebieden criterium (zie boven) al deed vermoeden, is de regering niet snel bezorgd over het mogelijk uitbreken van een conflict. Tussen Iran en de VAE botert het echter allerminst. De problemen concentreren zich vooral rond het eiland Abu Musa, dat de VAE claimen, maar door Iran wordt bezet. Het is daarom onbegrijpelijk dat Nederland een eventuele confrontatie bagatelliseert.
Als uitsmijter merkt De Grave op dat de VAE "geen democratie in de westerse zin des woords" kennen. "Zo is het verboden om politieke partijen en vakbonden op te richten en is de vrijheid van meningsuiting beperkt. De vraag of een land een democratie in de westerse zin is, vormt echter geen apart criterium." "Alles afwegende" zal de regering een eventuele vergunningaanvraag daarom positief beoordelen. Het nieuwe criterium over het VN-wapenregister is in zijn huidige vorm daarom een lachertje.
Overigens is Duitsland op papier ook nog altijd in de race om de VAE tweedehands Alpha-Jet jachtbommenwerpers voor trainingsdoeleinden te verkopen. Grote weerstand in de Bundestag, waar wapenleveranties aan het Midden-Oosten altijd omstreden zijn, heeft dusdanige vertragingen opgeleverd dat de Emiraten hun hoop nu (mede) op Nederland hebben gevestigd.
Voor leveringen aan NAVO-landen bestaan alleen cijfers vanaf 1997. Daaruit blijkt dat, in volgorde van grootte, de VS, Duitsland, Turkije, Groot-Brittannië en Griekenland sindsdien ieder voor meer dan 100 miljoen gulden aan Nederlandse wapens kochten. Heel veel zegt dit overigens niet. Vooral Duitsland en de Verenigde Staten nemen hier veel onderdelen af voor wapensystemen die vervolgens worden geleverd aan andere klanten. De Nederlandse wapenindustrie fabriceert bijvoorbeeld delen van F-16's, Apache gevechtshelikopters en Leopard tanks.
Niet alle aanvragen voor exportvergunningen worden door de Nederlandse overheid gehonoreerd. Nederland is een van de weinige landen binnen de Europese Unie dat een overzicht publiceert van geweigerde vergunningen. Niet tot ieders genoegen. Zo stelt het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken: "De Nederlandse regering moet zelf beslissen welke mate van transparantie hen past. Niettemin stelt de Gedragscode duidelijk dat 'lidstaten berichten van geweigerde vergunningen en consultaties geheim houden'."
In 1999 weigerde de Nederlandse overheid vergunningen aan Honduras, Colombia, Egypte (3), Israël (3) en Turkije (4), allemaal voor (onderdelen van) munitie en handvuurwapens en in het geval van Turkije onderdelen voor pantservoertuigen. In een niet nader genoemd geval heeft een andere lidstaat van de EU de levering overgenomen die het ministerie van Buitenlandse Zaken het jaar ervoor had tegengehouden. Hoogstwaarschijnlijk is het Frankrijk geweest dat geen bezwaren zag in het leveren van periscopen voor Turkse pantservoertuigen, waar Nederland die order tegenhield. Ondanks alle mooie woorden zit er dus nog altijd niet veel eenheid in het Europese wapenexportbeleid. Hoewel Nederland wapenhandel met India en Pakistan nog altijd niet toestaat, hebben de Britten eerder dit jaar hun exportstop opgeheven. Het jaren oude EU embargo tegen China is zo ruim gedefinieerd dat ieder land naar eigen goeddunken de grenzen ervan bepaalt. Voor Nederland betekent de Europese regelgeving, die wordt gedomineerd door grote wapenexporteurs als Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland, voornamelijk een uitholling van het nationale beleid. Daarnaast vergroot de Europeaniserende defensie-industrie de druk op een soepel Europees beleid.
Vanwege Benelux afspraken zijn België en Luxemburg van de Nederlandse rapportage uitgesloten. In deze leemte is sinds kort gedeeltelijk voorzien, omdat België in haar jaarrapport weergeeft voor welke waarde het wapens in het buitenland (waaronder Nederland) heeft gekocht. Voor 1999 was dit overigens geen schokkend cijfer: drie miljoen gulden. Deze weergave van importcijfers is een waardevolle bijdrage aan het Belgische rapport. Het Britse jaarrapport bevat weer andere gegevens die in Nederland ontbreken, namelijk welke categorie wapens aan welk land zijn geleverd. Hiermee ontstaat een veel beter inzicht in de wapenstromen, waardoor orders veel beter zijn te beoordelen. In Nederland blijft nog altijd onduidelijk wat welk land nu gekocht heeft; alleen vertrouwelijk mogen parlementariërs hier antwoord op krijgen. Het Nederlandse rapport kan dus nog aanzienlijk verbeteren.
Martin Broek en Frank Slijper
Duitsland | 178,2 miljoen |
Diverse NAVO-landen * | 121,8 miljoen |
VS | 119,3 miljoen |
Indonesië | 81,5 miljoen |
Engeland | 74,2 miljoen |
Turkije | 38,4 miljoen |
Canada | 37,5 miljoen |
Taiwan | 18,8 miljoen |
Griekenland | 18,4 miljoen |
Frankrijk | 11,3 miljoen |
Totaal alle landen | 807,3 miljoen |
We kennen het verschijnsel bij natuurrampen: net als de lokale bevolking weer tot eigen initiatieven komt, worden ze onder de voet gelopen door een leger hulpverleners. Wij zullen het wel eventjes voor hun opknappen. Inzake dit soort hulpverlening is de maakbaarheidsgedachte nog springlevend. We schijnen de slachtoffers ten koste van alles te moeten helpen. Het doel heiligt de middelen. En omdat solidariteit gepaard gaat aan partij kiezen, vervreemden wij ons van de partij die, omdat we de ene partij als slachtoffer herkennen, automatisch dader is geworden.
Partij kiezen helpt ons niet in het redden van slachtoffers noch in het oplossen van het probleem. Het is voor de vredesbeweging van belang om het machtsdenken dat het Westen (en alleen het Westen) alle problemen ter wereld op kan lossen èn het solidariteitsgevoel dat door zijn partijdigheid bruggen bouwen en vrede maken in de weg staat fundamenteel te bekritiseren. Dat is nog een hele klus, omdat maakbaarheid en solidariteit ons als progressief denkende mensen ook niet geheel vreemd is.
De afgelopen jaren is de belangstelling voor conflictpreventie en niet-militaire crisisbeheersing bij de verschillende overheden (nationaal, Europees, VN) sterk gegroeid. Daar zou veel meer op ingespeeld kunnen worden. Voorwaarde is dan wel dat vanuit de vredesbeweging tot in zekere mate met de overheid wordt meegedacht. Er zullen keuzen gemaakt moeten worden. Welke rol kennen we de Verenigde Naties toe als speler in het internationaal vredes- en veiligheidsbeleid? Accepteren we dat de VN een geweldsmonopolie zou kunnen hebben, al was het alleen maar voor peace-keeping operaties (blauwhelmen)? Wanneer we als vredesbeweging ingeroepen worden om bij zo'n peace-keeping operatie vredesprojecten uit te voeren (verzoeningswerk, vredesonderwijs, etc.), zijn we dan bereid om daarop in te gaan (met militaire peace-keepers samen te werken)?
Natuurlijk betekent het denken over een vredespolitiek, die gericht is op het voorkomen en beheersen van conflicten en crisissituaties elders in de wereld, niet automatisch een acceptatie van het militaire apparaat. Maar het van de grond tillen van zo'n alternatieve vredespolitiek kan op een gegeven moment toch strategische samenwerking met peace-keepers inhouden. En dat wrikt met de heldere geweldloze en antimilitaristische opstelling, die we toch het liefste uitdragen.
Jan Schaake
stafmedewerker vereniging Kerk en Vrede
Stelling 2: De sferen moraal en politiek worden bij humanitaire interventie uit elkaar gehaald. Hierdoor wordt gesuggereerd dat goede bedoelingen zonder aandacht voor de effectiviteit voldoende zouden zijn voor politiek handelen.
Stelling 3: Net als in het artikel Hoe om te gaan met conflicten in wereldverband? van Hans Feddema, blijkt er in het gekozen en te kiezen instrumentarium om internationale crises te lijf te gaan feitelijk niet zo heel veel nieuws aan de hand te zijn. Alleen komt alles nu te voorschijn van achter het IJzeren Gordijn dat met de Muur gevallen is en het lijkt dus alsof we geconfronteerd worden met volstrekt nieuwe verschijnselen.
Stelling 4: Ondanks onze eigen bezwaren op onderdelen, moeten we als pacifistische vredesbeweging de Verenigde Naties als internationaal collectief vredes- en veiligheidsstelsel in ere houden en wijzen op het belang om vergaande beslissingen (zoals het gebruik van geweld) met een zo breed mogelijke instemming van een ieder te laten nemen. In die zin is ook het veto-recht van een aantal lidstaten verdedigbaar, zeker zolang de machtsverhouding tussen de afzonderlijke lidstaten op geen enkele manier in balans is.
Stelling 5: Het is strategisch beter om de Verenigde Naties een geweldsmonopolie toe te kennen en binnen die kaders de daadwerkelijke inzet van geweld te bekritiseren, dan het gebruik van geweldsmiddelen aan elke speler op het internationale vlak, en dus ook aan de VN, ten principale te ontzeggen.
Stelling 6: Het hele idee van 'humanitaire interventie' dient verworpen te worden omdat het het (zij het nog onvolkomen) internationale stelsel van collectieve veiligheid feitelijk vervangt door het aloude systeem van het recht van de sterkste.
Stelling 7: Elke fundering van een recht op 'humanitaire interventie' in een morele plicht om bedreigde groeperingen te hulp te snellen, stuit in de praktijk niet alleen op de "wetten" van het internationaal recht die in de weg staan, maar ook op "praktische bezwaren" zoals de internationale veiligheid, de vrede en de mensenrechten op de iets langere termijn.
Stelling 8: Elk ingrijpen van buitenaf ter voorkoming of ter de-escalatie van een oplopend conflict dient gericht te zijn op "het versterken van de maatschappelijke structuren om op een normale, dat is niet-gewelddadige manier met conflicten om te gaan." Het helpen van slachtoffers is een andere taak.
Stelling 9: We kunnen de media niet de schuld geven van de verwarring en de schuldgevoelens waarmee we het leed elders in de wereld gadeslaan, maar ze zijn een onderdeel van onze cultuur die de verwarring en de schuldgevoelens in zich heeft.
Stelling 10: Een eerste keuzemogelijkheid is direct handelen: protesteren tegen gewelddaden en geweldloze initiatieven elders ondersteunen. Dit is een reëel handelingsperspectief, maar het kan niet gepresenteerd worden als volwaardig politiek alternatief.
Stelling 11: Als een initiatief als burgervredesteams de status wil krijgen van een volwaardig politiek alternatief, dan zal het ook daadwerkelijk ingebed moeten worden in voor de politiek herkenbare en interessante strategieën.
Stelling 12: Bij de pogingen om onze geweldloze alternatieven in politieke kaders in te passen, is het van groot belang om ook de kritische taak van de vredesbeweging in de gaten te houden.
In de zomer van 1999 werd bekend dat zeker twee uit Nederland uitgewezen Turks-Koerdische asielzoekers de dood hebben gevonden in het Turkse leger. Daarbij bestonden sterke aanwijzingen dat de officiële doodsoorzaak 'zelfmoord' niet met de feiten overeenstemde. De Nederlandse regering beloofde een onderzoek in te stellen. In afwachting daarvan werd de uitzetting van uitgeprocedeerde Turks-Koerdische asielzoekers stopgezet.
Op 8 december 1999 maakte staatssecretaris Cohen bekend dat in het geval van één van de twee, Suleyman Aksoy, inderdaad sprake was van zelfmoord. Het onderzoek naar de dood van Savan Çiçek is nog steeds niet afgerond.
De Nederlandse regering besloot daarom de tijdelijke stop op het uitzetten van Turkse en Koerdische dienstweigeraars ongedaan te maken. De Tweede Kamer steunde deze beslissing. In de Tweede Kamerbijeenkomst van 16 december 1999 bleek dat het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken enkele niet bij naam genoemde mensenrechtenorganisaties in Turkije had geraadpleegd.
Guido van Leemput
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De Yesh Gvul-beweging (Er is een Grens) van dienstplichtige reservisten van het Israëlische leger heeft tot hernieuwde activiteit besloten nu het uur der waarheid tussen Israëliërs en Palestijnen naderbij komt. In een alom gepubliceerd persbericht heeft Yesh Gvul laten weten dat, mocht het vredesproces mislukken en er oorlog van komt, de overheid op een actieve dienstweigerbeweging kan rekenen.
Bekomen van de eerste schrik na het falen van het vredesoverleg in Camp David, in augustus, dringt het besef door dat de onderhandelingen gewoon doorgaan. En met name over de kwestie Jeruzalem is de discussie allang niet meer of, maar hoe de stad te verdelen.
Jarenlange trouwe Vrede Nu-aanhangers verkeren op dit moment in een diepe depressie, verpletterd als ze zijn door het feit dat, dankzij de machtsverhoudingen in de Knesset die van te voren bekend waren, Peres het presidentschap niet ten deel is gevallen.
Waar we op dit moment getuige van zijn is de keerzijde van de jarenlang aanwezige Jeruzalem paradox. Toen in 1995 Gush Shalom (Israëlisch Vredes Blok) begon handtekeningen te verzamelen voor de petitie "Ons gezamenlijk Jeruzalem, hoofdstad van twee staten" waren we volslagen pioniers. Maar de betrekkelijk snelle doorbraak die we in een paar jaar tijd mochten beleven is mede het gevolg van het beleid van Likud-burgemeester Ehud Olmert. Deze heeft met zijn contra-productieve brute optreden velen over de streep getrokken. Maar laten we niet te vroeg juichen. Een getergde Olmert kan nog zeer veel kwaad aanrichten. Misschien is het zo: voor het beter wordt kunnen er nog vreselijke dingen gebeuren.
Beate Zilversmidt
medewerker van de nieuwsbrief "The Other Israël"
The Other Israël
Postbus 2542
Holon 58125
Israël
otherisr""at"actcom.co.il
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De atoombommen in Volkel zijn massavernietigingswapens, middelen om terreur uit te oefenen. Het is belangrijk ze te verwijderen. Maar ook al zou dat gebeuren, dan nog is er de kwestie van de nucleaire politiek van de NAVO, waaraan Nederland zich als NAVO lidstaat verbindt. Men zou de bommen immers in tijden van crisis weer kunnen invliegen. Dus moet er heel wat meer veranderen aan de Nederlandse betrokkenheid dan alleen haar rol als 'gastheer' en gebruiker van de Amerikaanse kernbommen. Wie zich bewust is van dit feit, moet een zekere optimisme koesteren bij het beluisteren van de debatten in de Tweede Kamer over deze problematiek. Daar wordt nog steeds (laatst nog begin september) een titanenstrijd geleverd over de officiële erkenning van de aanwezigheid van de kernwapens. Zelfs het toegeven van dit feit maakt deel uit van de diplomatieke manoeuvres rondom de kernwapens.
In het slotdocument van de toetsingsconferentie van het Non-Proliferatie Verdrag (NPV) dat in mei jl. tot stand kwam (zie het vorige nummer van dit blad) werd opgeroepen tot meer doorzichtigheid over de aanwezigheid van kernwapens. Dat is iets waar de Nederlandse regering wel werk van wil maken, mits in het kader van onderhandelingen over een algemene regeling hierover zodat ook de duizenden Russische 'tactische' kernwapens er onder vallen.
De grote vraag is natuurlijk; wat gebeurt er nadat er officieel is toegegeven dat er kernbommen bij ons liggen? Misschien komt dan de boven beschreven 'terugtrekoptie' in beeld. Als de NAVO in december vergadert staat ook een evaluatie van de nucleaire NAVO politiek op de agenda (het zogenaamde 'paragraaf 32' proces). Daarna zullen we meer weten over de toekomst.
Karel Koster
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Het bestaan van de commissie blijkt uit een brief van de minister van defensie aan de tweede kamer. De brief is een gevolg van een toezegging van minister De Grave tijdens de hoorzittingen van de onderzoekscommissie Bakker over militaire interventies. Kamerleden hadden om een duidelijke procedure gevraagd voor geheime acties.
Bij de geheime militaire acties gaat het om operaties door speciale eenheden met een hoog politiek-militair risico, zoals bijzondere arrestaties (bijvoorbeeld van oorlogsmisdadigers), aanvallen op bepaalde doelen (sabotage-acties achter de linies), evacuaties van landgenoten uit gevaarlijke situaties (gijzelingen in het buitenland) en terreurbestrijding. Gijzelingen en kapingen binnen het koninkrijk en bijstand aan de Antillen, vallen niet onder de regeling.
De kerngroep gaat eerst na of ze het zelf afkunnen of dat er meer ministers of misschien zelfs het hele kabinet bij betrokken moeten worden. Het parlement wordt "als het mogelijk is vooraf" maar "in de praktijk meestal pas achteraf" op de hoogte gesteld. Bovendien gaat het kabinet er vanuit dat de informatie op dezelfde manier wordt behandeld als in de geheime kamercommissie voor de inlichtingendiensten. Daar zitten alleen de fractievoorzitters van de grootste partijen in. Zoals bekend leidt dit tot een vrijwel ontbreken van effectieve parlementaire controle.
Hoeveel geheime militaire acties er tot nu toe zijn geweest vermeldt het bericht niet. Deze lijken geheel zonder controle van kabinet of parlement te zijn verlopen. Iets voor een nieuw parlementair onderzoek?
Bron: ANP-bericht in DC (Delftse Courant?) 29.8.2000
De deserteurs in Hitlers Wehrmacht weigerden vastbesloten mee te doen aan een misdadige oorlog. Tegen dienstweigeraars en deserteurs velde de militaire justitie van de nazi's 46.000 doodvonnissen, waarvan er meer dan 20.000 werden voltrokken. De Wehrmachtdeserteurs moeten tot de dag van vandaag vechten voor volledige rehabilitatie. Nadat de Bondsdag in 1998 de nazivonnissen had vernietigd moeten zij zich als enige groep overlevenden nog steeds onderwerpen aan een vernederende individuele toetsing om hun recht te halen.
Baumann verklaarde dat soldaten van de Bundeswehr de plicht hadden te deserteren als het nieuw Duitse leger eenzelfde oorlog als de Wehrmacht zou voeren. Of de Feldjäger (marechaussee) die zijn redevoering aanhoorden dit ook in hun oren hebben geknoopt mag worden betwijfeld. De majoor die hen aanvoerde betitelde Baumann tegenover actievoerders als 'crimineel'.
De kranslegging en de op dezelfde plek plaats vindende herdenking van de samenzweerders van de 20e juli door de Bondsregering vond plaats onder zware politie-inzet. Vanwege een eveneens geplande beëdiging van rekruten mochten belangstellenden de herdenkingsplaats slechts betreden na scherpe veiligheidsmaatregelen getrotseerd te hebben. Pamfletten en informatiemateriaal mochten van de marechaussee niet meegenomen worden naar het monument
(EdG).
Katz kreeg daardoor de veteranenorganisatie van de Alexandroni brigade achter zich aan die hem nu een proces hebben aangedaan wegens smaad met als eis een miljoen dollar schadevergoeding. Omdat Katz een goede advocaat nodig heeft en vanwege het principiële belang van de zaak (vrijheid van wetenschapsbeoefening) is de Israëlische vredesgroep Gush Shalom een steuncampagne voor hem begonnen.
Gus Shalom
PB 3322
Tel Aviv 61033
www.gush-shalom.org
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Toch komt de RDM regelmatig in het nieuws met berichten over op handen zijnde exporten. Er is de afgelopen jaren sprake geweest van deals met Chili, Indonesië, Israël, Pakistan, Thailand en Zuid-Afrika. Vorig jaar zou een Egyptische order vrijwel rond zijn. Omdat de Egyptische duikboten in samenwerking met de Amerikaanse industrie worden aangeboden is deze transactie kansrijker dan de anderen. Vooral omdat Egypte de schepen met financiële steun van Washington kan betalen. Het is voorlopig echter nog onduidelijk of de Egyptische order doorgang zal vinden.
Recent werd bekend dat Maleisië een lease-contract heeft getekend voor gebruik van twee oudere Zwaardvis onderzeeërs, die de RDM in bezit heeft om potentiële klanten over te halen nieuwe onderzeeërs van de Moeraal-klasse te kopen. Ook hier moeten weer de nodige slagen om de arm worden gehouden. In 1990 was Zweden in een vergevorderd stadium voor verkoop aan Maleisië onder een vergelijkbare constructie: eerst levering van oudere onderzeeërs voor opleiding en training en vervolgens nieuwe.
Economische zaken heeft al laten weten dat een exportvergunning voor Maleisië niet op problemen zal stuiten. Opmerkelijk. Dat Maleisië partij is in een van de meest complexe en gevaarlijke conflicten van Zuidoost-Azië, het conflict om de strategische en energierijke Spratly-eilanden, weegt blijkbaar niet zwaar genoeg voor een terughoudend wapenexportbeleid. Ook andere, kleinere, grensconflicten waarin Maleisië is verwikkeld zijn van maritieme aard. China en Thailand hebben al laten weten dat de aankoop van onderzeeërs de vertrouwensrelatie tussen de landen in de regio verstoort en tot een nieuwe wapenwedloop kan leiden. De bevelhebber van de Maleisische marine meent echter dat de vrede in de regio gediend is met de nieuwe wapens.
Dat Maleisië net opkrabbelt uit de economische crisis die het land in 1997 trof, is een andere reden om vraagtekens te zetten bij de levering. Overheidsgelden zouden beter elders geïnvesteerd kunnen worden. Andere materieelprojecten van Maleisische krijgsmacht verlopen overigens weinig soepel vanwege de financiële problemen.
Tenslotte kan de wapenleverantie niet door de beugel vanwege het autocratische regime van Mahathir dat op grove wijze mensenrechten schendt. Dat mocht onlangs ook de voormalig tweede man, Anwar Ibrahim, aan den lijve ondervinden. Ooit beoogd opvolger van de premier, is hij nu, na een schijnproces dat in augustus werd afgerond, voor 15 jaar bajesklant. De levering van een dergelijk belangrijk wapensysteem zal zeker worden opgevat als politieke steun.
Ondanks de carte blanche die de RDM van Economische Zaken kreeg, laat een zegsman van het bedrijf aan NRC-Handelsblad weten: 'De steun van de overheid is te vergelijken met het geven van een blaadje sla aan een olifant.' De man is wel erg kort van memorie. Hij lijkt te zijn vergeten dat de overheid de lokkertjes van de Zwaardvis-klasse, die indertijd voor 65 miljoen in de boeken stonden, voor 5 miljoen gulden aan de RDM verkocht. Bovendien verstrekte de overheid voor het ontwerp van de Moeraal een forse subsidie: 26 miljoen voor het ontwerp van de Moeraal-1400 klasse en 47 miljoen voor de Moeraal-1800.
Per slot van rekening mocht de RDM dit voorjaar deelnemen aan de Fairwind reis die de Nederlandse en Belgische marines maakten om de Nederlandse defensie-industrie een verkoopplatform in Zuidoost- en Oost-Azië te bieden. Bovendien is de kans groot dat de Nederlandse overheid de financiële risico's die bij deze levering worden gelopen via de Nederlandse Krediet Maatschappij (NCM) afdekt. Een beetje ondankbaar om dan zo te klagen over de steun van de overheid om deze exportonderzeeër te verkopen.
Laten we hopen dat de marketing afdeling van de RDM, ondanks alle steun, blijft falen zodat de RDM geen bijdrage levert aan de proliferatie van dit gevaarlijke wapen.
Bronnen:
o.a. NRC-Handelsblad 30 augustus 2000; Telegraaf 2 september 2000
(MB)
In het boek A People Betrayed: The Role of the West in Rwanda's Genocide van Linda Melvern geeft Boutros-Ghali zijn betrokkenheid toe. Als minister van Buitenlandse Zaken was het immers zijn baan wapens voor Egypte te verkopen. De deal werd nooit openbaar gemaakt; de wapens werden Rwanda binnen gesmokkeld als hulpgoederen.
Als VN-baas bekritiseerde Boutros-Ghali de vicieuze cirkel van de wereldwijde wapenhandel. "Deze gevoelloze trend moet worden herzien. Rijkere landen verkopen fabriceren en verkopen wapens aan armere landen met een flinke winst. De armere landen verliezen niet alleen hun schaarse inkomsten aan wapeninkopen, maar worden ook vaak slachtoffer van deze geïmporteerde geweldsinstrumenten," betoogde hij in 1996.
Bronnen:
o.a. The Observer, 3 september 2000
Bron: The Guardian, 14 juli 2000
In al het fusiegeweld speelt Nederland amper een rol van betekenis. Toch blijkt ons land om fiscale redenen als vestigingsplaats erg in trek. Zo is EADS een naamloos vennootschap (NV), met een statutair hoofdkwartier aan de Drentestraat 24 in Amsterdam. Amsterdam zal voornamelijk een papieren functie vervullen: alle belangrijke beslissingen worden vanuit de hoofdkantoren in Parijs en München genomen.
Het milde belastingklimaat spreekt meer wapenbedrijven aan. Thomson Marconi Sonar is eveneens een in Amsterdam gevestigde NV en Alcatel Submarine Systems BV heeft volgens de boeken het hoofdkantoor in Rijswijk staan. Ze bevinden zich in gezelschap van de Rolling Stones, Nike, Microsoft en ongeveer 6800 andere buitenlandse bedrijven die om dezelfde reden hun (Europese) hoofdkantoor in Nederland laten registreren. Met de voortschrijdende Europese eenwording is het alleen de vraag voor hoelang. Nationale belastingstelsels staan op de helling en vooral Nederland ondervindt van verschillende kanten kritiek vanwege de wel erg soepele bedrijfswetgeving.
Bronnen: o.a.: EADS-nv.net; defence-data.com
Sinds begin 1999 heeft Economische Zaken 180 miljoen gulden uitgekeerd aan bedrijven die mee willen doen aan de ontwikkelingsfase van de Joint Strike Fighter (JSF); wegens groot succes kwam daar in juni nog weer twintig miljoen bij. Wil Nederland vijf procent van de produktie voor zijn rekening nemen zal de regering met 2,8 miljard gulden over de brug moeten komen als bijdrage in de Amerikaanse ontwikkelingskosten van de JSF. Doet Nederland dat niet, is de 200 miljoen steun aan de industrie weggegooid geld, want zullen Amerikaanse orders voor Nederlandse componenten vrijwel zeker uitblijven. Zo lijkt de keuze voor de JSF al vanaf het begin onvermijdelijk, terwijl iedere maand weer nieuwe vraagtekens rijzen rond financiële en technische tegenvallers. Een hele reeks bedrijven doet met de ontwikkelingssubsidie een gooi naar participatie in het JSF-project; 46 subsidieaanvragen zijn inmiddels gehonoreerd.
Het al jaren slepende Trigat-antitankwapenproject moet het sinds september zonder Nederland doen. Groot Brittannië stapte een maand eerder al uit het samenwerkingsproject van enkele EU-landen. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, maar toch: 67 miljoen gulden weggegooid geld. Daarvan kwam de helft als ontwikkelingssubsidie terecht bij de Nederlandse industrie (vooral Fokker-Stork).
Damen Shipyards krijgt maximaal 165 miljoen gulden uit de staatskas mee voor de overname van marinewerf De Schelde. Eerder had minister Jorritsma (EZ) de Tweede Kamer voorgerekend dat de overname de overheid 105 miljoen zou gaan kosten. Uit vertrouwelijke stukken blijkt de privatisering nog toch weer duurder uit te pakken. Verder garandeert Defensie de afname van marineschepen bij De Schelde, goedkopere concurrenten of niet. Om die belofte gestand te doen zijn pas voor ruim honderd miljoen gulden twee nieuwe hydrografische onderzoeksschepen besteld.
Bronnen: o.a. VPRO Argos, 8 september 2000; Telegraaf en Trouw 22 augustus 2000
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
In 'Van Korea tot Kosovo' besteedt Christ Klep een heel hoofdstuk aan de Nederlandse bijdrage aan Unifil ('Stekkeren in Zuid-Libanon en de lessen'). Hij hekelt daarin de gebrekkige voorbereiding en het zwakke mandaat van deze VN-macht, met name het gegeven dat het zich niet mocht mengen in binnenlandse aangelegenheden en uitsluitend geweld mocht gebruiken voor zelfverdediging. Unifil zat letterlijk in de klem tussen Israël en de door dat land gesteunde christelijke milities in het gebied, enerzijds, en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) en andere Palestijnse groepen, anderzijds.
Dat Nederland voor de inzet in Libanon een heel tweeslachtige houding had over inzet heeft Klep al duidelijk gemaakt in zijn beschrijving van de besluitvorming over deelname aan de interventie van de Verenigde Naties in Korea. De achtereenvolgende regeringen richten zich voor de eigen veiligheid vooral op de atoomparaplu van de Verenigde Staten en de NAVO en zagen in een bovennationale organisatie als de VN veeleer een bedreiging dan een veiligheidsgarantie; een bedreiging dan vooral voor de eigen rol, die zij Nederland toedachten.
Daarnaast laat hij zien hoe de legerleiding en het ministerie van defensie stelselmatig aan de rem hangen in discussies over Nederlandse bijdragen aan VN-operaties. Waar Buitenlandse Zaken deze bijdrage wil gebruiken om de positie van Nederland als internationale mogendheid vast te houden - een argument dat ook bij het ingrijpen op de Balkan nog steeds werd aangevoerd - wijst defensie op de verplichtingen uit het NAVO-verdrag voor het onderhouden van de bondgenootschappelijke verdediging. VN-inzet zou hieraan te veel troepen onttrekken. En ook dat argument komt steeds terug.
Klep en Van Gils staan uitgebreid stil bij deze terugkerende discussie en de compromissen die daarvan het gevolg zijn, wanneer tot Nederlandse inzet voor VN-operaties besloten wordt.
De politieke discussies waarop zij ingaan spelen zich veelal ook in dit krachtenveld af. Wel leggen zij een verband tussen de Nederlandse opstelling bij het ontstaan van de Verenigde Naties - ons land zou slechts 'contre coeur' lid van deze organisatie worden, omdat het er, met reden, een bedreiging in zag voor de vrijheid van handelen in de koloniën. En die aarzeling heeft zeker een rol gespeeld bij de beperkte steun voor de VN-interventiemacht in Korea (1950-'55).
Van het bestaan van een serieuze politieke oppositie tegen de inzet van Nederlandse troepen in internationaal verband verneemt de lezer weinig. En wellicht was die er, buiten de CPN, in de jaren vijftig en zestig ook nauwelijks. In het - uitgebreide - personenregister zoekt men tevergeefs de namen van defensiewoordvoerders uit de linkse hoek. Maar zelfs de in brede kring geroemde discussie in GroenLinks over de steun van de kamerfractie aan de operatie Allied Force (voorjaar 1999) blijft onvermeld. Van schrijvers van een boek dat vanuit militaire hoek is geïnitieerd kan men wellicht weinig anders verwachten, als geschiedschrijving van de Nederlandse deelname aan vredesoperaties sinds 1945 heeft het daarmee een belangrijk manco.
Toch is dit een belangrijke uitgave. Dat belang zit dan in de eerste plaats in het volledige overzicht van de inzet van Nederlandse troepen, voor grote en kleine operaties. Liefst 38 maal heeft Nederland een bijdrage geleverd, uiteenlopend van een enkele inlichtingenofficier gedurende zes weken na de Suez-crisis tot de ruim 9753 militairen die in drieëneenhalf jaar in Unprofor (voormalig Joegoslavië) gediend hebben. Dat is - ongeacht het resultaat - geen geringe inzet.
Klep en Van Gils maken duidelijk dat de dubbele opdracht van de Nederlandse krijgsmacht voor NAVO- en VN-taken een belangrijke handicap is bij de inzet als vredesmacht. Met name de onwil bij defensie om in de opleiding en training consequent aandacht te besteden aan VN-vredestaken - de leiding blijft van mening dat troepen die opgeleid zijn voor hun NAVO-taak daarnaast aan een beperkte training voldoende hebben om ook voor VN-taken te kunnen worden ingezet - komt duidelijk over het voetlicht.
Het boek is ook van belang omdat het een beeld geeft van de afwegingen, die gemaakt moeten worden bij de besluitvorming over de inzet van Nederlandse troepen voor VN-acties. Het laat zien, dat politieke argumenten in de besluitvorming overwegen boven argumenten van militair-organisatorische aard, zoals dat hoort in een democratie, en dat daardoor niet altijd een optimale bijdrage geleverd is. Maar dat is natuurlijk ook het belangrijkste argument van de leiding van defensie bij zijn verzet tegen dergelijke operaties; en dat wordt in dit boek goed onderbouwd.
(TR)
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De tentoonstelling loopt van 26 augustus tot en met 29 oktober 2000 in:
Verzetsmuseum Zuid-Holland
Turfmarkt 30
2801 HA Gouda
Meer informatie:
Museum voor Vrede en Geweldloosheid
Hein van der Kroon
Minahassastraat 1
1094 RS Amsterdam
tel 020-6273005
e-mail: vredesmuseum"at"worldmail.nl
Website: www.ddh.nl/org/aom
www:.stelling.nll/insudok
tel: 073-6221308
e-mail insudok"at"planet.nl
Bestellen:
PIOOM
Wassenaarseweg 52
2333 AK Leiden
071-5273861
fax 5273815
e-mail: pioom"at"rulfsw.leidenuniv.nl
wegpagina: www.fsw.leidenuniv.nl/w3_liswo/pioom.htm
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina