VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 11, nummer 1, 2002
VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 11, nummer 1, 2001
VD AMOK
verschijnt vijf maal per jaar en wordt uitgegeven door stichting VD AMOK.
Voor de inhoud van met naam ondertekende stukken zijn de auteurs verantwoordelijk.
Copyright
Overname van artikelen uit het lopende nummer is uitsluitend toegestaan na toestemming van de redactie. Overname van artikelen uit eerder verschenen nummers is toegestaan onder bronvermelding en toezending van een bewijsexemplaar aan de redactie.
Adres redactie en abonnementenadministratie
VD AMOK
Obrechtstraat 43
3572 EC Utrecht
tel. 06-14127779
e-mail: vdamok"at"antenna.nl
Redactie
Hans Christian Bouton (fotoredactie), Kees Kalkman, Karel Koster, Guido van Leemput, Tjark Reininga, Egbert Wever
Fotografen en illustratoren
Hans Bouton, Tim Dirven, Kadir van Lohuizen
Vormgeving
René Oudshoorn, Egbert Wever
Drukker
Drukkerij De Dageraad, Den Haag
Verder werkten aan dit nummer mee
David Jan Donner, Frank Slijper, Fred van der Spek, Clemens Raming, Meindert Stelling, Bas van der Plas, Jelena Stiller, Martin Broek, Jan Schaake.
Abonnementen
Een abonnement is minimaal € 14,- per jaar.
Een steunabonnement is minimaal € 18,-.
Over te maken op giro 1308126 t.n.v. Vereniging Dienstweigeraars, Utrecht.
Nieuwe abonnementen schriftelijk aanmelden. Wacht met betaling op toezending acceptgiro.
Opzegging uitsluitend schriftelijk vóór aanvang van het kalenderjaar.
Losse nummers kosten € 3,- (€ 4,50 inclusief porto).
Advertenties
Tarieven en opgave bij de redactie.
Sluitingsdatum volgend nummer
12 april 2002
Het heeft er alle schijn van dat het Irak van Saddam Hoessein nog dit jaar een nieuw oorlogsdoelwit wordt van de Amerikaanse regering. Al sinds oktober 2001 wordt op diverse niveaus in Amerikaanse veiligheidskringen vinnig gediscussieerd over de vraag of Irak nu ook kan worden aangevallen. Was het Irak dat verantwoordelijk kan worden gesteld voor de miltvuurbrieven in de VS? Ja, zegt de oorlogspartij van minister van defensie Rumsfeld. Nee, zegt de CIA. Beschikt Irak nog over massavernietigingswapens, nadat het op last van een VN-controlecommissie jarenlang onderdelen van dergelijke wapens heeft moeten vernietigen. Ja, zegt oudcontroleur Butler. Nee, zegt een andere ex-controleur, Ritter. Is de antiterrorisme resolutie no. 1368 van de VN bruikbaar om tegen een land met massavernietigingswapens en haar leider te gebruiken? Ja, zegt de partij van Rumsfeld. Nee, zeggen bijvoorbeeld ook Engeland, Rusland en Frankrijk.
De regering Bush bepaalt de agenda en het tempo ervan en zet de internationale verhoudingen naar haar hand. De paria Saddam Hoessein is een bruikbaar werktuig om een Amerikaanse machtspolitiek in de hele wereld mogelijk te kunnen maken. En zeer weinigen in binnen- en buitenland zullen erom rouwen als het regime van Saddam Hoessein verdwijnt.
Al jaren liggen er verschillende politieke en militaire modellen klaar om aan het regime in Bagdad een einde te maken. Politiek gezien staat bij de Amerikanen de zogenoemde leiderschapswisseling centraal. De laatste maanden is gezocht naar een voor de Amerikanen bruikbaar alternatief voor Saddam Hoessein. In Denemarken heeft men in een asielzoekercentrum een geschikte kandidaat gevonden. Generaal Nizar Khazarji wil Saddam best opvolgen. Dat mensenrechtenorganisaties de staat Denemarken vragen Khazarji voor een tribunaal te brengen vanwege persoonlijke verantwoordelijkheid bij flagrante mensenrechtenschendingen tegen de Iraakse bevolking, weerhoudt de VS niet om hem in Bagdad op de troon te willen zetten. De regering Bush is het geenszins te doen om een democratisch systeem in Irak in te voeren. Bush wil een bruikbare dictator in Bagdad. Amerika wil een militair-politieke operatie beginnen zonder de verhoudingen in Irak of andere delen van het Midden-Oosten te democratiseren. De burgers van Irak hebben zeker niets in te brengen.
In de internationale pers verschijnen nu data over het te verwachten begin van de militaire operatie. Israëlische bronnen spreken van mei, Russische houden het op september. Vice-president Cheney gaat in maart op toernee in het Midden-Oosten om de plannen mee te delen.
Wellicht lukt het de VS Saddam Hoessein spoedig van zijn troon te jagen. Hoeveel doden en schade dat gaat kosten is onduidelijk en lijkt onbelangrijk voor Bush. Ondertussen dient er ondanks de beperkte machtswijzigingen in Bagdad toch vanuit te worden gegaan dat de verhoudingen in het hele Midden-Oosten ernstig gaan schuiven. De na de Eerste Wereldoorlog getrokken staatsgrenzen zullen met een nieuwe oorlog direct worden bedreigd. Turkije zal in dit scenario tegenstribbelend meedoen. Iran wordt nu al, als lid van een denkbeeldige as van het kwaad, gewaarschuwd geen gebruik te maken van de situatie. Anders krijgt het met de VS te maken.
Alleen het Israël van Sharon lijkt wel mee te willen werken om Saddam te verjagen. Wat dit alles betekent voor het lot van de Palestijnse politieke aspiraties, de Koerden in diverse staten of de bevolking van Irak is hoogst onzeker. Grote onzekerheid breekt ook aan voor de NAVO. Ook de Europese NAVO-landen kunnen alleen onder protest aan de militaire avonturen van het nieuwe oorlogszuchtige Amerikaanse programma meedoen. Zoniet, dan wordt aan de NAVO als effectieve organisatie definitief een einde gemaakt. En daarmee wordt een nieuwe fase in de wereldpolitiek ingeluid.
Op zaterdag 16 februari kwamen een honderdvijftigtal vredesactivisten en geïnteresseerden naar de fraaie bovenzaal van Felix Meritis om inleidingen van diverse experts over de nieuwe oorlog aan te horen en met hen in discussie te gaan. Meer dan een tussenbalans kon het volgens de organisatoren niet zijn. En inderdaad valt er veel af te dingen op het overheersende beeld dat met de snelle ineenstorting van het Taliban-regime in elk geval de eerste fase van de oorlog tegen het internationale terrorisme met succes is afgesloten. En naar welke strijdtonelen de blik zich in de komende tijd zal verplaatsen is nog verre van duidelijk.
Als eerste nam de emeritus-hoogleraar internationaal recht aan de Vrije Universiteit Paul de Waard het woord. Onder het motto "Angst is een slechte raadgever in de nieuwe oorlog" hield hij het doortimmerde en vrij academische betoog dat van hem verwacht mocht worden. Hij schetste de juridische gang van zaken na de terroristische aanslagen in de VS. Daarbij kwam de Veiligheidsraad er nog het beste af. In de op 28 september aangenomen resolutie 1373 lag de nadruk tenminste op juridische actie - berechting van daders, organisatoren en sponsors. Wel vond De Waard de verwijzing in de resolutie naar het Amerikaanse recht op zelfverdediging "overbodig", want daarmee werd de ruimte gecreëerd voor het Amerikaanse militaire optreden.
Veel bonter had de NAVO het gemaakt, die met de afkondiging van artikel 5 kritiekloos de VS volgde en daarmee betrokken dreigt te worden in de Amerikaanse strijd tegen de zogeheten schurkenstaten. De hele indeling in goede staten en schurkenstaten zag De Waard als een grote bedreiging voor de onpartijdige toepassing van het volkenrecht.
De Waard concludeerde dat niet het volkenrecht de speelruimte van de internationale politiek bepaalt maar omgekeerd de internationale machtsverhoudingen de speelruimte van het volkenrecht. Het volkenrecht is bovendien geheel gericht op conflictbeslechting tussen staten, terwijl in de huidige tijd conflicten tussen volkeren onderling en tussen groepen personen en staten een steeds grotere rol gaan spelen. Een pleidooi vanuit de zaal om het volkenrecht dan maar helemaal af te schaffen vond De Waard echter te ver gaan. Enigszins retorisch riep hij het Platform tegen de Nieuwe Oorlog op de wortel van het kwaad ook bij zichzelf te zoeken. Door in een vroegtijdig stadium te werken aan conflictbemiddeling kan later militair ingrijpen voorkomen worden.
Vervolgens behandelde Werner de Haan, als politiek econoom verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, de economische achtergronden van de nieuwe oorlog. In een orthodox marxistisch verhaal, met als enige concessie aan het publiek dat hij het woord imperialisme niet in de mond nam, legde hij de nadruk op de tegenstellingen tussen de VS, Europa en Japan als verborgen agenda voor de nieuwe oorlog, die gaat om grondstofen en het behoud van de technologische voorsprong van de VS. Via hun definitie van een voortdurend veranderende As van het Kwaad proberen de Amerikanen hun wereldwijde belangen veilig te stellen en de concurrentie af te troeven. Interessant was het verschil dat De Haan maakte tussen de echte multinationals, zoals Shell en Unilever, die overal tussendoor fietsen en zelf belangrijke spelers zijn op wereldschaal en het middelgrote exportkapitaal dat vooral werkt via regionale bundelingen zoals de EU en op het Amerikaanse continent NAFTA. De Haan zag eigenlijk geen nieuwe oorlog maar vooral een interkapitalistische strijd die in de diepte al woedde en nu via militaire acties naar buiten breekt.
Een reactie uit de zaal: "Fijn dat anti-amerikanisme weer mag, maar laten we ons eigen koloniale verleden niet vergeten. Zo wordt er dit jaar het 400-jarig jubileum van de VOC gevierd, waarbij een tegengeluid wel op zijn plaats is."
De middag begon met opnieuw een juridisch onderwerp. Professor Theo de Roos, hoogleraar strafrecht in Leiden, behandelde de bedreiging van de burgerrechten door de strijd tegen het internationale terrorisme. Bij hem gingen alle lampjes knipperen toen premier Kok het woord 'oorlog' in de mond nam naar aanleiding van de aanslagen in de VS. Ook in de ogen van strafrechtgeleerden is dit bepaald geen onschuldig woord, het houdt in dat tal van beschermende regels uit het strafrecht opzij worden gezet en vervangen door een soort noodtoestand.
De nieuwe situatie heeft wat betreft de vrijheidsrechten niet zozeer een ommekeer gebracht als wel een aanmerkelijke versnelling van al eerder ingezette ontwikkelingen. Kijk maar naar het uitleveringsrecht, dat wordt uitgehold, niet alleen door het nieuwe arrestatiebevel op Europees niveau, maar ook door al jaren geleden gesloten verdragen, die nu worden toegepast.
Onder aanvoering van co-referent Yücel Yesilgöz ("Als je naar de geschiedenis kijkt is de staat de grootste terrorist") stortte de zaal zich vervolgens in het debat over de definitie van het begrip terrorisme, één van de meest levendige delen van het symposium. Er werd geroepen om een reactie van de rechterlijke macht (waarvan Theo de Roos binnenkort in een bescheiden plaatsvervangend raadsheerfunctie deel zal gaan uitmaken) op de dreigende uitzetting van een Catalaanse onderzoeker die ervan wordt beschuldigd informatie over extreem-rechts aan de ETA te hebben doorgespeeld. Men vroeg zich af of een vergadering als het symposium in de toekomst ook als een terroristische bijeenkomst kon worden aangepakt. Alleen de oprichting van het internationaal strafhof tegen oorlogsmisdaden en de vervolging van Pinochet en Bouterse kon daarna nog een lichtpuntje vormen.
Inmiddels enigszins geplaagd door uitlopen van het programma in de tijd kwam ten slotte Karel Koster van ons eigen VD AMOK aan het woord over de politiek-militaire achtergronden. Hij vergeleek de huidige Amerikaanse politiek met de hoofdfiguur in de Hollywoodfilm Falling Down waarin Michael Douglas als op hol geslagen kleinburger een spoor van vernieling trekt door Los Angeles. Met het niet onbelangrijke verschil dat er niemand is om de VS te stoppen. In een compact betoog gaf hij vervolgens een overzicht van de nieuwe oorlog in vogelvlucht. Het gaat allang niet meer om een oorlog tegen het terrorisme maar om de neutralisering van al die landen die de Amerikaanse hegemonie in de weg staan. Daarmee wordt afgestapt van het systeem van internationale verdragen zoals dat tot nu toe min of meer werkte.
Co-referent Nangyala Arsala, evenals een aantal figuren uit de nieuwe Afghaanse regering geschoold aan de vroegere Amerikaanse universiteit van Beiroet, verwoordde goed de dilemma's van democratische Afghanen in de huidige situatie. Ze wantrouwen de krijgsheren en de Amerikaanse oorlogsmethodes. Anderzijds denken ze dat Afghanistan hiermee een laatste unieke kans heeft gekregen om uit de problemen te komen, mits de Europese landen de wederopbouw blijven steunen.
Een deel van de zaal vond de betogen van beide heren nog te genuanceerd. Er werd op gewezen dat in de VS momenteel mensen aan het roer staan die echt op oorlog uit zijn.
Al met al erg knap van de organisatoren dat ze zoveel onderwerpen op een enkele dag zo grondig hebben samengevat. Alleen de mediakritiek kwam wat te weinig aan zijn trekken. Misschien iets voor een volgende gelegenheid?
Op basis van een op 23 september 2001 vastgesteld Manifest tegen de 'Nieuwe Oorlog' - "Rechtvaardigheid, geen wraak" vonden zondag 30 september een landelijke manifestatie, en op 20 oktober een demonstratie plaats. De eerste versie van het Manifest was als bijlage bij VD AMOK 2001 no 3 & 4 gevoegd. De tekst is op 13 januari 2002 door de lidorganisaties van het Platform geactualiseerd. Hieronder het geactualiseerde Manifest.
Oorlog is geen goed antwoord op het terrorisme
De schokkende terreuraanslagen op 11 september 2001 hebben aanleiding gegeven tot een oorlog tegen het Taliban-regime in Afghanistan en groepen van het Al Qaida-netwerk. Grootscheepse bombardementen door de Verenigde Staten en militaire steun aan Afghaanse strijdgroepen hebben geleid tot verdrijving van de Taliban en installatie van een nieuwe, voorlopige regering. Er breekt hopelijk een betere tijd aan voor de Afghanen, maar zeker is het niet gezien de reputatie van de groepen die nu aan de macht zijn. Duidelijk is daarentegen dat het militaire geweld naast combattanten ook duizenden burgerslachtoffers heeft gemaakt en dat het einde van het gewapend conflict nog niet in zicht is. Veel mensen sterven door honger, kou en banditisme, als gevolg van de oorlog. Tienduizenden vluchtelingen leven in kritieke omstandigheden, zonder adequate hulp. De Afghaanse bevolking heeft dus al een hoge prijs betaald voor de oorlog en deze prijs loopt nog steeds op.
Rechtvaardigheid, geen wraak
De rechtsstaat is gebaseerd op het intomen van wraak en eigenrichting. De gekozen weg van de oorlog gaat hier lijnrecht tegen in. Er is geen rechtvaardiging voor te vinden in het Handvest van de Verenigde Naties. De Verenigde Staten hebben gekozen voor een strijd buiten de VN-organisatie om. Zij leiden een gelegenheidscoalitie waaraan zij geen enkele verantwoording hoeven af te leggen. De berechting van terroristen en hun eigen optreden houden zij buiten de internationale rechtskaders. De gekozen weg ondermijnt de grondslagen van het internationaal recht. Het versterkt de neiging tot wraak en eigenrichting, ook bij andere reeds langer bestaande conflicten, en vergroot daardoor de kans op nieuwe oorlogen op andere plaatsen in de wereld.
Neem de voedingsbodem van het terrorisme weg
Militaire acties zullen geen einde maken aan het terrorisme. De keuze voor militaire acties vloeit voort uit de bestaande machtspositie en de arrogantie van de macht, waarbij alleen de slachtoffers aan eigen kant tellen. Het terrorisme maakt juist gebruik van de verbittering en woede over de onmacht. Het bombarderen van enkele terroristische cellen vernietigt hooguit die cellen, maar niet alle, en zeker niet de voedingsbodem van het terrorisme. De terroristen kunnen niet tegengehouden worden door de dreiging met geweld. Nodig is het te werken aan oplossingen die ongelijkheid en repressie in de wereld wegnemen, zodat mensen niet langer hun toevlucht zoeken in het terrorisme.
Creëer geen nieuw vijandbeeld
In het kielzog van de oorlog is in de Westerse landen een neiging tot versimpeling ontstaan in het beeld van de Islam en haar aanhangers. Terroristisch geweld wordt geassocieerd met een godsdienstige richting in plaats van met de particuliere motieven van een specifieke terreurbeweging. De strijd tegen terrorisme dreigt zo te ontsporen in een "strijd tussen beschavingen". Dit brengt de multiculturele samenleving in gevaar.
Verdedig de burgerrechten
Vijandbeelden worden gecreëerd, en angst en onzekerheid worden politiek gemanipuleerd om burgerrechten in te perken. In de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, en sinds de eurotop in Laeken ook in de landen van de Europese Unie zijn de bevoegdheden van Justitie om mensen op te pakken verregaand uitgebreid. Tevens zijn er tekenen, met name in de VS, die erop wijzen dat er maatschappelijk steeds minder ruimte is voor kritische geluiden en onwelgevallige informatie. Elementaire uitgangspunten van de rechtsstaat dreigen daardoor in het geding te komen.
Geen verdere escalatie
Invloedrijke kringen in de VS en elders ijveren voor een uitbreiding van oorlogsgeweld naar andere landen. Dit is een heilloze weg omdat daardoor nog meer burgerslachtoffers zullen vallen en de instabiliteit in de wereld toeneemt. Op de achtergrond spelen het conflict over de toegang tot de olie- en gasvoorraden rond de Kaspische Zee en de belangen van defensie-industrieën. Nederland dient geen militaire steun te geven aan de escalatie, maar zich in te zetten voor de beëindiging van militaire acties.
De zaak van de vrede ziet er, mondiaal gezien, na 11 september 2001 nog minder rooskleurig uit dan daarvoor. Je kunt echter de oorlogsdynamiek waarmee we te maken hebben, ook als een kans voor de anti-oorlogsbeweging zien. Hoe ziet die kans eruit? Valt ze te benutten? Laten wij, deelnemers aan die beweging, daarover nadenken en discussiëren.
De devaluatie van het krijgsbedrijf
Historisch gezien is er alvast een ding dat ons bemoedigen kan. De oorlog is niet meer wat ze geweest is. Tot in de vorige eeuw gold oorlog voeren als een onderdeel van het internationale machthebbersspel. Als de oorlogskaart bovenkwam stortte het geweld zich meedogenloos over de mensen uit. "Van pest, hongersnood en oorlog, verlos ons Heer," werd er in de kerken gebeden. Daarnaast was er de verheerlijking van het oorlogsgeweld. Drama, heroïek en glorie. Sterven voor het vaderland. De oorlog als een vat vol spannende gebeurtenissen.
Het is nog te vroeg om hierover in de voltooid verleden tijd te spreken. Zo kende Amerika na 11 september een opbloei van vaderlandsliefde. Wel kun je vragen tegen hoeveel ellende het hedendaagse patriottisme nog bestand is, met name wanneer deze op de televisie wordt getoond. En vooral: tegen hoeveel gesneuvelden aan eigen kant. Ook de lijdzame aanvaarding heeft zijn beste tijd gehad. Als de weerstand tegen hun oorlog groeit, zullen de machthebbers dat merken. Al zegt dat nog niet - ik pendel weer naar de andere kant - dat het volk in opstand komt. Denk aan de acties tegen de kruisraketten: twee megademonstraties en bijna vier miljoen handtekeningen. Maar dat de raketten wegbleven was daar niet aan te danken.
Conclusie: er tekent zich, op z'n minst in de westelijke wereld, in het bewustzijn van de mensen een afwending van de oorlog af. Deze mist echter diepgang en standvastigheid. De politieke elites moeten er rekening mee houden, maar als het erop aankomt walsen ze er overheen. Om het de anti-oorlogsbeweging mogelijk te maken bewapenings- of oorlogsplannen te dwarsbomen, zal de afkeer van de oorlog bij veel meer mensen tot een doordachte, stabiele en ook strijdbare vredesgezindheid moeten uitgroeien.
Supermacht is supermacht
De kans op die vooruitgang lijkt nu grondig verstoord. De verwoesting van de Twin Towers heeft in Amerika een massale oorlogszuchtige reactie ontketend die het bewind van Bush de gelegenheid gaf om de band tussen veiligheid en militaire macht met een forse ruk aan te halen. In een mum van tijd stond er een oorlog tegen het Talibanregime op stapel. Van de Europese bondgenoten werd onvoorwaardelijke steun geëist en verkregen.
In Nederland begon Wim Kok met te pleiten voor een waardige reactie maar toen hij begreep wat Bush wilde, riep hij dat het oorlog was. Het complete politieke establishment haastte zich daarop om hem militair de vrije hand te geven, zonder ook maar de schijn op te houden dat het ging om een kwestie waarover moest worden nagedacht. Toch zou bezinning geen overbodige luxe geweest zijn. Met de WTC-torens is de Amerikaanse veiligheidsdroom ingestort. Het land is kwetsbaar gebleken in het hart van zijn imperiale macht. Het supermachtschap heeft zich als een bron van onveiligheid ontpopt. Door onverdroten op het recht van de sterkste te bouwen, blijven Bush c.s. voedsel geven aan verzet tegen de Amerikaanse machtspolitiek. In al of niet terroristische uitingen daarvan zullen zij aansporingen zien om deze politiek met kracht door te zetten.
In het kamp van de Europese bondgenoten worden intussen kritische geluiden vernomen. Maar Amerika's supermachtschap blijft buiten schot. In de politieke wereld is een supermacht een supermacht zoals een berg een berg is.
Buitenspel
Stel dat er in Nederland een open discussie over veiligheidsproblemen bestond . Wij antimilitaristen zouden dan sterk staan met onze stelling, dat oorlog tegen het terrorisme van Bush, geen goed antwoord is op de terreur van 11 september 2001. Maar in feite komen we er niet aan te pas.
Het is het recht van de sterkste dat uitmaakt waarover er op het politieke podium te discussiëren valt. De behoefte aan militaire dominantie bindt Europese landen aan elkaar en bindt Europa aan de VS. Kritiek en stellingnames die deze saamhorigheid in gevaar brengen zijn taboe. Zo disciplineren de grote machthebbers de kleinere, disciplineren regeringen partijen, partijen hun achterban, en schotelen de media het volk voor wat er te beoordelen overblijft. Daar komt bij dat het volk in grote meerderheid zijn veiligheid en welvaart graag door militaire overmacht beschermd wil zien. Het is als je het bovenstaande overziet niet vreemd dat er meer kritiek op de oorlog van Bush bestaat dan er animo is om tegen Nederlands deelname daaraan ten strijde te trekken.
De verdoezeling
Het is dus inderdaad nodig dat er binnen de anti-oorlogsbeweging over de te volgen strategie wordt nagedacht. Maar waar gebeurt dat? Ik wil een kritisch geluid laten horen over het Manifest tegen de 'nieuwe oorlog', dat twee weken na de aanslagen landelijk werd gepubliceerd door het Platform tegen de 'nieuwe oorlog'. Hier volgt een citaat uit dat manifest.
'Wij (...)maken ons dan ook zorgen over een militaire campagne onder leiding van de Verenigde Staten, waarbij zelfs het gebruik van kernwapens 'niet uitgesloten' is. Wij vrezen dat Nederland, als NAVO-bondgenoot, in deze oorlogshandelingen wordt meegezogen en roepen de Nederlandse regering op om zich in te spannen voor een alternatieve reactie.
NEEM DE VOEDINGSBODEM VAN HET TERRORISME WEG
Militaire vergelding zal geen einde maken aan het terrorisme. Terrorisme is alleen effectief te bestrijden door de problemen op te lossen die de voedingsbodem ervan vormen. Terrorisme maakt gebruik van uitzichtloosheid die voortkomt uit sociale ongelijkheid en repressie (...). De internationale gemeenschap moet zich niet laten verleiden tot steun aan militaire acties, maar moet (in VN-verband) een bijdrage leveren aan het vreedzaam oplossen van conflicten in de wereld, zoals in het Midden-Oosten.
WRAAK IS GEEN WAARDIGE REACTIE'
Het klinkt redelijk maar er wordt langs de werkelijkheid heen gepraat. De schrijvers brengen militaire acties alleen in verband met wraak en vergelding. In het hele manifest reppen ze met geen woord over zelfverdediging. Ze verzwijgen dat de strijd tegen ongelijkheid en repressie geen soelaas op korte termijn biedt. Verder houden ze zich van den domme door een regering die glashard voor solidariteit met Bush gekozen heeft op te roepen om zich voor een alternatieve reactie in te spannen. Tenslotte zwijgt het manifest over het onvermogen van de internationale gemeenschap om via de VN conflicten op te lossen - met name conflicten waarin grote mogendheden partij zijn.
De auteurs behandelen de lezer als iemand die bewerkt moet worden om zijn of haar verontrusting over de naderende oorlog om te zetten in een stellingname tegen die oorlog. Conform deze opzet vermijden ze iedere verwijzing naar motieven die iemand van die keus kunnen weerhouden. De verhoopte medestanders worden niet benaderd als mensen die zelfstandig willen oordelen en kiezen en daarom zicht proberen te krijgen op de problemen die hen aangaan.
De lezer kan in dit blad een nieuwe versie van het Manifest vinden, die evenwichtiger is dan de eerste. Maar ook deze tekst wil geen echt manifest worden. Daarvoor heeft ze teveel het karakter van een kanselboodschap, een boodschap die tegen de gezagspositie van de boodschapper(s) aanleunt. De tekst fungeert als doorgeefluik. Polemisch vuur en krachtige argumentatie ontbreken. De kanselboodschap houdt waarheden aan de mensen voor, benoemt dwalingen en gevaren en stelt vast wat er gebeuren moet. Dat zou zijn uitwerking niet moeten missen. De ervaring leert het tegendeel.
Het isolement van de verzetscultuur
Je kunt het Manifest tegen de 'nieuwe oorlog' als een poging zien om een tekst te produceren die niet alleen de bestaande aanhang van de anti-oorlogsbeweging activeert. De schrik van lezers voor radicale retoriek wordt ontzien. Maar de retoriek bevestigt eerder het isolement van de beweging dan dat ze er de oorzaak van is. Die ligt in de verzetshouding als zodanig.
Globaal genomen bestaan er tot dusver twee strategieën voor het omgaan met de tegenspraak tussen het inzicht dat de oorlog niet deugt en de politieke praktijk: aanpassing en verzet. De aanpassingsstrategie kiest voor het relativeren van de tegenspraak. Dat wordt nodig geacht om het negatieve oordeel over de oorlog toch enigszins op het politieke proces te kunnen laten inwerken. Het onaanvaardbare van de oorlog wordt in tactvolle termen verpakt, men voert rechtvaardigende omstandigheden aan, wijst op stukjes vooruitgang en waarschuwt tegen een te groot optimisme. Op het moment echter, dat de politiek de weg van het geweld inslaat staan de aanhangers van deze strategie met lege handen. Zo hebben het IKV en Pax Christi na 11 september de vredesvlag gestreken en zich aangesloten bij de kruistocht van Bush.
De verzetshouding benadrukt juist de tegenspraak. Ze berust op een identificatie met het morele oordeel over de oorlog, in naam waarvan het machthebbersgeweld wordt aangeklaagd. Door het uitdragen van de verzetshouding hoopt men de weerstand bij anderen tegen bewapenings- en oorlogsprojecten te activeren. Maar mensen die het met de machthebbers eens zijn, of verzet zinloos vinden, moeten eerst door argumenten tot andere gedachten worden gebracht. En daarbij werkt de verzetshouding contraproductief. De weerstand die deze oproept minimaliseert de wellicht toch al geringe ontvankelijkheid bij de ander voor het antimilitaristische betoog. Zo eindigt dat in preken voor eigen parochie.
En het wordt er niet beter op wanneer in dat betoog de tegenspraak van de werkelijkheid niet aan bod komt. De burger ziet dat als een teken van wereldvreemdheid. Op dit kardinale punt biedt het Manifest tegen de nieuwe oorlog geen vooruitgang. Beide versies ontwijken de discussie met de motieven die mensen binden aan de oorlogspolitiek van de VS.
Twee mensbeelden
Ik denk hierbij niet aan een doelbewuste opzet. Er is eerder een bewuste keuze nodig om een geijkte stelregel te laten vallen. De geijkte stelregel voor politieke campagnes luidt: probeer anderen tot het door jou gewenste gedrag te brengen door motieven die tot dat gedrag aansporen te activeren en te versterken, terwijl je alles wat iemand daar vanaf kan houden negeert of van een negatief stempel voorziet.
Dit manipulatieve mensbeeld van de reclame en de propaganda klopt niet met de opgave van de anti-oorlogsbeweging zoals ik ze geformuleerd heb: bevorderen dat de afkeer van de oorlog, die zich in het politieke bewustzijn van deze tijd aftekent, diepgang en doorzettingskracht krijgt. Het mensbeeld dat daarbij past is wat je het emancipatoire mensbeeld kunt noemen: het beeld van mensen die zelfstandig willen oordelen en kiezen. En die dus niet gediend zijn van teksten die hen met probleemversluierend taalgebruik daarin tegenwerken.
Nu de vraag naar de politieke gebruikswaarde van dit mensbeeld. Daar valt op af te dingen. Heeft, wie zijn aanhang onder de weloverwogen kiezende mensen zoekt, de slag om het getal niet bij voorbaat verloren? En wie van deze mensen zal zich nog voor een vorm van politiek engagement laten porren?
Dit zijn reële bedenkingen maar er staat iets tegenover. Het ontbreekt niet aan mensen die, al is het wellicht ten onrechte, zichzelf kritisch genoeg vinden om o.a. over politieke zaken een eigen mening te vormen. Dat zijn mensen die zich niet met propagandistische middelen in een straatje willen laten duwen dat hen niet aanstaat en nattigheid voelen als er geen open kaart gespeeld wordt. De anti-oorlogsbeweging zou moeten proberen zulke kritisch ingestelde personen voor zich te winnen in plaats van hen af te stoten.
De strategie van de kritische dialoog
Ik had mij voorgenomen om mijn kritiek op het manifest in een alternatieve tekst te laten uitmonden. Het is echter naar mijn idee nu niet het juiste moment om met een manifest tevoorschijn te komen. De oorlog verkeert in een fase van beperkte militaire activiteit. Een alternatief manifest kan beter worden afgestemd op de situatie zoals die zich rondom een nieuwe geweldsgolf zal ontwikkelen. Omdat er aan twee kanten behoefte is aan nieuw geweld zal deze waarschijnlijk niet lang uitblijven. Dan zal ook blijken wat de aankondigende waarde is van het huidige gerommel in de verhouding tussen Amerika en de Europese NAVO-landen.
Dit is geen aansporing om het voorlopig kalm aan te doen. De heersende bezorgdheid over het geweld dat in de lucht hangt kan worden gebruikt een aanval in te zetten op de bestaande non-discussie in de politieke wereld over de uitgangspunten van het Nederlandse veiligheidsbeleid. Dat is, gezien de controlemacht van het politieke establishment, een moeilijke opgave. Maar we hoeven de mensen van het establishment niet terwille te zijn door ons te concentreren op activiteiten die getuigen van de behoefte om hen te dwingen het oorlogspad te verlaten en waar zij zich dus weinig van aan hoeven te trekken.
De benadering die mij voor ogen staat noem ik de strategie van de kritische dialoog. Hier volgt een kort signalement ervan.
De gebeurtenissen van 11 september 2001 waren dramatisch en staan in ons geheugen gegrift. Terroristen maakten met de door hen gekaapte lijnvliegtuigen volkomen willekeurige slachtoffers in de Verenigde Staten van Amerika. Het is begrijpelijk dat in de VS om een krachtdadige reactie werd gevraagd. Het is evenzeer begrijpelijk dat de Amerikaanse regering aan die vraag wilde tegemoetkomen. Een overheid heeft immers tot taak de veiligheid van de burgers zoveel mogelijk te waarborgen. Maar dit moet uiteraard binnen het kader van het recht plaatsvinden. Een overzicht van de juridische omstandigheden.
Vastgesteld moet worden dat de VS van meet af aan een verkeerde koers hebben gekozen. Het militair optreden tegen Afghanistan is volkenrechtelijk onaanvaardbaar. Het gaat hierbij om zowel de normen inzake het recht tot oorlog, het ius ad bellum, als het recht dat beperkingen oplegt aan de middelen en methoden van oorlogvoering en dat bescherming beoogt te bieden aan de slachtoffers daarvan, ius in bello, hierna: humanitair oorlogsrecht.
Recht tot oorlog
Eén van de grote verworvenheden van de twintigste eeuw is het volkenrechtelijk geweldverbod. Dit geweldverbod is het absolute verbod om geweld tegen andere staten te gebruiken, behoudens ingevolge ofwel de zelfverdediging ofwel een beslissing van de Veiligheidsraad om militaire middelen te gebruiken. Dit geweldverbod is niet in één keer gevestigd. De ontwikkeling daartoe is al begonnen tijdens de Vredesconferenties te Den Haag van 1899 en 1907. Een belangrijke stap werd in 1928 gezet, toen de aanvalsoorlog werd verboden. Na de Tweede Wereldoorlog werd dat verbod herbevestigd en aangescherpt in het Handvest van de Verenigde Naties (Handvest).
Tot de verplichtingen die het Handvest oplegt aan de lidstaten, behoort het afzien van bedreiging met en gebruik van geweld tegen enige andere staat (art. 2, vierde lid). Internationale geschillen moeten op vreedzame manier worden opgelost (art. 2, derde lid). Dit laatste neemt niet weg dat staten het inherente recht hebben op zelfverdediging (art. 51). Indien zij het slachtoffer zijn van een gewapende aanval, mogen zij zich daartegen verdedigen totdat de Veiligheidsraad de maatregelen heeft getroffen die nodig zijn voor het handhaven van internationale vrede en veiligheid. Voor het overige mogen staten uitsluitend in opdracht van de Veiligheidsraad militair geweld tegen andere staten hanteren (artt. 42 en 25). De Veiligheidsraad is bij uitsluiting bevoegd alle vereiste maatregelen, inclusief militaire, te treffen die noodzakelijk zijn voor de handhaving en het herstel van de internationale vrede (artt. 41 en 42). Deze bevoegdheid bestaat zodra er sprake is van een situatie die wordt gekwalificeerd als een bedreiging van de internationale vrede, als een inbreuk daarop of als agressie (art. 39).
Staten mogen dus uitsluitend zelfstandig tot het gebruik van militair geweld overgaan, indien zij het slachtoffer zijn van agressie. Dit laatste begrip is nader omschreven in resolutie 3314 (XXIX) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (hierna: resolutie 3314). Deze definitie van agressie is volgens het Internationaal Gerechtshof een weergave van het gewoonterecht, zodat staten daaraan zondermeer zijn gebonden. Resolutie 3314 verruimt het begrip agressie in die zin dat daaronder niet alleen acties van staten vallen, maar ook acties die aan een staat kunnen worden toegerekend en die worden uitgevoerd door niet-reguliere strijdkrachten (art. 3, onderdeel g). In voorkomend geval dient dan te zijn voldaan aan de volgende vier criteria:
Geen gewapende aanval
De september-aanslagen waren geen gewapende aanval (agressie) door de reguliere strijdkrachten van een staat. Zij werden uitgevoerd door een terroristische organisatie, mogelijkerwijs de Al-Qaida beweging. Dit betekent dat slechts dan van een gewapende aanval zoals bedoeld in art. 51 van het Handvest kan worden gesproken, indien is voldaan aan alle hierboven genoemde vier criteria van resolutie 3314. Hierover kan het volgende worden opgemerkt.
De terroristen die de Amerikaanse lijnvliegtuigen kaapten, waren geen met militaire wapens uitgeruste groepen (waren zij wel voorzien van militaire wapens, dan zouden zij niet eens tot de passagierstoestellen zijn toegelaten). Zij hebben evenmin een actie ondernomen met militaire middelen, toen zij de gekaapte vliegtuigen binnenvlogen in gebouwen (een lijnvliegtuig is geen militair middel). Verder ging het niet om een invasie, bombardement, blokkade of een aanval op de strijdkrachten van de VS (het Pentagon is een departement van openbaar bestuur, geen militair hoofdkwartier, terwijl het World Trade Centre evenmin een militair hoofdkwartier herbergde). Bovendien wordt de Al-Qaida beweging niet gestuurd door een staat. Voorts was er geen wezenlijke betrokkenheid van een staat bij de Al-Qaida beweging, aangezien die betrokkenheid verder moet gaan dan het leveren van wapens, logistieke steun of andere hulp. Dat dergelijke steun of hulp onvoldoende is, blijkt uit een uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Op grond hiervan dient te worden geconcludeerd dat in het geheel niet is voldaan aan de voorwaarden om de september-aanslagen als agressie te kunnen aanmerken.
Overigens, ook naar de mening van de Veiligheidsraad ging het bij de september-aanslagen niet om een gewapende aanval op de VS. In resolutie 1368, die de Veiligheidsraad reeds op 12 september 2001 aannam, zijn die aanslagen weliswaar in de meest scherpe bewoordingen veroordeeld, maar werden zij gekwalificeerd als een bedreiging van de internationale vrede en veiligheid. De Veiligheidsraad sprak dus niet over "inbreuk op de internationale vrede" of over "agressie", de twee andere en ernstiger situaties die in art. 39 van het Handvest worden genoemd.
NAVO en zelfverdediging
Terwijl de Veiligheidsraad op 12 september 2001 duidelijk te kennen gaf dat er geen sprake was geweest van een gewapende aanval op de Verenigde Staten, vergaderde ook de NAVO-raad over de september-aanslagen. Dit hoewel de in de NAVO-raad vertegenwoordigde landen allen lid zijn van de VN en derhalve gebonden aan het oordeel van de Veiligheidsraad (art. 25 Handvest). Ook het NAVO-verdrag zelf verwijst uitdrukkelijk naar het Handvest. Het is dan ook vanzelfsprekend dat de term "gewapende aanval" in art. 5 van het NAVO-verdrag, niet anders mag worden uitgelegd dan de overeenkomstige term in art. 51 van het Handvest.
Maar op 12 september verklaarde de NAVO-raad dat de september-aanslagen zouden worden aangemerkt als een actie die onder de reikwijdte van art. 5 van het NAVO-verdrag valt, indien zou worden vastgesteld dat zij vanuit het buitenland werden gestuurd. Deze bewoording alleen al geeft aan dat de NAVO weinig zorgvuldig omging met het geweldverbod. De terminologie "vanuit het buitenland werden gestuurd" is buitengewoon vaag en geeft zeker niet aan dat nauwlettend de hand zou worden gehouden aan de criteria van resolutie 3314. Bovendien spreekt de NAVO-raad niet met zoveel woorden over "gewapende aanval", maar over een "actie die valt onder de reikwijdte van art. 5 van het NAVO-verdrag". Dit laatste wijst op een extensieve interpretatie van het begrip "gewapende aanval". Een dergelijk interpretatie is niet toegestaan. Dit omdat het recht op zelfverdediging een uitzondering is op het verbod om militair geweld te gebruiken tegen een andere staat, terwijl het een algemeen aanvaard rechtsbeginsel is dat uitzonderingen op een hoofdregel niet extensief mogen worden uitgelegd. Een extensieve uitleg van een uitzondering zou immers afbreuk doen aan de hoofdregel zelf.
Op 2 oktober werd vervolgens door de NAVO-raad vastgesteld dat er sprake was geweest van een actie die onder de reikwijdte van art. 5 van het NAVO-verdrag valt. Deze conclusie werd bereikt op grond van de overwegingen dat Osama bin Laden en de Al-Qaida organisatie betrokken waren bij de september-aanslagen, en dat er banden bestonden tussen Al-Qaida en de Taliban. Het is echter zonneklaar dat deze overwegingen geen basis kunnen bieden voor een conclusie dat er sprake zou zijn geweest van agressie of van een gewapende aanval.
Geen opdracht van V-raad
Over de tweede vraag inzake het ius ad bellum, of de Veiligheidsraad heeft besloten tot gebruik van militaire middelen, kunnen we kort zijn. In resolutie 1368 van 12 september 2001 verklaarde de Veiligheidsraad zich bereid om alle vereiste maatregelen te treffen teneinde alle vormen van terrorisme te bestrijden. Vervolgens werd op 28 september resolutie 1373 aangenomen, waarin een aantal concrete maatregelen werd getroffen. In die resolutie werd niet gesproken over het gebruik van militaire middelen, laat staan dat daarin een machtiging zou zijn gegeven aan staten om militair geweld te gebruiken tegen een andere staat die het terrorisme zou steunen.
De september-aanslagen zijn niet als agressie aan te merken en vormen dus geen gewapende aanval in de zin van art. 51 van het Handvest. Er is geen besluit van de Veiligheidsraad om militaire middelen in te zetten tegen het internationaal terrorisme en de staten die dat terrorisme zouden steunen. Dit houdt in dat de VS en Groot-Brittannië met hun op 7 oktober 2001 begonnen aanval op Afghanistan het volkenrechtelijk geweldverbod hebben geschonden. Daarmee pleegden de VS en Groot-Brittannië het meest ernstige volkenrechtelijke misdrijf, dat van agressie.
Humanitair oorlogsrecht
Wat betreft het humanitair oorlogsrecht dienen zich tal van vragen aan. Zijn de doelen die worden aangevallen wel allemaal aan te merken als militaire doelen? Zijn de middelen die door de VS en het VK werden gebruikt wel in overeenstemming met de vereisten die voortvloeien uit de beginselen en bepalingen van het humanitair oorlogsrecht? Is de behandeling van gevangengenomen leden van strijdgroepen wel rechtmatig?
Een aantal vragen valt op dit moment nog niet te beantwoorden, omdat de vereiste gegevens niet bekend zijn. Ten aanzien van enkele aangelegenheden valt wel wat met zekerheid te zeggen. Het gaat hierbij in de eerste plaats om het gebruik van clusterbommen en ten tweede om de manier waarop gevangenen worden behandeld door de VS.
Gebruik van clusterbommen
Bij het gebruik van clusterbommen wordt een groot aantal kleine bommetjes verspreid. Het is een ervaringsgegeven dat veel van die bommetjes niet direct ontploffen. Dit betekent dat lang nadat een bombardement met clusterbommen heeft plaatsgevonden, de aldus verspreide bommetjes nog steeds slachtoffers maken. De bommetjes ontploffen bij aanraking en zijn als zodanig "blinde" wapens, die geen onderscheid kunnen maken tussen strijdenden en leden van de burgerbevolking. Talloze burgers worden het slachtoffer.
Het voorgaande houdt in dat door gebruik te maken van clusterbommen, de betrokken staten willens en wetens aanvaarden dat na de aanval blinde wapens op het strijdterrein achterblijven. Het gebruik van blinde wapens is onverenigbaar met het beginsel van het humanitair oorlogsrecht dat te allen tijde onderscheid moet worden gemaakt tussen de strijdenden en de burgerbevolking.
Behandeling gevangenen
Met betrekking tot de behandeling van gevangengenomen leden van strijdgroepen, of dit nu Taliban-strijders zijn of leden van Al-Qaida, geldt het uitgangspunt dat zij als krijgsgevangenen dienen te worden behandeld. Dit ingevolge de Conventie van Genève inzake krijgsgevangenen. Bestaat er twijfel of iemand wel als krijgsgevangene moet worden aangemerkt, dan dient hij als zodanig te worden behandeld totdat zijn status door een rechtbank is vastgesteld. Voor het overige geldt, kort samengevat, dat krijgsgevangenen onder alle omstandigheden op menslievende wijze moeten worden behandeld.
Ten aanzien van de oorlog in Afghanistan zijn evenwel tal van incidenten te melden die onverenigbaar zijn met in het bijzonder de Conventie van Genève inzake krijgsgevangenen. Incidenten die zich overigens niet beperken tot het optreden van de VS en Groot-Brittannië. Hier wordt echter uitsluitend ingegaan op de Amerikaanse verantwoordelijkheden.
Krijgsgevangenen werden in het fort Qala-i-Janghi bij Mazar-i-Sharif door een CIA-medewerker bedreigd met de dood. De opstand van krijgsgevangenen in dat fort werd met behulp van ondermeer Amerikaanse luchtaanvallen neergeslagen, hetgeen het gebruik van disproportioneel geweld inhoudt. Elders werden krijgsgevangenen door Amerikaanse grondtroepen geboeid en geëxecuteerd. Ook werden krijgsgevangenen mishandeld en onder grote druk gezet om meer te vertellen dan waartoe zij verplicht zijn. De status van krijgsgevangene wordt onthouden aan de Al-Qaida strijders, zonder dat een rechtbank een uitspraak heeft gedaan omtrent hun status. Dit zijn allemaal schendingen of ernstige schendingen van de genoemde Conventie van Genève.
De VS maken zich op diverse punten, met name bij de behandeling van krijgsgevangenen, schuldig aan inbreuken op het humanitair recht. Zij zijn dus verantwoordelijk voor diverse oorlogsmisdaden.
Nederlandse steun
De Nederlandse regering heeft zich achter de Amerikaans-Britse aanval op Afghanistan geschaard. Ook verleent zij feitelijk hand- en spandiensten, zodat zij zich tot medeplichtige maakt aan de misdaad van agressie. Hiermee schendt de Nederlandse regering niet alleen het internationaal recht, maar voldoet zij ook niet aan haar grondwettelijke taakopdracht om de internationale rechtsorde te bevorderen (art. 90 Grondwet).
Inmiddels heeft president Bush in zijn recente State of the Union aangegeven de oorlog tegen het terrorisme te willen voortzetten. Daarbij werden niet alleen de staten bedreigd die het terrorisme zouden steunen, maar ook de staten die uit vrees voor het terrorisme zouden afzien van de vereiste maatregelen tegen terroristische organisaties. Bush dreigde ook met ingrijpen op het grondgebied van de laatstbedoelde staten. Hiermee is een frontale aanval ingezet op de huidige internationale rechtsorde.
Voor sommige Europese politici was dit een signaal om Bush te kritiseren. Maar zelfs van deze kritiek wenst onze minister-president Kok niet te horen. De vraag is dan ook welk gewicht onze regering toekent aan de internationale rechtsorde en aan haar grondwettelijke verplichting die rechtsorde te bevorderen.
"De strijd die de Russische Federatie voert in Tsjetsjenië is een strijd tegen het terrorisme." Met die woorden verklaarde president Jeltsin de start van de tweede Tsjetsjeense oorlog in 1999. Vladimir Poetin kwam mede dankzij deze oorlog aan de macht. Toen kon men nog niet weten hoe actueel de 'strijd tegen terrorisme' na 11 september 2001 zou worden.
Onder dekking van de Amerikaanse 'oorlog tegen terrorisme' heeft Poetin een geweldige vooruitgang geboekt met de Russische militaire campagne in Tsjetsjenië. De Amerikaanse president Bush bleek het zelfs met Poetin eens te zijn dat terroristen die banden hebben met Osama bin Laden, tegen de Russen vechten in de opstandige moslimrepubliek binnen de Russische Federatie. Deze terroristen moesten volgens Bush brought to justice en de Amerikanen steunen de Russen in hun strijd in Tsjetsjenië.
De tweede Tsjetsjeense oorlog begon op 5 september 1999. Niet gehinderd door het trekken van lessen uit het Tsjetsjeense trauma van 1994-1996 en de falende militaire operaties in dat gebied, beantwoordde de Russische militaire top de situatie in de regio met harde militaire acties, bedoeld om 'de bandieten uit te roeien'. Aanvankelijk volgde de Russische defensietop de strategie van de NAVO-operaties rond Kosovo. Zware luchtaanvallen waren het gevolg en een grondoorlog werd op beperkte schaal gevoerd. Ziekenhuizen, marktpleinen, vluchtelingenstromen en moskeeën werden door de Russen gebombardeerd en aangevallen en duizenden Tsjetsjeense burgers gedood. Honderdduizenden Tsjetsjenen zijn van huis en haard verdreven. Meer dan 4000 Russische soldaten, vaak jonge dienstplichtigen, kwamen om en meer dan 13.000 raakten er gewond.
Onderworpen volk
Maar ondanks alle retoriek van George W. Bush en Vladimir Poetin zijn de Tsjetsjenen niet te vergelijken met de Taliban of Al Qaida. De Tsjetsjenen zijn geen terroristische groepering of een extreem-orthodoxe islamitische beweging, maar een volk dat in de 19e eeuw door de Russen werd onderworpen en sindsdien zocht naar het herkrijgen van de vrijheid.
Tijdens de bijeenkomst van de leden van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) van begin 2000 in Moskou hield toen waarnemend Russisch president Poetin al een vurig pleidooi om een gezamenlijke strijd te voeren tegen 'internationaal terrorisme, extremisme en separatisme'. Het was voor eenieder duidelijk dat hij sprak over Tsjetsjenië, maar Poetin gunde tevens een kijkje in zijn verborgen agenda.
Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie benadrukten Russische leiders het belang van een democratiseringsproces. Deze woorden waren vooral bedoeld om Westerse steun te krijgen, want in de jaren die volgden op het einde van de Sovjet-Unie is van een democratiseringsproces geen sprake geweest. Sinds de benoeming van Poetin tot president is zelfs een omgekeerde trend ingezet: onder het motto van de strijd tegen terrorisme en extremisme vindt er een versterking plaats van de staatsmacht. Maar waar het in wezen om gaat is het tegengaan van een (verdere) afbrokkeling van de Russische Federatie en een Moskouse suprematie binnen de lidstaten van het GOS.
Strategisch belang
Met het uitbreken van de tweede Tsjetsjeense oorlog is wederom duidelijk geworden dat de Noordelijke Kaukasus het meest instabiele deel van de Russische Federatie is. Na de oorlog in Tsjetsjenië van vier jaar geleden was het reeds voorspelbaar dat de Noordelijke Kaukasus een probleemgebied zou blijven. Het gaat hier niet om het vestigen van een islamitische republiek, zoals in de propaganda wordt verkondigd, maar er spelen veel zwaarwegender belangen een rol in deze strategische regio.
Het strategisch belang van de Kaukasus voor de Russische Federatie is gelegen in de aanwezigheid van de oliepijpleiding die de olie uit het Azerbaidzjaanse deel van de Kaspische Zee vervoert naar de exportgebieden. Oliemaatschappijen, en vooral westerse, hebben al miljarden geïnvesteerd in de export van deze olie, zodat een conflict op de Kaukasus ook de directe geostrategische belangen van de Verenigde Staten, Europa en Japan kan bedreigen. De pijpleiding Bakoe-Novorossiisk loopt via Tsjetsjenië. Wanneer deze leiding niet operationeel is heeft Azerbaidzjan het recht op opslagfaciliteiten in de Dagestaanse havenstad Makhachkala aan de Kaspische Zee. Zowel de Russische Federatie als Azerbaidzjan en het Westen hebben dus groot belang bij rust in de regio. De Russische minister van brandstof en energie, Viktor Kalyuzhni, opperde al dat de mogelijkheden worden onderzocht om een oliepijpleiding aan te leggen die het Tsjetsjeense grondgebied mijdt. Eerder pleitte Poetin al voor dezelfde optie. Probleem is alleen de financiering: naar schatting is er 200-250 miljoen dollar voor nodig.
Georgië, dat zelf al jaren kampt met binnenlandse afscheidingen in Abchazië en Zuid-Ossetië, doet alle moeite uit het conflict te blijven, maar haar grondgebied bij de grens met Tsjetsjenië werd reeds gebombardeerd door de Russische luchtmacht en ook werd Georgië door de Russen ervan beschuldigd via haar grens met Tsjetsjenië wapens aan de rebellen te leveren. Voor Armenië betekent een conflict aan de zuidgrens van de Russische Federatie een bedreiging van de economie en handel. De wegen voor export naar Rusland zijn gesloten, evenals de invoer van essentiële Russische energie. Door de Azerbaidzjaanse blokkade van Armenië, gesteund door Turkije, is Rusland de enige energiebron voor het land.
Economische en sociale crisis
De verwoesting van de economie in de regio als gevolg van het langlopende Tsjetsjeense conflict in 1994-96 en de huidige oorlog heeft in grote mate bijgedragen aan de economische en sociale crises die de hele Noordelijke Kaukasus in haar greep houden. De erfenis van het Tsjetsjeense conflict, talloze ontheemden, grote hoeveelheden wapens en landmijnen, openlijke anti-Russische gevoelens in de hele regio, heeft gezorgd voor een groeiend potentieel voor het uitbreken van oorlog en opstand. De sociale en politieke ineenstorting in de regio heeft ook geleid tot het vrijwel ontbreken van wetshandhaving en veiligheid. De opleving van de (georganiseerde) misdaad zonder effectieve wettelijke tegenmaatregelen heeft ertoe geleid dat het wapenbezit onder de bevolking sterk is toegenomen. Deze situatie ontwikkelde zich vanaf het eind van de Tsjetsjeense crisis in 1996 en culmineerde in talloze ontvoeringen en wijdverbreide berovingen in de regio. Ook de oliepijpleiding uit Bakoe via Tsjetsjenië naar de Russische haven Novorossiisk bleek een melkkoetje. Door het simpelweg aftappen kwam de olie beschikbaar voor illegale wederverkoop. Als gevolg hiervan was de pijpleiding voor het grootste deel van de afgelopen twee jaar buiten gebruik en werden er vragen gesteld over de operationele bruikbaarheid van deze leiding als voornaamste exportroute voor olie uit Azerbaidzjan.
Nieuwe leuzen
Poetin's campagne om de Russische Federatie bijeen te houden met inzet van zware militaire middelen werd aanvankelijk gevoerd onder het motto om de Tsjetsjeense onafhankelijkheidsbeweging de kop in te drukken en een halt toe te roepen aan de verbreiding van het islamitisch fundamentalisme. De repressie tegen nationale onafhankelijkheid viel niet goed bij de lidstaten van het GOS, die tien jaar geleden zelf deel uitmaakten van de Sovjet-Unie en net zelf ervaren wat nationale onafhankelijkheid betekent.
En de strijd tegen toenemende invloed van de islam is in Rusland, met een groeiend islamitisch bevolkingsdeel, ook al geen helder argument. Bovendien blokkeert het de Russische pogingen om haar invloed te herstellen in met name Centraal-Azië waar de landen een overwegend islamitische bevolking hebben.
Vandaar dat de Tsjetsjeense oorlog nu gevoerd wordt onder de noemer 'strijd tegen bandieten, terroristen en extremisten', redenen die zowel in het GOS als in het Westen nauwelijks niet legitiem genoemd kunnen worden en na 11 september 2001 zelfs de meest geloofwaardige reden om een harde repressieve strijd te voeren. Dat verklaart tevens waarom het Westen zich niet harder opstelt in haar afkeuring van de Russische campagne in de Noordelijke Kaukasus.
Amerikaanse troepen zijn op de Filippijnen aangekomen voor hun jaarlijkse oorlogsspel met het Filippijnse leger. Dit jaar wordt met scherp geschoten, op levende doelen. Wat is dan nog het spelelement?
Het conflict op Mindanao duurt al jaren en heeft een zeer ingewikkelde geschiedenis. Mindanao, het meest zuidelijke en op een na grootste eiland van de Filippijnen, werd tot vijftig jaar geleden voornamelijk bewoond door inlanders die ofwel hun traditionele geloof hadden behouden ofwel tot de islam bekeerd waren. De laatste vijftig jaar heeft de Filippijnse regering grootschalige immigratie vanuit andere delen van de Filippijnen gestimuleerd. De migranten waren veelal christenen (rooms-katholieken), die met diverse lokkertjes werden gestimuleerd zich op dit eiland, dat rijk is aan grondstoffen, te vestigen. Zo gaf de regering hun grond in eigendom, hoewel zij daartoe het recht niet had en die grond veelal door de inheemse bevolking gebruikt werd.
Een beleid dat de immigranten voortrok, en de groeiende verpaupering van de islamitische gemeenschappen - hier ook wel Moro's genoemd - zaaiden grote ontevredenheid. Bij veel bewoners groeide afkeer deel uit te maken van de Filippijnen. Het land heeft een lange koloniale geschiedenis: driehonderd jaar werd het door de Spanjaarden bezet gehouden en vijftig jaar door de Amerikanen, waarna het na de Tweede Wereldoorlog onafhankelijk werd. De islamitische gebieden op Mindanao werden echter nooit volledig in deze koloniën geïntegreerd, al hadden de Amerikanen hierbij meer succes dan de Spanjaarden. De economische verschillen tussen moslims en christenen en de harde hand waarmee de regering tegen de Moro-gemeenschappen optrad, leidden in de late jaren zestig tot de burgeroorlog, die sindsdien is blijven woeden.
Het is een slepende burgeroorlog van lage intensiteit, die al vele jaren gaande is maar slechts weinig doden geëist heeft, zeker in vergelijking met conflicten in Rwanda of Sri Lanka. Op verschillende momenten hebben zich gewapende groepen afgescheiden van het oorspronkelijke Moro National Liberation Front (MNLF), dat in de jaren zestig is ontstaan. In de jaren zeventig splitste het Moro islamic Liberation Front (MILF) zich af, een meer religieuze factie van het vooral politiek georiënteerde MNLF. Begin jaren negentig ontstond de beruchte Abu Sayyaf Groep. Alle bewegingen hebben als uiteindelijk doel een zelfstandige islamitische staat, maar ze bewandelen zeer uiteenlopende wegen om dat doel te bereiken.
Lucratief
In 1996 heeft het MNLF een vredesakkoord met de regering gesloten, waarbij het autonomie boven onafhankelijkheid verkoos. Het MILF is sinds ruim zes maanden in onderhandeling. Beide groepen claimen hun strijd binnen strikte regels te voeren en geen burgers als doelwit te hebben gebruikt. Dit ideaal hebben zij echter niet volledig gerealiseerd.
De Abu Sayyaf Groep heeft daarentegen meer weg van een groep bandieten, voor wie ontvoeringen een lucratieve handel is en die zich verschuilt achter de roep om een zelfstandige islamitische staat. Ze kwam voor het eerst in het nieuws in 2000, toen zij een groep westerse en Maleisische toeristen ontvoerde van een vakantie-eiland voor de kust van Borneo. Dit bleek een zeer lucratieve daad, die de Abu Sayyaf Groep uiteindelijk twintig miljoen dollar van de Libische regering opleverde, in ruil voor de vrijlating van de gijzelaars. Natuurlijk kreeg ze niet het hele bedrag: de onderhandelaars namen een aandeel voor hun bemoeienis en volgens sommigen heeft ook de toenmalige president een deel van de koek gekregen.
Het dringt weinig tot de internationale media door dat ontvoering op de Filippijnen een lucratieve zaak is. De meeste slachtoffers zijn Chinees-Filippijnse zakenlieden die, zoals in veel Zuidoost-Aziatische landen, een groot deel van de economie beheersen en in grote welvaart leven. Maar zo nu en dan worden ook buitenlanders en Filippino's die over geld beschikken - zoals artsen - gevangen genomen. De ontvoerders lijken in dit gebied goed beschermd.
Diversiteit
De vrede en autonomie op Mindanao, die het resultaat waren van de onderhandelingen, zijn grotendeels mislukt. De hoogst noodzakelijke toegezegde ontwikkeling is niet op gang gekomen, vooral vanwege corruptie, niet zozeer door gebrek aan geld. Iedereen lijkt hier voor vrede; de bevolking raakt er niet over uitgepraat en iedereen steunt de vredesdemonstraties en -manifestaties. Desondanks blijft de vrede een fata morgana. Oppervlakkig gezien lijkt iedereen voor vrede, maar de structuren die de onrechtvaardigheid schiepen die de bevolking tot de meest wanhopige daad - burgeroorlog - gebracht heeft, blijven onaangetast.
Op het eerste gezicht lijkt hier sprake van een religieus conflict, tussen christenen en moslims. Maar dat gaat voorbij aan de dieper liggende oorzaken, die ik hiervoor heb proberen te schetsen. Er bestaat echter wel, vooral aan christelijke zijde, een gebrek aan bereidwilligheid om met diversiteit om te gaan, vooral in geloofskwesties. Dit blijkt er bijvoorbeeld uit dat zelfs de meest goedwillenden varkensvlees eten in gezelschap van islamitische kameraden. De meerderheid moet zich nog het gevoel eigen maken voor de behoeften van de minderheid, en dat is een grote kloof die de verzoening van de beide gemeenschappen verhinderd.
Burgerwacht
Corruptie tiert alom op de Filippijnen welig; ze bestaat overal en raakt iedereen. Het lijkt er sterk op, dat er twee structuren bestaan, een formele en een informele, een zichtbare en een onzichtbare. De onzichtbare, informele, structuur beheerst alles, dat is het probleem.
Een voorbeeld hiervan. De burgemeester van de stad Davao vroeg zogenaamde criminelen hem "te helpen in de strijd tegen de drugs". Onlangs publiceerden de televisie en een plaatselijke krant de namen van meer dan honderd van deze mensen. Een aantal van hen is sindsdien gedood door het Davao Death Squad, een burgerwacht die het op zich genomen heeft de stad van "ongewenste elementen" te ontdoen. Niemand weet wie deze burgerwachten zijn, maar het is een publiek geheim dat de politie en militairen erbij betrokken zijn. Het is dan ook dit DDS dat de misdaad en de drugsproblematiek aanpakt; de rechterlijke macht staat op een zijspoor. De meeste slachtoffers zijn kinderen die op straat leven.
Een ander voorbeeld is de opgelaaide strijd tussen Abu Sayyaf en het Filippijnse leger. In mei 2001 maakte Abu Sayyaf een groep gijzelaars, waarvan zij er nog steeds drie vasthoudt. Sindsdien zit het leger haar op de hielen; 7000 militairen houden zo'n honderd leden van Abu Sayyaf vast op een klein eiland. Maar er gaan diverse verhalen dat het leger door Abu Sayyaf wordt betaald, want het wekt grote verbazing dat 7000 militairen honderd rebellen niet zouden kunnen vinden en overmeesteren.
Structuren
De problemen waarvoor Mindanao en de Filippijnen staan zijn ingewikkeld en moeilijk volledig te doorgronden. Het zou te ver gaan ze hier volledig te beschrijven, maar ik heb geprobeerd om lezers die niet van deze zaken op de hoogte zijn een indruk te geven van de problemen waarvoor het eiland staat. Deze problemen zullen niet verdwijnen als Abu Sayyaf door de Filippino's of door het Amerikaanse leger verslagen wordt. De problemen en de oplossingen daarvoor zijn te vinden in de onrechtvaardige structuren, die de ene groep ten koste van de andere bevoordelen. En daarvoor bestaat geen gemakkelijke of snelle oplossing.
Eind januari kwamen in het Europese Parlement te Brussel ruim 300 vredesactivisten bijeen tijdens een conferentie voor vrede en mensenrechten. Er werd niet één keer, maar minstens tien keer gesteld dat anti-Amerikanisme niet tegen de Amerikaanse bevolking, maar tegen haar regering was gekeerd. Dat zo vaak open deuren moeten worden ingetrapt geeft aan dat ondanks alle peptalk de positie van de vredesbeweging zwak is. En er waren veel bekenden. Veel te veel bekenden. Een kritisch verslag.
Full spectrum dominance en het antwoord daarop, full spectrum resistance, waren de trefwoorden voor de conferentie. De term full spectrum dominance is overgenomen uit de publicaties van de ruimtetak van het Amerikaanse leger en staat voor de wens van de Verenigde Staten militair te kunnen heersen ter land, op zee, in de lucht en de ruimte, kortom overal ter wereld. Tegenpeptalk leidde de conferentie in. Vervolgens zouden drie werkgroepen volgen over interventies en full spectrum dominance, raketschilden en de derde over al het overige: dienstweigeren, wapenhandel, verarmd uranium etc. In Brazilië vond op hetzelfde moment een conferentie van de antiglobalisten (noot 1) plaats. Daar waren tussen de 50.000 en 60.000 mensen bijeen voor een 700-tal werkgroepen.
Antiglobalisten
Dit laatste was geen toeval. Een van de wensen van de organisatoren was het verbinden van de vredesstrijd met de strijd van de antiglobalisten. Geen onmogelijke opgave. Bij de antiglobalisten is zeker na de oorlog in Afghanistan volop aandacht voor het militarisme. Volgens een verslag van de bijeenkomst in Porto Alegre in Brazilië was er in "vrijwel iedere sessie of workshop ongeloof over de plannen van de Verenigde Staten om het defensiebudget fors te verhogen." Titia Ketelaar, Huiswaarts met hoop in het hart, Porto Alegre 6 februari 2002 (per email).
Gek genoeg kwamen deze militaire uitgaven op de conferentie in Brussel niet of nauwelijks aan de orde. Zowel in de openings- als afsluitingssessies en in de werkgroepen (raketschild en 'overige onderwerpen') is hier niet over gesproken. Dat is een belangrijke omissie in het programma. Nu beschreef de conferentie vooral de dreigende en gevaarlijke ontwikkelingen die plaatsvinden op het gebied van bewapening en niet een andere gevaarlijke ontwikkeling, het ontrekken van geld en middelen aan de civiele economie. In 1987, tijdens de Koude oorlog, gaven de Verenigde Staten 288 miljard dollar uit voor het leger. Nu is dat al 378 miljard. Na inflatiecorrectie ligt het niveau in 1987 nog iets hoger, maar als Bush zijn plannen doorzet is dit binnen 1 à 2 jaar ingelopen. De absurd hoge bewapeningsuitgaven van de jaren tachtig zogen niet alleen geld weg uit de rijke landen en sociale programma's in de Verenigde Staten. Ze leidden er ook toe dat landen versneld hun leningen terug moesten betalen, belangrijk in het ontstaan van de schuldenproblematiek die tot op de dag van vandaag een hoofdpunt is in de bijeenkomsten van de antiglobalisten. Op beide bijeenkomsten werd geconcludeerd: 'een betere wereld is mogelijk!' Als echter een samenwerking tussen antiglobalisten en vredesbeweging gewenst is dan volstaat het niet om de ijzeren vuist achter de onzichtbare hand van de markt te beschrijven, dan moet geformuleerd worden waar de een de ander versterkt en waar en voor wie dit negatieve consequenties heeft. Pas dan kan de veel zwakkere vredesbeweging een volwaardige partner in de strijd voor een andere wereld worden.
Activisten in de Verenigde Staten
Door bijna alle deelnemers van de openingssessie werd gesteld dat de banden tussen Europese en vredesactivisten uit de Verenigde Staten moeten worden versterkt. Een aanbeveling die voortkomt uit de voorbereidingsvergaderingen voor de conferentie of onderdeel zijn van de discussie in Groot-Brittannië. Want het viel op dat achter de tafel vrijwel uitsluitend Engelsen zaten. Ze spreken het gemakkelijkst Engels, de voertaal van de conferentie, en het initiatief kwam uit Engeland. De zetelverdeling in het panel lag daarom voor de hand en ook dit zal ook wel de achtergrond zijn dat de organisatie geen gelegenheid had gezien het persbericht waarmee de conferentie werd afgesloten in verschillende talen te publiceren. Een paar mensen van het continent aanspreken had zeker in deze kunnen voorzien. In de zaal zaten verder redelijk veel Belgen en Nederlanders. Er waren nauwelijks Duitsers, Fransen, Spanjaarden en Italianen.
Dit lijken toch geen landen om uit te vlakken en te vergeten. Of zijn ze onbelangrijk? Wel als je vindt dat de prioriteit moet liggen bij contacten met Amerikaanse activisten. Mogelijk dat het voorstel voor het versterken van de banden met Amerikanen voortkomt uit wensdenken, zoals verwoord tijdens de werkgroep over het raketschild: "Als we de bevolking van de Verenigde Staten aan onze zijde krijgen is het pleit gewonnen." Dank je de koekoek. De situatie in de Verenigde Staten is nog minder rooskleurig dan die in Europa en de vredesbeweging hier is al nauwelijks in staat een deuk in een pakje boter te slaan, ondanks haar grote gelijk.
Europa tegenover de Verenigde Staten
Tijdens een Europese conferentie zou de bespreking van Europa als tegenwicht tegen de militaristische en arrogante politiek van de Verenigde Staten voor de hand liggen. Dit gebeurde nauwelijks. Het is dan ook een onpopulair standpunt binnen grote delen van de vredesbeweging. Het lijkt erop dat men liever gaat lamenteren dan dat men zoekt naar een positie die enig effect kan hebben. Het streven naar een federaal Europa dat zich richt op diplomatie in plaats van bombarderen om zijn rol in de wereld uit te drukken is een benadering die de vredesbeweging een agenda geeft voor de komende jaren. En het streven naar een sociaal Europa (binnen de grenzen, maar ook buiten de grenzen) lijkt een aantrekkelijker perspectief dan het vrijwel uitsluitend wijzen naar de zwarte kanten van de politieke ontwikkelingen.
Afgelopen zomer ging het tijdschrift Foreign Affairs voor het grootste deel over het verschil tussen Europa en de Verenigde Staten en de mogelijke gevolgen die dit zou kunnen hebben voor het uiteendrijven van de Atlantische coalitie. Antony Blinken stelde dat Amerikanen kiezen voor indamming en Europeanen voor samenwerking. Deze uit zijn verband gerukte uitspraak mag wat simpel klinken, maar tijdens de Kosovo-oorlog werden in Europa de initiatieven ontplooid om een diplomatiek einde aan de oorlog te maken. Zo ook laat Europa Arafat niet vallen, omdat zonder Arafat zeker geen oplossing kan worden gevonden voor het conflict in het Midden-Oosten; en kiest Europa nog steeds, hoewel nauwelijks hoorbaar, voor een diplomatieke oplossing voor het conflict tussen Noord- en Zuid-Korea etc. Zie bijvoorbeeld Suzanne Daley, French Minister Calls U.S. Policy 'Simplistic', New York Times 07/02/'02. Een artikel dat niet alleen uitbarsting van de Franse minister van Buitenlandse Zaken Hubert Védrine noemt, maar een heel aantal aanvallen op de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten. Kritiek die door Powell gepareerd wordt met we luisteren wel, maar doen het toch als het in ons belang is. Dit betekent niet dat alles in Europa goed voor elkaar is. Verre van dat.
Een ander Europa
Positief was dat de Amerikaanse militaire politiek op de conferentie in een paar slagwoorden werd samengevat, het streven naar full spectrum dominance. Dat maakt snel duidelijk dat het niet (alleen) gaat over de strijd tegen het terrorisme, maar ook om de wereldwijde macht. In de strijd om de olievoorraden van centraal-Azië heeft het opzetten van militaire bases de Amerikanen in de regio zeker een voorsprong gegeven ten opzichte van anderen die streven naar de toegang tot deze oliebronnen en de positie ten opzichte van China is verder versterkt. Echter de vraag hoe hier oppositie tegen te voeren is met deze constatering niet beantwoord. Wel dat het belangrijk en noodzakelijk is. Die oppositie is zeker nodig. Immers binnen Europa lijkt een ontwikkeling naar een militaire macht niet denkbeeldig (economisch is de Europese Unie al groter dan de Verenigde Staten). Hierin komt de nadruk meer op een neoliberale aanpak te liggen, waarin de waarde van aandelen bijvoorbeeld van groter belang is dan een bedrijfspolitiek op lange termijn, of een sociale en vreedzame wereldmacht.
Europa is een onderdeel van de NAVO, overigens ook steeds meer een multinationaal statenverband dat door de Verenigde Staten wordt gepasseerd, omdat besluitvorming in Europa door overleg te traag gaat. Europa zet zijn eigen interventiemacht op, en Europa en de Verenigde Staten werken op tal van terreinen militair samen.
Het overgrote deel van de Europese bijdrage op het gebied van het raketschild wordt bijvoorbeeld samen met de VS uitgevoerd. Dat is een bewuste politiek vanuit Washington. Men wil Europa betrokken houden bij dit project en de kans dat daardoor het schurkenstaat-concept deel wordt van het Europese veiligheidsdebat is levensgroot aanwezig. Daaraan zitten een aantal kwalijke kanten. Mogelijk gaat Europa dan de wens van NAVO-secretaris Robertson volgen, "die iedere keer als hij zijn mond opendoet om meer geld voor defensie vraagt," zoals één van de spreeksters tijdens de conferentie stelde. Europa gaat mee op het pad van het militarisme en vergeet de diplomatieke poot. Echter, op de conferentie kregen de Amerikaanse ruimte- en kernwapenprogramma's de aandacht. Vanuit een fel anti-Amerikanisme wordt Europa vergeten. Wel werd niet één keer maar minstens tien keer gesteld dat dit Anti-Amerikanisme niet tegen de Amerikaanse bevolking, maar tegen de regering was gekeerd. Dat zo vaak open deuren moeten worden ingetrapt geeft aan dat ondanks alle peptalk de positie van de vredesbeweging zwak is.
De vraag kwam niet aan de orde of het oppositie voeren tegen een militair gericht Europa en het pleiten voor een sociaal en diplomatiek Europa niet uitdagingen kunnen zijn waaraan de Europese vredesbeweging een bijdrage voor een betere wereld kan leveren. Dat gebrek is jammer want ook binnen de elite hobbelt niet iedereen achter het unilateralisme van de Verenigde Staten en het Angelsaksische economische model aan. Een andere wereld is mogelijk, maar dan moet er wel een open debat mogelijk zijn, waarin openingen die de gevestigde politiek biedt ten volle worden benut op straat, door lobby en tijdens conferenties die niet alleen voor eigen parochie haar gelijk halen.
Rest van de wereld
Toch werd afgezien van het gehamer op contacten met Amerikaanse vredesactivisten een belangrijk onderwerp gemist. Wat wensen activisten in andere delen van de wereld eigenlijk. Ontwikkelingen in het Noorden staan niet los van ontwikkelingen in het Zuiden. Het opzetten van een consultatiemechanisme met mensen uit verschillende regio's, zoals Zuid-Amerika, Afrika, Midden-Oosten (tijdens de conferentie zeer politiek correct, maar eveneens verwarrend West-Azië genoemd), Zuid-Azië en Zuidoost- en Oost-Azië lijkt naast het versterken van de transatlantische banden een must.
Pal voor de verkiezingen heeft Paars 2 besloten in zee te gaan met Lockheed Martin's Joint Strike Fighter. Dat mocht geen verrassing heten, nadat al in het vorige kabinet duidelijk koers was gezet op dit Amerikaanse gevechtsvliegtuig. Het ontbreken van een maatschappelijk tegengeluid steekt schril af tegen de geoliede manier waarop de luchtmacht, Economische Zaken en de wapenindustrie het pleit in hun voordeel beslisten.
Nu de keus aan het parlement is, bieden een aantal vredesorganisaties en de SP alsnog verzet tegen de duurste militaire aankoop uit de Nederlandse geschiedenis. Hoopgevend is dat een groot deel van de publieke opinie de JSF vooralsnog als geldverslindende onzin ziet. Niet voor niets, aangezien alleen de industrie bij het kabinetsbesluit gebaat is. Terwijl legio vragen onbeantwoord zijn gebleven. Zo wordt de JSF misschien nog een factor van betekenis in de strijd om de gunst van de kiezer.
Dure grap
In december 1997, in de laatste maanden van het eerste Paarse kabinet, verschijnt het Regeringsstandpunt met betrekking tot de herstructurering en stimulering van de Nederlandse Luchtvaartcluster. De notitie is een reactie op het faillissement van Fokker en inventariseert welke mogelijkheden er zijn om de bestaande luchtvaarttechnologie voor Nederland te behouden. De conclusie luidt: de overheid zou de betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven bij internationale vliegtuigprogramma's moeten ondersteunen. De daad bij het woord voegend wordt een subsidieplan gelanceerd dat de overgebleven luchtvaartindustrie moest "positioneren". Men heeft daarbij twee projecten op het oog: de A380 jumbo-jet van Airbus en de Joint Strike Fighter (JSF). Paars 1 heeft voor die grap een slordige half miljard gulden (236 miljoen euro) over. Het nieuws haalt amper de krant. Ook in Den Haag blijft het stil. Zonder één kritische noot geeft de Tweede Kamer aan EZ en Defensie groen licht om 150 miljoen gulden (68 miljoen euro) beschikbaar te stellen aan de luchtvaartindustrie voor mededinging naar ontwikkelingopdrachten voor de Amerikaanse JSF; de rest gaat naar Airbus-projecten. De harde lessen van het Fokker-drama zijn blijkbaar niet doorgekomen. Opnieuw legt Nederland zich vast op financieel steunbeleid voor een amper levensvatbare sector. De subsidiepot is een doorslaand succes. Bedrijven zien ontwikkelingsprojecten voor tweederde of zelfs helemaal gesubsidieerd. Als er zoveel geld in is gestopt, hoe is dan de keuze voor een ander nog te verantwoorden, dat is in Den Haag niet een relevante vraag. Mede door de subsidieregeling is de JSF als opvolger van de F-16 grondig voorgekookt en een politiek nog amper te vermijden keuze geworden.
Vereenzelviging
In 1997 is de JSF voor de meest direct betrokken bewindslieden, minister Wijers van Economische Zaken en staatssecretaris Gmelich Meijling van Defensie, al lang veruit de favoriete kandidaat om de F-16 op te volgen. Gmelich Meijling werpt zich bij herhaling op als ambassadeur voor het JSF-project. In april van dat jaar zegt hij tegen een journalist van het Algemeen Dagblad: "Je vereenzelvigt je langzamerhand met het F16-dossier. Het is enig om zo'n rol te kunnen spelen." De voorziene deelname van de Nederlandse industrie aan de JSF noemt hij een "fantastische zaak". Het gerucht gaat dat zijn opvolger Van Hoof bij de overdracht een lege dossiermap vond met alleen een briefje: "Opvolger F-16: JSF!" Diezelfde week, op 16 april 1997, ondertekent Jan Fledderus, de directeur materieelbeleid van Defensie, met zijn Amerikaanse ambtgenoot op Soesterberg een ontwikkelingscontract over de JSF. Het stuk is een opstapje naar de regeringspolitiek en geeft de industrie het sein om contact te zoeken met hun Amerikaanse collega's. Op initiatief van de lobbyclub van de Nederlandse wapenindustrie, de NIID, was kort daarvoor al het Netherlands Industrial Fighter Replacement Platform (NIFARP) opgericht. Deelnemende bedrijven zijn ondermeer Fokker, Philips, het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR), TNO, Urenco, Delft Instruments en Hollandse Signaal (tegenwoordig Thales Nederland). Hoewel de naam anders doet vermoeden, richt NIFARP vanaf de oprichting alle pijlen op de JSF.
Van groot belang is ook het onderzoek dat consultancybureau Booz, Allen & Hamilton in opdracht van de regering uitvoert naar de mogelijkheden voor de industrie om in het JSF-project deel te nemen. Op basis van dit (vertrouwelijke) rapport zegt de regering reële mogelijkheden te zien voor de Nederlandse industrie om een slordige 5 miljard euro aan orders in de wacht te slepen. "Dit onder de voorwaarde dat reeds in 1998 een nationaal technologieprogramma wordt opgezet, waardoor de industrie een goede positie kan verkrijgen." Zoals dus gebeurt.
HSL, Betuwelijn en Deltawerken
"Een besluit over de vervanging van de F-16 moet echter nog worden genomen." Als een mantra duikt een dergelijke zin in de daaropvolgende jaren in ieder Kamerstuk over de opvolging van de F-16 op. Toch bestaat er lang geen andere serieuze optie meer. Het kabinetsbesluit van 8 februari 2002 vóór deelname aan de JSF onderstreept dat. Het steunbeleid om de Nederlandse wapenindustrie bij het JSF-project binnen te loodsen gaat feitelijk voorbij aan een fundamentele 'nut-en-noodzaak' discussie die de basis zou moeten zijn van goed doordacht beleid over een eventuele opvolging van de F-16. In plaats daarvan is tot nu toe vrijwel uitsluitend gepraat over de hoogte van het aan het bedrijfsleven voor te schieten bedrag dat aanvaardbaar zou zijn om mee te mogen bouwen. Terwijl we het hier toch echt hebben over de grootste militaire order uit de Nederlandse geschiedenis, duurder dan de Deltawerken, en duurder dan HSL en Betuwelijn samen.
Nucleaire taak?
Terwijl er toch genoeg vragen zijn te stellen. Al was het maar omdat ze staat en burger een slordige paar miljard euro belastinggeld zouden kunnen besparen.
Want waarom moet Nederland, als pleitbezorger van een Europese defensiemacht nog een volledig opgetuigde marine, land- en luchtmacht houden? Is het niet veel logischer de luchtgevechtstaken op te heffen als de F-16 binnenkort toch afgeschreven is? Want waarom zou ieder Europees land nog afzonderlijk die taak behouden met een Europees leger in de maak? Op zijn minst zou de luchtmacht sterk in kunnen krimpen door zaken te delen met Europese partners en bijvoorbeeld te kiezen voor een gemeenschappelijke, in totaal veel kleinere, gevechtstaak, samen met landen die nu ook de F-16 vliegen (Portugal, België, Griekenland, Denemarken). Kortom, een discussie ontbreekt hoe de toenemende Europese defensiesamenwerking zich vertaalt in besparingen door taakverdeling, verminderde duplicatie van taken en middelen.
Daarnaast lijkt iedereen blind te varen op een (op basis van Amerikaanse vlieguren berekende) levensduur van de F-16 die in 2010 zou eindigen. Andere berekeningen gaan er van uit dat met het geringere aantal Nederlandse vlieguren de F-16 zonder problemen tot 2020-2025 mee kan gaan. Waarmee de noodzaak nu al te beslissen voor een opvolger helemaal absurd wordt. Welke gek legt zich nu al vast op wapens die die pas over twintig jaar nodig denkt te hebben?
En als we dan echt zonodig nieuwe gevechtsvliegtuigen moeten, waarom moeten we dan altijd het nieuwste van het nieuwste hebben? Defensie erkent dat de F-16 een modern en nog altijd superieur toestel is, en schuift de bombardementen en luchtgevechten boven voormalig Joegoslavië als bewijs daarvan naar voren. Over dertig jaar is de F-16 misschien niet meer het modernste gevechtsvliegtuig dat er is, maar zeker geen achterhaald model en wel een stuk voordeliger dan de JSF. Niet voor niets dat Oostenrijk, toch geen economisch achtergebleven land, de F-16 als serieuze kandidaat voor een nieuw gevechtsvliegtuig heeft gesteld.
Ook is het angstig stil rond de nucleaire taak van de JSF. Op basis van in 2000 gestelde schriftelijke vragen zegt Defensie ervanuit te gaan dat de opvolger in staat moet zijn deze NAVO-taak over te nemen. Sindsdien is daarover niets meer vernomen. Niet minder belangrijk: waar blijft de vraag of we wel een wapen willen hebben dat onder de noemer 'humanitaire interventie' in de toekomst in den vreemde chemische fabrieken en televisiestations bombardeert?
Wapenexportbeleid
Naast de levensgrote financiële risico's die Nederland loopt als bedrijven niet de voorgespiegelde orders van Lockheed Martin krijgen toebedeeld en de JSF toch stukken duurder wordt dan voorzien (een wetmatigheid bij mega-projecten), geeft Nederland met de JSF-deelname ook zijn wapenexportbeleid uit handen. Want net als bij de aanschaf van de F-16 het geval was, krijgen Nederlandse bedrijven ook orders voor vliegtuigen die door andere ('derde') landen worden gekocht. Dat zijn meer dan eens landen waaraan Nederland normaal gesproken niet snel wapens zou leveren. Deelname als onderaannemer aan de JSF betekent echter dat de Amerikanen zullen beslissen welke landen in aanmerking komen voor het speeltje. Op papier heeft Nederland mischien wel het recht om in sommige gevallen van deelneme af te zien, in de praktijk zal dat nooit gebeuren. Niet alleen diskwalificeert Nederland zich in zo'n geval als betrouwbare partner, het geeft ook duurbetaalde orders weg aan de concurrentie.
Zo leert ook de ervaring met de F-16. In een evaluatierapport over de F-16 stelde de Algemene Rekenkamer in 1998, dat co-productie "impliceert dat Nederland zich conformeert aan het beleid van de Amerikaanse regering ten aanzien van de verkoop van gemeenschappelijk geproduceerde wapens aan derde landen. Het Amerikaanse beleid hoeft niet noodzakelijkerwijs overeen te komen met het beleid van de Nederlandse Regering en de Staten Generaal." Dat klopt, want wapenleveranties naar Pakistan, Indonesië, Turkije, Egypte, Israël, Taiwan liggen gevoelig. Toch vliegen al deze landen met F-16's waarin Nederlandse onderdelen zijn ingebouwd. Waar normaal gesproken de export van wapens aan die landen, in verband met mensenrechtenschendingen of regionale spanningen, in strijd is met Nederlands beleid, blijkt deelname aan een groot buitenlands project een ideale sluiproute om flink geld te verdienen aan de wapenexport naar spanningshaarden. Dat men het commentaar van de Algemene Rekenkamer rustig naast zich neer legt, blijkt uit de op 11 februari verschenen brief aan de Kamer, waarin de keuze voor de JSF wordt toegelicht. "Van Nederlandse invloed op het Amerikaanse wapenexportbeleid zal dan ook geen sprake zijn." Dat is in elk geval duidelijker dan bij de F-16, waar men indertijd bleef volhouden dat te allen tijde van deelname af kon worden gezien en men daarvoor zelfs gecompenseerd zou worden. Ditmaal legt men zich bij voorbaat bij het Amerikaanse beleid neer.
Die ontwikkeling is bijzonder verontrustend. Landen als Turkije en Israël hebben al aangegeven op den duur ook de JSF te gaan kopen. Zoals de Israëlische luchtmacht op het ogenblik vrijwel wekelijks Palestijns gebied met F-16's bombardeert (en eerder veelvuldig Libanon bombardeerde), valt te voorzien dat de JSF dat ook zal gaan doen. Nu al gaat Nederland dus stilzwijgend akkoord met het feit dat de VS naar alle waarschijnlijkheid een Israëlische aanvraag voor de JSF zal honoreren en dat Nederland, wil het ooit nog een cent terugzien van het voorgeschoten JSF-geld, zal meebouwen met een moordwapen waarmee in de toekomst weer grootschalig dood en verderf wordt gezaaid.
Het proces van nucleaire ontwapening stokt al een aantal jaren, omdat oude beloftes niet worden nagekomen. In plaats daarvan probeert de Amerikaanse regering met eenzijdige stappen reacties af te dwingen van de andere kernwapenstaten. Daarmee wordt het systeem van internationale verdragen afgebroken en ondermijnd.
Vorig jaar kwamen de Amerikaanse en Russische presidenten twee keer bijeen voor besprekingen over de Amerikaanse plannen voor een raketschild, de strategische kernwapenwedloop en mogelijke reducties in strategische kernwapens. Tijdens hun ontmoeting in Texas werd duidelijk dat er geen sprake meer was van voortzetting van de bilaterale START-onderhandelingen (over reducties in strategische kernwapens). In plaats daarvan werden unilaterale verklaringen afgelegd waarmee impliciet afscheid werd genomen van het START proces. President Bush sprak van het reduceren van het aantal strategische kernwapens van de huidige 6800 operationele kernkoppen naar een niveau tussen de 1700 en 2200. President Putin verklaarde dat Rusland "met gelijke munt zal terugbetalen". In een gezamenlijke verklaring werd alleen gesproken over "aanzienlijke verminderingen van offensieve strategische wapens". Uit latere Amerikaanse toelichtingen bleek dat het alleen ging om het opslaan van kernkoppen, niet de vernietiging daarvan.
ABM-verdrag
Een maand later verklaarde Bush dat de VS zich eenzijdig zou terugtrekken uit het met Rusland in 1972 afgesloten ABM-verdrag. Daarmee wordt het mogelijk om een antiraketschild te bouwen zonder enige verdragsmatige begrenzing. Een paar weken later werden ook concrete stappen aangekondigd. De NAVO reageerde in een persverklaring op 17 december zeer luchtig: "De NAVO verwelkomde de belofte van de VS om een nieuw raamwerk van coöperatie met Rusland voor stabiliteit en samenwerking in veiligheidszaken te ontwikkelen, inclusief dramatische reducties in strategische kernwapens."
De Russische regering reageerde afwijzend op de afschaffing van het ABM-verdrag, het parlement nam op 16 januari een resolutie aan waarin stond dat het ontbinden van het verdrag het bestaande systeem van internationale verdragen zou vernietigen. De reactie van de Russische regering bleef enigszins ingetogen, wellicht in de hoop dat men de VS een hoge prijs kan laten betalen door onderhandelingen in de zes maanden die nog resteerden voor de uiteindelijke ontbinding.
Nuclear Posture Review
Een en ander werd nog eens bekrachtigd in het geheime rapport dat minister Rumsfeld van defensie in januari naar het Amerikaanse congres stuurde, de Nuclear Posture Review. Daarin werden de strategische nucleaire doelen van de VS uiteengezet. In een tegelijk verstuurde openbare brief aan het Congres staan de volgende elementen:
In november 2002 zal de NAVO-top in Praag ingrijpende besluiten nemen over de toekomst van de NAVO. In 2003 is Nederland voorzitter van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en ondertussen gaat de ontwikkeling van een Europees Veiligheids- en DefensieBeleid (EVDB) gewoon door. Redenen genoeg voor de werkgroep Vrede en Veiligheid van Groenlinks om op 28 januari jl. een bijeenkomst over de onderlinge verhoudingen tussen de drie regionale veiligheidsorganisaties te beleggen met Clingendael-medewerker Peter van Ham en AFNORTH-medewerker Peter van Rongen (AFNORTH is het noordelijke luchthoofdkwartier van de NAVO).
Afwijzing door de VS
Om de huidige bestaanscrisis van de NAVO te schetsen, verwijst Peter van Ham naar een artikel van zijn collega Rob de Wijk in het januari-nummer van de Internationale Spectator. Daarin geeft deze aan dat NAVO secretaris generaal Lord Robertson duidelijk voor zijn beurt heeft gesproken bij het in werking laten treden van artikel 5. De VS had daar geen enkele behoefte aan; De Wijk maakt melding van een telefoongesprek waarin Colin Powell aan Robertson liet weten "dat de Amerikanen vóór noch tegen activering van artikel 5 waren".
Ondanks alle euforie - en consternatie - over de eerste keer dat 'de kern van het NAVO-verdrag' in werking trad, bleek de NAVO uiteindelijk geen enkele rol van betekenis te spelen. De solidariteit - een aanval tegen één geldt als een aanval tegen allen - was vooral een verklaring op papier. De Wijk spreekt dan ook van een historische en strategische blunder. Voor de korte termijn valt er nog iets te zeggen voor de politieke symboliek waarmee de transatlantische solidariteit werd onderstreept; op de lange termijn vormt het uitblijven van een concrete invulling van de activering van artikel 5 een zo grote ondermijning van de geloofwaardigheid van de NAVO, dat zelfs het bestaansrecht van de NAVO ter discussie staat. Toen het er echt een keer van moest komen, bleek artikel 5 geen enkele lidstaat tot wat dan ook te verplichten. In The Independent van 16 oktober 2001 stelde Charles Grant, directeur van het Center for European Reform, dat de NAVO definitief is uitgespeeld. Als de Verenigde Staten de NAVO na 11 september zo duidelijk buiten spel zetten, dan was het hoogst onwaarschijnlijk dat de VS de NAVO ooit nog voor een grootse militaire operatie zouden gebruiken.
Als verklaring voor de Amerikaanse Alleingang wijst Peter van Ham op de lessen die de VS uit de eerste echte NAVO-oorlog in Kosovo hebben getrokken. Waar Nederland klaagde over het gebrek aan invloed op de cruciale beslissingen die daarbij werden genomen, waren de VS hoogstontevreden over de vèrgaande bemoeienissen van de bondgenoten. Met 19 landen overleg voeren over de te kiezen doelen en strategieën, was voor de VS 'eens maar nooit meer'.
Dubbele houding van Europa
In plaats van meedoen leek 'backfilling' (militaire taken overnemen van VS-troepen die ergens anders nodig waren) een meer toepasselijke taak te zijn voor de Europese Unie en dan met name voor het Europees Veiligheids- en DefensieBeleid (EVDB). De Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Louis Michel, stelde voor om als EU vorm te geven aan de VN-veiligheidsmacht in Afghanistan, maar dat voorstel werd diezelfde dag nog afgeschoten. Hoewel deze veiligheidsmacht, de International Security Assistance Force (ISAF), geheel uit EU-landen bestaat, was het kennelijk nog een brug te ver om dat onder de EU-paraplu te doen. Binnen Europa proberen de grotere landen een eigen rol te spelen in de 'oorlog tegen het terrorisme' buiten het gemeenschappelijke buitenlands beleid om. De NAVO- en EU-doelstelling om een nieuwe nationalisering van de defensie te voorkomen staat dus ook in Europa onder druk.
Wel kan het EVDB mogelijk een rol gaan vervullen op de Balkan. De NAVO-operatie in Macedonië is sinds 23 september 2001 al geheel Europees (onder Duitse leiding) en eind 2002 verloopt het huidige mandaat van de NAVO-operatie Stabilization FORce (SFOR) in Bosnië waarbij een vervanging van NAVO-troepen door een Europese (versterkte) politiemacht (de zgn. civiele EVDB-poot) tot de mogelijkheden behoort. De militaire EVDB-poot zou nog niet voldoende op orde zijn (geweest) en is bovendien te zeer omstreden om het NAVO-commando in Bosnië (laat staan in Kosovo) te vervangen.
Terwijl de VS zich twee jaar geleden nog zorgen maakten over het mogelijk uiteenvallen van de NAVO door de ontwikkeling van een aparte Europese poot, blijken momenteel juist de Europeanen, gealarmeerd door de Alleingang van de VS en door de VS-kritiek op het bondgenootschap, zich in te zetten voor de transatlantische verhoudingen. Waar de NAVO haar solidariteit met de VS vooral in lippendienst betoonde, daar slooft de EU zich uit in het nemen van allerlei maatregelen die de VS duidelijk moet maken dat het haar ernst is met de 'oorlog tegen het terrorisme'. In hoog tempo zijn er vèrstrekkende maatregelen doorheen gejaagd op het gebied van justitie en politie en op dit moment lijkt de EU ook van zins om verder te gaan met uitleveringsverdragen met de VS dan tot voor kort voor mogelijk werd gehouden.
Op militair gebied blijft de EU echter de mindere van de VS en vanuit de VS is er alles aan gedaan om dat beeld nog eens goed te bevestigen. Zo haalde de Amerikaanse onderminister van defensie, Paul Wolfowitz, begin februari ongekend fel uit tegen de Europese partners. Als de EU niet snel iets doet aan de achterstand in defensie-investeringen, die na de forse verhoging van het Amerikaanse defensiebudget alleen maar groter is geworden, dan moet de EU zich er niet alleen bij neerleggen dat ze eigenlijk geen rol kan spelen in de 'oorlog tegen het terrorisme' maar verliest ze feitelijk ook het recht om de VS in deze oorlog te bekritiseren. Als voorproefje hierop veegde Wolfowitz genadeloos de vloer aan met Europese parlementariërs die het waagden om wat kanttekeningen te zetten bij de oorlogstaal van Bush jegens de 'as van het kwaad'.
Eerder had ook Bush' veiligheidsadviseur, Condoleezza Rice, een taakverdeling voorgesteld tussen Amerikaanse en Europese troepen. De EU kan beter de peace-keeping taken gaan doen; daar is het VS-leger feitelijk te goed voor. Hun militaire voorsprong maakt het eigenlijk noodzakelijk dat de VS gewoon in hun eentje optreden tegen landen of regiems die hen tegenstaan. Het vertrouwen in de steeds verdere uitbouw van de militaire voorsprong is volgens Peter van Ham overigens een reflex uit de Koude Oorlog; militaire overmacht speelt een rol in de klassieke doctrine van (wederzijdse) afschrikking, maar terrorisme laat zich niet afschrikken door militaire overmacht.
Toenadering tot Rusland en Centraal Azië
Toch is de conclusie dat de NAVO zichzelf heeft overleefd, volgens Peter van Ham, niet terecht. Na '11 september' heeft de NAVO een belangrijke rol gespeeld in een volstrekt onverwachte hoek: de betrekkingen met Rusland en de Centraal-Aziatische republieken. De al weer enkele jaren bestaande Permanente Gezamenlijke Raad NAVO-Rusland bleek een belangrijk platform te zijn voor overleg met de Russische president Poetin over de 'oorlog tegen het terrorisme'. Door het geklungel met artikel 5 is de NAVO meer een politiek dan een militair bondgenootschap geworden en van zo'n politiek bondgenootschap zou Rusland, volgens Poetin, ook lid willen worden en zou het zijn verzet opgeven tegen het NAVO-lidmaatschap van een aantal Oost-Europese en voormalige Sovjet-republieken.
Dit is een belangrijk onderwerp op de NAVO-top die in november 2002 in Praag zal plaatsvinden. Er zijn 9 nieuwe kandidaatleden, waarvan de Baltische staten, Slowakije en Slovenië een goede kans maken. Volgens Peter van Rongen gaat de besluitvorming in de Noord-Atlantische Raad en het Militaire Comité (het hoogste politieke respectievelijk militaire NAVO-orgaan) nu al gebukt onder de omvang van de NAVO. Alle besluiten moeten bij consensus worden genomen en dat is met 19 lidstaten (en eind dit jaar zelfs met 24) geen sinecure. De stroperige besluitvomring slaat volgens Peter van Rongen ook terug op het moreel van de NAVO-medewerkers. De NAVO zal dus, net als de EU, op zoek moeten naar een ander besluitvormingssysteem, waardoor de NAVO inderdaad een steeds politieker lichaam zal gaan worden.
Via het Partnerschap voor Vrede beschikt de NAVO tevens over goede contacten met de Centraal-Aziatische republieken. Voor de 'oorlog tegen het terrorisme' bleken vooral de contacten met Oezbekistan en Tadzjikistan van groot belang te zijn. Dat zijn bovendien twee republieken die zelf belang hebben bij een noemer waaronder zij hun eigen politiek-islamitische oppositie in bedwang kunnen houden. Voor de NAVO-landen vormt de mogelijkheid om vaste voet te krijgen aan de grond waaronder 's werelds grootste olie- en gasvoorraden zitten, een belangrijke motivatie om deze contacten verder uit te bouwen. De verhouding met de, tot voor kort bijna vergeten, Centraal-Aziatische republieken staat op dit moment dan ook in het centrum van de belangstelling.
Door al deze aandacht van de NAVO voor Rusland en Centraal Azië ontstaat een territoriale overlap tussen de NAVO en de OVSE. Terwijl Rob de Wijk in zijn artikel verwees naar de rol die de OVSE voor zichzelf ziet weggelegd in de 'oorlog tegen het terrorisme' (waarbij ze volgens hem een nieuwe weg insloeg), acht Peter van Rongen het niet onwaarschijnlijk dat de NAVO op termijn een gewapende poot van de OVSE gaat vormen. Volgens hem is de hamvraag bij de ontwikkeling dat NAVO, EU en OVSE steeds meer van elkaars taken overnemen: Wie gaat wat doen onder wiens leiding? Peter van Ham voorspelt dat de strijd binnen deze organisaties de komende tijd terug te voeren zal zijn op de verschillen tussen de EU en de VS in hun waardering van global governance: het besef dat de belangrijkste zaken via internationale afspraken en niet via militaire overmacht geregeld moeten worden. De EU hecht sterk aan zulke afspraken; de VS zien daar niets in en kiezen voor militair machtsvertoon.
Op 10 januari kondigde staatssecretaris Van Hoof van defensie aan dat Nieuw Milligen in aanmerking komt voor de vestiging van een mobiel bevelvoeringssysteem voor de NAVO-luchtmacht. Hij onthulde daarbij tevens dat de Nederlandse regering eerder, medio 1998, de Frederik Hendrikkazerne in Venlo hiervoor aan de NAVO had aangeboden. Omdat de nu in Venlo gevestigde rijopleiding de kazerne rond 2002/2003 zal verlaten zou de NAVO vanaf dat moment de kazerne zelfstandig moeten beheren. Daar heeft de NAVO niet zoveel zin in, want dan moet ze zelf voor alle kosten opdraaien. Vandaar dat ze naar een andere plek is gaan zoeken.
Als meest geschikte kandidaat voor het NAVO-onderdeel is nu Nieuw Milligen naar voren gekomen. Daar is gevestigd het zogenaamde Air Operations Control Station van de luchtmacht, het nationale luchtgevechts- en militair verkeersleidingscentrum. Het is altijd een belangrijk onderdeel geweest in de keten van de luchtverdedigingsposten van de NAVO. Vanuit een ondergrondse bunker in Nieuw Milligen werden indringers in het Nederlandse luchtruim opgespoord en gevechtsvliegtuigen de lucht in gedirigeerd om ze te onderscheppen.
De indruk dringt zich op dat deze zaak tot nog toe nogal onopvallend afgehandeld is. Wel wordt de locatie Venlo reeds genoemd in de Defensienota 2000. Daar staat vrij vaag dat Nederland graag wil bijdragen tot grotere mobiliteit van de NAVO door "een dergelijk NAVO-eenheid te huisvesten in Venlo." Waar gaat het precies om? De nu met name genoemde NAVO-eenheid wordt omschreven als een DARS-eenheid. Zelfs in het onnavolgbare NAVO-koeterwaals is dit een tamelijk obscure aanduiding die staat voor (D)eployable (A)ir Control Centre, (R)ecognised Air Picture Production Centre, (S)ensor Fusion Post. Het betreft, zoals Van Hoof het aanduidt, een "mobiel militair centrum voor commandovoering van luchtoperaties". In de hele NAVO bestaan er daarvan maar twee, de tweede "zou in Spanje worden gevestigd". Geheel zeker van zijn zaak is de staatssecretaris dus blijkbaar niet.
Uit een ander parlementair stuk, een bijlage van de Financiële Verantwoording van Defensie over het jaar 2000, blijkt dat het Nederlandse aanbod deel uitmaakt van het het Defence Capabilities Initiative (DCI), het moderniseringsprogramma van de NAVO om het bondgenootschap geschikter te maken voor interventies in en buiten Europa.
Meer specifiek moet een en ander gezien worden in het kader van een reorganisatie van de gevechtsleiding van de NAVO-luchtmacht. Dit programma heet Air Command en Control System (ACCS) en de invoering ervan zal in totaal 25 jaar in beslag nemen. In 1999 is alleen al voor de modernisering van de kernsoftware ervan een contract van 500 miljoen Dollar afgesloten.
Drie elementen van ACCS zijn de uitbreiding van de luchtgevechtsleiding naar Oost-Europa in het kader van de vergrote NAVO, de vergrote mobiliteit die nodig is voor inzet in het kader van militaire interventies en de integratie van offensieve en defensieve taken. Binnen de laatste twee past de DARS-eenheid, die als mobiel hoofdkwartier meegestuurd wordt met een interventiemacht om allerlei operaties (onderscheppingen, bombardementen, reddingsacties voor eigen personeel) te controleren.
Inmiddels kijken ook natuurbeschermers met argusogen naar de plannen van de staatssecretaris. Nieuw Milligen is namelijk gelegen binnen het Centraal Veluws Natuurmassief, waar uitbreiding van activiteiten niet is toegestaan. Vanuit dit perspectief gezien ligt aansluiting van het vrijkomende deel van het kazerneterrein op het nabijgelegen natuurgebied veel meer voor de hand. En werkgelegenheid zal het centrum ook weinig opleveren want de enkele honderden NAVO-militairen die er gaan werken, zullen van buiten komen.
VD AMOK komt onder andere voort uit een lange traditie van dienstweigeren. De opheffing van de Vereniging Dienstweigeraars vorig jaar was de aanleiding om een van de voormalige bestuurders te ondervragen over zijn levensloop en motivaties. Tjark Reininga sprak met Will Mossink.
De opkomst was hem tegengevallen, die zondag op de Dam. Waar waren de 500.000 van 1983 gebleven? Voor oud VD-bestuurder Will Mossink was de Amerikaanse reactie op de aanslag op de Twin Towers aanleiding weer de straat op te gaan.
"Wij waren," vertelt hij, "bij de beide grote demonstraties tegen de plaatsing van kruisraketten, in 1981 op het Museumplein in Amsterdam en in 1983 in Den Haag. En eigenlijk had ik iets van die sfeer weer verwacht bij die eerste demonstratie op de Dam, na het Amerikaanse geweld tegen Afghanistan als reactie op de aanslag op de Twin Towers. Ik was dan ook heel teleurgesteld dat het een veel kleinere groep was. Er moeten toch veel meer mensen zijn die vinden dat dit echt niet kon."
"Maar," zegt hij later, "het was in die dagen, kort na 11 september 2001, Amerika aan alle kanten. Je kon niets nuancerends zeggen of je was anti-Amerika. En ik vond dat de eerste reactie van de Verenigde Staten veel te ver ging. Voor mij had de aanslag op de Twin Towers een achtergrond, een reden. Er is in de Amerikaanse samenleving iets, dat die aanslagen heeft uitgelokt; een soort machogedrag, een houding van 'wij bepalen de norm, wij bepalen wat het probleem is'. En mijn irritatie is dat iemand als Wim Kok toen meteen naast Bush ging staan, terwijl dat toch beslist geen politiek geestverwant van hem was; hadden we niet kort tevoren ons druk gemaakt over de keuze tussen Gore en Bush, en wie de beste president zou zijn, gezien vanuit Europa?"
Het is een voorbeeld van de manier waarop groepsdruk de stellingname van individuen bepaalt. Die relatie heeft Will Mossink altijd gefascineerd.
Will Mossink (Soest, 1956) groeide op in Bunnik en bezocht een katholieke middelbare school in Zeist. Een heel open school, vertelt hij, waar ook in de pauzes veel over politieke onderwerpen gedebatteerd werd. En waar zijn verbazing is ontstaan over de manier waarop mensen veranderen op het moment dat ze deel uitmaken van een groep. Die verbazing was de motivatie om sociologie te gaan studeren. In zijn studietijd is de gedachte aan dienstweigering gerijpt.
Heel kort gezegd komt de kern van zijn bezwaar erop neer, dat hij niet gedwongen wilde zijn te doen, wat hem door een ander werd opgedragen zonder daarover zijn eigen oordeel te laten meewegen. "Als het over ethische vragen gaat wens ik daar zelf over te beslissen, mede vanuit een soort anti-autoritair denken: 'Wie is u dat u me dit opdraagt?'
"Ik was niet principieel geweldloos, maar ook niet anarchistisch. Ik kwam niet uit die wereld. Ik was katholiek opgevoed en had ergens iets gezagsgetrouws, een zekere ordening hoort er te zijn. Pas in mijn studietijd kwam daar tegenover te staan dat ik mijn eigen verantwoordelijkheid moest nemen en mijn eigen lijnen uitzetten."
Daarop is waarschijnlijk, heeft hij achteraf geconcludeerd, ook de ervaring van zijn vader van invloed geweest. Die was als dienstplichtig militair vier jaar in Nederlands-Indië, ten tijde van de politionele acties. "Toen mijn vader 75 werd heeft hij zijn ervaring in een boekje beschreven - voor de familie, voor zijn kleinkinderen vooral, denk ik. En wat ik daarin lees is het verhaal van iemand, die eigenlijk nooit zijn eigen plan heeft kunnen trekken. Eerst de Tweede Wereldoorlog, toen die dienstplicht, en toen hij daarna in Nederland terugkwam - vandaag op de kop af 52 jaar geleden - moest hij een heel ander vak leren dan waarvoor hij was opgeleid. De tijden waren veranderd. En het lijkt erop, dat hij er pas tijdens het schrijven achter kwam, wat voor loer hem eigenlijk gedraaid was en eigenlijk alsnog wilde zeggen 'dit hadden ze me nooit mogen aandoen'. En ik denk dat een stukje daarvan ook in mijn dienstweigering is teruggekomen.
"Ik heb de indruk dat de ervaringen van ouders, zeker de negatieve, in verhevigde mate bij de kinderen terugkomen. Ik zie dat ook bij de Molukkers, waar de tweede en derde generatie het verdriet veel heftiger lijken te voelen dan de ouders. Die hebben het een plek in hun leven weten te geven. Maar ik denk dat je dat als kind wel voelt, en het - onbewust - overneemt. Zo heb ik iets van 'dat zullen ze mij niet aandoen', en daaraan heb ik vervolgens een politieke onderbouwing meegegeven. Met Vietnam, Cambodja, de kruisraketten."
Mossink weigerde de militaire dienst eind jaren zeventig en was toen hij in 1980 afstudeerde een erkend gewetensbezwaarde. Na enkele maanden kon hij aan de slag bij het Gemeenschappelijk Administratie Kantoor. In een eigenlijk reguliere functie. "Ik geloof dat ze ook het gewone salaris aan TEG betaald hebben," zegt hij, en het was vanaf het begin duidelijk, dat hij er ook na zijn vervangende dienst kon blijven werken.
Voor zijn dienstweigering was hij, via een studentenpredikant, in contact gekomen met het Informatiecentrum voor Maatschappelijke Aangelegenheden (IMA) te Utrecht. En eenmaal erkend is hij daar zelf dienstweigeraars gaan begeleiden. "Ik ging, als ik Tineke (zijn vrouw; TR) mag geloven, vrijwel iedere zaterdag naar het IMA om voorlichting te geven en mensen bij hun dienstweigering te begeleiden. Ik had ook een vragenlijst gemaakt die ik klanten meegaf, om zo een beter beeld te krijgen van de ervaringen tijdens de procedure. En mede door dat werk ben ik gevraagd of ik lid wilde worden van de proceduregroep van de Vereniging Dienstweigeraars (VD), om dat onderzoek ook landelijk te doen."
Mossink vertelt dat hij het begeleiden van dienstweigeraars vooral interessant vond vanwege de redenen om dienst te weigeren. "Een beetje graven in mensen lag me wel, doorvragen over de redenen waarom mensen dienst weigerden. Vooral mensen die al jaren wisten dat ze zouden weigeren, hele stevige opvattingen hadden, interesseerden me, waarschijnlijk omdat ik zelf lang geaarzeld had en meer reactief was ingesteld."
Vakbond
De proceduregroep was er vooral op uit informatie over dienstweigeren te verspreiden, kennis en ervaring. Daarvoor had ze contact met begeleiders en dienstweigeraars in het land en vergeleek de ervaringen. Bovendien voerde de groep gesprekken met de Commissie van Advies inzake gewetensbezwaren over de wet en de interpretatie, die de commissie daaraan gaf. Dan ging het over de Enkelvoudige en de Meervoudige Kamer, over het belang van het psychologisch rapport, et cetera.
"Wij zagen die commissie vooral als een stelletje boemannen, die alles liever wilden dan je bezwaren erkennen. Wij geloofden beslist niet, dat de commissieleden het beste met dienstweigeraars voor hadden."
In 1984 komt Mossink in het landelijk bestuur van VD. "Dat was een beetje een tussenbestuur," zegt hij, "in een fase waarin VD zich ontwikkelde van een strijdbare vredesgroep naar vakbond. De wegen waren voor dienstweigeraars wel zo'n beetje gebaand, ook het totaalweigeren hadden we - met de periode van Laurens Klappe die als bestuurslid en totaalweigeraar in de gevangenis zat - wel zo'n beetje gehad. Veel discussies gingen dan ook over de tewerkstelling, het zakgeld, de mogelijkheid voor vredesopleiding, en dergelijke.
"Zelf heb ik me in die tijd onder andere beziggehouden met de Opleiding Sociale Vredesdienst. Een aantal tewerkgestelden koos er voor (een deel van) hun vervangende dienstplicht daadwerkelijk te gebruiken om zich te scholen en trainen voor het vervullen van vredesdienst, een soort anti-militaire dienst. Twee lichtingen hebben aan die opleiding meegedaan, maar dat is door TEG nooit als invulling van de dienstplicht erkend. Zelf kon ik er overigens niet aan meedoen, mijn diensttijd zat er op en ik had een goede baan. Maar ik heb het initiatief wel financieel gesteund.
"Een ander initiatief waarbij ik nauw betrokken was, was het initiatiefwetsontwerp van toenmalig PSP-kamerlid Wilbert Willems om de duur van de vervangende dienstplicht te verkorten. De behandeling in de Tweede en daarna de Eerste Kamer vond ik heel indrukwekkend. Een belangrijk discussiepunt in die zaak was, dat volgens velen gewetensbezwaarden er best iets voor over mochten hebben om hun geweten te kunnen volgen, en de bereidheid een langere diensttijd te vervullen als een soort extra toets zagen."
Globalisering
"Ik ben in 1986 uit het bestuur gestapt vanwege tijdgebrek, door mijn werk en door familieomstandigheden. Daarna ben ik een aantal jaren min of meer buiten de maatschappelijke ontwikkelingen gebleven. We hadden jonge kinderen, en er gebeurden dingen in de familie die veel tijd en inzet vroegen.
"De jaren negentig heb ik min of meer zien gebeuren. De Val van de Muur, de val van Ceaucescu, de vrijlating van Mandela, het waren allemaal ontwikkelingen die de goede kant uitgingen. Daar hoefden we niet direct iets mee. Er was geen drive om actief stelling te nemen.
"Ook niet in Joegoslavië. Maar ik herken wel wat Milosevic nu aanhaalt in zijn aanklacht voor het tribunaal. De rol van Amerika. Het heeft parallellen met de situatie in Afghanistan. Het gaat helemaal niet om die landen, om de bevolking ter plaatse. Het gaat om het globale evenwicht, om oliebelangen. Om pijpleidingen over de Balkan en het gebruik van de oliereserves van Siberië. Dan gaat het niet meer om idealen, het gaat er zelfs niet om Bin Laden een kopje kleiner te maken. De Amerikanen hebben een alibi nodig om in Afghanistan te kunnen zijn, bij de route voor de olieleidingen, en zo was het ook op de Balkan. Daarvoor creëren ze zonodig een vijand. En Europa gaat in het kielzog van de Amerikanen gewoon mee. Het is dat soort machtsmisbruik waarop ik reageer.
"Die reactie werd bevestigd tijdens de opheffingsvergadering van VD. Niet dat ik het jammer vind dat VD verdwijnt, dat is een logisch gevolg van het verdwijnen van de dienstplicht. Daarmee is het bindende element voor VD weg, er is geen reden meer voor mobilisatie. Een paar jaar geleden dacht ik nog dat er een netwerk zou blijven bestaan, maar daar was de groep dienstweigeraars toch te divers voor. Daarom is bijvoorbeeld ook het idee van vredesdienst binnen VD niet aangeslagen.
"Maar ik vind het wel goed dat er ergens iets blijft, dat vanuit de VD-gedachte de vinger aan de pols blijft houden. En al ben ik daar zelf niet zo actief mee bezig, dat voedt me wel en maakt deel uit van de bedding van waar uit ik andere dingen doe. Die voeding moet wel blijven."
De door Bush op 29 januari uitgesproken State of the Union heeft de kloof tussen de Verenigde Staten en Europa (dat wil zeggen de landen van de Europese Unie) weer flink vergroot. Begrijpelijk, want oorlogszucht en solistisch optreden vormden de rode draad van deze speech.
Belangrijker nog: weer geen woord over de mogelijke oorzaken die tot terroristische aanslagen leiden. Het ging alleen over wraak, waarbij niet vermeld werd dat de Amerikaanse bombardementen op Afghanistan al meer burgers gedood hebben dan de aanslagen op 11 september. Die waren natuurlijk niet gericht tegen de mensheid en tegen de beschaving, maar tegen de economische en de militaire macht van Amerika. Hoewel nog steeds niet is opgelost wie er achter zaten lijkt religieus fanatisme een rol te hebben gespeeld. Overwegend moet echter wel geweest zijn: de haat tegen het rijke Westen van de uitgebuite, onderdrukte, geminachte massa's in de Derde Wereld. Zelfs Bolkestein noemde het gebeuren van 11 september een wanhoopsdaad.
Het in stand houden van die macht door de VS neemt dikwijls de vorm aan van staatsterrorisme. Herhaaldelijk werd dit de laatste jaren bedreven in de vorm van losstaande geweldsdaden. Het decennium daarvoor kende complete Amerikaanse invasies in Panama en Grenada. En laten we Vietnam niet vergeten! Ook plegen de Verenigde Staten veel rechtse staatsgrepen in Derde Wereldlanden te steunen of zelfs voor te bereiden. Onlangs is bewezen dat Ford en Kissinger in 1975 de Indonesische overval op het linkse Oost-Timor (waardoor honderdduizenden doden vielen) hebben begeleid.
Toch is het de vraag inhoeverre de EUleden het morele recht hebben om de imperialistische Amerikaanse politiek te kritiseren. De Europese Unie belemmert de economische ontwikkeling in de Derde Wereld door hoge invoertarieven op industrieproducten en zelfs op de grondstoffen die vallen onder het Europese gemeenschappelijke landbouwbeleid. Landen als Frankrijk (in Algerije) en Portugal (in zijn Afrikaanse koloniën) hebben destijds ook gemoord en gemarteld bij het leven. De minachting in Nederland voor de Derde Wereld blijkt uit de reactie van justitie op het Nederlandse bedrijf dat verantwoordelijk is voor de dood van wel honderd kinderen in Haïti. Nederland heeft op de miljoenenmoord 1965 van Soeharto gereageerd met nauwe economische banden, ontwikkelingshulp, wapenleveranties en kleffe staatsbezoeken.
De posities van de Verenigde Staten en van Europa zijn dus niet zo erg verschillend. Zij hebben veel gemeen. Hun farmaceutische industrie bijvoorbeeld verhindert door de beschermende patenten de hoognodige medische hulp aan miljoenen in de Derde Wereld. Heel veel van de schaarse middelen op aarde is in hun handen. Dus alleen bewuste economische krimp van het rijke Westen, Amerika en Europa, kan de Derde Wereld helpen en terrorisme indammen.
Amerikaanse piraten in hun hemd?
Vorig jaar besloot de regering van de Verenigde Staten acht onderzeeboten aan Taiwan te verkopen. Dit aanbod riep nogal wat vragen op. Het gaat namelijk om door diesel aangedreven onderzeeërs en die worden in de Verenigde Staten al tientallen jaren niet meer gebouwd. Daarom heeft men ook de technologie voor de bouw ervan niet in huis. De meest voor de hand liggende landen waar de Verenigde Staten die technologie vandaan zouden kunnen halen (Nederland en Duitsland) stelden klip en klaar dat er geen sprake zou zijn van medewerking aan de wapendeal. De Verenigde Staten boden Taiwan dus iets aan dat ze niet konden leveren en Nederland en Duitsland lieten de supermacht ogenschijnlijk in zijn hemd staan. Achter de schermen wordt inmiddels al maanden nijver naar een oplossing gezocht. Bij die zoektocht kan weinig worden uitgesloten. Ambtenaren op het Pentagon hebben al herhaaldelijk gesteld dat de gewenste buitenlandse onderzeeboottechnologie best gebruikt kan worden zonder de betrokken regering te informeren: wat niet weet, wat niet deert. Piraterij is dus een middel dat niet uitgesloten mag worden.
Wat het een stuk makkelijker maakt: de modernste Nederlandse onderzeeboottechnologie is momenteel al in Amerikaanse handen. De Nederlandse regering heeft een vergunning afgegeven voor de export van bij de Rotterdamse Droogdok Maatschappij (RDM) ontwikkelde onderzeeërs voor Egypte, die bij de Amerikaanse scheepswerf Ingalls zullen worden gebouwd. De goedkeuring van het gebruik van een blauwdruk voor de ene bestemming betekent echter niet dat deze ook mag worden gebruikt voor een geheel andere bestemming. Dat is ook heel duidelijk door de Nederlandse regering gezegd. Toch heeft Northrop, het moederconcern van Ingalls, zich in november bij de Amerikaanse overheid aangemeld als kandidaat voor de Taiwanese order, volgens het militaire tijdschrift Jane's Defence Weekly (JDW) met een op RDM's Moray gebaseerd type onderzeeboot. Een hoge functionaris van de Amerikaanse marine sprak tegenover het blad de verwachting uit dat beide programma's nauw met elkaar verbonden zullen raken. Een ander suggereerde dat de VS de blauwdrukken vast zou kunnen krijgen van een "bevriend land" dat al RDM onderzeeërs heeft gekocht, "no questions asked". Gezien het gebrek aan scrupules binnen het Pentagon valt niet uit te sluiten dat Nederlandse technologie alsnog aan de basis zal staan van de toekomstige Taiwanese onderzeer.
Om een en ander uit te werken heeft het Pentagon vorig jaar november in het geheim met bedrijven overlegd over mogelijkheden om de belofte van president Bush waar te maken. Over de aanwezige bedrijven is geen informatie naar buiten gekomen. De RDM doet ondertussen of haar neus bloedt en zegt dat in het geheel geen sprake is van betrokkenheid van het bedrijf. Dat mag betwijfeld worden. In de Asia Times merkt een woordvoerder van een Taiwanese scheepswerf op dat vertegenwoordigers van de RDM na het bekend worden van het Amerikaanse aanbod op bezoek waren geweest om over de mogelijkheden van bouw in Taiwan te spreken. Nederland is gewaarschuwd.
Het wordt voor onderzeebootwatchers een leuke klus om over een paar jaar, als ze in de vaart zijn genomen, te zien op basis van welke technologie de Taiwanese onderzeeërs uiteindelijk zijn gebouwd. Het zal dan hopelijk niet blijven bij een symbolisch diplomatiek relletje, als bekend wordt dat ze vol Nederlandse technologie zitten. De RDM zal als dank zijn geld wel gestort krijgen via een van de brievenbusmaatschappijen die directeur Joep van den Niewenhuyzen in de Caraïben tot zijn beschikking heeft.(MB)
bron: o.a. JDW 21 November 2001
Ierland koopt Nederlandse kanonnen
Uit de voorraad overtollig wapentuig van de Dienst Domeinen heeft Ierland eind januari voor een onbekend bedrag 32 40L70 luchtdoelkanonnen en negen bijbehorende Flycatcher-radarsystemen uitgezocht. De ooit door het Zweedse Bofors geleverde kanonnen en de radars van Thales (indertijd Signaal) zijn bedoeld om laagvliegende vliegtuigen en raketten uit de lucht te knallen. Altijd handig.
Brief aan de Tweede Kamer, 29 januari 2002
Nederland met Suriname op jungle training
Ter beteugeling van de internationale drugshandel gaat Nederland op korte termijn Suriname helpen bij de oprichting van een nieuwe kustwacht. Daarmee zou de voormalige kolonie zijn reputatie als overslagpunt voor Colombiaanse cocaïne moeten kwijtraken en een aantrekkelijk klimaat voor investeerders ontwikkelen. Voor de patrouilles van de Surinaamse kustwacht heeft De Grave 227 duizend euro gereserveerd. Het personeel zal les krijgen op de Nederlandse Antillen, waar de Nederlandse marine al jaren actief is. Verdere kosten zullen door de minister van Ontwikkelingssamenwerking worden betaald. De laatste decennia trainde de Surinaamse marine vooral samen met collega's uit de VS en Brazilië. Als tegenprestatie mag Defensie weer net als vroeger mariniers in de Surinaamse jungle laten oefenen. Voor een militaire attaché in Paramaribo, een post die een aantal jaren terug is wegbezuinigd, vindt De Grave het nog te vroeg; voorlopig worden die taken nog door 'onze man' in Venezuela waargenomen. Ook dat land wil nauwere banden met Nederland op het gebied van drugsbestrijding, zo werd bekend na een bezoek dat De Grave aansluitend op zijn Surinaamse reis aan zijn Venezolaanse ambtgenoot bracht.
Bronnen:
Trouw, 11 en 12 januari 2002;
NRC, 10 januari 2002
Sprekend over staatsterrorisme kan het geen kwaad even terug te gaan naar het nabije verleden. Op 17 mei 1974 werden in de Ierse republiek, in de plaatsen Dublin en Monaghan, bij elkaar 33 mensen gedood toen gelijktijdig en zonder waarschuwing enkele zware bommen explodeerden. Omdat op datzelfde moment over de grens in Noord-Ierland een algemene staking van loyalisten aan de gang was viel de verdenking onmiddellijk op de extreem-rechtse loyalistische paramilitairen, de Ulster Defence Association (UDA) en Ulster Volunteer Force (UVF). Bovendien bleek al snel dat twee van de auto's die in Dublin voor de aanslagen gebruikt waren in Belfast waren gestolen in loyalistische wijken. Het bleek ook dat in de periode voorafgaande aan de aanslagen het grensverkeer tussen Noord-Ierland en Ierland weliswaar streng werd gecontroleerd, maar dat dit niet gold voor verkeer dat de republiek inreed. Pas veel later (1996) werd onthuld dat de detectives van de Garda (Ierse politie) al na een paar weken een aantal hoofdverdachten in het vizier had, die allen bij de politie bekende leden waren van de UVF-brigade Midden-Ulster. Twee van de verdachten konden op grond van politie-foto's geïdentificeerd worden als chauffeurs van twee van de gebruikte bomauto's. De verdachten dienden of hadden gediend bij het Ulster Defence Regiment (UDR) een officieel Brits legeronderdeel in Noord-Ierland. Deze onthullingen vonden plaats in de documentaire Hidden Hand - The Forgotten Massacre van Yorkshire Television. Dit boek is het verhaal van die documentaire, het daarop volgende journalistieke onderzoek, maar ook het verhaal van de vele gewonden en nabestaanden, die uitgebreid aan het woord komen.
De centrale stelling, die de auteur aannemelijk weet te maken, is dat het onderzoek van de Ierse politie dood is gelopen op sabotage van Britse kant. En dat die sabotage als achtergrond had dat de Britse geheime diensten via hun infiltranten in de loyalistische organisaties betrokken waren bij de aanslagen. Zowel de Britse als de Ierse regering namen deel aan deze cover-up. De documentaire en het boek zijn gebaseerd op gedeeltelijke inzage in het recherche-archief van de Garda en gesprekken met een deskundigen en betrokkenen.
De nabestaanden en hun comité Justice for the Forgotten proberen ondanks tegenwerking nog steeds de waarheid over de aanslagen te achterhalen. Vorig jaar boden ze aan de onderzoekscommissie, die uiteindelijk in 2000 door de Ierse regering werd ingesteld, documenten aan die kunnen aantonen dat geheime eenheden van het Britse leger de inspiratiebron van aanslagen zijn geweest.(KK)
Een belangrijk gevolg van 11 september is de vloedgolf van propaganda die over de bevolkingen van de Westerse landen is uitgestort. Manipulatie van media berichtgeving is onderdeel geworden van de oorlogvoering. De passieve of actieve steun van de meerderheid van de bevolking voor de Westerse militaire operaties is een voorwaarde voor het langdurig verblijf van de troepen in het buitenland. Effectieve kritiek is alleen mogelijk als activisten op zijn minst een samenhangend beeld kunnen opstellen van de gebeurtenissen. Daarin zijn de schrijvers van deze brochure zeker geslaagd. In kort bestek wordt een redelijk overzicht gegeven van de gebeurtenissen voor en na de aanslagen van 11 september. Verfrissend is dat de merkwaardige kanten van die aanslag - de mogelijke voorkennis van de Amerikaans inlichtingendiensten bijvoorbeeld - niet meteen worden gebruikt als 'bewijzen' voor complotten die in de meest extreme vorm de aanslag aan de Amerikanen zelf toeschrijven. De nodige vraagtekens over eventuele voorkennis van de aanval worden wel terecht genoemd (merkwaardigerwijs niet het mysterie van de abnormale toename in de handel van de aandelen van de betrokken vliegtuigmaatschappijen vlak voor de aanslagen). Ook het grotere strategische raamwerk - de Amerikaanse oliebelangen - wordt kort beschreven . Daarbij worden de langstlopende onderhandelingen tussen de Clinton regering en de Taleban over het aanleggen van een oliepijpleiding echter onderbelicht. In het klassieke werk van Ahmed Rashid ('Taliban') wordt deze interactie minutieus beschreven.
De oorlog tegen de Taliban wordt ook behandeld, met terechte aandacht voor de burgerslachtoffers die vielen door de bommen die naast de militaire doelen vielen en de gevolgen van het gebruik van clusterbommen. Overigens wordt hier helaas door opgezwollen terminologie (het zou gaan om massavernietigingswapens) het beeld van de realiteit vertroebeld. De gebruikte wapens konden een groot aantal mensen doden maar het is absurd om ze op een lijn te stellen met biologische, chemische of nucleaire wapens. De Amerikanen hebben ook niet geprobeerd zoveel mogelijk mensen te doden: het was eenvoudig geweest om met hun middelen een stad, bijvoorbeeld Kandahar, en de bevolking volledig te vernietigen. Veel belangrijker waren de indirecte gevolgen zoals de ontwrichting van de sociale structuur, de vluchtelingen, het bemoeilijken van voedselhulp voor een bevolking die al jaren afhankelijk is van die hulp. Dat zijn veel ernstiger zaken omdat ze miljoenen en niet duizenden troffen.
Nog een cruciale zaak is het debat over de oorzaak van de aanslag. Er wordt veelvuldig gewezen op armoede en ongelijkheid als voedingsboden voor terrorisme Maar ook als dat zo is, blijft er een voor de hand liggende kwestie: de tegenstanders van zowel de aanslagen als de 'nieuwe oorlog' moeten ook met suggesties komen om de verantwoordelijken tegen te houden dan wel op te pakken. Op p. 25 wordt de noodzaak van opsporing en berechting erkend. Maar als de daders beschermd worden door een zwaar bewapend netwerk of zelfs een staat, wat moet er dan gebeuren? En in het verlengde daarvan: wat denken de schrijvers van de vredesmacht die nu in Afghanistan gelegerd is, waar ook Nederlandse troepen deel van uitmaken? Het ontbreken van deze zaken weerspiegelt de onwil in de beweging om hierover een uitgebreide discussie te voeren. (KaKo)
De grootste Europese (militaire) luchtvaartonderneming zetelt in Amsterdam. De European Aeronautic Defence and Space Company N.V. EADS is betrokken bij veel grote Europese bewapeningsprogramma's. Het ontwikkelt de raketten voor de Franse nucleaire strijdmacht, is een belangrijke promotor van een Europese defensiepoot, exporteert wapens naar alle delen van de wereld en koopt daarbij regeringsfunctionarissen om en is de belangrijkste onderneming in de ontwikkeling van een raketschild voor de NAVO. Op 17 mei vindt de aandeelhoudersvergadering van deze wapengigant in Amsterdam plaats. Zowel binnen als buiten worden acties voorbereid. Word ook aandeelhouder, organiseer mee en laat je kritiek horen.
Om aan de aandeelhoudersvergadering van EADS N.V. deel te kunnen nemen moet je op zijn minst een aandeel bezitten. Een aandeel kan je kopen bij je bank. Voor Postbankklanten gaat dit als volgt:
Voor meer informatie zie:
www.stopwapenhandel.org of www.vredesactie.be
- De regering ziet ze vliegen! -
Het kabinet-Kok heeft besloten tot deelname aan de produktie van een nieuw Amerikaans gevechtsvliegtuig, de Joint Strike Fighter (zie elders in dit nummer van VD AMOK). Volgens de premier betekent meedoen aan de ontwikkeling van de JSF ook automatisch dat de JSF wordt aangekocht.
Daaraan hangt een prijskaartje van 7 miljard euro.
Maar er is geen enkele noodzaak om nieuwe vliegtuigen te kopen. Ons land heeft niet minder dan 138 vliegtuigen van het type F-16, die nog tot na 2020 mee kunnen. Bovendien zijn die miljarden euro's hard nodig voor investeringen in zorg en onderwijs, voor natuur en milieu, voor veiligheid op straat en voor het openbaar vervoer.
Aldus de Socialistische Partij, die het initiatief heeft genomen tot het platform 'Het Kabinet ziet ze vliegen' en een grootscheepse handtekeningenactie. Meer informatie op www.sp.nl/nieuws/actie/jsf of tel. 010-2435555.
GEEN NIEUWE BOMMENWERPERS!!!!!
- PAASMARS 2002 -
VOOR ONTWAPENING EN VREDE
In het tiende jaar van zijn bestaan slaat de Paasmars zijn tenten op in Den Haag, ruim een maand voor de verkiezingen. Het beeld van deze 'vredesstad' wordt overschaduwd door het feit dat Den Haag onderdak biedt aan een grote militaire beurs, een groot NAVO-complex dat zich onder andere bezighoudt met het 'Star Wars'-raketschild en er zich behalve het ministerie van defensie vele kazernes en bedrijven met militaire produktie bevinden.
Het vredeactiekamp zal van 26 maart tot en met 1 april plaatsvinden in de Blauwe Aanslag, Buitenom 214, Den Haag.
Elke dag vanaf 11.55 op het Plein info-manifestatie over diverse thema's zoals kernwapens, globalisering, wapenhandel, werving van kanonnenvlees, kindsoldaten, dienstweigeren en asielrecht.
Organisatie:
Werkgroep Paasmars,
Postbus 10500,
2501 HM Den Haag.
http://vredessite.nl/paasmars/
E-mail: paasmarsatddh.nl
Giro: 4300898 t.n.v. Paasmars Den Haag
- Nieuwe publicaties Eurobom -
Net verschenen in de nieuwe reeks Facts and Reports: