Aangepast zoeken

Naar beginpagina
Naar overzicht VD AMOKs

VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 11, nummer 4-5, 2002


Inhoudsopgave




Colofon

VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 11, nummer 4/5, 2002

VD AMOK
verschijnt minstens 4 maal per jaar en wordt uitgegeven door Stichting VD AMOK. Voor de inhoud van met naam ondertekende stukken zijn de auteurs verantwoordelijk.

Copyright
Overname van artikelen uit het lopende nummer is uitsluitend toegestaan na toestemming van de redactie. Overname van artikelen uit eerder verschenen nummers is toegestaan onder bronvermelding en toezending van een bewijsexemplaar aan de redactie.

Adres redactie en abonnementenadministratie
VD AMOK
Obrechtstraat 43
3572 EC Utrecht
tel. 030-8901341
e-mail vdamok@antenna.nl

Redactie
Hans Christian Bouton (fotoredactie), Kees Kalkman, Karel Koster, Guido van Leemput, Tjark Reininga, Egbert Wever

Fotografen en illustratoren
Hans Bouton, Henk Braam, Joram Peters, Sven Torfin

Vormgeving
René Oudshoorn, Egbert Wever

Drukker
Drukkerij De Dageraad, Den Haag

Verder werkten aan dit nummer mee
Uri Avneri, Ludo de Brabander, Martin Broek, Evelien van den Broek, Dr. Peter Custers, Hans Dijkman, David Jan Donner, Nelly Koetsier, Dennis Kucinich, Bijan Moshaver, Joram Peters, Frank Slijper, Fred van der Spek, Jelena Stiller

Abonnementen
Een abonnement is minimaal E 14,- per jaar.
Een steunabonnement is minimaal E 18,-.
Over te maken op giro 5567607 t.n.v. VD AMOK, Utrecht.
Nieuwe abonnementen schriftelijk aanmelden. Wacht met betaling op toezending acceptgiro.
Opzegging uitsluitend schriftelijk vóór aanvang van het kalenderjaar.
Losse nummers kosten E 4,50 (E 6,- inclusief porto).

Advertenties
Tarieven en opgave bij de redactie.

Sluitingsdatum volgend nummer
15 januari 2003



Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





REDACTIONEEL

De top van de NAVO-leiders in Praag markeert een bijzonder belangrijk moment in de geschiedenis van de transatlantische organisatie. Het verbond wordt getransformeerd naar een organisatie die waar ook ter wereld oorlog kan voeren tegen vijanden die grotendeels door de Amerikaanse regering zullen worden gedefinieerd.
Volgens de voorgenomen plannen zal straks de NAVO overal oorlogen gaan uitvechten als het bondgenootschap vindt dat het om haar belangen gaat. In het definiëren van zo'n situatie speelt de Amerikaanse regering een cruciale rol. Zij heeft duidelijk gemaakt dat haar prioriteit bij de 'oorlog tegen het terrorisme' ligt. Wat dat terrorisme precies is wordt wijselijk verzwegen. Impliciet wordt er van uitgegaan, dat het gaat om een verschijnsel dat met een conventionele strijdmacht kan worden verslagen, dat wil zeggen, er zullen geografisch af te bakenen gebieden zijn waar een vijand kan worden gevonden en vernietigd met strijdmachten die alleen maar hoeven te worden gemoderniseerd. Niet toevalligerwijs valt dit pleidooi samen met een oproep van secretaris-generaal Robertson om de uitgaven sterk te verhogen.

Gemakshalve wordt ook 'de' strijd tegen de proliferatie van massavernietigingswapens erbij gehaald. De technologie om biologische, chemische en kernwapens te maken wordt verspreid over de wereld, waardoor er een aantal landen bij zullen komen met de kennis om kernwapens te fabriceren. De oorlog tegen het terrorisme impliceert ook een oorlog tegen landen die in het bezit zijn van deze technologie.
De VS hebben in hun nieuwe National Security Strategy besloten om deze gevaren pre-emptively aan te pakken. Dat wil zeggen, om landen die ze inschat als een bedreiging voor de nationale veiligheid van de VS, ook zonder directe aanleiding aan te vallen. Daarnaast lekte begin dit jaar een belangrijk beleidsadvies van het Pentagon aan het Amerikaanse Congres uit. Dit Nuclear Posture Review is een omschrijving van de nucleaire doctrine en opstelling van de Amerikaans nucleaire strijdkrachten die om de vier jaar aan het Congres moet worden gepresenteerd. Daarin stond onder andere dat de VS de mogelijkheid openhouden om zelf als eerste een land met kernwapens aan te vallen. De criteria daarvoor waren zeer rekkelijk: het ging niet alleen om landen bewapend met biologische of chemische wapens, maar ook om de inzet in een crisis, bijvoorbeeld als het leven van Amerikaanse soldaten op het spel stond.

Deze agressieve Amerikaanse politiek - het gaat om niets minder dan het opeisen van het recht om aanvalsoorlogen te voeren tegen door de VS gedefinieerde (potentiële) vijanden - wordt nu ook doorgevoerd in de NAVO. Het gaat allang niet meer om het verdedigen van het eigen grondgebied of het eventueel met kernwapens terugslaan in bepaalde nauwkeurig omschreven omstandigheden: de mogelijkheid wordt nu geopend dat de NAVO landen als eerste een aanval zullen uitvoeren en dus dat Nederland bij zo'n aanvalsoorlog betrokken raakt.

Zo'n perspectief wordt kennelijk verwelkomd door de demissionaire regering in Nederland. Sterker nog, ze gaat er in het geval van Irak ruimhartig in mee. Geen VN mandaat? Dan doen we gewoon zonder, aldus een recente brief van minister van buitenlandse zaken de Hoop Scheffer aan de Kamer. Deze berust hierin: op het Algemeen Overleg van 14 november jl. voorafgaand aan de NAVO top was er geen kritisch woord te ontwaren uit de monden van de woordvoerders van de regeringspartijen. Kritische vragen van de oppositie werden genegeerd of afgewimpeld. Heeft bijvoorbeeld de Kamer nog iets te zeggen over de inzet van Nederlandse troepen?

Er is een situatie ontstaan waarbij de soldaten van de Europese NAVO lidstaten meegaan op Amerikaanse expedities waar ook ter wereld. Omdat de meerderheid van de Kamer de slaafse volgzaamheid van de regering aan de Amerikaanse agressiepolitiek bevestigde, zal het gemakkelijker worden om in Nederland oppositie te voeren tegen dit beleid. Twijfelaars zullen zich helaas de komende maanden beroepen op de kamermeerderheid die in essentie voor oorlog heeft gekozen. We kunnen slechts hopen dat de verkiezingen hierin enige verandering zullen brengen en intussen onze eigen oppositie organiseren.



De redactie


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Europees Sociaal Forum
Super demonstratie in Florence tegen oorlog



Op zaterdag 9 november demonstreerden zeker een half miljoen mensen tegen de dreigende oorlog tegen Irak. Een overdonderend grote optocht, die onderdeel was van het Europees Sociaal Forum. Op de overige dagen van het ESF vergaderden in totaal 35.000 mensen over een ander Europa

De sfeer was optimistisch en gedisciplineerd. De meerderheid, denk ik, van de aanwezigen van zo'n 35.000 inschrijvers bestond uit jongeren. De organisatie had iedere dag in de ochtenduren vier conferenties belegd die dus door duizenden mensen werden bijgewoond. Op zo'n manier valt niet veel te discussiëren. Toch was de aandacht bij de sprekers groot, hoewel sommigen van hen zich bezondigden aan holle frasen en oubollige retoriek. De klachten over neoliberalisme, oorlogsdreiging en staatsdwang zijn ernstig genoeg om kritisch over te zijn. De bijeenkomst droeg een uitgesproken radicaal-links karakter. De discussie over alternatieven van radicale maatschappelijke hervormingen en/of de veel bepleitte revolutie en met welke middelen die te bereiken ging in de massaliteit verloren.
Ik heb geen idee wat de discussies, de praktische en politieke problemen zijn waarvoor de organisatie is geplaatst. Ik heb ook geen idee in wiens handen de organisatie was. Uit een in de hand gedrukt pamflet van de Engelse communistische partij maak ik op dat deze partij (net als de Italiaanse Rifundiazione) ontevreden was over de commando's, zoals zij het zagen, van het Wereld Sociaal Forum uit Porto Alegre om "van boven af" een Europees Sociaal Forum af te kondigen en daar de nadruk op vorming van sociale bewegingen in plaats van politieke partijen te leggen. Uit een verslag van europarlementslid Erik Meijer bleek dat de Rifundiazione op woensdag bij acclamatie een Europese Communistische partij oprichtte. De discussie over partij en beweging in Europa of in het proces van de sociale globalisering zal zeker in belang toenemen als ook de ESF gedachte zal groeien.

In kleiner verband
Per toeval kwam ik op vrijdagmiddag in een werkgroep over de analyse en bestrijding van uiterst rechts in Europa terecht. De werkgroep over oorlog om grondstoffen was niet doorgegaan omdat de spreker niet kwam opdagen. De sprekers vielen alle op door hun diepgaande analyses en serieuze belangstelling naar theoretische en praktische antwoorden op dit probleem. De Poolse spreker miste ik net, maar de diverse Franse, Duitse en Zwitserse voordrachten waren zeer interessant.
Geconstateerd werd dat het huidige uiterst rechts een tamelijk jonge beweging is, die sinds de jaren '70 bestaat. Hun grootste successen boekten zij halverwege de jaren '90. In diverse landen en steden hebben zij macht uitgeoefend. Oostenrijk, Hamburg, ook Nederland werden genoemd. Centrale vraag daarbij is, is het mogelijk voor populistisch rechts een kracht te zijn in een regering van een ontwikkeld kapitalistisch land of is het een beweging van geboren oppositionelen? De verzuchting dat ze maar in de regering hun onmacht moeten bewijzen werd door de sprekers bestreden. Zo verliezen we steeds meer terrein aan populistisch rechts.
Sociale onveiligheid is de voedingsbodem van deze rechtse stromingen. Deze sociale onveiligheid wordt gekenmerkt door vermarkting en flexibilisering van de arbeid en de arbeidsvoorwaarden en de privatisering van publieke diensten. Hoe dit te keren? Hoe de oude en nieuwe sociale bewegingen te koppelen in een project voor een sociaal Europa?
Opvallend is bovendien dat uiterst rechts zich uitspreekt over het vraagstuk van oorlog tegen Irak. Haider en Le Pen zijn tegen. De vrees werd uitgesproken dat de crisis van populistisch rechts haar extremer zal maken.
Hoe komt rechts zo (relatief) sterk, was de vraag. Rechts, zo luidde het antwoord, biedt een identiteit in de wereld van een gemondialiseerde economie.
Een oplossing werd gezocht in een nieuwe identiteit die anders dan door extreem rechts gedaan wordt, niet groepen uitsluit maar juist probeert in te sluiten. Extreem rechts probeert iets op te bouwen door hele groepen buiten te sluiten en tot vijand te maken. Oude identiteiten van links berusten op volledige werkgelegenheid, sociale welvaartsstaat en democratisering van het systeem. Dat is het linkse dilemma, wat zijn op Europees niveau nieuwe insluitende identiteiten?

De demonstratie
In Florence is de beweging voor sociale globalisering de weg van de vredesbeweging ingeslagen. De hoofdconstatering is dat in het huidige wereldsysteem oorlog een alledaags bestanddeel is. Dat betekent dat een beweging voor sociale globalisering een vredesbeweging moet zijn.
De demonstratie was qua omvang, vrolijkheid, vastberadenheid, zelfdiscipline een zelden vertoond evenement. De correspondent van de Volkskrant voelde dat vrij goed aan toen hij de sfeer vergeleek met die van de Elfstedentocht. Het ging hier niet om een kouwelijk uitje voor het hele land, maar een hartverwarmende optocht voor heel Europa (en nog een paar buurten daaromheen). Een serieuze aangelegenheid bovendien.

Belang moet blijken
De slotverklaringen zijn de belangrijkste stoffelijke resultaten. Het lijken enigszins open deuren. Maar de strijdbare en (naïef) optimistische sfeer zijn de belangrijkste verworvenheden van deze historische bijeenkomst. De organisatie was erin geslaagd de op confrontatie gerichte groepen, die op tal van toppen acte de présence gaven, te weren.
De slotverklaringen worden uitgedrukt in de afspraak op 15 februari een wereldwijde actiedag tegen de oorlog tegen Irak te houden. Hier moet natuurlijk nog wel uitvoering aan worden gegeven. De mate waarin dat lukt, is een indicatie voor het succes van Florence.
Uit Nederland waren ruim honderd deelnemers gekomen. De komende maanden zullen in Nederland initiatieven moeten worden genomen om in ieder geval op 15 februari een vredesactiedag te houden. Florence zal in diverse gelegenheden in Nederland doorwerken, maar zeker is dat dat helemaal bij elkaar moet worden geïmproviseerd.
In ieder geval zal er eind volgend jaar in Parijs opnieuw een Europees Sociaal Forum worden gehouden.

Guido van Leemput




Florence, 10-11-2002

Oproep tegen de oorlog

Aan alle burgers van Europa
Samen kunnen we de oorlog stoppen!

Wij, de Europese sociale bewegingen strijden voor sociale rechten en sociale rechtvaardigheid, voor democratie en tegen alle vormen van onderdrukking. We streven naar een wereld in verscheidenheid, in vrijheid en wederzijds respect. We menen dat oorlog, of deze nu door de VN wordt gesteund of niet, een ramp zal zijn voor de volkeren van Irak, die al lijden onder het embargo en onder het regime van Saddam Hoessein, en voor de volkeren van het Midden-Oosten. De oorlog moet bestreden worden door iedereen die gelooft in democratische, politieke oplossingen voor internationale conflicten, omdat het een oorlog wordt met het risico van een wereldwijde ramp.

Er bestaat een massale oppositie tegen de oorlog in ieder land van Europa. Honderdduizenden hebben al gedemonstreerd voor vrede. We roepen de bewegingen en burgers van Europa op het verzet tegen de oorlog te beginnen en om:

We kunnen deze oorlog stoppen!


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Herziening commandostructuur kan NAVO loskoppelen



Het had een mooie julidag in Brussel kunnen worden in het tweede jaar van de regering van heer Bush junior over de wereld zoals wij die kennen. De nieuwe oorlog in Afghanistan leek na de verdrijving van de Taliban op een sudderplaatje te staan, de nieuwe oorlog in Irak nog veraf. Maar op het hoofdkwartier van de NAVO was vrijwel paniek uitgebroken. Alle virtuele alarmbellen waren gaan rinkelen toen het officiële verzoek van de Amerikaanse president aan het bondgenootschap was doorgedrongen om de generaal William F. Kernan te ontheffen van zijn commando als Atlantisch bevelhebber (SACLANT). Want een opvolger voor Kernan, samen met de Europese NAVO-bevelhebber SACEUR de hoogste commandant van de NAVO, zou voorlopig niet worden benoemd.

De Supreme Allied Commander Atlantic in Norfolk, Virginia, was één van de belangrijkste spelers op het Atlantische toneel tijdens de Koude Oorlog. Zijn taak was het, om in geval van een oorlog met de Sovjet-Unie de levenslijn naar Europa over de oceaan open te houden, zodat de konvooien met versterkingen het continent tijdig zouden kunnen bereiken. In laatste instantie had hij daartoe de beschikking over onderzeeërs met strategische Trident-kernraketten die binnen twintig minuten een groot deel van de Russische steden in de as konden leggen. De SACLANT was, net zoals zijn collega de SACEUR, die met zijn Warschau Pakt tegenstrevers de grootste tankslag aller tijden in Midden-Europa zou uitvechten, altijd een Amerikaan geweest.
Het ontslag van generaal Kernan was het gevolg van de belangrijkste reorganisatie van de Amerikaanse militaire commando's sinds 1946, die in april van dit jaar zijn beslag had gekregen. In opdracht van minister van defensie Donald Rumsfeld en als gevolg van de nieuwe situatie na de aanslagen van 11 september was, eerder dan aanvankelijk gepland, een plan uitgewerkt waarmee de Amerikaanse militairen de uitdagingen van de 21e eeuw te lijf konden gaan. Er ontstaat een militair imperium, waarbij voor het eerst in de wereldgeschiedenis het bereik van de regionale operationele bevelhebbers de gehele aarde omvat, inclusief Antarctica.
De belangrijkste verandering is de oprichting van een geheel nieuw Amerikaans commando, Northern Command per 1 oktober van dit jaar. De commandant van NORTHCOM, gezeteld in Peterson Air Force Base in Colorado, wordt verantwoordelijk voor de verdediging van het Amerikaanse grondgebied (homeland defense) en zal tevens fungeren als hoofd van NORAD, het eveneens uit de jaren vijftig stammende gezamenlijke luchtverdedigingsnetwerk van de Verenigde Staten en Canada.
NORTHCOM's operationele bereik zal de Verenigde Staten, Canada, Mexico, delen van het Caribisch gebied en de aangrenzende delen van de Atlantische en de Stille Oceaan omvatten. Het commando zal ook verantwoordelijk zijn voor binnenlandse militaire bijstand aan de civiele autoriteiten van de Verenigde Staten in het geval van (terroristische) aanvallen, maar ook bij natuurrampen. In feite zal NORTHCOM, verbonden met de strategische raketverdediging van NORAD, het schild zijn waarachter het Amerikaanse militaire imperium zich kan verschuilen. Van daaruit kunnen de regionale militaire commando's als zwaarden uitvallen naar alle uithoeken van de wereld waar de vijanden van de VS zich schuilhouden. Het belangrijkste is Central Command, CENTCOM, dat verantwoordelijk is voor het Midden-Oosten en Zuidwest-Azië. CENTCOM voert de oorlog in Afghanistan en zal de oorlog tegen Irak voeren. Daarnaast zijn nog van belang Southern Command, verantwoordelijk voor Zuid-Amerika en Pacific Command, voor de Stille Oceaan, Japan en de mogelijke toekomstige vijand China. European Command (EUCOM), waarvan de bevelhebber tevens het SACEUR opperhoofd van de Navo is, blijft vooral van belang als draaischijf voor de oorlogen die CENTCOM in het Midden-Oosten voert en ook omdat de verantwoordelijkheid van dit commando nu wordt uitgebreid met de Atlantische wateren en met Rusland. Dit laatste is symbolisch voor de nauwe samenwerking met Rusland in de strijd tegen het 'terrorisme'. Vroeger werden de militaire relaties met dit land vanuit het Pentagon zelf geregeld.
Bij deze reorganisatie van de commando's werd zoals we zagen het Atlantische commando van de NAVO afgekoppeld van de Amerikaanse bevelsstructuur en dit boezemde de Brusselse militaire bureaucraten angst in. Nog geen jaar tevoren was in de strijd tegen Al Qaeda het meest heilige sacrament van de NAVO aan het volk getoond, het fundamentele artikel 5, dat de leden bij een aanval verplicht tot onderlinge bijstand. Nooit eerder tijdens de hele Koude Oorlog was dit artikel aangeroepen. Maar daarna was er helemaal niets meer gebeurd binnen het bondgenootschap. Er waren alleen wat klusjes uitgevoerd die de Amerikanen hadden laten liggen, omdat ze achter Bin Laden aanzaten. De Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer was naar Washington gereisd en teruggekomen met het bericht dat de "anti-Europese stemming daar wijdverbreid" was (Der Spiegel 20/2002). Tijdens het voorjaar had de crisis op het hoofdkwartier dus flink toegeslagen.
En nu werd de belangrijkste schakel in de transatlantische keten eenzijdig door de Amerikanen verbroken, grote delen van de Atlantische Oceaan aan het gezag van de NAVO onttrokken, de ter beschikking van de NAVO gestelde strategische Trident-raketten wellicht teruggenomen? Het uit de periode van de kruisraketten zo gevreesde woord 'loskoppeling' van de VS en Europa viel weer.
Ondanks groot vertoon van eenheid naar buiten toe op de recente NAVO-top in Praag lijken de gebeurtenissen sinds juli dit scenario te bevestigen. Inmiddels is de Britse admiraal Ian Forbes, de plaatsvervanger van de SACLANT, benoemd tot interim-commandant. Het is nu duidelijk geworden dat SACLANT als operationeel NAVO-commando zal verdwijnen. Het permanente multinationale NAVO-eskader op de Atlantisch Oceaan van zes tot acht schepen, dat tot nu toe onder de SACLANT viel, zal onder het Europese Navo-bevel gesteld worden.
In Norfolk zelf zal iets overblijven dat het Allied Command for Transformation (ACT) wordt genoemd. De belangrijkste rol voor dit niet-operationele commando wordt omschreven als het leveren van steun aan de NAVO-leden bij het verbeteren van hun militaire technologie. De staf in Norfolk zal "hevig betrokken zijn bij onderwijs, opleiding en integratie van NAVO-legers in hun transformatie- en moderniseringsproces" (Norfolk Virgininan Pilot, 27-11-2002). Het klinkt vaag en denktankachtig en zo zal het ook bedoeld zijn. Een klein contingent van de staf zal bij SACEUR in Bergen (België) gestationeerd worden om daar "voet aan de grond" te houden.
De verdere uitbreiding van de NAVO, die nu in Praag besloten is, en de instelling van een NATO Response Force (NRF) hoeven niet in tegenspraak te zijn met deze ontwikkeling. De uitbreiding - en het einde ervan is nog niet in zicht - betekent volgens voor Der Spiegel beschikbare diplomatieke bronnen in Brussel dat de Amerikanen het militaire bondgenootschap net zo lang laten opzwellen tot het irrelevant wordt en verwatert tot een soort OVSE. Volgens een opmerking die Joschka Fischer uitsluitend binnenskamers wilde maken zou deze tendens "niet tegen te houden" zijn. Het idee van de snel inzetbare NRF van 21.000 soldaten zondert een voor de Amerikanen bij hun preventieve oorlogsvoering nuttig deel van de NAVO af. Of de eenheid ook in NAVO-verband zal worden ingezet is sinds de VS na Kosovo liever op bilaterale basis zaken doen nog maar de vraag.

Kees Kalkman

Zie ook:
Otfried Nassauer, Eine neue militärische Aufteilung der Welt, Frankfurter Rundschau 15.7.2002
Otfried Nassauer en Angelika Beer, Die Nato muss ihren Wertekodex verletzen, Frankfurter Rundschau 20.11.2002


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Verraadt de wereld de Papua's opnieuw?



Nederland beloofde Nieuw-Guinea na de Tweede Wereldoorlog onafhankelijkheid, stelde een Papuaparlement in en erkende de nationale Papuavlag en het Papuavolkslied. Maar de Papua's werden verraden door de wereld, die in de Koude Oorlog de strijd tegen het communisme belangrijker vond dan hun zelfbeschikkingsrecht. De onder Indonesisch bewind gehouden volksraadpleging was volgens elk juridisch criterium doorgestoken kaart.
De internationale gemeenschap steunde aanvankelijk de roep van de Papua's om een dialoog. Maar onder druk van de Amerikanen, die alles ondergeschikt maken aan 'de strijd tegen het terrorisme', lijkt de internationale gemeenschap steeds minder genegen om aan te dringen op een dialoog tussen het regime in Jakarta en de bevolking van West-Papua.
Verraadt de wereld de Papua's opnieuw? Gaat de strijd voor mensenrechten en zelfbeschikking ten onder aan angst voor terrorisme?

Het massale Volkscongres in West-Papua, in juni 2000, markeert een keerpunt in het verzet van de Papua's tegen het Indonesische bestuur. Sinds de Indonesische overname in 1963 bestond het verzet voornamelijk uit gewapende verzetsgroepen die met primitieve wapens aanvallen uitvoerden op Indonesische legereenheden. Ondergronds gewapend verzet was decennia lang de enige mogelijkheid van oppositie, omdat het regime van president Suharto met harde hand reageerde op elke autonome organisatie.
Maar na de val van Suharto, in mei 1998, kwam in Indonesië een democratiseringsbeweging op gang. De Papua's benutten de nieuwe vrijheden voor het organiseren van een volkscongres, dat werd bijgewoond door achtduizend mensen. Dit congres aanvaardde een nieuwe politieke structuur, waarin de uitvoerende taken liggen bij de Papua Presidium Raad (Presidium Dewan Papua, PDP) en de controlerende taken bij het Papua Panel dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van tien maatschappelijke pilaren (sectoren) waaronder vrouwen, studenten, traditionele leiders en voormalige politieke gevangenen. Tevens werden commissies geformeerd die het PDP moeten adviseren inzake rechtzetting van de geschiedenis, de politieke agenda, de consolidatie van Papua organisaties en de inheemse rechten.
Het PDP kreeg de opdracht om met vreedzame middelen te werken aan het herstel van de soevereiniteit van de Papua's. Die geweldloze strategie werd mede ingegeven door het verlangen een einde te maken aan de terreurdaden en mensen rechten schendingen waardoor volgens Amnesty International in de afgelopen 40 jaar 100.000 Papua's zijn gedood.

Organisatiegraad
Na jaren repressie ervaren de mensen het al bijna als een bevrijding dat ze elkaar openlijk kunnen ontmoeten om de politieke situatie te bespreken en om plannen te maken voor hun eigen toekomst. Maar het is ook onwennig om de toekomst in eigen hand te nemen, als je decennia lang niet hebt mogen meepraten en steeds weer in de modder bent geduwd omdat je achterlijk en primitief zou zijn. De eerste taak is het opkrikken van het zelfvertrouwen en het bekend maken van de universele mensenrechten en inheemse (collectieve) rechten.
Vanuit de nieuwe organisatiestructuur heeft het PDP enkele grote conferenties georganiseerd. Zo is tijdens een grote vrouwenconferentie in juli 2001 de vrouwenbeweging Solidaritas Perempuan Papua (Solidariteit Papua-Vrouwen, SPP) opgericht. De vrouwenorganisaties die onder het Indonesische systeem waren opgezet zijn elitaire verenigingen, die zich vooral bezighouden met liefdadigheid. De posities in deze organisaties worden verdeeld naar de positie van de echtgenoten. De SPP heeft afdelingen in de veertien kabupaten (districten). Zij wil de positie van vrouwen versterken door trainingen en lokale organisatie, maar ook door (traditionele) vrouwonvriendelijke praktijken ter discussie te stellen en vrouwen te stimuleren actief deel te nemen in politieke organen.
Op een conferentie van februari 2002 over inheemse rechten is een traditionele Papuaraad opgericht (Dewan Adat Papua), met vertegenwoordigers van de verschillende tribale volken, en een Pemerintahan Adat Papua die een coördinerende taak heeft en bestaat uit intellectuelen. De taak van de raad en het bestuur is de traditionele instituties nieuw leven in te blazen en te versterken. Decennia is de Papuacultuur onderdrukt omdat Indonesië vond dat die 'primitieve' cultuur niet paste in het moderne Indonesië en uit angst voor de kracht die uit kan gaan van cultureel zelfbewustzijn. De taak van de adat-organen is de Papua's weer trots te laten zijn op hun traditionele erfgoed en door versterking van de traditionele instituties te werken aan herstel van de Papua-soevereiniteit. De gemeenschappen moeten vanuit de traditionele organisatie de eigen ontwikkeling ter hand nemen en een orgaan opzetten voor orde en veiligheid. Een niet te onderschatten strategie daarbij is dat de energie niet wordt gestoken in de bestrijding van het Indonesische bestuur, maar dat er in wezen een parallelle civil society wordt opgezet.

Dialoog
President Wahid, die het Papua volkscongres had gesteund met een donatie van één miljard rupiah (ongeveer honderdduizend euro), stond welwillend tegenover het aanbod van een dialoog over de problemen en aspiraties in West-Papua. Maar terwijl Wahid zijn best deed om in gesprek te blijven en oplossingen te zoeken voor het conflict, voerden de politieke haviken en het leger een heel ander beleid. Direct na de afsluiting van het Volkscongres meldde generaal Rusdihardjo, commandant van de Indonesische politie, dat extra politie-eenheden naar Papua gestuurd werden omdat "wat ze in Papua aan het doen zijn, grenst aan rebellie". De commandant van het legeronderdeel Kostrad, generaal Wirahadikusuma, oordeelde dat de ontwikkelingen in Papua een bedreiging vormden voor de Indonesische staat.
Wahid, een overtuigd democraat die streefde naar vreedzame oplossingen voor politieke conflicten, verklaarde dat de regering een beleid zou blijven voeren waarin onderdrukkende maatregelen tegen separatisten in Papua worden vermeden en zou toestaan dat de Papuavlag, de Morgenster, wordt gehesen. Als de overheid geweld zou gebruiken in de vele gevallen van onrust, aldus de president, dan zou de energie van de strijdkrachten snel uitgeput raken.
De speciale zitting van de Nationale Raadgevende Assemblee (MPR) in augustus 2000 waarin gepoogd werd de positie van president Wahid te ondermijnen, betekende het begin van terugkeer naar een harde aanpak van onafhankelijkheidsactiviteiten in West-Papua. Wahid werd fel bekritiseerd voor de symbolische gebaren die hij had gemaakt: toestemming voor het hijsen van de Morgenstervlag, erkenning van de naam Papua voor de provincie en financiële steun voor het Papua Congres. Wahid overleefde de speciale MPR-zitting maar moest een grotere rol van de strijdkrachten en de politieke haviken accepteren.

Confrontatie
De verandering was direct merkbaar. Overal in West-Papua werden strijdkrachten ingezet om Morgenstervlaggen neer te halen. Er vielen doden en gewonden en er werden arrestaties verricht. De actie van de Indonesische troepen in het bergstadje Wamena, in oktober 2000, haalde het wereldnieuws. Bij het verwijderen van de vlag werden twee Papua's doodgeschoten. Woedende burgers zetten de aanval in op de Indonesiërs. In de daaropvolgende veldslag vielen vijftien doden, Papua's én Indonesische immigranten.
Er werden steeds meer Indonesische troepen naar Papua gestuurd en op diverse plaatsen buiten de hoofdstad Jayapura werden mensen doodgeschoten bij vlagincidenten.
Op 1 december organiseerde het PDP een vlaggenceremonie in Jayapura. Dankzij de diplomatieke onderhandelingen van het PDP en de aanwezigheid van buitenlandse journalisten grepen de strijdkrachten niet in. Maar een week later barstte ook in Jayapura het geweld los. Na de moord op twee politiemannen en een bewaker, vermoedelijk door een groep uit het centrale bergland, viel de politie enkele studentenhuizen binnen en mishandelde de bewoners. Drie studenten werden gedood en tientallen gevangen gezet. Het PDP verklaarde dat de vice-president, Megawati Soekarnoputri, verantwoordelijk was voor de confrontatie die de regering gekozen had.
In augustus 2001 werd president Wahid afgezet en opgevolgd door Megawati. Zij presenteerde een programma met het accent op het behoud van de nationale eenheid. Ze verklaarde zelf leiding te geven aan "de inspanningen om vrede te brengen in de onrustige provincies Atjeh en Papua, waar de separatistische onrust toeneemt". Ze bood beide provincies excuses aan voor de decennia van mensenrechtenschendingen maar waarschuwde tegelijkertijd dat deze nooit onafhankelijk zullen worden.
PDP-voorzitter Theys Eluay was niet geroerd door de verontschuldiging: "Indonesië is verplicht om excuses aan te bieden. Wij waren niet degenen die fout waren." "Mega moet begrijpen dat de Papuazaak ernstig is" verklaarde Tom Beanal, vicevoorzitter van het PDP. "Zij moet deelnemen aan een dialoog om de geschiedenis van Papua recht te zetten". Hij was niet optimistisch dat de Papuazaak onder Megawati opgelost wordt: "Ik ben bang dat Mega te intiem is met het leger en overgehaald zal worden geweld te gebruiken".

Politieke moord
Op 10 oktober 2001, enkele weken nadat Megawati was beëdigd als president van Indonesië, werd Theys Eluay vermoord. De schok en ontsteltenis waren groot. Vrijwel meteen heerste het idee dat het Indonesische leger betrokken was bij deze politieke moord. Vijfduizend mensen liepen mee in de stoet die het lichaam van Eluay naar het gebouw van de vroegere Nieuw-Guinea-raad bracht, waar het opgebaard werd. Ongeveer tienduizend mensen trokken achter het lichaam van hun dode leider over de 45 kilometer lange weg van Jayapura naar diens woonplaats Sentani. Ze zongen patriottische liederen, scandeerden 'Merdeka! Merdeka!' (Onafhankelijkheid!) en droegen de Morgenstervlag.
Ongeveer tienduizend mensen waren aanwezig bij de begrafenis op 17 november. Secretaris-generaal Taha Al Hamid van het PDP verklaarde aan het graf dat de Papua's willen dat de regering hun recht op leven erkent. "Een overheidsgarantie om ons te beschermen is belangrijker dan de beloofde speciale autonomie. Hoe kunnen we normaal leven als ons recht op leven niet is gegarandeerd?".
Ruim een jaar en diverse onderzoekscommissies later is de moord op Eluay nog steeds niet opgehelderd. Weliswaar zijn negen leden van de militaire elite-eenheid Kopassus in staat van beschuldiging gesteld. Zij zullen voor een militair tribunaal verschijnen in Surabaya, maar vrijwel niemand gelooft dat ze op eigen initiatief hebben gehandeld. De vraag wie de opdrachtgevers zijn voor deze moord dreigt in een doofpot te verdwijnen.
De vraag naar het motief achter de moord zou ook beantwoord moeten worden, maar het antwoord lijkt voor de hand te liggen: Theys Eluay was een charismatische persoonlijkheid die een grote aanhang had en steeds de aandacht wist te vestigen op zichzelf en op het onafhankelijkheidsstreven van de Papua's, ook in de internationale media. Eluay wist de Indonesische autoriteiten regelmatig in hun hemd te zetten en zorgde voor een smet op het Indonesische blazoen.

Intimidatie
De oproep van het PDP aan het graf van Eluay voor erkenning van het recht op leven lijkt banaal in de 21ste eeuw, maar is alleszins actueel in het licht van het voortdurende en toenemende geweld. De mensen in West-Papua leven steeds meer in een sfeer van intimidatie en geweld. Sinds de moord op Eluay zijn veel inheemse en politieke leiders en mensenrechtenactivisten bedreigd met de dood.
Ook hebben er tientallen 'mysterieuze moorden' plaatsgevonden. Op het eiland Biak zijn afgelopen augustus twaalf mensen op verdachte manier om het leven gekomen. Op een ochtend werd het lichaam van een vrachtwagenchauffeur langs de kant van de weg gevonden, twee meisjes van 13 en 14 jaar bleken verkracht en vermoord en op het strand werden lichamen gevonden. Volgens de bewoners gaat het om van hogerhand georganiseerde moorden; volgens de politie zijn het incidenten die niet nader onderzocht hoeven worden.
Er waren meldingen van gemaskerde mannen die mensen bedreigen. Vrouwen durfden niet meer naar hun tuinen buiten het dorp. De markt sloot vroeger zodat mensen voor het donker thuis konden zijn. Niemand nam 's avonds een taxi of waagde zich alleen op straat. In de dorpen werd 's nachts wacht gelopen. Er werden bijeenkomsten georganiseerd waar de mensen elkaar op het hart drukten om zich niet te laten verlammen door angst, maar ook om niet over te gaan tot gewelddadige wraakacties. Want dat zou de bedoeling zijn van deze willekeurige moorden: intimidatie en uitlokking van geweld, waarmee de Indonesische veiligheidstroepen een excuus zouden hebben voor een nieuwe militaire operatie.
Sinds jaar en dag zijn er verdenkingen, maar ook bewijzen, dat het Indonesische leger (TNI) betrokken is bij acties van terroristische groepen in de republiek. Het meest schaamteloze voorbeeld was in 1999 te zien na het referendum in Oost-Timor, toen milities die getraind en gefinancierd waren door het TNI een bloedige terreurcampagne uitvoerden.
TNI wordt in verband gebracht met de training en verspreiding van strijders van de fundamentalistische Laskar Jihad over Indonesië. Die hebben dood en verderf gebracht in onrustige gebieden als Atjeh, de Molukken, Poso en nu West-Papua. Hoewel Laskar Jihad na de bomaanslag op Bali (12 oktober 2002) heeft aangekondigd dat het zichzelf heeft opgeheven, zijn sindsdien honderden Laskar Jihad militanten naar West-Papua gegaan. Volgens de lokale mensenrechtenorganisatie Elsham zijn op 26 oktober 300 leden uit Ambon in West-Papua aangekomen. Elsham schat dat zich ongeveer drieduizend Laskar Jihad leden ophouden in de steden Sorong, Manokwari en Jayapura.

Tweespalt
Er zijn meer meldingen van groepen en infiltranten die proberen tweespalt te zaaien tussen bevolkingsgroepen. Studenten in Jayapura hebben vorige maand een Molukse infiltrant ontmaskerd en overgeleverd aan de politie. Met name het PDP speelt een belangrijke rol in het rustig houden van de mensen en het voorkomen van gewelddadige reacties. Men is erop bedacht dat 'Jakarta' poogt in West-Papua een conflict tussen bevolkingsgroepen te creëren, zodat het conflict tussen de bevolking en de autoriteiten op de achtergrond raakt. Sinds de eerder beschreven mysterieuze moorden in Biak, waar alle slachtoffers Papua's waren, doen Indonesische immigranten ook mee met wachtlopen en de bescherming van dorpen en individuen. Het lijkt voor de hand te liggen om in West-Papua een religieus conflict te ontketenen: de meerderheid van de Papua-bevolking is Christen, de meeste Indonesische (trans)migranten zijn Moslim.
Om dit gevaar te keren hebben de leiders van de belangrijkste religies in West-Papua (katholieken, protesten, islamieten, boeddhisten en hindoes) op 21 september, de internationale dag voor vrede, in Jayapura een gebedsmars georganiseerd. Gedurende vier uur liep een stoet van 1.500 mensen langs de diverse gebedshuizen waar steeds een andere religieuze leider een gebed voor vrede uitsprak.
Ook het PDP maakt op vele manieren duidelijk dat het conflict in West-Papua niet gebaseerd is op de aanwezigheid van verschillende bevolkingsgroepen. Het Volkscongres heeft in 2000 verklaard dat problemen op een vreedzame manier behandeld moeten worden en dat de rechten van elke inwoner van West-Papua, ook die van de minderheden, gerespecteerd en gegarandeerd moeten worden. De secretaris-generaal van het PDP, Taha Al Hamid, is een Moslim en in het Papua-panel zijn zetels gereserveerd voor vertegenwoordigers van Indonesische immigranten. Veel Indonesische immigranten identificeren zich met de Papua's en steunen het streven naar afscheiding.

Aandacht
Gaandeweg verkreeg het PDP meer internationale erkenning voor de weg van dialoog. Tijdens de Millenniumtop in september 2000 riepen de Pacific staten Nauru en Vanuatu de VN op te erkennen dat de dekolonisatie van West-Papua onrechtmatig is verlopen en dat de Papua's nooit de kans op zelfbeschikking hebben gehad. Na overleg met het PDP heeft de Nieuw-Zeelandse regering aangeboden om te bemiddelen voor een vreedzame oplossing, onder voorwaarde dat beide partijen de bemiddeling accepteren. Maar zoals de Nieuw-Zeelandse minister Goff vaststelde: "Op dit moment is het niet waarschijnlijk dat de Indonesische regering zal vragen om buitenlandse inmenging".
Toen vijf PDP-leden in december 2000 werden gearresteerd en gevangen gezet verklaarde een woordvoerder van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken: "Deze arrestaties zouden niet mogen plaatsvinden in het open en democratische Indonesië van vandaag".
Na de moord op Theys Eluay reageerde de hele wereld geschokt en eiste een diepgaand en onafhankelijk onderzoek en berechting van de schuldigen. Het Europees Parlement nam geen genoegen met de uiteindelijke Indonesische conclusie dat Kopassus-leden betrokken zijn bij de moord "zonder dat duidelijk is wat het motief voor de moord was en wie de opdracht gegeven hebben voor deze politieke moord". In een resolutie van mei 2002 wordt de Indonesische regering opgeroepen een "geloofwaardig, wettig en onafhankelijk onderzoeksteam van internationale mensenrechtenexperts te formeren om de betrokkenheid van staatsinstituties bij de moord op Papua-leider Theys Eluay te onderzoeken en de daders voor het gerecht te brengen".
Maar na de bomaanslag in Bali klinken er andere geluiden. Australië overweegt serieus om op het gebied van terreurbestrijding weer te gaan samenwerken met Kopassus. Minister Hill van Defensie zei dat de beschuldigingen dat Kopassus betrokken is bij misdaden tegen dissidenten in Oost-Timor en West-Papua terzijde gelegd moeten worden in het belang van de strijd tegen het terrorisme.
Ook de Amerikaanse ambassadeur in Australië heeft laten doorschemeren dat banden met Kopassus nodig kunnen zijn om het terrorisme in Zuidoost-Azië te bestrijden; "Ik denk dat we moeten uitzoeken wat in het belang is van onze landen".

Opgeofferd
Na de aanslag op de Twin Towers heeft de Amerikaanse regering herhaaldelijk verklaard dat de mensenrechten ondergeschikt zijn aan de strijd tegen het terrorisme, een argument dat gretig wordt overgenomen door de machthebbers in Jakarta. De Indonesische minister Wirayuda wuifde kritiek op de nieuwe anti-terrorisme wetten weg met het laconieke antwoord: "waarom zouden we ons druk maken over mensenrechten?" Indonesië is het land met het grootste aantal moslims, en zowel de VS als Australië vinden Indonesische deelname aan de "oorlog tegen het terrorisme" belangrijker dan (vreedzame) oplossing van de conflicten in dat land. Na de overdracht van de Nederlandse kolonie Nieuw-Guinea in de jaren zestig van de vorige eeuw dreigt West-Papua nu voor de tweede keer te worden opgeofferd aan de Amerikaanse strategische belangen.
De prangende vraag is hoever Nederland en de Europese Unie meegaan in deze Amerikaanse politiek. Sinds de machtsovername door president Megawati heeft de Papua Presidium Raad, het PDP, nauwelijks iets kunnen bereiken in de dialoog met Jakarta. In West-Papua zelf heeft het PDP veel steun voor de gekozen geweldloze lijn; ook de gewapende verzetsgroepen van de Organisasi Papua Merdeka, de bevrijdingsbeweging van het eerste uur, hebben een wapenstilstand afgekondigd. De vraag is echter hoe lang de mensen zich in kunnen houden in een situatie waar milities en legereenheden straffeloos geweld en moorden plegen.
De Indonesische autoriteiten zijn momenteel bezig met een onderzoek naar "subversieve en staatsondermijnende" activiteiten van het PDP. Arrestatie van naar dialoog strevende Papua-leiders zou het einde kunnen betekenen van de geweldloze lijn van de Papua's die strijden voor 'rechtzetting van de geschiedenis'. Nederland en de EU zouden een belangrijk gebaar kunnen maken door aan te bieden om te bemiddelen voor een vreedzame oplossing en het PDP te erkennen als de legitieme vertegenwoordiger van de Papua's in een dialoog met Jakarta. Het conflict in West-Papua heeft niks te maken met internationaal terrorisme (wel met staatsterrorisme) en mag daar dan ook niet de dupe van worden.

Informatie: Evelien van den Broek,
Papua Lobby
Postbus 28069
3828 ZH Hoogland
papua-lobby@planet.nl
giro 60.30.20


Naar begin bovenstaand artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Irak-dossier
DE POLITIEKE ECONOMIE VAN EEN OORLOG TEGEN IRAK



In dit artikel wordt de politieke economie van de Amerikaanse voorbereidingen op een grootschalige oorlog tegen Irak besproken. In de berichtgeving in de reguliere pers over de oorlogsplannen ligt sterk de nadruk op de Amerikaanse vastberadenheid om Saddam Hussein te ontdoen van massavernietigingswapens. In hoeverre is dat de drijfveer achter de oorlogsvoorbereidingen? In onderstaand betoog worden de Amerikaanse economische belangen onderverdeeld in twee thema's, namelijk enerzijds dat betreffende de militaire sector en de economische conjunctuur, en anderzijds het blok van vraagstukken rond de produktie en export van olie. Voor elk van beide thema's wordt een vergelijking getrokken tussen de situatie zoals die bestond aan de vooravond van de (tweede) Golfoorlog tegen Iraks bezetting van Koeweit in 1991, en de situatie vandaag-de-dag. Rond beide hoofdthema's zal blijken dat VS-regering krampachtig hun eigen belangen willen verdedigen ten koste niet alleen van de Iraakse bevolking, maar ook van een gezond functioneren van de wereldeconomie.

De Amerikaanse wapenproduktie en de economische conjunctuur ten tijde van de Tweede Golfoorlog
Om te beginnen gaan we nogmaals terug naar de Reagan-jaren, een soort voorlopige eindfase in het tijdperk van het militaire keynesianisme. In de jaren tachtig nam de regering jaarlijks zijn toevlucht tot stimulering van de economie via een begrotingstekort, veroorzaakt door militaire bestedingen. Het Pentagon gaf veel meer uit dan de VS-regering kon verantwoorden op basis van de jaarlijkse belasting-inkomsten. Het stimuleringsbeleid was ontleend aan de ideeën van de bekende Britse theoreticus John Maynard Keynes, zij het dat die de militaire sector nooit expliciet heeft aangewezen als de sector waar bij publieke bestedingen voorrang aan moest worden gegeven. De Reagan-regering vulde de begrotingstekorten aan via het uitschrijven van staatsleningen, dus door te lenen van grote geldschieters op de kapitaalmarkt. Om die over te halen tot aankopen werd met name de rente op langlopende staatsleningen hoog gehouden. De uitkomst van deze rechtlijnige politiek was niet alleen dat veel industriële grootbedrijven en andere kapitaalbezitters in de VS het aantrekkelijk vonden om in staatsleningen te investeren, maar dat buitenlandse geldschieters, in Japan, in Europa en ook in landen van het Zuiden, hetzelfde deden. In de jaren tachtig jaren kon je simpelweg spreken van een keten met vier schakels, die de militaire sector, begrotingstekorten, staatsleningen plus hoge rentestanden, en kapitaal-importen met elkaar verbond.

De militaire sector was, zoals gezegd, de eerste schakel, en het is goed om nog eens precies aan te geven waarom deze sector zo makkelijk gebruikt kon en kan worden als hefboom van economisch beleid. In een pure markt-economie verhouden alle ondernemingen zich tot elkaar als individuele grootheden, die zowel marktwaren aan elkaar verkopen als van elkaar kopen. Producenten van machines kunnen die kwijt aan eigenaars van fabrieken die consumptiegoederen fabriceren, maar laatstgenoemde ondernemers kunnen hun goederen weer afzetten bij arbeiders/sters die in dienst zijn bij machinebouwers. De militaire sector is daarentegen een vreemde eend in de bijt, want wapenbedrijven kopen wel onderdelen bij civiele bedrijven, maar kunnen hun militaire produkt meestal niet bij andere privé-ondernemers afzetten. Fabrikanten van grote wapensystemen die op zoek zijn naar afnemers in het binnenland kunnen eigenlijk alleen bij de staat terecht. Vandaar dus dat de militaire sector zo makkelijk te gebruiken valt als hefboom van economisch beleid, zoals VS-regeringen met hulp van de ideeën van Keynes decennia lang hebben gedaan. Door opdrachten voor wapens te plaatsen bij een selecte groep van monopoliebedrijven werd niet alleen aan de produktie bij die bedrijven een stevig impuls gegeven, maar aan de hele bedrijvigheid in de militaire sector, en ook aan de bedrijvigheid in de civiele economie.

Er waren echter ook risico's verbonden aan dit militair keynesianisme, en dat bleek vrij snel in de loop van de jaren tachtig, toen de eerste euforie in verband met Reagans keuze voor het militair-industrieel complex eenmaal was weggeëbd. Een van de risico's was dat van een verschuiving in investeringen van de civiele naar de militaire sector, doordat veel ondernemers liever investeerden in staatsleningen dan in uitbreiding van hun eigen civiele produktiecapaciteit. Ook leverde het Amerikaanse economische beleid gevaren op voor de wereldeconomie, doordat geld van elders weggezogen werd. Het beleid van hoge rentestanden kon alleen zolang worden volgehouden als dit aanvaardbaar bleef voor andere imperialistische landen. In 1987 stonden de internationale tegenstellingen plots op scherp, en dit leidde tot de historische krach in oktober van dat jaar. Vlak daarvoor had Duitsland aangegeven, dat het zich niet langer neer kon leggen bij de VS-taktiek van kapitaalimporten via kunstmatig hoge rentestanden. Daarnaast maakten economen en politici zich steeds meer zorgen over de opeenhoping van publieke schulden door de VS. Kortom, vanaf 1987 was duidelijk dat een ommekeer in beleid onafwendbaar was. Het militair-keynesianisme dreigde in plaats van de VS- en wereldeconomie te stimuleren, uit te draaien op een periodieke crisis.

Wat was tegen deze achtergrond nu precies de rol van de Tweede Golfoorlog? Die oorlog had plaats toen de VS heel dicht bij een recessie zaten, en verlichtte de regeringstaak van bijstelling van beleid. Grofweg gezien heeft de informatiesector vanaf 1990/1991 de militaire sector vervangen als drijvende kracht van de Amerikaanse economische conjunctuur. Ten einde die ombuiging te kunnen verwezenlijken, van staatsgeleide conjunctuur naar stimulering via een marktsector, dwong de VS-regering de wapenbedrijven om veel meer te vertrouwen op exportopdrachten, van gevechtsvliegtuigen, militaire helikopters, raketten, etc. door andere staten. Voor Irak draaide de oorlog uit op een massale slachting van zijn soldaten, gevolgd door verregaande verarming van de bevolking. Voor de VS betekende zij o.a. dat de effectiviteit van Amerikaanse wapensystemen getest en gedemonstreerd kon worden. En gemeten in die kille zakelijk termen had Bush sr. veel succes, zoals bleek uit de berichten over export-orders die er vlak na de oorlog verschenen in de Westerse pers. Mede dankzij kredietverlening en andere export-promotie vanuit Washington steeg in de jaren na de Tweede Golfoorlog het aandeel van de VS in de wereld-wapenhandel tot boven de 45 procent.

De gevolgen van een oorlog tegen Irak voor wapenproduktie en economische conjunctuur vandaag
Hoe is de stand van zaken nu, bijna twaalf jaar later? Ten eerste, net als in 1990/1991, bevinden de Amerikaanse en de wereldeconomie zich momenteel op een kruispunt in de economische conjunctuur. Sinds januari, en met name sinds maart j.l. zijn de prijzen van aandelen op de aandelenmarkten in New York en elders gekelderd, en is er een onvoorstelbaar groot bedrag aan papiergeld verloren gegaan. Sommige analysten hebben de langzame krach van 2002, die volgt op de neerwaartse spiraal van na 11 september vorig jaar, al vergeleken met de historische krach van 1987, of zelfs met die van 1929. Daarnaast heeft het groeiproces in de reële economie, dat vorig jaar tot stilstand kwam toen de VS een korte recessie beleefden, zijn loop nog niet hervat. De economische cyclus is nog steeds op zijn dieptepunt, en de Amerikaanse economie kan op elk moment terugzakken in een recessie, als dat niet reeds is gebeurd. Hoewel de regering vlak na 11 september besloot om de economie op te krikken door de openbare bestedingen te vergroten, en hoewel dit hielp het geknakte vertrouwen bij Amerikaanse zakenlieden te herstellen, is nu, ruim een jaar later, de scepsis over het economische beleid van de regering nog steeds heel groot. De VS- en de wereldeconomie zijn erg kwetsbaar momenteel.

Voorts kan een nieuwe economische cyclus alleen op gang komen als het voortouw genomen wordt door een andere dan de informatiesector, die zoals gesteld de drijvende kracht was van de decenniumlange cyclus van de jaren negentig. Tijdens de recessie van vorig jaar bedroeg de inkrimping van kapitaal-investeringen naar verluidt 3,6 procent. Volgens een lezing van de gebeurtenissen ging het om een typisch voorbeeld van een 'overproduktie'-crisis, die zich uitte via over-investeringen van duurzame kapitaalgoederen in industrieën die onderdeel uitmaken van de zogenaamde nieuwe economie. Producenten van computers, mobiele telefoons en andere vormen van informatietechnologie, die als eindprodukten gelden, waren te optimistisch geweest en hadden teveel geïnvesteerd. Nu hadden ze plotsklaps last van leegstand, van ongebruikte produktiecapaciteit. Juist de sector waar zakenlieden, en met name speculanten, al hun hoop op hadden gevestigd, bleek het meest onderhevig aan het risico van crisis! Klaarblijkelijk kan de nieuwe economie niet langer fungeren als drijvende kracht van het kapitalistische groeiproces.

De VS-regering heeft echter niet stil gezeten, maar heeft al enkele jaren geleden een omkering in economisch beleid ingeluid. Opnieuw lijkt men zijn toevlucht vooral te willen te nemen tot wapenproduktie en militaire bestedingen als middel tot economische regulering. Al aan het einde van het Clinton-tijdperk, toen de omvang van de militaire begroting zo'n 280 miljard dollar bedroeg, is de beleidsombuiging in gang gezet, maar de verkiezing van Bush jr. en de gebeurtenissen van 11 september hebben voor extra impulsen gezorgd. Ook in de jaren negentig was de omvang van de Amerikaanse militaire produktie monsterachtig groot: groter dan de militaire bestedingen van alle potentiële tegenstanders van de VS tezamen, maar nu worden de onderlinge verschillen nog veel extremer. Inmiddels heeft het Amerikaanse Congres ten minste vier jaar lang begrotingsverhogingen goedgekeurd. Voor het financiële jaar 2003 bedraagt het militaire budget 379 miljard dollar, zo'n 100 miljard dollar meer dan vijf jaar terug. Desondanks moet worden onderkend dat deze verhogingen nog geen volledige terugval in oude bestedingspatronen inhouden. Want terwijl de militaire bestedingen in de tachtiger jaren meer dan 6 procent van het Bruto Binnenlands Produkt bedroegen, zijn zij nu om en nabij de 3 procent.

Tegen deze achtergrond kan uitvoering van de oorlogsplannen het signaal zijn, dat de Bush-regering vastbesloten is om de militaire sector opnieuw te 'verheffen' tot hefboom van macro-economisch beleid. In ieder geval zou een nieuwe oorlog tegen Irak een tweevoudige stimulans verschaffen aan de kernbedrijven in de militaire sector van de VS. Opnieuw zouden Bush en de zijnen, net als tijdens de Tweede Golfoorlog (en tijdens de oorlog tegen Afghanistan!), de superioriteit van Amerikaanse militaire technologie willen bewijzen, en de export-kansen van Amerikaanse wapenbedrijven bevorderen, ten koste bijvoorbeeld van de export-kansen van Bush' vriend, president Poetin. Anderzijds gaan Amerikaanse wapenbedrijven ervan uit, dat zij ook extra opdrachten bij het Pentagon in de wacht zullen slepen - voor militaire transportvliegtuigen, voor onbemande spionage- en gevechtsvliegtuigjes, voor produktie van prototypes van wapens, etc. Dus, in tegenstelling tot de situatie in 1991, zou de VS-regering ditmaal niet mikken op inperking, maar juist op uitbreiding van de wapenaankopen en op aanscherping van de macro-economische rol van de militaire sector. En, net als destijds, komt een eventuele oorlog op een uiterst kritiek moment in de Amerikaanse economische conjunctuur!

Het olievraagstuk ten tijde van de Tweede Golfoorlog
Het gaat hier om een hele serie aspecten, variërend van olievoorraden, -produktie en exporten, tot aan de toekomstige energieconsumptie en -behoeften in de wereld. Olie draagt, zoals algemeen bekend, op cruciale wijze bij in de energievoorziening van de kapitalistische wereldeconomie. Vanaf de opkomst van OPEC in de jaren zestig is olie lange tijd de inzet geweest van een machtsstrijd tussen imperialistische staten in het Noorden, en Zuidelijke landen die meer zeggenschap over de eigen rijkdommen opeisten. De verviervoudiging van de olieprijs, die OPEC in 1973 afdwong, en de nationalisaties van oliebedrijven die in olieproducerende landen van het Midden-Oosten werden doorgevoerd leidden tot een aardverschuiving in de machtsverhoudingen in de internationale oliesector. Tegen deze achtergrond dreigde Iraks bezetting van Koeweit in 1990 het machtsevenwicht dat sinds de zeventiger jaren bestond opnieuw hevig te verstoren. Want hoewel Koeweit slechts een mini-staatje met een paar olieputten lijkt te zijn, waren en zijn de olierijkdommen onder zijn grond zo aanzienlijk, dat Irak dankzij zijn bezetting een beslissende stem in de besluitvoering binnen OPEC dreigde te krijgen. Noch de VS, noch olie-importerende VS-bondgenoten in het Noorden, noch van de VS afhankelijke staten in het Midden-Oosten wilden zich daarbij neerleggen.

Saoedi-Arabië speelde een doorslaggevende rol in de oorlog, die vanaf zijn grondgebied werd gevoerd. Het koninkrijk steekt ver uit boven alle andere olie-staten, gezien de enorme omvang van zijn produktie, zijn inkomen uit de exploitatie van olie, de omvang van zijn produktiecapaciteit, en ook de omvang van zijn oliereserves. Decennia lang was de feodale koninklijke dynastie die het land regeert een trouwe bondgenoot van de VS. Nadat OPEC met instemming van Saoedi-Arabië was opgericht en de beslissingsmacht rond olieprijzen naar zich toe had getrokken, bleef het land steeds erg gevoelig voor de belangen van de VS. Soms leek het zich te gedragen als een Trojaans Paard binnen OPEC. Via Saoedi-Arabië slaagden de VS er keer op keer in een nieuwe stijging in de olieprijs te voorkomen, want er kon altijd een beroep gedaan worden op de VS-bondgenoot om zijn reserve produktiecapaciteit aan te spreken, de olieproduktie op te schroeven, en zo een stijging in de olieprijs te keren. De medewerking van Saoedi-Arabië aan de Tweede Golfoorlog had zowel militaire als economische betekenis. De VS konden militaire bases op het grondgebied van het koninkrijk gebruiken voor luchtaanvallen en voor de grondoorlog, maar ook bleken de Saoedische heersers bereid via een produktieverhoging de druk op de olieprijs te verlichten, en zegden toe een deel van de kosten van oorlogvoering op zich te nemen.

Van hun kant konden de verdreven heersers van Koeweit relatief gemakkelijk gehoor krijgen in het Westen, omdat zij hun eigen internationaal financierskapitaal hadden opgebouwd. Ooit, aan het begin van de twintigste eeuw, werd financierskapitaal, dus de nauwe vervlechting tussen het kapitaal van banken en dat van industriële bedrijven, als karakteristiek gezien voor de ontwikkelingen in landen met grote monopoliebedrijven, zoals Groot-Brittannië en Duitsland. In het geval van Koeweit (en ook van Saoedi-Arabië) ligt de basis van het financierskapitaal in een land van het Zuiden en wordt er in economieën van het Noorden geïnvesteerd. Hoewel het land op dat moment niet meer dan 1,7 miljoen zielen telde, hadden de leden van de heersende klasse van Koeweit volgens conservatieve schattingen in 1990 buitenlandse kapitaalbezittingen ter waarde van meer dan 100 miljard dollar. Een deel daarvan was geïnvesteerd in staatsleningen (van de VS, Duitsland), maar een groot deel bestond ook uit directe investeringen in olieraffinaderijen en andere sectoren (suikerverwerking, de chemische sector). In Spanje was driekwart van alle buitenlandse investeringen in handen van het Koeweitse Investeringsbureau (K.I.O.). Ook van de gevluchte heersers van Koeweit konden de VS moeiteloos een bijdrage in de financiering van de oorlog krijgen.

Vader Bush wist in 1990 dus tamelijk makkelijk de benodigde middelen bij elkaar te sprokkelen om een grootschalige oorlog tegen het rebelse olieland Irak te kunnen beginnen. Toch is het goed in herinnering te brengen dat lang niet iedereen ervan overtuigd was dat de VS zijn oorlogsdreigementen uit zou kunnen voeren. Terwijl de mobilisatie van een troepenmacht al op gang kwam, en er eind 1990 meer dan 500.000 soldaten naar Saoedi-Arabië werden verscheept, werd er tegelijkertijd hevig gespeculeerd over de mogelijke negatieve economische gevolgen van de geplande oorlog. De zorgen waren het grootst over de internationale prijs van ruwe olie. Aan de vooravond van de oorlog steeg de olie-prijs inderdaad boven de dertig dollar per vat, en er werd gezinspeeld op een verdere stijging tot zelfs 60 dollar per vat! Die angsten zijn geen werkelijkheid geworden, omdat Saoedi-Arabië de oliekraan open zette en de oorlog van korte duur was. Toch bleef de tijdelijke prijsstijging aan de vooravond van de oorlog niet zonder gevolgen, want hij lijkt ertoe te hebben bijgedragen dat er in 1990/1991 een recessie uitbrak in de VS.

Implicaties van een nieuwe Golfoorlog voor de machtsverhoudingen rond olie
Na de Tweede Golfoorlog is het beheer van Koeweit over de eigen oliebronnen hersteld. Toch is de Westerse overheersing van de olieproduktie in het Midden-Oosten verder op losse schroeven komen te staan. Dit kan gemakkelijk worden geïllustreerd aan de hand van een intern rapport dat een medewerker van de Rand Corporation (denktank van het Pentagon) niet lang geleden opstelde. Hierin wordt Saoedi-Arabië tot vijand van de Verenigde Staten bestempeld, vanwege de steun die financiële instellingen in Saoedi-Arabië verleend zouden hebben aan het terroristische netwerk van Al-Qaeda. Regeringsfunctionarissen van Saoedi-Arabië blijven stellen dat hun land een betrouwbare bondgenoot van de VS is. Blijft een feit dat het land - in tegenstelling tot 1990/1991 - ditmaal niet toelaat dat de Verenigde Staten de oorlog vanaf zijn grondgebied voeren. Feit is ook dat Amerikaanse en Israëlische strategen niet alleen oorlog tegen Irak overwegen, maar ook tegen Saoedi-Arabië (ter verovering van de oliebronnen in zijn woestijn) en tegen Iran (om nucleaire instellingen te verwoesten)....

Het afgelopen jaar heeft de VS zich opvallenderwijs op Rusland gericht ter dekking van een deel van zijn olie-behoeften. Begin jaren negentig, kort na de val van de Sovjet-Unie, kelderden de Russische olie-exporten, maar met name in 2000 en 2001 vertonen deze weer een stijgende lijn. Intussen zijn er meerdere geconsolideerde monopoliebedrijven ontstaan. De twee machtigste daarvan zijn Lukoil en Yukos. Sommige van de monopolies zijn typisch verticaal geïntegreerde bedrijven, wat betekent dat zij de hele keten beheren, van oliewinning tot de verkoop van benzine bij pompstations. Volgens een artikel in Foreign Affairs van maart/april van dit jaar heeft Rusland zijn jaarlijkse olieproduktie stilzwijgend opgevoerd met bijna een half miljoen vaten per dag, wat de grootste toename van welk land ook ter wereld wordt genoemd. Hoewel Rusland een deel van zijn produktie moet reserveren voor binnenlands gebruik, heeft het land zich inmiddels wel ontpopt als de machtigste olie-exporteur buiten de OPEC. De VS willen maar al te graag inspelen op tegenstellingen tussen de OPEC en Rusland. Scherpe meningsverschillen kwamen eind vorig jaar aan het licht, toen OPEC de produktiequota van de leden bijstelde om de olie-prijs omhoog te stuwen, medewerking verwachtte van niet-leden, maar erg veel moeite moest doen om Rusland mee te krijgen.

Maar zelfs al zou Rusland bereid zijn de VS in de kaart te spelen, dan zouden de VS nog niet binnen zijn. Vooraanstaande energie-experts hebben herhaaldelijk gewaarschuwd dat het Westen het niet zonder olie uit het Midden-Oosten kan stellen, en dat het heel stom zou zijn om de Arabische staten van zich te vervreemden. Want het Midden-Oosten blijft onverminderd de regio met de meest omvangrijke olie-reserves, zo'n kwart van het totaal. Saoedi-Arabië alleen al bezit een tiende van de reserves, en ook Irak bezit uiterst lucratieve olievoorraden. Die reserves zijn hard nodig om te voldoen aan de stijgende vraag naar energiebronnen in de wereld. De VS zelf hebben in de jaren negentig een derde van de toename in de wereld-oliehandel opgeslokt. Ook de oliebehoeften van China en van andere Aziatische mogendheden stijgen snel. Sinds 1993, toen China een netto importeur werd, zijn de olie-importen van het land omhoog geklommen naar 600 duizend vaten per dag. Tegen het jaar 2010 zouden ze 3 miljoen vaten per dag kunnen bedragen. Volgens berekeningen van het Internationale Energie Agentschap neemt de wereldconsumptie van petroleum de komende tien jaar toe van 72 miljoen tot 92 miljoen vaten per dag. En hoewel een depressie in de wereld-economie een neerwaarts effect kan hebben op het niveau van de olieconsumptie, zal de concurrentie rond oliebronnen naar alle waarschijnlijkheid flink toenemen.

Onder deze omstandigheden willen de VS hun controle over olierijkdommen met alle geweld handhaven, zoals ook blijkt uit het strategische document over energiebeleid van de Bush-regering (april 2001). De inzet van de Amerikaanse oorlogsplannen is derhalve niet primair om de bevolking van de wereld te beschermen tegen de dreiging van massavernietigingswapens, maar om de onzekerheden over de aanvoer van olie uit het Midden-Oosten naar de VS weg te nemen. Terwijl de bezetting van Koeweit door Irak in 1990 de invloed van niet-plooibare leden op OPEC dreigde te vergroten, zou een complete bezetting van Irak, zo hopen Amerikaanse haviken althans, de VS helpen haar greep op het OPEC-beleid te versterken. Van zo'n bezetting zou er ook de impliciete boodschap uitgaan naar de heersers van Saoedi-Arabië, die de VS niet langer vertrouwen. Die zou luiden dat de VS vastberaden zijn om de macht over de oliebronnen in het Midden-Oosten te herstellen. Officieel richt de nieuwe Amerikaanse militaire doctrine van de 'preventieve aanval' zich op Irak en Iran, en op massavernietigingswapens, maar in werkelijkheid lijkt die zich vooral te richten op olie, en moeten ook andere olielanden met de mogelijkheid van Amerikaanse 'preventie' rekening houden.

Toch staan de VS voor een dilemma, en dat lijkt groter dan dat in 1990/1991. Toen de dreiging van oorlog in augustus jongstleden begon toe te nemen, schoot de prijs van ruwe olie op de markten in Londen en New York onmiddellijk omhoog naar 30 dollar per vat. Op dit moment lijkt de inzet van Frankrijk, Rusland en de meeste Arabische landen nog steeds te zijn om een oorlog te voorkomen, maar de vraag is wat zij zouden doen, als de VS de aanval op Baghdad inzet. Hoewel de prinsen van Saoedi-Arabië grote financiële belangen in de Amerikaanse economie hebben, en hoewel de VS vast proberen om Rusland en andere handelspartners van Irak om te kopen, is het niet ondenkbaar dat olielanden in het Midden-Oosten de olieprijs als vredeswapen zouden inzetten. Maar zelfs als dit laatste niet gebeurt, blijft de vraag hoever de olieprijs spontaan gaat stijgen (zelfs een prijs van 30 dollar is al heel riskant!), en wat het effect daarvan wordt op de Amerikaanse en de wereldeconomie. Gedurende het afgelopen jaar zijn de problemen waar de wereldeconomie mee kampt erg zichtbaar geworden. Veel Afrikaanse landen waren al gedompeld in misère als gevolg van de handelsmechanismen van ongelijke en ongelijksoortige ruil. De financiële en economische crisis die dit jaar in sleutellanden van Latijns Amerika is uitgebroken heeft heel veel mensen onder de armoedegrens gedreven. Een langzame krach heeft de aandelenmarkten van januari tot augustus/september in zijn greep gehouden, en die kan gemakkelijk uitmonden in een depressie in de wereldeconomie. Een 'preventieve' oorlog omwille van de olie is moreel onaanvaardbaar, maar lijkt ook een daad van kortzichtigheid. Het zou een krampachtige poging inhouden om de belangen van Amerikaanse wapenbedrijven te beschermen en om het VS-beheer over de oliebronnen in het Midden-Oosten te versterken.


Dr.Peter Custers

Peter Custers heeft zich gespecialiseerd in de theorievorming over wapenproduktie en -exporten


Naar begin bovenstaand artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Irak-dossier
DE AANVAL OP IRAK



Het is nu waarschijnlijk dat een aanval op Irak door de Amerikaanse strijdkrachten ergens in de komende drie maanden zal plaatsvinden. De redenen die hiervoor worden gegeven vormen ook deel van een propagandacampagne om de onwillige bondgenoten te overtuigen van de noodzaak van zo'n aanval. Karel Koster onderneemt hier een poging om de propaganda te scheiden van de rationale achter de Amerikaanse aanvalsplannen en zal kort de Iraakse tegenstrategie bekijken. Daarna volgt een opsomming van de mogelijke gevolgen van een oorlog.

Amerikaanse oorlogsdoelen
De basis voor het Amerikaanse beleid wordt gevormd door een tweetal toespraken van President Bush, de State of the Union in januari waarin hij een Axis of Evil definieerde (Irak, Iran en Noord-Korea), plus zijn toespraak te West Point op 1 juni, waarin hij verklaarde dat vanaf nu pre-emptive war (preventieve oorlogsvoering) Amerikaans beleid was. Preventie wil zeggen dat de VS het als haar goed recht beschouwen, om een staat waar ook ter wereld aan te vallen, als die staat voor de VS een bedreiging vormt.
Daarnaast moet ook nog genoemd worden de Nuclear Posture Review, het dit voorjaar deels uitgelekte document over de Amerikaanse nucleaire doctrine: daarin wordt expliciet de mogelijkheid opengehouden om zelf als eerste met kernwapens aan te vallen.
De belangen van de VS, die in de ogen van de rechtervleugel van de Amerikaanse regering op het spel staan, zijn ruwweg te verdelen in een drietal categorieën: ideologische, materiële en geo-politieke. Bovendien speelt het al door President Eisenhower gesignaleerde militair-industrieel complex een belangrijke stuwende rol. Elke oorlog is zinvol voor deze lobby. De ideologische oorlog van de VS heeft twee componenten. Ten eerste de oorlog tegen het terrorisme, gebaseerd op de noodzaak van de VS om zich te beschermen tegen de opdrachtgevers van de 11 september aanslagen. Ten tweede de culturele oorlog tegen een deel van de islam, dat zich tegen de Westerse krachten van globalisering keert.
De oorlog tegen het terrorisme dient als legitimatie voor een groot aantal Amerikaanse beleidsstappen, zowel in binnen- als buitenland. De oorlog werd ingezet als Amerikaanse reactie op de aanslagen van 11 september en had als doel het opsporen en vernietigen van het Al Qaeda netwerk. Hoewel dit vaak als een gecentraliseerde organisatie wordt afgeschilderd, lijkt het eerder op een los verband van individuen en organisaties die elkaar op ad hoc basis ondersteunen met financiële middelen, onderdak en opleidingen.
Een centraal element van dit netwerk (waaronder een aantal opleidingskampen) was gebaseerd in Afghanistan, beschermd door het streng-islamitische Taliban regime. De verwevenheid van de twee organisaties verschafte de VS een excuus om Afghanistan binnen te vallen, met als verklaard doel het vernietigen van de Al Qaeda infrastructuur in dat land en het oppakken, dan wel doden van de leiding.
Het was dus mogelijk om een verband te leggen tussen terrorisme en een bepaalde geografische locatie waar de terroristen konden worden opgespoord en aangevallen. Zo werden enkele oppervlakkige 'overwinningen' behaald. De belangrijkste leden van Al Qaeda zijn echter nog steeds vrij. De tactieken van een netwerk zoals dat van Al Qaeda komen immers overeen met die van een guerrilla-organisatie. Ze opereert ondergronds en zoekt dekking in kringen van sympathisanten, die zelf niet betrokken zijn bij de operaties. In een bepaalde fase van de ontwikkeling van zo'n guerrilla opereert die openlijk in grotere verbanden. Maar als de leden van zo'n groepering een overweldigende macht tegenover zich vinden, zullen ze zich verbergen, door gebruik te maken van het geografische terrein of de omringende bevolking. Een open gevecht zou immers dwaas zijn.
De oorlog tegen guerrilla's zoals die van Al Qaeda of aanverwante organisaties moet dan ook grotendeels onconventioneel worden gevochten. Het is in wezen een politie- en inlichtingendienst operatie die deels gericht is op de (sociaal-politieke) omgeving van de vermoedelijke locatie van de guerrilla's. In het geval van een internationaal opererend netwerk van guerrilla's is de operatie ook niet gebonden aan een geografische locatie.
Deze basisprincipes van guerrilla-bestrijding waren van toepassing op 12 september en zijn dat vandaag nog steeds. De implicatie is dat als het opsporen van de centrale leiding en de kaders van een guerrilla organisatie niet lukt, de 'oorlog tegen het terrorisme' gefaald heeft. De leiding van Al Qaeda heeft zich immers grotendeels in veiligheid gebracht. Het is echter wel mogelijk om onder het mom van terrorismebestrijding andere politieke doelen na te streven. Zo was de aanval op het door de Taliban gecontroleerde Afghanistan ook bedoeld om de Amerikaanse invloed in Afghanistan en Centraal-Azië veilig te stellen. Zulke doelen spelen ook een cruciale rol bij de aanval op Irak.

Oorlog tegen de islam
Er is echter een andere ideologische component die te maken heeft met de voedingsbodem voor terrorisme. Die is verbonden met de algemene ideologische strijd tussen de American way of life (eigenlijk ook de Europese) en een deel van de islam dat zich afzet tegen de moderniteit, tegen de globalisering van de Westerse economische macht. Hoe sterk die tegenstand is valt moeilijk te zeggen. Ze is niet alleen gebaseerd op de vermeende religieuze superioriteit van bepaalde stromingen in de islam, maar is ook een reactie op een aantal kanten van het Amerikaanse beleid: de onvoorwaardelijke steun voor Israël tegen de Palestijnen plus de voortdurende aanwezigheid en ontplooiing van de Amerikaanse militaire macht en economische invloed in de Golfregio en nu ook in Centraal-Azië.
Daarnaast speelt een algemener ressentiment mee tegen het binnendringen van Westerse commerciële belangen via het proces van globalisering.
Deze krachten gaan ervan uit dat het mogelijk is om de Amerikaanse machtsontplooiing te verslaan, net als de Sovjet-Unie in hun ogen werd verslagen in Afghanistan. Ze vormen de rekruteringsbasis voor de organisaties die bereid zijn om tegen de VS of hun bondgenoten ten strijde te trekken.
Deze massabasis voor het terrorisme baart delen van de Amerikaanse politieke elite zorgen. De crux is dat de oorlog tegen het terrorisme niet gewonnen kan worden zonder dat ook de voedingsbodem wordt weggenomen. Dat is echter alleen mogelijk als er ergens een grote aantoonbare overwinning kan worden gehaald, niet alleen strikt militair, maar ook politiek. Irak biedt de mogelijkheid om zo'n overwinning te behalen op een belangrijke staat in de Islamitische wereld, ondanks de bijzonder hoge risico's die verbonden zijn aan deze oorlog. In een later stadium zullen ook andere 'terroristenstaten' van de 'as van het kwaad' worden aangevallen: Iran, Noord-Korea en uiteindelijk wellicht China. Onder de nieuwe Amerikaanse oorlogsdoctrine zal dit gebeuren zodra de VS deze staten hebben gedefinieerd als een gevaar voor hun veiligheid.

De rol van de olie
De materiële reden voor de oorlog betreft de controle over de wereldolievoorraden. Het gaat niet alleen om de aanvoer van olie naar de VS maar ook om de controle over de olietoevoer naar alle potentiële concurrenten van de VS, waaronder Japan, China en Europa.
Op de korte termijn is de hoogte van de olieprijs van belang en de mogelijkheid om die te manipuleren. Saoedi-Arabië speelt in de organisatie van olie-producerende landen (OPEC) al jaren een sleutelrol. Dit pro-westerse 'tankstation' brengt naar behoeven meer of minder olie op de markt. De vervlochtenheid van delen van de Saoedische elite met het netwerk van Al Qaeda heeft echter ernstige gevolgen voor de Amerikaanse politiek. Zoals bleek bij een briefing van het Pentagon afgelopen zomer, zou het land net als Iran en Irak wel eens als een vijand kunnen worden beschouwd door de VS. De recente ontwikkelingen in Saoedi-Arabië wijzen op een mogelijke anti-Amerikaanse draai.
Een aanval op Saoedi-Arabië is wellicht nog niet opportuun: in ieder geval is het logisch om controle over een zo groot mogelijk deel van de oliereserves in de wereld te bewerkstelligen.
Daar hoort ook bij de beheersing van de centraalaziatische olievoorraden en de toenadering tot Rusland, ook een belangrijke olieleverancier. Cruciaal is hier de Amerikaanse voorwaarde dat de regeringen van de olieleveranciers pro-Amerikaans zijn. Dat moet ook gaan gelden voor de toekomstige regering van Irak. Dat betekent een maximale hoeveelheid olie op de markt brengen buiten de beperkingen van de OPEC, waarmee de facto het kartel wordt gebroken. Overigens betekent deze redenering ook, dat vroeg of laat Saoedi-Arabië en Iran moeten worden aangepakt.
Een verdergaande materiële rationale ziet de oorlog als een uitvloeisel van de druk die door de militair-industriële lobby op de VS regering wordt uitgevoerd om nieuwe wapens af te zetten. Een meer omvattende theorie beschouwt de oorlogseconomie als een manier om een binnenlandse economische crisis te omzeilen.

Geopolitiek
De basis van de internationale politiek van de VS is dat het geen concurrent, of combinatie van concurrenten duldt, zeker niet in strategisch belangrijke gebieden. Dit uitgangspunt werd al in de jaren negentig door de huidige onderminister van defensie Wolfowitz geformuleerd en is nu bevestigd in de National Security Strategy van president Bush. Optreden tegen zo'n concurrent is een noodzaak, waarbij wel een legitimatie gezocht moet worden. Dit betekent bijvoorbeeld dat de proliferatie van massavernietigingswapens (Weapons of Mass Destruction - WMD) een cruciale zaak is voor elke Amerikaanse regering, aangezien daarmee het monopolie op WMD van de kernwapenstaten kan worden aangetast en de handelingsvrijheid van de VS kan worden beïnvloed.
De bedreiging van Amerikaans grondgebied door massavernietigingswapens is een steeds terugkerend thema in de rationalisatie voor het bouwen van een raketschild en het 'recht' van de VS om als eerste aan te vallen.
VN inspectieteams die hiervoor in het Iraakse geval het bewijs moeten leveren zijn sedert 1998 niet meer in het land geweest. Een deskundige van dat team die begin augustus voor de Amerikaanse Senaat getuigde kon redelijk aannemelijk maken dat er aanzienlijke voorraden chemische en biologische wapens aanwezig zijn in Irak, maar er zijn nauwelijks draagsystemen beschikbaar die Europa of de VS kunnen bereiken.
De Amerikaanse propaganda heeft het steeds over een scenario waarbij Irak massavernietigingswapens levert aan terroristen die de VS kunnen bedreigen. Het is moeilijk in te schatten hoe groot deze dreiging is: het lijkt niet rationeel voor Saddam Hoessein om de controle over zijn massavernietigingswapens weg te geven: dat kan zich ook tegen hem keren. Het is waarschijnlijker dat hij ze houdt voor eigen gebruik. Er zijn grote tegenstellingen tussen seculiere dictators zoals Saddam Hussein en de sterk religieus gedreven beweging waaruit Al Qaeda voortkomt. Het is mogelijk dat deze twee krachten desalniettemin tot een soort monsterverbond komen tegen de 'Grote Satan' (de VS). Volgens een CIA rapport zou dit vooral gebeuren als een aanval op Irak de positie van Saddam in gevaar brengt Deze samenwerkingshypothese vormt de essentiële brug tussen de beperkingen van het Iraakse WMD arsenaal en de methodiek gebruikt voor terroristische aanslagen.
Mogelijkerwijs heeft Irak een aantal draagraketten die net Israël (maar niet de VS) kunnen bereiken met een biologische of chemische kop. Israëlische legerleiders zijn hier overigens niet van overtuigd. Daarnaast zijn er berichten geweest over onbemande vliegtuigen uitgerust met sproei-installaties geschikt voor gebruik met chemische en biologische wapens.
De basis voor deze technologie werd gelegd door uitgebreide leveranties van WMD-technologie door Westerse landen en de Sovjet-Unie in de loop van de jaren tachtig.
Het afschilderen van deze capaciteit als een reële dreiging berust op een nogal zwakke vooronderstelling: namelijk dat de Iraakse regering het zinvol zou vinden om die wapens in te zetten, of dreigen ze in te zetten. Als de bron van de aanval wordt herleid naar Irak dan zou een aanval op Israël of de VS suïcidaal zijn. De vraag is ook waarom Irak dit zou doen, wat zou de politieke logica moeten zijn, als het eerste belang van de Iraakse regering is om in aan de macht te blijven?
Daadwerkelijke inzet wordt waarschijnlijker als de overleving van het bewind in het geding is. Dus bijvoorbeeld als reactie op een Amerikaanse inval die het voortbestaan van het regime bedreigt. Dreigementen met dit soort wapens in de richting van omringende landen raken desalniettemin ook al snel aan Amerikaanse belangen. De VS hebben een veelvoud van middelen om een tegenaanval op Irak uit te voeren.
De theorie van de dreiging vereist dat de Iraakse regering in de huidige situatie irrationeel handelt. De vraag is of de Amerikaanse regering dit ook gelooft, of dit argument gewoon gebruikt als nuttige propaganda: de 'gekke dictator' die met biologische en chemische wapens begint te smijten. Delen van de Westerse media raken momenteel steeds meer in de ban van dit beeld.

Iraakse oorlogsdoelen
De Iraakse regering heeft als centraal doel haar overleving. Dat betekent in de eerste instantie een oorlog vermijden, omdat een oorlog of de nasleep daarvan het risico inhoudt van omverwerping van het bewind. Als een oorlog toch wordt gevoerd dan is het van belang om een strategie toe te passen die een aftocht mogelijk maakt, of eventueel wraak te nemen, dus de prijs voor de VS en hun bondgenoten zo hoog mogelijk te maken.
In dit kader zou het als eerste aanvallen van Amerikaanse troepen of Israël gelijk staan aan zelfvernietiging, vanwege de bereidheid van die landen om kernwapens te gebruiken. Gezien de beperkte machtsmiddelen is Irak dus militair in het strategisch defensief. Op politiek strategisch niveau zal Saddam echter een offensieve strategie voeren, om het internationale draagvlak voor een oorlog te verkleinen. Dit beleid zal gecentreerd worden op het manoeuvres rond de Palestijnse kwestie, omdat de tegenstrijdigheid van het internationale beleid daar het duidelijkst tot uiting komt. Het gaat erom dat VN-resoluties over ontruiming van de bezette gebieden niet worden uitgevoerd en dat maatregelen daartegen uitblijven, vergeleken met de jaren durende sancties en andere strafmaatregelen tegen Irak.
Deze tegenstrijdigheid vindt weerklank in een groot deel van de wereld, daarom is het van primair belang voor de Iraakse regering om dit te benadrukken.

Oorlogvermijding
Dit is alleen mogelijk als de bondgenoten van de VS zich daadwerkelijk tegen de oorlog keren en er binnen de VS tweespalt ontstaat over de aanval. Deze twee sporen liepen via de VN en het Amerikaanse Congres. Grote tegenstand komt vooral van Rusland en Frankrijk. Beide landen hebben in het verleden op grote schaal wapens geleverd aan Irak en moeten hiervoor nog steeds betaald worden. De regering van Saddam Hoessein heeft zichzelf hieraan verbonden en heeft ook contracten afgesloten over toekomstige olieleveranties. Een nieuwe pro-Amerikaanse regering zou zich hieraan misschien niet gebonden achten.
Hoewel beide landen pragmatisch kunnen zijn bij hun steun voor een VN-resolutie in ruil voor Amerikaanse concessies (compensatie door de VS voor de verloren schulden, en garanties over Russische deelname aan de investeringen in de Iraakse olie-industrie) is er een probleem van precedentwerking. De VS krijgen een legitimatie voor hun zelfverklaarde beleid om overal waar zij dat noodzakelijk achten, unilateraal in te grijpen. Dit is vooral ook voor China van belang, omdat dit land op lange termijn de voornaamste rivaal van de VS zal worden. Het nu expliciet afgekondigde beleid van de VS impliceert dat bij zo'n ontwikkeling China doelwit van de VS wordt. Om de gewenste tweespalt te bewerkstelligen speelt Irak in op deze belangen en zegt ook toe om mee te werken aan de inspecties. Deze medewerking kan dan weer worden gerekt (door over de toepassing van het inspectieregime dwars te liggen) om zodoende tijd te winnen. Tijdwinst is cruciaal om de militaire opties van de VS in te perken.
Daarnaast is het van belang om bondgenoten te zoeken die politieke dekking willen geven aan Irak. Dit was tot voor kort het geval met Saoedi-Arabië, dat Amerikaanse operaties tegen Irak vanaf zijn grondgebied verbood. Daar hoort ook bij de toenadering tot Iran, dat een mogelijk volgend doelwit zal zijn.
Als Irak bij de Palestijnen bondgenoten heeft, dan ligt escalatie van de Palestijnse strijd in de bezette gebieden voor de hand. Elke steun aan de pro-Israëlische VS tijdens een opleving van de Intifadah zou in de Arabische landen immers worden gezien als een vorm van verraad aan de Palestijnse zaak. Gevolg zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat Qatar operaties vanaf de Amerikaanse vliegbasis daar zou tegengaan of Saoedi-Arabië alsnog vliegbewegingen over haar grondgebied zou verhinderen.
Een alternatief is een operatie door Hezbollah tegen het noorden van Israël (dit veronderstelt hulp voor Irak vanuit Iran, dat enige invloed heeft in Libanon), men spreekt van raketaanvallen die weer tot Israëlische reacties leiden, wellicht ook tegen Syrië. Daarnaast is er een conflict over water aan de grens van Libanon en Israël. Door Israëlische betrokkenheid te verhogen, wordt de druk op de Amerikaans-Arabische bondgenoten verhoogd, omdat ze niet met de VS willen samenwerken als dat tegelijkertijd gebeurt met grootschalige Israëlische operaties, of repressief optreden tegen de Palestijnen.

Gevolgen van een oorlog
De strategie die door de Amerikanen gebruikt wordt hangt volledig af van hun inschatting of de gevolgen van een oorlog hanteerbaar zijn. De gevolgen zijn te onderscheiden in die op korte en die op middellange termijn. De eerste hebben onmiddellijk invloed op de manier waarop de oorlog gevoerd wordt, de laatste zijn vooral politiek en economisch.
Een aantal Amerikaanse deskundigen stellen dat Irak op het gebied van chemische, biologische en nucleaire wapens actief was en is. Bovendien heeft Irak ook de beschikking over een aantal draagsystemen om die wapens naar een doel te brengen.
Het komt erop neer dat de Iraakse strijdmacht nog steeds beschikt over aantallen chemische wapens in de vorm van vliegtuigbommen en artilleriegranaten. Irak zou verder biologische wapens kunnen produceren, maar heeft geen middel om deze op een militair zinvolle manier naar het doel te brengen Ten slotte kan Irak over een kernwapen beschikken mits het van elders de noodzakelijke splijtstof ontvangt. Het kernwapen zou alleen per vliegtuig kunnen worden ingezet, de chemische wapens misschien ook met behulp van een Scud-raket (in 1991 kon dat nog niet). Er is onduidelijkheid over de inzetbare voorraad Scud raketten: men schat het aantal in de tientallen, met als laagste inschatting negen stuks. De voorraad van beperkt inzetbare massavernietigingswapens zou gebruikt kunnen worden op tactisch operationeel niveau tegen Amerikaanse troepenconcentraties in naburige landen of in Irak zelf, of strategisch tegen Israël om een reactie van dat land uit te lokken, die vergaande politieke gevolgen zou hebben in het hele Midden-Oosten.
Vooral vanwege deze tweede strategische optie zal de beginfase van een Amerikaanse aanval op Irak als hoofddoel hebben het vernietigen van de WMD en alle ondersteunende infrastructuur (vooral de bevelsstructuur), plus de draagsystemen en afvuurinstallaties. De Iraakse reactie hierop is bepalend voor de verdere strategische keuzes van de Amerikanen. Als Irak een launch-on-warning beleid hanteert, dan worden eventuele WMD onmiddellijk gebruikt, vermoedelijk tegen Israël. Recentelijk werd bekend dat er een systeem van pre-delegatie wordt gebruikt door Saddam: dat wil zeggen dat de commandanten van de WMD-eenheden onder bepaalde omstandigheden een mandaat krijgen om hun wapen af te vuren. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren als de verbindingen met Bagdad verbroken worden. Volgen het Britse regeringsrapport over Iraakse WMD is er slechts 45 minuten nodig om een raket gereed te maken voor lancering.
Als Israël zo'n aanval beantwoordt met een atoomaanval is het verdere verloop van het conflict volstrekt onvoorspelbaar. Er zou grote binnenlandse druk kunnen ontstaan op de Syrische of Egyptische regeringen om te reageren met hun chemische wapens. Ze kunnen niet volstaan met niets doen en Israël te veroordelen. Hoe dan ook is dit het nachtmerriescenario voor de VS. Om die reden zal elk aanvalsplan elementen bevatten die dit probleem proberen te neutraliseren.
Als Saddam er van uit gaat dat de zaak verloren is kan hij ook beslissen om schade aan het Westen toe te brengen door zoveel mogelijk olievelden te vernietigen. Een alternatief zou zijn om hiermee te dreigen in ruil voor vrije aftocht. Dit lijkt echter onwaarschijnlijk vanwege de vele vijanden die Saddam heeft en die hem eerder zullen doden dan een vrije aftocht toestaan.
Net als een aanval op Israël is dit een voortzetting van de strategie van 1991, die toen beperkt bleef tot Koeweit, omdat er geen landaanval op Bagdad plaatsvond. De gevolgen voor de olieprijs zullen verstrekkend zijn: een verhoging die onmiddellijk zal doorwerken in de wereldeconomie. Om die reden is de VS begonnen met haar strategische olievoorraad op te bouwen. Het is voor de VS dus ook van belang om zo'n militair-economische reactie van Irak te verhinderen. Overigens zal de olieprijs sowieso stijgen als gevolg van de dreiging om Irak aan te vallen - eind oktober stond de verwachte decemberprijs van Brent olie op $25,80 per vat.
Daarnaast is er een cruciaal economisch probleem: wie gaat voor de oorlog betalen? Een schatting afkomstig van het Congressional Budget Office in de VS spreekt van een minimum van $21 miljard dollar voor een luchtoorlog van een maand, en een maximum van $272 miljard voor een grondoorlog van drie maanden plus een bezetting van vijf jaar. Momenteel zullen de VS alleen hiervoor opdraaien. Mogelijkerwijs zullen er andere bijdragen komen als onderdeel van de onderhandelingen tussen de VS en haar bondgenoten.
Verder zal de oorlog vergaande negatieve gevolgen hebben in de Arabische landen als de VS volhardden in hun pro-Israël beleid. Hoewel de regeringen van een aantal landen geen problemen zullen maken, valt wel een groei van anti-westerse (vooral islamitisch-fundamentalistische) oppositiebewegingen in de islamitische wereld en wellicht opstanden onder delen van de bevolking te verwachten. Van groot belang zijn Egypte en Jordanië, ogenschijnlijk Westerse bondgenoten waar niettemin grote problemen kunnen ontstaan.

Karel Koster




De VN resolutie

Een belangrijke kwestie voor de westerse bondgenoten was of een nieuwe VN resolutie noodzakelijk was als juridische dekking voor een aanval op Irak. De Amerikaanse regering beweerde eerst dat volstaan kon worden met al bestaande resoluties (over het opgeven van WMD - Weapons of Mass Destruction), maar toen ze het vanaf de toespraak van President Bush in de Algemene Vergadering op 12 september de lijn via de VN ging volgen, streefde ze naar de totstandkoming van een vergaande resolutie in de Veiligheidsraad die militair ingrijpen mogelijk maakt. Zo'n resolutie werd op 8 november na wekenlange onderhandelingen tussen de Amerikanen en de Fransen en Russen, aangenomen. Dat kon alleen, toen de Amerikanen zeker waren dat Frankrijk, China en Rusland geen gebruik zouden maken van hun vetorecht. Een reden daarvoor zou worden gevormd door de substantiële economische belangen van deze landen in Irak, die door een nieuwe pro-Amerikaanse regering niet zouden worden erkend. Wellicht hebben de VS hierover nu wel garanties gegeven.
De nu aangenomen resolutie is gericht op het afdwingen van een vergaand inspectieregime om massavernietigingswapens en draagsystemen op te sporen, waarbij elke Iraakse tegenwerking wordt beantwoorde met vergaande maatregelen (serious consequences). Op twee kernpunten heeft de Amerikaanse regering haar zin gekregen: ten eerste is er geen tweede resolutie noodzakelijk om een oorlog tegen Irak te beginnen. Er is wel een procedure ingebouwd waarbij het inspectieteam bij problemen terugrapporteert aan de Veiligheidsraad, die vervolgens over deze problemen vergadert. De resolutie laat de mogelijkheid open voor de VS om naar eigen goeddunken militair in te grijpen. Het proces is ingebed in een tijdschema dat uitgebreide terugrapportage vereist eind februari. Omdat geen verdere resolutie is vereist, is er ook geen verdere gelegenheid voor de andere permanente leden van de Veiligheidsraad om hun vetorecht te gebruiken. De manier waarop het inspectieteam (UNMOVIC) haar werk gaat doen is van groot belang. De resolutie heeft ook een aantal bepalingen die het mogelijk maken om extra bewaking in te zetten voor de inspecteurs, en om Iraakse wetenschappers tot overlopen aan te moedigen. In feite zijn er, gedekt door de resolutie, vele mogelijkheden om een confrontatie met de Iraakse regering uit te lokken. Op 8 december moet Irak een inventarisatie van de massavernietigingswapens presenteren aan de Veiligheidsraad. Vanaf dat ogenblik zal de VS discrepanties tussen die lijst en eigen inlichtingen aangrijpen als een casus belli (onmiddellijke aanleiding tot oorlog).

Karel Koster


Naar begin bovenstaand artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Irak-dossier
EUROPESE STEUN BIJ OPBOUW AANVAL OP IRAK



Deelname van Europa aan de oorlog tegen Irak hoeft helemaal niet te bestaan uit het leveren van troepen, vliegtuigen of schepen. Dat gebeurt inderdaad wel, maar de VS is heel wel in staat om de oorlog alleen te voeren. Wat dit betreft dient de deelname van de Amerikaanse bondgenoten vooral een politiek doel: het is een uiting van solidariteit met de Amerikaanse oorlogspolitiek.
Maar op een andere manier speelt Europa wel degelijk een belangrijke militaire ondersteunende rol, en dat is als logistieke uitvalsbasis, opslagterrein en doorvoer station voor duizenden Amerikaanse troepen op weg naar het front, plus het materiaal en de voorraden die ze daarvoor nodig hebben. Al tientallen jaren zijn er duizenden Amerikaanse troepen in Europa gelegerd, ooit bedoeld als onderdeel van de NAVO confrontatie met het Warschau Pact. Deze troepen zullen, samen met hun materiaal (tanks, vrachtwagens, kanonnen enz) de komende weken naar het Midden-Oosten worden verscheept. Het transportproces zal worden verzorgd en beschermd door de Europese NAVO-lidstaten. De taken waar het om gaat zijn als volgt samen te vatten:

  1. Staging: verzamelen, bijtanken en ordenen van militaire onderdelen op doortocht. Dat kan luchtmachtonderdelen inhouden, maar ook landmachttroepen en materieel.
  2. Levering van een deel van de Amerikaanse gevechtstroepen, luchtmacht en marine, gestationeerd in Europa. In ieder geval (delen van) het V Corps (waartoe onder meer de in Beieren, Baden-Württemberg, Hessen en Rijnland-Palts gelegerde 1e Infanteriedivisie en 1e Tankdivisie behoren), plus een aantal squadrons van de US Air Force (USAF).
  3. Als basis functioneren voor een deel van de luchtmachtsquadrons. Het gaat dan vooral om vliegtuigen met een groter bereik, die zonder (te veel) bijtanken op en neer kunnen vliegen naar Irak. Bijvoorbeeld de F-117 Nighthawks, AWACS en de tankervliegtuigen zelf die vliegtuigen op doortocht dan in de lucht kunnen bijtanken. De grootste aantallen gevechtsvliegtuigen en bommenwerpers moeten binnen makkelijk vliegbereik van Irak worden gestationeerd, omdat anders de bijtankcapaciteit niet afdoende is. Dit betekent bases in Jordanië, Qatar, Koeweit, Saoedi-Arabië, Verenigde Arabische Emiraten en wellicht de nieuwe in centraal Azië, plus Israël. Daarnaast de vliegdekschepen, vermoedelijk zo,n vijftal stuks gestationeerd in de Golf en de Middellandse zee. De meeste aanvalsvliegtuigen opereren dus niet direct vanuit Europa. Transportvluchten vanuit de VS worden wellicht in Europa bijgetankt.
  4. Backfilling: vervanging van Amerikaanse vliegtuigen en taken in de buurt van Europa of wellicht ook elders door Europese eenheden: de Balkan, de Middellandse Zee, het Caribisch gebied.
  5. Beschikbaar stellen van logistieke infrastructuur om de troepen en materiaal uit Europa te halen en te verschepen naar de Golfregio. Dit houdt in:
    • Havens
    • Spoorlijnen en spoormaterieel
    • Vrachtwagens en wegen
    • Bewaking van dat alles door politie, militaire politie en militairen
    • Verandering van wetgeving, noodverordeningen om milieuwetten te omzeilen (zoals al in Antwerpen gebeurt), wellicht ook vakbondsregels, arbeidsvoorwaarden (voor lossen en laden van gevaarlijke ladingen). Van belang daarbij is of het gaat om staats- dan wel privé bedrijven (in verband met politieke druk of bijvoorbeeld het organiseren van een consumentenboycot)
  6. Verlenen van propagandistische steun via de media.
  7. Verlenen van diplomatieke steun in de VN.
  8. Verlenen van economische steun door het meefinancieren van de oorlog, leveren van gratis diensten.
  9. Uitoefenen van politieke, diplomatieke en economische druk op landen die lastig zijn wat betreft deze steunmaatregelen, zoals bijvoorbeeld Griekenland.
  10. Onderdrukken van plaatselijke oppositie tegen de oorlog.
  11. Ter beschikking stellen van het luchtruim voor doorgaande Amerikaanse vluchten uit de VS richting Azië en het Midden-Oosten.

Dit alles is geregeld door een reeks bilaterale verdragen (Wartime Host Nation Support) die tussen de VS en haar bondgenoten zijn afgesloten. Bovendien zullen ook de toekomstige NAVO-lidstaten in Oost-Europa een belangrijke rol gaan spelen. (een vliegveld in Bulgarije wordt bijvoorbeeld ter beschikking gesteld aan de Amerikaanse luchtmacht).

De Duitse stelling dat ze niet aan de oorlog meedoet maar tegelijkertijd een groot aantal van de boven opgesomde maatregelen op zich nemen, is dan ook absurd en hypocriet.

Karel Koster


Naar begin bovenstaand artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Irak-dossier
Hypocrisie rond massavernietigingswapens



De VS en Groot-Brittannië drijven de confrontatie met Irak verder op. Saddam Hoessein is geen doetje, zoveel is zeker. Maar twee Golfoorlogen, de verplichte ontmanteling van massavernietigingswapens en een jarenlang embargo hebben ervoor gezorgd dat Irak militair compleet verzwakt is. Maar zelfs na toegevingen van Bagdad zetten Bush en Blair alles op oorlog.

Overdrijvingen worden niet geschuwd. Inspanningen al evenmin: de Britse premier Blair beweegt hemel en aarde om zijn landgenoten te overtuigen van de dreiging die van Irak uitgaat en hij publiceert gretig 'bewijzen'. Daarbij worden twee aspecten bewust op de achtergrond gehouden. De bewapening van Saddam Hoessein tijdens de Iran-Irak oorlog door dezelfde oorlogsstokers en andere Westerse landen en de reële dreiging die uitgaat van het rechts-extremistische regime in Israël. Dat beschikt over een gevaarlijk nucleair monopolie in het Midden-Oosten, zonder dat daar een haan naar kraait.
Irak en de Verenigde Staten leven nu al meer dan tien jaar op voet van oorlog. Eigenlijk zou je moeten zeggen dat de Tweede Golfoorlog nooit is geëindigd. Volgens de officiële versie draait de crisis rond de ontmanteling van de Irakese massavernietigingswapens. Irak is daartoe verplicht sinds de VN-Veiligheidsraad op 3 april 1991 resolutie 687 stemde. De resolutie verplicht Irak tot stopzetting van de produktie en ontmanteling van het chemische, biologische en nucleaire arsenaal en de lange afstandswapens.
Bagdad moest zich onderwerpen aan streng toezicht van UNSCOM (United Nations Special Commission). Eens ontwapend zou Irak verlost worden van de economische sancties, die al in de eerste week van de Golfcrisis (VN-resolutie 661 en herbevestigd in resolutie 687) in augustus 1990 werden ingesteld.
De inspecties zouden al gauw tot spanningen leiden. Irak en voormalige VN-inspecteurs beschuldigden UNSCOM ervan een instrument te zijn in handen van de VS. Zo bestond twee-derde van het inspectieteam uit Amerikanen. Later zou blijken dat UNSCOM inderdaad gebruikt werd voor onvervalste spionageactiviteiten. De vroegere chef van UNSCOM, de Zweed Rolf Ekéus, liet achteraf horen dat de VS-regering door infiltratie van agenten in de inspectieteams en de plaatsing van afluisterapparatuur, de schuilplaats van Saddam Hoessein probeerde te achterhalen. Ekéus beschuldigde de VS en "andere leden van de VN-Veiligheidsraad" ervan dat ze "de leiders van het inspectieteam onder druk zetten om inspecties uit te voeren die controversieel waren vanuit Irakees oogpunt, en daarbij een blokkering schiepen die gebruikt kon worden als rechtvaardiging voor een directe militaire actie". Ook ex-inspecteur Scott Ritter bracht een gelijkaardig verhaal. Hij noemde de inspecties een "farce" en stelde dat er informatie werd doorgespeeld aan Israël, de grootste vijand van Irak.

Butler in dienst van VS
Vooral het toenmalige hoofd van UNSCOM, Richard Butler, was kop van jut. Volgens Irak stond hij gewoon in dienst van de VS. Irak verbrak de relaties met UNSCOM in juni 1998. In een brief aan de VN-Veiligheidsraad beschuldigde Bagdad Butler ervan de Veiligheidsraad te misleiden. De inspecties zorgden voor toenemende spanningen. Richard Butler was niet meteen een diplomaat. Op het hoogtepunt van de crisis, in december 1998, moest Butler een rapport opmaken waaruit moest blijken in welke mate Irak zijn belofte van 14 november respecteerde tot volledige samenwerking met de VN-inspecteurs. Volgens verschillende Midden-Oostenkenners, liet Butler daarbij na zijn inspectieteamleden te consulteren en stond hij in voortdurend contact met de Verenigde Staten. De kritiek op Butler groeide, ook in de VN-Veiligheidsraad. Tijdens een ontmoeting van de Gulf Cooperation Council (Golfsamenwerkingsraad) moest VN-Secretaris-Generaal Kofi Annan toegeven dat Butler een arrogant type was: "Ik weet dat de taal die Butler soms gebruikt scherp is en vrij van diplomatie. Een zaak die veel mensen in de wereld droevig stemt."
Scott Ritter, ex-inlichtingenofficier van de VS-Marine en als inspecteur door Saddam als de meest 'provocatieve' omschreven, stelde dat de VS aan Butler "vroeg om de toon in zijn rapporten te verharden om de bombardementen te rechtvaardigen".
Volgens Irak hadden de inspecties er allang voor gezorgd dat het land volledig is ontwapend. Irak wilde eindelijk van het sanctieregime verlost worden, wat maar kon van zodra formeel aanvaard werd dat de ontwapening van Irak een feit was. De VS en Groot-Brittannië hadden daar weinig oren naar. Nochtans waren alle inspecteurs, op Butler na, het erover eens dat het Iraakse arsenaal zo goed als vernietigd was. In een interview met CNN op 17 juli 2002 bevestigt Scott Ritter dat nog eens: "Tegen december 1998 hebben we 90 tot 95 procent van Irak's massavernietigingscapaciteit in rekening kunnen brengen. Wij vernietigden alle fabrieken, alle produktiemiddelen. We konden sommige wapens niet in rekening brengen, maar chemische wapens hebben een levensduur van vijf jaar. Biologische wapens hebben een levensduur van drie jaar." Butler rapporteerde dat inspectieteams geen vrije toegang kregen, hoewel in werkelijkheid op 300 inspecties die in minder dan een maand tijd werden uitgevoerd slechts drie incidenten zijn gemeld.
Toch vonden de VS en Groot-Brittannië het verslag van Butler een voldoende argument om operatie Desert Fox te starten. In de nacht van 16 op 17 december begonnen Amerikanen en Britten Bagdad en andere steden 70 uur lang te bombarderen.
De bombardementen haalden weinig uit. UNSCOM liep uit op een complete mislukking. Frankrijk nam het voortouw van een groeiende groep landen, die aandrong op een andere VN-politiek. De werking van UNSCOM moest worden herzien: niet langer meer verrassingsinspecties, maar een continue controle op lange termijn. Frankrijk wilde overigens met de hervorming van UNSCOM zich op een elegante manier ontdoen van de omstreden Butler. Ook Rusland en Egypte drongen aan op zijn ontslag.

Protest tegen sanctieregime
Bovendien kwam er ook meer en meer protest op het sanctieregime tegen Bagdad. Allerlei rapporten maar ook uitspraken van hoge VN-functionarissen bevestigden wat al eerder werd vermoed: de sancties zijn een ramp voor de burgers. Denis Halliday, de man die het 'olie-voor-voedsel'-programma tot aan zijn vertrek leidde heeft het zelfs meermaals over 'genocide'.
Volgens Halliday controleren de VS de volledige economie van Irak en zijn er al rond 1 miljoen kinderen gestorven. "Een groot deel van de burgerbevolking van Irak wordt bedreigd door de boycot die de VN tegen het land heeft uitgeroepen. En onder het mom van VN-resolutie 687 bombarderen Amerikaanse en Engels vliegtuigen voortdurend burgerdoelen." Elders stelde Halliday nog: "Bovendien heeft Scott Ritter, de wapeninspecteur die menig VN-functionaris 'de grootste cowboy aller Amerikanen' noemde, twee jaar geleden al gesteld dat de Irakese wapenprogramma's - biologische, chemische en conventionele - absoluut dood zijn en niet snel zullen herrijzen en dus sancties niet meer nodig zijn." Op de groeiende kritiek tegen de sancties antwoordden de VS dat de humanitaire uitzonderingen op het sanctieregime misbruikt werden door Irak, waardoor de goederen niet op de juiste bestemming kwamen.
Resolutie 1284 moest een einde maken aan het aanslepende gebakkelei over UNSCOM (Frankrijk, China en Rusland onthielden zich in de stemming). Er werd een nieuw orgaan opgericht: UNMOVIC (UN Monitoring, Verification and Inspection Commission). Aan het hoofd kwam de Zweed Hans Blix, oud-minister van Buitenlandse Zaken en van 1981 tot 1997 hoofd van het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) in Wenen. In die functie was hij al belast met de zoektocht naar nucleaire wapens in Irak. De resolutie bepaalt dat de Veiligheidsraad kan overgaan tot opschorting van de import- en exportsancties voor een periode van 120 dagen indien Irak gedurende 120 dagen heeft samengewerkt met de wapeninspecteurs. Daarna kunnen de sancties eventueel opnieuw worden ingesteld indien UNMOVIC zou vaststellen dat Irak opnieuw weigert samen te werken.
Irak bleef echter op het standpunt dat het niets meer moest weten van de inspecties en eiste de onmiddellijke opheffing van de sancties. Resolutie 1284 veranderde uiteindelijk weinig. De sancties bleven ook in de Veiligheidsraad ter discussie staan en de inspecteurs geraakten nog altijd niet ter plaatse. Ook de kritiek bleef onveranderd dezelfde. Hans von Sponeck, die Halliday opvolgde stapte op zijn beurt in maart 2000 op uit onvrede met de sanctiepolitiek: "Bestellingen van hulpmateriaal worden getroffen door veto's, gelden door de VS geblokkeerd. Ik noem dat ethisch onverantwoord". Von Sponeck deed een oproep om hulp aan de gewone Irakezen los te koppelen van de ontwapening.
Nu heeft het Irakese regime laten weten toch in te stemmen met wapeninspecties. De regering Bush, die er in werkelijkheid op uit is om gewoon Saddam Hoessein ten val te brengen, komt daardoor in een moeilijkere positie, omdat een belangrijk argument om een grootschalige militaire operatie uit te voeren is weggevallen.

Wat verzwegen wordt
Sinds kort is Premier Blair druk in de weer om de slechte wil van Saddam Hoessein aan te tonen. Om een vrijgeleide te bekomen voor militaire actie is hij op de proppen gekomen met een rapport dat moet 'bewijzen' dat Irak onverdroten verder bouwt aan zijn arsenaal massavernietigingswapens en een ernstige bedreiging vormt. "Hij moet gestopt worden," aldus Blair. "Rapporten van veiligheidsdiensten maken duidelijk dat hij werkt aan de uitbouw van zijn capaciteit aan massavernietigingswapens en het is de overzeese overtuiging dat hij deze wapens zou inzetten voor zijn vitale regionale belangen."
Iedereen weet dat Saddam Hoessein geen doetje is. Maar de energie die gestoken wordt om het Irakese regime te demoniseren en de daarbij geleverde immense militaire inspanningen, moeten bij elk gezond denkend wezen vraagtekens doen rijzen. Blijkbaar is het politieke geheugen kort. Wie lag er wakker van diezelfde Saddam Hoessein toen hij onder het oog van de hele wereld deportaties en slachtpartijen onder de Koerden aanrichtte of chemische wapens aan het Iraanse front inzette?

Boter op het Westers hoofd
De politieke verontwaardiging over de wreedheid van het regime bleek tot aan de Tweede Golfoorlog zo goed als afwezig. Amerikaanse, Britse, Duitse en andere Westerse bedrijven hebben immers aan Irak de noodzakelijke technologie geleverd voor de aanmaak van massavernietigingswapens. Nadat de regering Reagan in het midden van de Eerste Golfoorlog (tussen Iran en Irak) Irak verwijderde van de lijst van staten die het terrorisme steunen, gingen er tussen 1985 en 1990 massa's produkten met militaire toepassingen naar Irak. Het waren voornamelijk Duitse bedrijven die in Irak de bedrijven bouwden waar mosterdgas en de zenuwgassen Sarin en Tabun werden geproduceerd. Vanuit de VS kwam de technologie nodig om chemische wapens aan te maken. In 1988 zou Bagdad een contract verlenen aan het Amerikaanse bedrijf Bechtel Corporation voor de produktie van ethyleen oxide (nodig voor de aanmaak van mosterdgas), een bedrijf waar voormalig VS-Staatssecretaris George Schultz in het bestuur zou gaan zetelen. De produktiecapaciteit van zenuwgas verzonk met 48 ton overigens in het niets met wat de VS produceerden begin jaren zeventig (naar schatting 1000 ton). Irak bleef trouwens ook na de oorlog tegen Iran afhankelijk van het Westen omdat het niet in staat was elementair phosphorus, een noodzakelijke basisstof voor zenuwgas, zelf te produceren. Eenzelfde verhaal voor mogelijke biologische wapens. De VS bezorgden Irak culturen van verschillende besmettelijke ziekten, tussen 1985 en 1991, los van het feit of ze voor militaire dan wel civiele doelen dienden. Het VS-bedrijf Sigma Chemie was er verantwoordelijk voor dat nog in 1991 Irak in het bezit kwam van belangrijke virussen en mycotoxines.
Ook voor de ontwikkeling van nucleaire wapens speelden VS-bedrijven een belangrijke rol. Veertig procent van de uitrusting van Saad 16, een complex voor onderzoek en ontwikkeling van raketsystemen en atoomwapens kwam uit de VS. Het gaat om de bedrijven Hewlett Packard, Tektronix en Wiltron. 93 procent van het verrijkt uranium van Irak was afkomstig van Frankrijk, dat het goedje leverde in de jaren '80. De in 1981 door Israël vernietigde kernreactor in Osira, was eveneens van Franse makelij. Maar Irak had onvoldoende plutonium om nucleaire wapens te maken, noch beschikt het land over een beschikbare raket om kernkoppen te dragen.
Irak was zonder twijfel volop aan het werken aan een programma voor massavernietigingswapens. Dat het Irakese leger ook bereid was deze effectief in te zetten hebben we gezien in de oorlog tegen Iran en aan de gasaanval op de Koerdische stad Halabja, waarbij zeker 5.000 burgers het leven lieten. De Verenigde Staten wisten dat maar al te goed, maar zagen daar geen graten in. In Washington zat de schrik er goed in dat Iran de overhand zou halen tegen Irak. Bagdad moest dus gesteund worden. Niemand minder dan Donald Rumsfeld, Reagans speciale afgezant en nu minister van Defensie in de regering van Bush, overhandigde Saddam Hoessein een brief waarin Reagan aanbood de diplomatieke relaties te hernieuwen en de economische en militaire banden aan te halen. Behalve een gevreesde overwinning van Iran zat ook olie in het verhaal. Marvin Feuerwerger, een medewerker van het Pentagon onder Reagan gaf olie, naast Iraks strategische positie, op als belangrijkste argument om het land van wapens te voorzien. "We praten over een land met de tweede grootste voorraad aan oliereserves, 50 miljard aan cash reserves en nog eens 80 miljard dollar aan kredieten van Arabische landen en andere staten. Al dat geld, samen met Iraks potentieel om een tegenwicht te vormen voor Iran in de Golf, maakte van Irak een belangrijke klant".

De Israëlische massavernietigingswapens
De hele discussie over Irakese massavernietigingswapens zou ons bijna de Israëlische massavernietigingswapens doen vergeten. Niet toevallig weigeren de grootste voorstanders van een oorlog tegen Irak, VS en Groot-Brittannië, een niet onbelangrijk onderdeel van de bewuste VN-resolutie 687 uit te voeren: "de dreiging die alle massavernietigingswapens uitoefenen, wegen op de vrede en de veiligheid in de regio alsook is er de noodzaak om te werken aan een zone die dergelijke wapens uitsluit." Verder onderstreept punt 14 van de tekst dat alle maatregelen voor de ontwapening van Irak gebeuren in een context waarvan "de objectieven eruit bestaan een zone in het Midden-Oosten te creëren die vrij is van massavernietigingswapens en alle draagraketten." Dit maakt dat er niet alleen verplichtingen voor Irak staan ingeschreven, maar ook voor de andere ondertekenaars van deze tekst.
En dat er massavernietigingswapens in Israël aanwezig zijn, staat onomstotelijk vast. Israël was tegen 1988 in het bezit van naar schatting 200 nucleaire wapens, een arsenaal dat volgens bepaalde bronnen wel eens heel wat groter zou kunnen zijn. Het blijven schattingen omdat Israël naast India en Pakistan vooralsnog weigert het Non-Proliferatieverdrag (NPV) te ondertekenen. 187 andere staten deden dat wel. Binnenkort zal ook Cuba tekenen.
Het NPV verplicht de 'erkende' nucleaire machten (VS, Rusland, Groot-Brittannië, Frankrijk en China) om geen atoomwapens of militaire nucleaire technologie over te dragen naar andere staten. Niet-atoommachten verbinden zich er toe om geen atoomwapens te verwerven. Een controlemechanisme, het Internationaal Bureau voor Atoomenergie (IAEA), ziet er op toe dat alles volgens de spelregels verloopt.
Omdat Israël het verdrag niet heeft getekend bestaat er geen controle op het Israëlische kernwapenarsenaal. Tijdens een herzieningsconferentie van het NPV in 1995, is er bovendien op een resolutie gestemd die duidelijk op het Isralisch nucleair arsenaal is gericht. Ten eerste worden "alle staten in het Midden-Oosten die dat nog niet hebben gedaan, opgeroepen zonder uitzondering zo vlug mogelijk tot het verdrag toe te treden en hun nucleaire faciliteiten onder de volledige controle te plaatsen van het IAEA". De resolutie vraagt verder, net zoals in de 'Irak'-resolutie en in resolutie 49/71 van de Algemene Vergadering van de VN, dat er effectief werk wordt gemaakt van een zone vrij van massavernietigingswapens.
Kort nadat Iran een ballistische raket testte, de Shahab-3, liet de voormalige Israëlische premier, Shimon Peres, op 13 juli 1998 op een persconferentie in Jordanië, voor het eerst publiekelijk verstaan dat Israël in het bezit is van atoomwapens: "Israël bouwt aan een nucleaire optie niet om Hiroshima, maar om Oslo te bekomen." Intussen beschikt Israël naar schatting over 350 tot 500 kg weapon grade plutonium. Dat wordt aangemaakt in de reactor in Dimona die al sinds 1964 operationeel is. De bewijzen van het bestaan en de activiteiten van Dimona kwamen er na de publieke verklaringen van de uit Israël gevluchte kernfysicus, Mordechai Vanunu, die zijn verhaal met wetenschappelijke gegevens en foto's in 1986 liet publiceren in de Sunday Times. Hij werd kort daarna in Rome door de Mossad in de val gelokt, mishandeld, ontvoerd en in een geheim proces tot 18 jaar gevangenis veroordeeld. De eerste twaalf jaar daarvan bracht hij door in isolement in een veel te kleine cel.
Het Israëlische nucleaire programma dateert al van de jaren veertig. Het werd opgestart in het Weissman Instituut voor Wetenschappen onder de directie van Ernst David Bergmann, de vader van de Israëlische bom, die in 1952 de Israëlische Atoomenergie Commissie oprichtte. Het grootste deel van de technologische nucleaire ondersteuning kwam vanuit Frankrijk, waardoor de reactor in Dimona kon worden gebouwd. Ook de VS waren van in het begin actief, door in te staan voor de opleiding van Israëlische nucleaire wetenschappers en door de levering van nucleair gerelateerde technologie, zoals de kleine reactor voor onderzoek (1955) onder het programma 'Atomen voor Vrede'. Uranium werd geleverd door het Apartheidsregime in Zuid-Afrika. Naast nucleaire wapens werkt Israël ook zo goed als zeker aan een programma voor de aanmaak van biologische wapens, meer bepaald in Nes Tziyona Biological Institute (Tel Aviv). Vermoedelijk werd met het Apartheidsregime samengewerkt voor de ontwikkeling van een 'etnobom'. Israël heeft in elk geval het verdrag dat het verbod op biologische wapens regelt niet getekend. Ook zou Israël over een produktiecapaciteit beschikken voor mosterd- en zenuwgas, hoewel vermoedelijk nog niet gemonteerd op ballistische raketten. Het verdrag op verbod van chemische wapens is in 1993 getekend, maar de ratificering blijft uit.
Zeker is dat Israël alles heeft van een nucleaire grootmacht. Tel Aviv beschikt over de zesde voorraad militair plutonium in de wereld met vernuftige dragers en lanceersystemen. Daaronder 50 Jericho-2 raketten met een reikwijdte van 1.500 km en 50 Jericho-1 raketten met een reikwijdte van 500 km. Onbevestigde rapporten melden dat Israël op dit ogenblik hard werkt aan Jericho-3 die tot 4.800 km ver zouden reiken, wat betekent dat zelfs Europa binnen Israëlisch nucleair bereik komt. Israël beschikt daarnaast over een hele reeks gevechtsvliegtuigen die eveneens met atoomwapens kunnen geladen worden (2 F-15I, 6 F-15D, 18 F-15C, etc.). Nog niet zolang geleden heeft Tel Aviv zijn nucleaire militaire capaciteit verder uitgebreid, dankzij de ingebruikname van drie Dolphin duikboten geleverd door Duitsland. Deze duikboten beschikken over het meest geavanceerde gevechtssysteem. Ze zijn geschikt om lange afstand kruisraketten (zoals Tomahawk met een draagwijdte van 1.500 km) te lanceren. Dat betekent dat Israël via lucht, land en zee een 'nucleaire triade' heeft voltooid.
Dat arsenaal staat ook onder geen enkele internationale controle, zoals door het Internationaal Bureau voor Atoomenergie (IAEA). De pers is het zelfs verboden om er rechtstreeks over te berichten. Enkel berichten in de buitenlandse pers mogen gebracht en besproken worden.
De Israëlische regering kiest er vooralsnog voor om de dubbelzinnigheid over haar atoomwapens te bewaren, omdat de huidige situatie, aldus Shimon Peres, ervoor zorgt dat iedereen voldoende overtuigd is van de nucleaire afschrikking zonder tegelijk de status van duidelijkheid te hebben wat het gemakkelijker zou maken om Israël aan sancties te onderwerpen.
In hoge militaire kringen wordt onderzocht of de dubbelzinnigheid behouden moet blijven. Dat neemt niet weg dat alsmaar openlijker over atoomwapens wordt gesproken. David Ivry, in 1998 de directeur-generaal van het ministerie van Defensie, spreekt over een second strike capability en alludeerde op de VS-doctrine tijdens de Koude Oorlog, de 'wederzijdse verzekerde vernietiging' (MAD), "als model voor Israël". Hoewel Israël het NPV niet heeft getekend verhinderde dat niet dat Israël en de VS in 1998 een Memorandum of Agreement hebben afgesloten tegen dreigingen van regionale raketten en massavernietigingswapens. In het memorandum geen woord over het gevaar van Israëlische preventieve aanvallen, noch over het Israëlische arsenaal massavernietigingswapens.
Israël bezit een nucleair monopolie in het Midden-Oosten zonder dat er zicht is op de nucleaire strategie, het arsenaal en zonder enige controle van externe instanties. Dat is een gevaarlijke situatie. Uitspraken van hoge officieren en defensiespecialisten suggereren dat wel eens meer dan louter afschrikking in het geding zou kunnen zijn. Generaal-majoor Yitzhak Ben-Yisrael, hoofd van de Bewapeningsadministratie voor Onderzoek en Ontwikkeling stelt dat behalve een afschrikkingspolitiek ook een preventieve aanvalscapaciteit noodzakelijk is. "Een klein land kan niet voor lange periodes in gevecht gaan. Een preventieve aanval is daarmee in overeenstemming". En hij vervolgt: "Je kan niemand afschrikken behalve door je capaciteit te tonen". Vooral het debat in Israëlische defensiekringen over hoe te reageren in geval van een aanval met chemische of biologische wapens doet het ergste vrezen. Shai Feldman, directeur van het Jaffa Centrum voor Strategische Studies aan de universiteit van Tel Aviv zegt dat Israël erop voorbereid dient te zijn om elk wapen te gebruiken - nucleaire wapens inbegrepen - indien het wordt aangevallen met chemische en biologische wapens.
Het Israëlische arsenaal is veruit superieur en zorgt voor gevaarlijk ongelijke militaire machtsverhoudingen in het Midden-Oosten. De dreiging is reëel, zeker omdat de actuele politieke situatie in Israël alle kanten uit kan, inclusief een nog grotere greep van extreem-rechts op het politieke gebeuren. De Israëlische academicus Israel Shahak vreest "het perspectief dat Gush Emunim, of rechtse Israëlische fanatici of waanzinnige Israëlische legergeneraals de controle verwerven over nucleaire wapens,..." Ariel Sharon zelf is in elk geval onvoorspelbaar. Een oorlog tegen Irak zou wel eens tot gevaarlijke situaties kunnen leiden.

Ludo De Brabander



(Dit artikel is eerder verschenen in het webmagazine Uitpers, nr. 34, 4e jg., oktober 2002. Daar is ook een uitgebreid overzicht van bronnen te vinden)


Naar begin bovenstaand artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Dossier Irak
De oorlog tegen Irak - een Iraans perspectief



Het lijkt erop dat VN-resolutie 1441 niet alleen de oorlog tegen Irak veel dichterbij heeft gebracht maar ook de politieke ontwikkelingen in Iran duidelijk beïnvloedt. De toenemende Amerikaanse dreiging en de recente demonstraties van studenten in verschillende steden van Iran tegen het doodvonnis van een dissidente hoogleraar, hebben de radicale machthebbers van de Islamitische republiek van Iran onder zware druk gezet om politieke hervormingen in te voeren. Krachtmetingen in Iran lijken op handen.

Na bijna twee maanden druk op Irak en de Verenigde Naties, heeft president Bush zijn zin gekregen. Want de Veiligheidsraad stemde op 8 november j.l. voor een resolutie die erop neerkomt dat Irak een oorlog over zichzelf afroept als het land niet vrijwillig afstand doet van alle verboden wapens die het heeft. Bush heeft daarvoor de Veiligheidsraad onder extra druk gezet door zich te wapenen met een resolutie waarin het Amerikaanse Congres zijn zegen gaf aan eventueel eigenmachtig optreden van Bush. VN-Resolutie 1441 komt de VS op meerdere fronten van pas. Bush liet weten dat er geen twijfel over bestaat dat de VS zich het recht voorbehouden Irak in geval van onwilligheid met geweld te zullen ontwapenen, ook al vinden de andere leden van de Veiligheidsraad de schendingen niet ernstig genoeg om een oorlog te rechtvaardigen. De grote vraag is natuurlijk of Bush werkelijk bereid is Saddam Hussein te laten zitten als de Iraakse leider volledig meewerkt met de VN-wapeninspecteurs. Een veeg teken is dat de VS al druk bezig zijn met de militaire opbouw in het Golfgebied.
Deze oorlogsdreiging tegen Irak in het kader van War On Terrorism van de Amerikanen heeft zijn invloed op de politieke ontwikkelingen in het buurland Iran. Iran hoort ook bij de landen die in de 'as van het kwaad' van Bush voorkomen. De radicale machthebbers van de Islamitische republiek van Iran zijn bang dat na een aanval op Afghanistan en Irak, Iran aan de beurt zal zijn. Deze dreiging heeft de radicale islamieten in Iran onder druk gezet. En dat mist zijn uitwerking niet op aan de ene kant de interne machtsstrijd tussen de reformisten en de conservatieve machthebbers en aan de andere kant de democratische strijd van de Iraanse bevolking tegen het islamitisch regime. Die strijd is inmiddels in alle hevigheid losgebarsten. De aanleiding voor de recente verheviging van de machtsstrijd is het doodvonnis van hoogleraar Hashem Aghajari. Professor Aghajari is een oorlogsinvalide en een hervormingsgezinde intellectueel die pleit voor de modernisering van de islam. In zijn recente uitspraken vergeleek hij de religieuze leiders in zijn land met rooms-katholieke pausen in de Europese middeleeuwen en hun wereldlijke macht. Hij stelde dat een islamitisch protestantisme nodig is en riep de islamieten op de religieuze leiders niet blind te volgen. Dit is natuurlijk al langer de visie van een groot deel van de Iraanse bevolking. Een jong volk (meer dan 75% van de Iraanse bevolking is jonger dan 25 jaar) dat zijn buik meer dan vol heeft van de onderdrukking door de streng islamitische conservatieven en naar meer vrijheid en democratie snakt.

Stromingen binnen de Iraanse politiek
Een analyse van de interne situatie en de samenstelling van de machthebbers in Iran geeft meer duidelijkheid over het ontstaan van de huidige confrontaties. Binnen het Iraanse regime zijn er drie hoofdgroepen te onderscheiden.

  1. De radicale islamieten onder leiding van de conservatieve havik en geestelijke leider Ayatollah Khamenei, die de werkelijke touwtjes in handen hebben en de binnenlandse en buitenlandse politiek bepalen. Khamenei bepaalt de samenstelling van het justitiële apparaat en de Raad van Hoeders die alle wetsvoorstellen op hun islamitisch gehalte toetst.
  2. De hervormingsgezinden onder leiding van de president Mohammad Khatami en de parlementsvoorzitter Mehdi Karrubi. Deze groep heeft de meerderheid in het Iraanse parlement en wil de president meer bevoegdheden geven. De politieke partij van president Khatami heet Hezbe Mosharekaat. Een van de leiders van deze partij is Abbas Abdi. Onlangs publiceerde een opiniebureau van Abdi een onderzoek waaruit blijkt dat bijna driekwart van de Iraniërs voor herstel van de banden met de VS en het Westen is. Dit onderzoek leidde tot de arrestatie van Abdi en de sluiting van zijn opiniebureau door de hardliners.
  3. De radicale reformisten, Sazemane Mojahedine Enghelabe Eslami (SMEE) onder leiding van Behzad Nabaavi en Mohssen Mirdamadi, de voorzitter van de commissie voor de nationale veiligheid en buitenlandse politiek in het parlement.

Naast deze drie groepen die aan de macht zijn, zijn er drie oppositie groepen die steeds meer aan de populariteit bij de Iraanse bevolking winnen:

  1. De nationalistische moslim organisatie Vrijheidsbeweging van Iran onder leiding van Dr. Ebrahim Yazdi, voormalig minister van buitenlandse zaken in het kabinet Bazaargan (eerste premier na de revolutie van 1979). Een paar maanden geleden werden de meeste leiders van deze partij door de hardliners gearresteerd en in gevangenis gezet.
  2. De nationalistische Volkspartij van Dariush Frouhaar. Frouhaar werd in 1998 met zijn vrouw in zijn huis door terreur organisaties van de radicale islamieten vermoord.
  3. De studenten organisatie Daftare Taahkime Waahdat (DTW) onder leiding van Abdollah Momeni en Alireza Afsharian.
Deze drie groepen hebben de afgelopen 22 jaar een soort legale oppositie voor de radicale hervorming gevoerd.

Regime change
De meerderheid van de Iraanse bevolking is voorstander van een Amerikaanse aanval op Irak net als de drie oppositie partijen. Zij hopen dat een Amerikaanse aanval op Irak tot verhoging van de buitenlandse druk op de hardliners leidt. Hiermee hoopt men op meer vrijheid en hervormingen in Iran. Dit kan uiteindelijk politieke veranderingen en een regime change in Iran teweeg brengen. Dit is de wens van de grote meerderheid van de Iraniërs.
Interessant genoeg is de SMEE (radicale reformisten) in tegenstelling tot de hardliners en de hervormingsgezinden ook voorstander van een Amerikaanse aanval op Irak. Maar vanwege geheel andere motieven dan die van het Iraanse volk. Want zij kunnen de toenemende dreiging van een aanval door de VS (na een eventuele val van Saddam) als drukmiddel in hun machtsstrijd tegen de hardliners gebruiken om hervormingen door te voeren. Deze hervormingen moeten uiteindelijk leiden tot de verbreding van hun machtsbasis binnen het regime.
Een belangrijk feit dat niet vergeten mag worden is, dat ondanks alle machtsstrijd binnen het regime zowel de radicale reformisten als de hervormingsgezinden een hervorming met behoud van het islamitische regime willen. Zij zijn trouw aan het gedachtengoed van de geestelijke vader en de grondlegger van de islamitische revolutie Ayatollah Khomeini.
Zo is de afgelopen jaren een machtsstrijd tussen de eerste drie groepen continu aan de gang geweest. De laatste tijd heeft het hervormingsgezinde parlement wetsvoorstellen aanvaard, die de president meer bevoegdheden geven om de macht van de conservatieve bolwerken zoals het Iraanse justitiële apparaat en de Raad van Hoeders in te perken. Justitie heeft de afgelopen jaren tal van reformisten en hervormers gevangenisstraffen opgelegd en hervormingsgezinde media verboden. Maar vooralsnog lijkt deze Raad niet van plan iets van zijn macht af te staan en bovendien is het volgens de grondwet de Raad van Hoeders die de wet uiteindelijk accepteert of verwerpt.
De geestelijk leider Khamenei had aanvankelijk in het geval Aghajari gedreigd met ingrijpen door "de krachten van het volk" als justitie, parlement en regering hun problemen niet snel wisten op te lossen. Met de krachten van het volk worden doorgaans de Revolutionaire Garde en de gevreesde Basij (vrijwillige hulptroepen) bedoeld, die allebei met hart en ziel de islamitische revolutie, haar waarden en haar leiders verdedigen. Maar de recente interventie van Khamenei op 17 november j.l. en zijn verzoek aan justitie om de zaak Aghajari opnieuw te bekijken geeft aan hoe gespannen de situatie en de machtsstrijd tussen de hardliners, de hervormingsgezinden en de radicale reformisten in Iran is. Bovendien laat het heel goed zien hoe de conservatieve machthebbers erg bang zijn voor de uitbreiding van het studentenprotest onder leiding van DTW naar de andere groepen in de Iraanse samenleving. Daarom moeten zij onder zware binnenlandse druk opereren en dit geeft een zwakke indruk van hun machtsbasis. Hierdoor zijn ze steeds te laat met het inwilligen van de wensen van het volk. Dit leidt ertoe dat zijn hun greep op de gehele situatie verliezen met alle consequenties van dien.
Uit boven genoemde feiten kan geconcludeerd worden dat wellicht het lang verwachte bevrijdingsproces van Iran uit de handen van een middeleeuws regime is begonnen, hetgeen tevens de aftrap van een lang democratiseringsproces in het Midden-Oosten kan zijn. Een proces waarin Europa een belangrijke rol kan en moet spelen.

Bijan Moshaver
25 november 2002

Bijan Moshaver is lid van de partijraad van GroenLinks en de werkgroep Midden-Oosten van deze partij. Hij publiceerde op 17 september van dit jaar in het dagblad Trouw een artikel waarin hij wees op de gevaren van een Amerikaanse aanval op Irak en de mogelijkheid van de vestiging van een radicaal sjiietisch regime in Bagdad als gevolg daarvan.


Naar begin bovenstaand artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Irak-dossier
De Turkse aardverschuiving



De verkiezingen in Turkije van 3 november jongstleden hebben op het eerste gezicht een politieke aardverschuiving teweeggebracht. De islamitische Adalet ve Kalkinma Partisi AKP (Partij voor Recht en Ontwikkeling) haalde een absolute meerderheid van 363 van de 500 zetels, terwijl de Cumhuriyet Halk Partisi CHP (Republikeinse Volkspartij) 178 zetels in de wacht sleepte. In totaal negen zetels gaan naar onafhankelijke kandidaten. 24 van de 500 parlementariërs zijn vrouwen, één meer dan in het vorige parlement.

De absolute meerderheid in het parlement heeft de AKP te danken aan de kiesdrempel van 10 procent. De drie partijen die tot de verkiezingen een regeringscoalitie vormden zijn onder de drempel gebleven. De Demokratik Sol Partisi DSP (Partij van Democratisch Links) van Bülent Ecevit, bij de vorige verkiezingen nog de grootste partij, kwam niet verder dan een schamele 1,2 procent. Ook de Anavatan Partisi ANAP (Moederlandpartij) van Mesut Yilmaz kwam niet verder dan 5,2 procent. De 'grijze wolven' partij Milliyetci Hareket Partisi MHP (Nationalistische Actie Partij) haalde 8,4 procent van de stemmen. De Do_ru Yol Partisi (Partij van het Rechte Pad) van voormalig oppositieleider Tansu Çiller bleef steken op 9,5 procent van de stemmen. Tot de onafhankelijke kandidaten die het gehaald hebben horen de verdachte in het Susurluk-schandaal Mehmet Agar uit Elazig en de bendeleider van dorpswachters Mustafa Zeydan uit Hakkari. Doordat slechts twee partijen de kiesdrempel haalden, en de overige partijen onder de 10 procent bleven, zal een kleine 50 procent van de uitgebrachte stemmen niet leiden tot vertegenwoordiging in het parlement.

Partij Percentage Aantal Stemmen Aantal Zetels
AKP 34,41 10.780.842 363
CHP 19,49 6.105.424 178
DYP 9,55 2.991.341 -
MHP 8,34 2.612.313 -
GP 7,27 2.277.711 -
DEHAP 6,21 1.945.118 -
ANAP 5,15 1.612.039 -
SP 2,50 782.235 -
DSP 1,22 382.047 -
YTP 1,21 380.063 -
BBP 1,02 320.638 -
YP 0,94 294.534 -
IP 0,52 162.880 -
BTP 0,48 150.231 -
ÖDP 0,34 105.623 -
LDP 0,29 90.444 -
MP 0,22 69.371 -
TKP 0,19 60.390 -
Onafhankelijken 0,99 311.239 9

De Demokratik Halk Partisi DEHAP (Demokratische Volkspartij), een samenwerkingsverband van de Koerdische Halkin Demokrasi Partisi HADEP (Democratische Partij van het Volk), Emek Partisi EMEP (Arbeiderspartij), en de Sosyalist Demokrasi Partisi SDP (Socialistische Democratie Partij), haalde 6,2 procent van de stemmen. De meeste DEHAP kiezers behoren tot de oude HADEP achterban. In de Koerdische provincies Tunceli, Diyarbakir, Mardin, Batman, Sirnak, Siirt, Bitlis, Mus, Agri, Igdir, Kars, Van en Hakkari was DEHAP de grootste partij. Dat DEHAP, het progressieve alternatief, de kiesdrempel niet haalde is vooral te wijten aan het ontbreken van een significante aanhang van de Turkse linkse coalitiepartners EMEP en SDP. In delen van Istanbul en Izmir wist DEHAP zijn aanhang te vergroten, maar in het algemeen bleef het aantal kiezers in het westen van Turkije gering. Niettemin is de 6,2 procent een verbetering ten opzichte van de 4,4 procent die HADEP tijdens de verkiezingen van 1999 haalde. Een opsteker voor de HADEP is de uitslag van de tussentijdse gemeenteraadsverkiezingen in Tunceli. Van de 13 zetels gaan er 9 naar de HADEP, 3 naar de CHP en 1 naar EMEP.

Tegenwerking
In de aanloop van de verkiezingen heeft DEHAP in de Koerdische gebieden minder tegenwerking ondervonden dan 3 jaar geleden. Desondanks deden zich tal van onregelmatigheden voor. In Mardin werden waarnemers van de DEHAP geslagen en gearresteerd toen zij hun beklag deden over het feit dat kiezers onder het toeziend oog van officials hun stem moesten uitbrengen. In Siirt werden waarnemers van DEHAP mishandeld door dorpswachters. In meerdere dorpen zijn de bewoners door de Jandarma (gendarmerie) bedreigd om geen stem aan DEHAP te geven. De bewoners van een dorp in Diyarbakir moesten een Camel Trophy afleggen om hun stem te kunnen uitbrengen: na het oversteken van een meer dienden zij nog 40 kilometer te reizen om het dichtstbijzijnde stembureau te bereiken. Volgens onbevestigde berichten zou het opkomstpercentage van de verkiezingen in Diyarbakir rond de 60 procent zijn geweest, tegenover 75 procent landelijk. Het lage percentage zou te wijten zijn aan het niet doen toekomen van oproepkaarten aan kiezers.

Uit analyses van het stemgedrag blijkt dat een kleine 70 procent van de aanhang van de verboden islamitische Fazilet Partisi FP van Erbakan naar de AKP zijn gegaan, hoewel Erbakan zelf een andere islamitische Partij steunde, de 2,5 procent scorende Saadet Partisi SP. 38 procent van de kiezers die in 1999 nog MHP stemden, gaven die ditmaal aan de AKP. Dit geldt voor 20 procent van de voormalige DYP en 14 procent van de voormalige DSP kiezers. De CHP haalde vooral kiezers weg bij de DSP. DEHAP sprokkelde enkele procenten bij elkaar door voormalige kiezers van ANAP, CHP en FP aan te trekken. Echter, 87 procent van de kiezers van HADEP gaven die dit keer aan DEHAP. Bijna 7 procent van de kiezers die de vorige verkiezingen niet stemden (deels niet stemgerechtigde jongeren) kozen dit maal voor DEHAP. DEHAP is hiermee de meeste stabiele partij in Turkije.

De eerste politicus die een reactie gaf op de verkiezingen, was MHP leider Devlet Bahceli. Toen in de loop van de avond van 3 november duidelijk werd dat de MHP de kiesdrempel niet zou halen, kondigde Bahceli zijn ontslag aan als MHP partijleider. De volgende dag maakte ANAP leider Mesut Yilmaz zelfs zijn vertrek bekend uit de actieve politiek. De met zijn gezondheid kwakkelende DSP leider Bülent Ecevit verklaarde dat zijn coalitie 'zelfmoord' had gepleegd door vervroegde verkiezingen uit te schrijven, maar trad niet terug als DSP leider. De partijleider van de linkse ÖDP, Ufuk Uras, trad wel af. Onder Ufuk Uras had ÖDP toetreding tot de DEHAP koepel afgehouden, maar als zelfstandige partij een slechter resultaat geboekt dan 3 jaar geleden.
De beurzen reageerden positief op de verkiezingsuitslag. Er was zelfs sprake van een feeststemming. De waarde van de Turkse Lire steeg zowaar ten opzichte van de dollar en de euro. Sakip Sabanci, icoon van het zakenleven in Turkije, liet weten blij te zijn en zei onder een AKP regering een tweede 'Özal periode' te verwachten, verwijzend naar de periode van liberalisering na 1983 onder voormalige premier Turgut Özal. Ook de voorstanders van aansluiting bij de Europese Unie zijn positief over de overwinning van AKP. Het leger maakte bekend de wil van de kiezers te respecteren.

Opzetje
DYP partijleider Tansu Çiller legde zich niet neer bij haar verkiezingsnederlaag. Zij heeft bij de Kiescommissie een verzoek ingediend om de bijna twee miljoen DEHAP stemmen ongeldig te laten verklaren. Volgens Çiller had DEHAP niet mogen deelnemen aan de verkiezingen. Het opzetje van Çiller is door de Kiescommissie van de hand gewezen. Indien de DEHAP stemmen ongeldig waren verklaard, zou het aantal geldig uitgebrachte stemmen van ruim 31 miljoen tot ruim 29 miljoen zijn gedaald. Als gevolg daarvan zou het percentage DYP stemmen van 9,5 naar 10,2 procent zijn gestegen en zou de DYP alsnog de kiesdrempel halen en intrede hebben gedaan in het parlement.

De manoeuvre van Tansu Çiller heeft mede te maken met een interessant bij-effect van de verkiezingen. Tegen 146 parlementariërs bestaan strafdossiers, maar door de parlementaire onschendbaarheid van de volksvertegenwoordigers komen de zaken niet voor een rechter. 129 van deze 146 parlementariërs zijn in de politieke aardverschuiving niet herkozen en worden nu aangeklaagd, waaronder Tansu Çiller zelf. De zaak die tegen haar gaat lopen heeft betrekking op het beledigen van de strijdkrachten. Ook ex DYP-parlementslid Sedat Bucak, de beruchte leider van een dorpswachtersbende in Urfa, zal zich voor de rechter moeten verantwoorden vanwege zijn hoofdrol in het Susurluk schandaal. Bucak heeft echter een dag voor de verkiezingen het land verlaten. Een andere speler in het Susurluk schandaal, Mehmet Agar, is erin geslaagd als onafhankelijk kandidaat gekozen te worden, en de strafzaken tegen hem zullen in de ijskast worden gezet. Echter, de AKP heeft al aangekondigd de parlementaire onschendbaarheid op te heffen, zodat vervolging alsnog kan plaatsvinden.

Joram Peters



Gevolgen voor de oorlog met Irak

Daags na de overwinning van Recep Tayyip Erdogans islamitische AKP lieten de Verenigde Staten bij monde van hun ambassadeur in Turkije weten geen verandering in de strategische relatie met Turkije te voorzien. De AKP, die vooral op een binnenlandse politieke agenda de verkiezingsbuit binnensleepte, heeft zich in haar campagne vrijwel niet uitgelaten over de kwestie Irak. Het waren vooral de nationalistische partijen in de coalitieregering, de MHP van Devlet Bahçeli en de DSP van Bülent Ecevit, en de linkse ÖDP, die zich keerden tegen een interventie in Irak en met anti-IMF slogans de verkiezingsmarkt opgingen. De nationalistische MHP en DSP speelden in hun anti-oorlogsretoriek ook de anti-Koerdische kaart. Een oorlog tegen Irak, zo was de redenering, zou leiden tot het vervangen van de unitaire Iraakse staat door een federatief Irak, met daarin een voorname rol voor de Koerdische leiders in het noorden, Massoud Barzani en Jalal Talabani. Zij zagen dit bevestigd in de heroprichting van het Koerdische parlement in Noord-Irak, dat in 1996 als gevolg van interne conflicten tussen Barzani en Talabani feitelijk ontbonden was.

In een interview in de krant Radikal op 28 oktober, een week voor de verkiezingen, schetste Emre Gönensay, oud-minister van Buitenlandse Zaken, een andere politieke benadering. De oud-minister beweerde dat een oorlog tegen Irak onvermijdelijk is en de strategische doelen van Turkije en de Verenigde Staten niet in conflict zijn met elkaar. Integendeel, beide regeringen wijzen de vorming van 'etnische staten' af en daarom ook van een Koerdische staat in Noord-Irak. Het Koerdische parlement, zo beweerde Gönensay, was een vorm van plaatselijk bestuur dat, in die beperkte vorm en zo lang het duurde, ook Turkse steun had. Doel was het machtsvacuum in het noorden van Irak te vullen, en, de oud-minister noemt het niet expliciet, de PKK de wind uit de zeilen te nemen. Onder het premierschap van Ecevit echter, is het contact met Barzani en Talabani vrijwel verbroken, en een pro-actief beleid vervangen door een reactief beleid. Turkije heeft hiermee ook de mogelijkheid uit handen gegeven invloed uit te oefenen op interne ontwikkelingen in Noord-Irak. De naderende oorlog tegen Irak brengt echter weer de vraag naar een toekomstig politiek bestuur van Irak, en van het noorden van Irak, op de politieke agenda.

Voor het opbouwen van een nieuw bestuur in het midden en zuiden van Irak is volgens Gönensay een Amerikaanse militaire aanwezigheid nodig die zeker vijf jaar zal duren. In het noorden van Irak zouden niet de Amerikanen, noch het Koerdische parlement de scepter moeten zwaaien - dat resulteert alleen maar in Balkanisering en oorlog tussen Koerden, Arabieren, Turkmenen, en Assyriers, zo beweert de oud-minister - maar Turkije. Immers, zo zegt Gönensay, de bevolkingssamenstelling in het noorden van Irak lijkt op die in Turkije. Bovendien heeft Turkije 400 jaar bestuurservaring uit de Osmaanse tijd in het noorden van Irak. Geen land in de wereld weet beter dan Turkije hoe Mosul en Kerkuk te besturen. Turkije moet daarom militair deelnemen aan een oorlog tegen Irak.

De AKP, enkele dagen na de verkiezingsoverwinning al zeer actief inzake de kwestie Cyprus, Europees lidmaatschap, en een binnenlandse politieke agenda, heeft nog geen visie op de kwestie Irak naar buiten gebracht. Geeft de AKP aan Kemalisten en aanhangers van de groot-Turkije gedachten de vrije hand voor een militair en politiek avontuur in Irak? Immers, indien het leger, de machtige tegenstrever van de AKP, in Irak een politiek en militair debâcle tegemoet gaat, wat niet onwaarschijnlijk is, zal zijn dominante rol in de binnenlandse politiek van Turkije ook wel eens voorbij kunnen zijn...


Naar begin bovenstaand artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Irak-dossier
Met bloed bevlekt



Ook binnen de Amerikaanse volksvertegenwoordiging klinkt verzet tegen de geplande oorlog tegen Irak. Vooral de Democratische afgevaardigde Dennis Kucinich uit Ohio laat van zich horen.

Eenzijdige militaire actie van de Verenigde Staten tegen Irak is ongerechtvaardigd, onverantwoord en illegaal. De regering heeft niet kunnen aantonen dat Irak een onmiddellijke dreiging betekent voor de Verenigde Staten. Er is geen geloofwaardig bewijs van Irakese betrokkenheid bij 9/11. Er is geen geloofwaardig bewijs van banden tussen Irak en Al Qaeda. En er is al evenmin enig geloofwaardig bewijs dat Irak massavernietigingswapens bezit en kan gebruiken, of dat het van plan zou zijn die tegen de Verenigde Staten in te zetten. Toen Irak massavernietigingswapens bezat en gebruikte, deed het dat - moet ik helaas zeggen, met voorkennis en soms met materiaal van de Verenigde Staten.
Tijdens de regeringsperiode van Ronald Reagan werden aan Irak 60 helikopters verkocht. Latere rapporten meldden, dat Irak in de Verenigde Staten geproduceerde helikopters gebruikte om de Koerden met chemische wapens te besproeien. Volgens de Washington Post gebruikte Irak mosterdgas tegen Iran, met hulp van informatie van de CIA.
Werd het hiervoor gestraft? De Verenigde Staten herstelden rond Thanksgiving 1984 de diplomatieke banden.
In 1989 en 1990 hebben Amerikaanse bedrijven - met toestemming van de eerste regering Bush - de regering van Saddam Hoessein voorlopers van mosterdgas en levende kweken voor bacteriologisch onderzoek geleverd. Amerikaanse bedrijven hielpen bovendien bij de bouw van een fabriek voor chemische wapens en leverden het West Nile virus, brandstoftechnologie, grondstoffen voor waterstofcyanide, computers voor wapentechnologie en de wapenonderzoek, en vacuumpompen en blaasbalgen voor atoomwapenlocaties. "We have met the enemy," zei Walt Kenny's Pogo, "and he is us." ("We hebben de vijand aangetroffen - en we waren het zelf")
Eenzijdige actie van de Verenigde Staten - of in samenwerking met Groot-Brittannië - brengt ons land voor de eerste keer op het met bloed bevlekte pad van de aanvalsoorlog, een schandvlek op de nagedachtenis van allen die hebben gevochten voor de verdediging van dit land. Amerika's morele autoriteit in de wereld wordt ondermijnd. Het betekent destabilisatie van het gebied rond de Perzische Golf en het Midden-Oosten. En het zou voor Rusland een signaal zijn Georgië binnen te vallen; voor China Taiwan, voor Noord-Korea het zuiden en voor India Pakistan.
De Verenigde Staten moeten opnieuw het Handvest van de Verenigde Naties onderschrijven, het kader voor de internationale rechtsorde. Wij hebben het recht en de plicht onszelf te verdedigen. En we hebben ook de plicht het internationaal recht te verdedigen. Beide kunnen we nakomen zonder tegen Irak ten strijde te trekken.

Geweldloosheid
Er is een uitweg. Daarbij moeten de Verenigde Naties betrokken worden. Er moeten onmiddellijk inspecties worden gestart naar de aanwezigheid van massavernietigingswapens. De inspecteurs moeten vrije en onbelemmerde toegang hebben tot alle locaties.
De tijd is gekomen dat we de sancties tegen Irak moeten opheffen, omdat die sancties de inwoners van Irak straffen voor het feit dat Saddam Hoessein hun leider is. Deze sancties zijn de oorzaak van de dood van honderdduizenden kinderen. Er moet noodhulp worden geboden en handel moet vrij worden toegestaan, met uitzondering van wapenhandel. Ook buitenlandse investeringen moeten worden toegestaan en de bezittingen van Irak in het buitenland moeten aan de eigenaars worden teruggegeven. Bovendien moet een massavernietigingswapenvrije zone worden gevestigd.
Ghandi zei al, dat geweldloosheid het enige wapen is dat de wereld kan redden. We kunnen al vandaag hiernaar handelen door de regering in Washington op te roepen het praten over oorlog, en het plannen voor oorlog te staken.
Diep in zijn hart wil het Amerikaanse volk geen oorlog tegen Irak; het Amerikaanse volk wil vrede.
Er is geen reden voor een oorlog tegen Irak.
Staakt het tromgeroffel. Stop de troepenverplaatsing en de bevoorrading van Koeweit en Qatar. Trek de troepen terug van de afgrond van eenzijdige actie en de eerste klap.
Wij weten dat de regering iedere dag een risico-analyse krijgt. Maar Irak is geen onmiddellijke bedreiging voor dit land. Dat veertig miljoen Amerikanen lijden onder ontoereikende gezondheidszorg is wel een acute bedreiging. En de hoge kosten van de voorgeschreven medicijnen vormen een acute bedreiging. De teisterende werkloosheid vormt een acute bedreiging. De economische recessie is een acute bedreiging, evenals de verbijsterende gevolgen van bedrijfsfraudes.

Politieman
We moeten het zichzelf vernietigende beleid gericht op een verandering van regime verlaten. Op aanval en moord gebaseerd beleid is geen enkel land waardig dat een democratische traditie heeft, laat staan een land van vrijheidslievende mensen, wier zonen en dochters bereid zijn tot offers om die democratie te behouden.
De vraag is niet of Amerika de militaire kracht heeft om Saddam Hoessein en Irak te vernietigen. De vraag is of we door vol te houden dat Amerika het recht heeft dat te doen op ieder moment dat het dat wil, iets vernietigen dat wezenlijk is voor dit land.
Amerika kan noch mag de politieman van de hele wereld zijn. Amerika kan en mag niet proberen de leiders van andere volkeren voor hen te kiezen. En evenmin mogen Amerika of het Amerikaanse volk onder druk worden gezet om de internationale oliebelangen en wapenhandelaren te dienen.
We moeten werken aan de terugkeer van Irak in de internationale gemeenschap van volkeren, maar niet door vernietiging maar door wereldwijd constructief handelen. Wij kunnen bijdragen aan onderhandelingen met Irak over een resolutie die onbelemmerde inspecties regelt, door de sancties te beëindigen en het op een wisseling van regime gerichte beleid te staken. Wij hebben de macht dit te doen en we moeten ook de wil ertoe hebben. De wil van de Amerikaanse bevolking moet tot uiting komen in directe actie van vreedzame volharding.
Als de Verenigde Staten doorgaan met zijn politiek van de eerste klap, hebben we als volk de historische last op ons geladen het internationale recht te schenden. We zouden daarmee ieder moreel gezag verzaken dat we menen te handhaven.

Dennis Kucinich

Dennis Kucinich werd in 1946 geboren in Cleveland, Ohio. Hij werd in 1977 op 31-jarige leeftijd gekozen tot burgemeester van Cleveland en was daarmee de jongste die ooit in een belangrijke Amerikaanse stad die functie bekleed had. Dat hij in zijn ambtsperiode weigerde het gemeentelijk elektriciteitsbedrijf te verkopen was waarschijnlijk de reden dat hij na twee jaar niet werd herkozen. 15 jaar later in 1994, werd Kucinich gekozen in de Senaat van de staat Ohio en in 1998 als Democratisch lid van het Huis van Afgevaardigden van de Verenigde Staten. Daar profileert hij zich op sociale, ecologische en internationale thema's. In de verkiezingen van november 2002 werd hij herkozen. [T.R.]


Naar begin bovenstaand artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Irak-dossier
De wraak van een kind



Sinds afgelopen zondag tolt een vraag door mijn hoofd die me uit mijn slaap houdt: wat heeft die jonge Palestijn die in kibboets Metzer is binnengedrongen, ertoe gebracht zijn wapen te richten op een moeder en haar kleine kinderen, en hen te doden?
Kinderen dood je niet in een oorlog. Dat is een fundamenteel menselijk gevoel, bij alle volkeren en in alle culturen. Zelfs een Palestijn die wraak wil nemen voor de honderden kinderen die door het Israëlische leger gedood zijn, zou geen wraak moeten nemen op kinderen. Er is geen gebod dat zegt: 'Een kind voor een kind.'

Heel normale mensen
Mensen die dit doen staan niet bekend als gestoorde moordenaars die van kinds af aan naar bloed dorsten. In bijna alle interviews met familie en buren worden ze beschreven als heel normale, niet-gewelddadige personen. De meesten zijn geen godsdienstfanaten. Sirkhan Sirkhan, de dader in Metzer, was lid van het seculiere Fatah.
Ze komen uit alle maatschappelijke lagen; sommigen zijn van arme komaf en hebben nauwelijks te eten, anderen stammen uit modale families, zijn student, goed opgeleid. Hun genen zijn niet anders dan de onze. Waarom doen ze dan zoiets? En hoe komt het dat andere Palestijnen dit kunnen rechtvaardigen?
Om hiermee om te kunnen gaan moet men hen begrijpen, maar dat betekent niet noodzakelijk rechtvaardigen. Er is geen rechtvaardiging ter wereld voor de Palestijn, die een kind doodschiet in de armen van zijn moeder, evenmin als er een rechtvaardiging is voor de Israëli die een bom gooit op een huis waar een kind in bed ligt te slapen. Zoals de Hebreeuwse dichter Bialik honderd jaar geleden schreef, na de pogrom in Kishinev: 'Zelfs Satan heeft nog geen wraak gevonden voor het bloed van een klein kind'.

Verschrikkelijke woede
Zonder begrip is het onmogelijk hiermee in het reine te komen. De leiding van de IDF heeft een eenvoudige oplossing: sla, sla, sla! Doodt de aanvallers. Doodt hun bevelhebbers. Doodt de leiders van hun organisaties. Verwoest de woningen van hun familie en stuurt hun familie in ballingschap.
Maar deze middelen bereiken, wonder boven wonder, het tegendeel. De reusachtige bulldozers van de IDF hebben de 'terroristische infrastructuur' met de grond gelijk gemaakt, door alles dat op hun weg komt te verwoesten, ontwortelen en doden. Daarna ontstaat binnen enkele dagen een nieuwe infrastructuur; volgens verklaringen van de IDF komen er sinds de operatie 'Protective Shield' per dag zo'n vijftig waarschuwingen voor dreigende aanvallen.
De redenen daarvoor kunnen in een woord worden samengevat: woede. Een verschrikkelijke woede, die de ziel van een mens vult en geen ruimte laat voor iets anders. Een woede die iemands hele leven overheerst en dat leven zelf onbelangrijk maakt. Een woede die alle grenzen doet vervagen, alle waarden overschaduwt, die familiebanden en verantwoordelijkheden doorbreekt. Een woede waar men 's morgens mee opstaat, 's avonds mee naar bed gaat en 's nachts over droomt. Een woede die uitschreeuwt: sta op, pak een wapen of een springstofgordel, ga naar hun huizen en dood hen, dood hen, dood hen, ongeacht de gevolgen.
Een eenvoudige Israëli, die nooit in de Palestijnse gebieden geweest is, kan zich de redenen voor deze woede niet eens voorstellen. Onze media negeren totaal wat daar gebeurt, of beschrijven het in kleine, verzachte doses. De gemiddelde Israëli weet op een of andere manier dat de Palestijnen lijden (maar dat is natuurlijk hun eigen schuld), maar heeft geen idee wat ginds werkelijk gebeurt. Het raakt hem trouwens niet.

Potentieel
Huizen worden vernietigd en in hun gemeenschap gerespecteerde handelslieden, advocaten of handwerkslieden zijn opeens, samen met hun kinderen en kleinkinderen, dakloos. Ieder van hen is een potentiële dader van een zelfmoordaanslag.
Fruitbomen worden bij duizenden gerooid. Voor de officieren zijn het slechts bomen, obstakels. Voor de eigenaren is het hun levensbloed, de nalatenschap van hun voorvaderen, van jaren zwoegen, en de basis voor het bestaan van hun gezin. Ieder van hen is een potentiële dader van een zelfmoordaanslag.
Op een heuvel tussen de dorpen heeft een bende een voorpost ingericht. Het leger komt hen verdedigen. Dorpelingen die hun velden bewerken worden beschoten. Om de veiligheid van de voorpost te waarborgen is het hen verboden te werken op de velden en in de boomgaarden binnen een straal van een à twee kilometer van die voorpost. Van een afstand moeten de boeren toezien hoe hun fruit verrot aan de bomen en hoe hun velden overwoekerd raken door manshoge doornstruiken en distels, terwijl hun kinderen niet te eten hebben. Ieder van hen is een potentiële dader van een zelfmoordaanslag.
Mensen worden gedood. Hun verscheurde lichamen liggen op straat, waar iedereen ze kan zien. Soms zijn het martelaren die bewust dit lot gekozen hebben. Maar vele anderen - mannen, vrouwen, kinderen - worden 'bij vergissing' of 'per ongeluk' gedood, waren 'op de vlucht' of 'dicht bij de bron van de schoten' - en al die andere voorwendsels van de woordvoerders. De IDF biedt hiervoor geen verontschuldigingen aan, officieren noch soldaten worden ooit veroordeeld, omdat 'deze dingen nu eenmaal gebeuren in een oorlog'. Maar iedere dode heeft ouders, broers, zonen, neven. En ieder van hen is een potentiële dader van een zelfmoordaanslag.
Daarnaast zijn er talrijke families die leven op de rand van honger, zwaar ondervoed. Vaders die hun kinderen geen voedsel kunnen bezorgen raken wanhopig. Ieder van hen is een potentiële dader van een zelfmoordaanslag.

Vernedering
Honderdduizenden moeten weken, maanden lang binnen blijven vanwege een avondklok, opeengepakt met acht mensen in twee of drie kamers in een levende hel die men zich nauwelijks voor kan stellen, terwijl de kolonisten buiten feesten, beschermd door militairen. Het is een vicieuze cirkel: de aanslag van gisteren leidt tot de avondklok van vandaag en die avondklok creëert de zelfmoordaanslagen van morgen.
En achter dat alles ligt de totale vernedering die iedere Palestijn, ongeacht leeftijd, geslacht of sociale positie, ieder moment van zijn leven voelt. Geen abstracte vernedering, maar een zeer tastbare. Het gevoel dat lijf en leven afhankelijk zijn van de nukken van een achttienjarige jongen op straat of bij een van de talloze doorlaatposten die een Palestijn moet passeren, waarheen hij ook gaat, terwijl bendes kolonisten vrije doorgang hebben en hun dorpen 'bezoeken', de eigendommen beschadigen, de olijven uit de boomgaard plukken en de bomen in brand steken.
Israëli's die dit niet gezien hebben kunnen zich zo'n leven niet voorstellen, waarin 'iedere bastaard koning is' en 'slaven meesters zijn geworden', een situatie van op zijn best vloeken en douwen, in veel gevallen bedreiging met wapens en soms een echte schietpartij. En dan heb ik het nog niet over de zieken die naar een dialyse moeten, de zwangere vrouwen op weg naar het ziekenhuis, studenten die niet naar college kunnen en kinderen die niet naar school kunnen. Of over jongeren die zien hoe hun eerbiedwaardige grootvader in het openbaar vernederd wordt door een blaag in uniform met een loopneus. Ieder van hen is een potentiële dader van een zelfmoordaanslag.

Robots
Een gewone Israëli kan zich dit niet voorstellen. De soldaten zijn tenslotte aardige jongens, zonen van ons allen, die gisteren nog op school zaten. Maar als je die jongens een uniform aantrekt, door de militaire mangel haalt en ze in de bezette gebieden loslaat gebeurt er iets met ze. Velen proberen ook onder onmogelijke omstandigheden hun menselijke gezicht te behouden, vele anderen worden robots die orders opvolgen. En altijd, in iedere compagnie, zijn er gestoorden die in deze omstandigheden opbloeien en weerzinwekkende daden verrichten, in de wetenschap dat hun meerderen een oogje zullen toeknijpen of goedkeurend knipogen.
Dit alles is geen rechtvaardiging voor het doden van een kind in de armen van zijn moeder. Maar het helpt wel te begrijpen waarom het gebeurt, en waarom het zal blijven gebeuren zolang de bezetting voortduurt.

Uri Avneri

Gush Shalom,
PO-box 3322,
Tel-Aviv 61033,
Israël
info@gush-shalom.org


Naar begin bovenstaand artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Congo
Een oorlog om grondstoffen



Één van de jongste rapporten van het Belgische instituut International Peace Information Service (IPIS) noemt de oorlog in Congo, ex-Zaïre, een Network War (noot 1). Er wordt beschreven hoe deze oorlog, die in 1998 onder de noemer van een politieke strijd begon, veranderd is in een conflict om de controle over de rijkdommen van Congo. Individuele legerofficieren, lokale warlords en internationale ondernemingen vormen een scala van netwerken die zich bezighouden met plunderen van grondstoffen ten eigen bate en ter continuering van de oorlog. Deze vorm van oorlogsvoering wordt ook wel genoemd military commercialism: het verschijnsel dat handel een motief is om oorlog te voeren. De VN kwam in 2001 voor het eerst met een rapport over Congo waarin deze vorm van oorlog aan het licht werd gebracht. Op dit rapport, uitgebracht door een Panel van VN-Experts, volgde in oktober j.l. een eindrapport onder de lange titel: Final Report of the Panel of Experts on the Illegal Exploitation of Natural Resources and Other Forms of Wealth of the Democratic Republic of Congo (noot 2). Deze rapporten vormen de aanleiding voor mijn artikel.

De oorlog begon in augustus 1998. Op dat moment landden Ugandese en Rwandese troepen in het westen van Congo om op te rukken naar de hoofdstad Kinshasa. Deze inval werd uitgevoerd met steun van de VS, die vanaf een schip in de Atlantische oceaan logistieke steun aan de invallers leverden. De toenmalig president van Congo, Laurent Kabila, riep onmiddellijk de steun in van de landen van de Southern African Development Community (SADC). Zimbabwe, Angola en Namibië schoten de in het nauw gebrachte Kabila militair te hulp, waarna Ugandese en Rwandese troepen terugtrokken, maar wel in Oost-Congo grote delen veroverden. Ook Burundi was in het Oosten van Congo binnengevallen. Het land was sindsdien in drie stukken verdeeld: een gebied van de Congolese regering en twee stukken bezet door Uganda en Rwanda, waar zij van hen afhankelijke Congolese rebellengroepen steunden. In het heetst van de strijd bevonden zich in de regeringsgebieden ongeveer 26.000 man vreemde troepen en in de bezette gebieden ongeveer 30.000 Rwandese, 15.000 Ugandese en 7.000 Burundese militairen. Een vredesmacht van de VN, de MONUC, werd in 2000 gevormd en bestaat momenteel uit ongeveer 5.000 man. Pogingen om tot een oplossing van de oorlog te komen door middel van 'vredesakkoorden' leidden in juli 1999 tot het Lusaka-akkoord. Hierna waren er geen openlijke botsingen meer tussen regeringslegers, maar de oorlog ging door in de gebieden achter de frontlinies. Na de dood van Laurent Kabila, in januari 2001, en het aantreden van zijn zoon Joseph Kabila als president, werd door de internationale gemeenschap, met name door de VS, druk uitgeoefend om de buitenlandse legers te laten vertrekken. Met steun van Zuid-Afrika en Angola werden onlangs overeenkomsten gesloten tussen Kabila en president Kagame van Rwanda en tussen Kabila en president Museveni van Uganda, die vervolgens begonnen met de terugtrekking van hun troepen. Ook de militairen van de SADC-landen verlieten Congo.
De oorlog om de grondstoffen is echter niet voorbij. Deze oorlog gaat om de kostbare metalen waar de Congolese bodem uitzonderlijk rijk aan is, zoals: goud, koper, kobalt, coltan (grondstof o.a voor GSM-telefoons), germanium (grondstof voor o.a. glasvezels), uranium en om diamanten, hout en koffie, produkten die belangrijk zijn voor de westerse levensstandaard!

Rwanda
Eén van de belangrijkste opmerkingen uit het VN-rapport is dat het Rwandese leger, de RPA, niet in Oost-Congo is om tegen Hutu's te vechten, de zogenaamde Interahamwe-milities, die schuldig zouden zijn aan de genocide van 1994 op Tutsi's. Deze zouden vanuit Congo aanvallen op Rwanda doen. Het VN-Panel merkt op dat Rwanda erin geslaagd is de internationale gemeenschap jarenlang met dit argument voor de gek te houden. Er zijn verschillende bewijzen dat de Interahamwe in Oost-Congo door het Rwandese leger met rust gelaten worden. Vaak komt het voor dat dorpen van Congolese burgers aangevallen worden, onder het mom van het verjagen van Interahamwe, terwijl in werkelijkheid de Rwandese militairen het gebied veroveren om de exploitatie van grondstoffen ter hand te kunnen nemen.
Een tweede belangrijke opmerking is dat de terugtrekking van Rwandese troepen uit Oost-Congo maar schijn is en in werkelijkheid geen echte terugtrekking van Rwanda uit Congo is! Voorafgaand aan de terugtrekking heeft het Rwandese regime maatregelen genomen om de economische controle over het gebied te behouden. Zo zijn Congolese leiders van nutsbedrijven vervangen door zakenlieden uit Kigali, de Rwandese munt is overal betaalmiddel geworden en Rwandese militairen die in mijnexploitatie gespecialiseerd zijn blijven ter plaatse, vermomd als burgers. Een andere truc om de aanwezigheid van Rwandese militairen te verhullen is de reorganisatie van het aan Rwanda gelieerde Congolese rebellenleger, de RCD-Goma, dat versterkt is met een Rwandees commando en aangevuld met Rwandese militairen gekleed in rebellenuniform. Het VN-Panel zegt dat de troepen die weggetrokken zijn maar een deel vormen van het totaal aantal Rwandese troepen dat in Congo aanwezig was.
Het Rwandese netwerk dat zich bezighoudt met illegale exploitatie van Congolese grondstoffen en de militairen gebruikt om hun belangen te beschermen, bestaat uit een politieke en militaire elite en wordt centraal geleid vanuit de hoofdstad Kigali. Van hieruit loopt een lijn naar de Congo-Desk, een bureau dat in de Congolese stad Kisangani de handel in diamant beheerst. In juni 2000 hebben in deze stad gevechten plaats gevonden tussen het Rwandese en Ugandese leger met als motief het veroveren van de controle over de diamanten. Uiteindelijk heeft Uganda zich uit Kisangani teruggetrokken. Bij de gevechten zijn echter wel duizenden Congolese burgers omgekomen. De geroofde diamanten gaan via Kigali naar de diamantbeurs van Antwerpen, waarbij een aantal Libanezen de rol van tussenpersonen vervullen. Het VN-rapport meldt verder nog dat (in 1999) 80% van de kosten van het Rwandese leger door de Congo-Desk gedekt werden, dus dankzij illegale exploitatie van Congolese grondstoffen. Rwanda's budget vermeldt een uitgave van $ 80 miljoen voor defensie, terwijl men dus in werkelijkheid $ 400 miljoen aan het leger heeft uitgegeven!

Coltan
De coltanexploitatie in Oost-Congo staat voor 60 tot 70% onder toezicht van Rwandese militairen. Voor vervoer van de coltan naar Rwanda wordt vaak gebruik gemaakt van vliegtuigen van een zekere Victor Bout, een Rus die berucht is vanwege de illegale wapenhandel. Bout, die wapens leverde aan Congolese rebellen en handelscontacten heeft met de chef-staf van het Rwandese leger wordt de laatste tijd ook verdacht van wapenleveranties aan Al-Qaeda. Zijn hoofdkwartier is in Dubai, de Verenigde Arabische Emiraten. Dit toont aan dat het Rwandese elite-netwerk relaties onderhoudt met internationale criminele organisaties.
Een voorbeeld van 'officiële' internationale coltanhandel leveren de gegevens over het bedrijf Eagles Wings Resources. Dit bedrijf is een dochter van het Amerikaanse Trinitech International Inc. Het heeft een Rwandees kantoor in Oost-Congo. De coltan wordt onder bewaking van militairen door Congolese burgers, en soms door kinderen, bij rivierbeddingen opgegraven voor een hongerloon. Een deel van de coltan gaat via Kigali naar de bewerkingsfabriek Ulba in Kazakstan, voor de rest naar het Amerikaanse Trinitech, naar de Chinese fabriek Ningxia en tenslotte komt er nog een percentage coltan in Duitsland terecht bij Starck, een dochter van Bayer. Starck ontkent dat het sinds augustus 2001 nog illegale coltan uit Congo verwerkt. Het zou de coltan van Congolese boeren kopen (!) Maar coltan uit Oost-Congo is volgens de VN alleen verkrijgbaar via rebellen en Rwandese militairen. Het Nederlandse bedrijf Chemie Pharmacie Holland levert logistieke en financiële steun aan het bedrijf Eagles Wings, hoewel het ontkent nog in coltan te handelen (zie brief). De bewerkingsfabrieken leveren het tantalium dat uit de coltan verkregen wordt aan de high-tech bedrijven als element voor de vervaardiging van computers, mobieltjes enz. voor de wereldmarkt.

Uganda
Een verschil met de Rwandezen is dat het Ugandese netwerk niet centraal geleid wordt maar gevormd wordt door enkele zelfstandige topfiguren, hoge officieren, zakenlieden en geselecteerde rebellenleiders. Generaal Salim Saleh, een halfbroer van Museveni, en generaal Kazini, zijn de leiders. Salim Saleh handelt onder dekmantel van een onderneming met de naam Victoria Group in diamanten, goud en koffie afkomstig uit het noordoostelijk deel van Congo. Het VN-rapport vermeldt dat het Ugandese elite-netwerk berust op drie pijlers: militaire intimidatie, de dekmantel van een Congolees rebellenbestuur en de manipulatie van geldstromen o.a. door het aanmaken van valse geldbiljetten.
Net als Rwanda heeft Uganda ter voorbereiding van de terugtrekking van troepen uit Congo maatregelen genomen om de controle over de grondstoffen te behouden. Salim Saleh traint daartoe paramilitaire troepen van Congolezen, zodat deze de Ugandese grondstoffenroof kunnen veiligstellen na het vertrek van de UPDF.
De aanwezigheid van Ugandese troepen in het noordoostelijk gebied Ituri heeft zeer ernstige gevolgen gehad voor de bevolking. De Ugandezen hebben namelijk conflicten tussen twee Congolese stammen, de Hema en de Lendu, aangewakkerd. Het VN-rapport toont aan dat deze Hema-Lendustrijd niet zozeer een etnisch, maar wel een economisch conflict is. De Hema hebben nauwe banden met het Ugandese militaire elite-netwerk. Zij proberen via de Victoria Group een graantje mee te pikken van de lucratieve grondstoffenhandel. Wapens en training worden hen geleverd via de UPDF; deze heeft echter ook de Lendu bewapend en zo een alibi geschapen om in het gebied te blijven ter 'ordehandhaving'. Momenteel gaan de gevechten in deze streek nog steeds door; tienduizenden Congolese burgers zijn ontheemd of op de vlucht. Veel dorpen zijn verlaten en duizenden burgers omgekomen. De oerbossen, waar het gebied bekend om is, en de tropische flora en fauna hebben door de strijd veel schade opgelopen.

Zimbabwe
De uitvoerige bespreking van Zimbabwe door de VN-experts is een gevolg van het feit dat het eerste VN-rapport weinig aandacht aan Zimbabwe gaf en veel aandacht aan Uganda en Rwanda. Daar laatstgenoemde landen 'lievelingetjes' zijn van de Westerse donoren werd het eerste rapport door de Westerse vertegenwoordigers bij de VN afgewezen. Het eindrapport dat nu is verschenen besteed relatief veel aandacht aan Zimbabwe. Het is echter jammer dat er geen duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen de aard van de activiteiten van Zimbabweaanse militairen en die van Congo's buurlanden Uganda en Rwanda. Het verschil ligt ons inziens in het leed dat de Congolese bevolking is aangedaan door de twee laatstgenoemde landen. Het uitbranden van dorpen, de bloedbaden, het grote aantal dodelijke slachtoffers onder de burgers, de vernietiging van de infrastructuur door Ugandese, Rwandese en Burundese militairen staan in geen verhouding tot wat de Zimbabweanen verweten wordt. Door de oprichting van joint ventures tussen Zimbabweaanse militaire leiders en Congolese topfiguren zijn in diverse provincies van Congo de staatsbedrijven van inkomsten beroofd, heeft de schatkist veel inkomsten gederfd en is de publieke sector vrijwel stil komen te liggen. De joint ventures van het Congolese/Zimbabweaanse elite-netwerk heeft zich vooral beziggehouden met de diamantwinning in de centrale plaats Mbuji-Mayi. Maar niet alleen de Zimbabweanen azen op winst uit de grondstoffenhandel, zakenlieden van allerlei nationaliteit proberen in Congo voordelige contracten te krijgen. De Belg Georg Forrest bijvoorbeeld wordt genoemd als een zwendelaar ten eigen bate. Het internationale bedrijfsleven doet op alle mogelijke manieren pogingen om greep te krijgen op de grondstoffenexploitatie in Congo. Onlangs nog werd bekend dat het Canadese bedrijf Heritage Oil olie wil gaan exploiteren in een uitgestrekt gebied bij het oostelijke Albertmeer.

De aanbevelingen van het VN-rapport
De aanbevelingen van de VN-experts vallen helaas tegen in verhouding tot het interessante materiaal dat het rapport bevat. Tegen de handel en import van uit Congo geroofde grondstoffen worden geen embargo's voorgesteld, zoals wel in het eerste VN-rapport uit 2001. Amerika verzet zich tegen deze embargo's en wellicht is dat de reden dat ze nu weggelaten zijn.
De VN-experts hebben het probleem opgelost (?) door restrictieve maatregelen voor te stellen voor een lange lijst van 54 personen en 29 bedrijven die met de grondstoffenhandel te maken hebben. Zij zouden een reisverbod en financiële beperkingen opgelegd moeten krijgen wanneer ze niet binnen vier of vijf maanden hun activiteiten stoppen. 'Slimme sancties' dus. Als men de lijsten bekijkt valt op dat er relatief veel Congolezen en Zimbabweanen op staan. Daarnaast ook Libanezen en Ugandese en Rwandese militairen en bedrijven. We vragen ons af of deze sancties tegen burgers ooit ingesteld zullen worden en of zij wel juridisch hard te maken zijn. Beter had het ons geleken als de lijst alleen enkele grote internationale 'schurken', zoals Salim Saleh of Vic Bout, genoemd had of enkele misdadige rebellenleiders.
Verder is de VN naar ons idee te zacht voor de regimes van Uganda en Rwanda, die op sluwe wijze doorgaan met de handel ook al zijn hun legers officieel weggetrokken. Een embargo op coltan lijkt ons het minste wat aanbevolen had moeten worden, temeer daar ongeveer 60% van de wereldvoorraad van coltan in Congolese bodem te vinden is. Tegen Uganda, Rwanda, Burundi en Zimbabwe zouden volgens de VN-experts pas maatregelen nodig zijn als ze zich niet aan het Lusaka-akkoord houden en doorgaan met illegale exploitatie. In dat geval zou de hulp aan deze landen herzien moeten worden. Zimbabwe ontvangt overigens allang geen hulp van de EU meer.
De rijke landen die van de grondstoffen profiteren behoren hun eigen bedrijven te toetsen aan de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD) voor verantwoord ondernemen. Het rapport noemt 83 aan de grondstoffenroof gerelateerde bedrijven die gevestigd zijn in Groot-Brittannië, de VS, België, Zuid-Afrika, Duitsland, Canada etc. Er hoeft geen boycot tegen deze bedrijven te komen, maar hun regeringen moeten hen aanspreken op het handhaven van mensenrechten, goed ondernemerschap, transparantie etc.
Na het verschijnen van het VN-rapport kwam van alle kanten protest. Rwanda heeft verontwaardigd gereageerd en ontkent ook maar iets met illegale handel te maken te hebben, maar ook Westerse bedrijven als het Engelse Anglo American en het Canadese First Quantum Minerals vallen het rapport aan. Dit is toch een goed teken. Misschien dat uiteindelijk de oorlog om Congo's bodemschatten gestopt kan worden.

Nelly Koetsier
lid werkgroep Congo-Ned

Noten:

  1. Network War, An Introduction to Congo's Privatised Conflict Economy, IPIS, oct.2002, in opdracht van NOVIB (www.novib.nl)
    Terug naar tekst
  2. United Nations, S/2002/1146, Letter dated 15 oct.2002 from the Secretary General to the Security Council
    Terug naar tekst


Naar begin bovenstaand artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina




Filipijnen
Da's economie, suffie



De Amerikaanse troepen zijn gekomen en weer weggegaan (dat wil zeggen: er wordt gezegd dat ze weg zijn, maar wie weet er het fijne van), het spelletje oorlog met echte kogels en echte doelwitten is voorbij. Aangenomen wordt dat de leider van de Abu Sayyaf beweging, Abu Sabaya, in een vuurgevecht op zee gedood is, maar zijn lichaam is niet gevonden. Twee gijzelaars werden bevrijd en een derde stierf tijdens de reddingsoperatie.
De Amerikaanse troepen werden met gemengde gevoelens ontvangen. Er waren veel protesten, maar ook veel voorstanders. De aanwezigheid van deze troepen was zo'n belangrijke stimulans voor de economie van Basilan dat diverse politici op het eiland Mindanao met de gedachte hebben gespeeld de troepen naar hun kiesdistrict te halen. Het gerucht ging, dat sommige politici in hun regio zelf bommen plaatsten om de president ervan te overtuigen, dat de oefeningen tot hun district uitgebreid moesten worden. Er is geld te verdienen aan de aanwezigheid van deze buitenlanders. Iedereen, van wasvrouw of kok tot 'Guest Relations Officer' (beter bekend als prostituée) heeft van deze stimulans geprofiteerd.
President Arroyo heeft de gebeurtenissen toegejuicht als de ondergang van Abu Sayyaf en een overwinning op het terrorisme in de Filipijnen. En een paar weken lang heeft de bevolking geloofd dat Abu Sayyaf inderdaad verpletterd was. Maar latere gebeurtenissen wezen anders uit. De overgebleven bandieten die zich eerst over het platteland hadden verspreid, kwamen sterker terug dan ooit, waarna ernstige vuurgevechten tussen het leger en de beweging volgden.

Kloof
Het is duidelijk dat de militaire operaties tegen Abu Sayyaf, een los georganiseerde amorfe groep bandieten, weinig aan hun uitroeiing hebben bijgedragen. Het probleem waarvan Abu Sayyaf het symptoom is kan niet door militaire actie worden opgelost. Dit probleem komt ten dele voort uit armoede en de zwakke economische positie van de islamitische delen van de Filipijnen. Hier zijn wat feiten:
Mindanao is het armste eiland van de Filipijnen, 44 procent van de bevolking leeft beneden de armoedegrens. In die delen van het eiland waar de meerderheid van de bevolking islamitisch is (de Autonome Regio Moslim Mindanao, ARMM) loopt dat cijfer op tot 59 procent. In de ARMM maakt niet meer dan 30 procent van de leerlingen de basisschool af. Van de 30 procent die naar een vervolgopleiding gaat, maakt slechts 60 procent de opleiding af. Met zo'n laag opleidingsniveau en zo'n grote armoede heb je als jong Filipijns moslimman niet veel mogelijkheden. In het licht van deze structurele onrechtvaardigheid en de onverbloemde discriminatie tegen moslims in het land, hoeft het geen betoog dat het voor een moslimman moeilijk is om met legale middelen in zijn fundamentele menselijke behoeften te voorzien.
Dit betekent niet, dat de Filipijnen een arm land zijn. Er zijn in de Filipijnen bijvoorbeeld twee keer zoveel miljonairs als in Nederland. Toegegeven, omdat de bevolking met 80 miljoen mensen veel groter is dan in Nederland, is dat wellicht geen passende vergelijking. Maar ik vind het de moeite waard te wijzen op de reusachtige kloof tussen arm en rijk, een kloof die bovendien elke dag groter wordt.
We moeten ons het conflict niet al te simplistisch voorstellen, alsof het uitsluitend wordt veroorzaakt door armoede. De elementen die het conflict veroorzaken zijn velerlei en complex. Armoede is zeker een belangrijke factor, temeer omdat de wil ontbreekt om de noodzakelijke veranderingen te realiseren. Het aanpakken van de structuren die de armoede in de Filipijnen veroorzaken zou veel te dicht bij het belang van de heersende elite komen.
Kortom, zonder fundamentele oplossing voor de problemen die mensen ertoe aanzetten naar de wapens te grijpen, zal iedere militaire training en operatie de toestand alleen maar slechter maken. Ontwikkeling is de sleutel, maar de vooroordelen zijn diep geworteld en er is alle reden te twijfelen aan de oprechtheid van de christelijke regering met haar belofte een pluriforme staat te vormen. Haar gedrag wijst een andere richting. Rookverbod
Een voorbeeld van een ander kaliber, de krantekoppen hier in Davao zijn de laatste weken hoogst vermakelijk. Het gemeentebestuur heeft onlangs in de stad een alomvattend rookverbod ingesteld. Maar dit rookverbod lijkt nogal uit de hand gelopen te zijn. Het verbod betreft kantoren, restaurants, winkelcentra, enzovoort, maar strekt zich ook uit tot openbare parken en stadspleinen. Er zijn kleurrijke debatten tussen stadsbestuurders of het ook op straten en trottoirs geldt! Er is grote verwarring over de vraag hoe het gehandhaafd moet worden. Een overijverige politieman liet een student zich dertig maal opdrukken als straf voor roken op straat - dat haalde de voorpagina's en veroorzaakte een flink rumoer. Het rookverbod is waardevol, de kwade gevolgen van roken en van het inademen van tweedehands rook zijn goed gedocumenteerd. Maar om het verbod uit te breiden naar parken en straten is ietwat belachelijk. In het bijzonder in het licht van het verschrikkelijke verkeer en het ontbreken van iedere norm voor een aanvaardbaar vervuilingsniveau door auto's. Een ritje van een half uur met het openbaar vervoer in de spits in de binnenstad is vast even erg als het roken van vijftig sigaretten, maar dan zonder het genot daarvan

Jelena Stiller


Naar begin bovenstaand artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Spektakel



De Navo gaat zich opnieuw uitbreiden. In 1999 traden Polen, Tsjechië en Hongarije toe. In 2004 zullen de drie Baltische landen, Slowakije, Bulgarije, Roemenië en Slovenië erbij komen. Van deze 10 landen behoorden er 12 jaar geleden 9 nog tot het Warschaupact.
Er zijn ook inhoudelijke veranderingen gaande. Het verdrag gaat om de verdediging van het grondgebied van de leden. Na de ineenstorting van het Warschaupact werd het peace-keeping; zo werd althans het bombarderen van Servië in 1999 (in verband met Kosovo) voorgesteld. Nu wordt het de strategie van preventieve oorlogen, ook ver buiten het NAVO grondgebied. Ten behoeve van deze daden van agressie is er een snelle interventiemacht van 20000 man gepland. Men was trouwens al eerder heel creatief omgegaan met het Noordatlantisch verdrag: toen de Navoleden na 11 september 2001 besloten tot solidariteit met de Verenigde Staten op grond van artikel 5 was er geen sprake geweest van een gewapende aanval op de VS, zoals de tekst voorschrijft!
Het lijkt geen toeval dat ook de Europese Unie bezig is met een vergelijkbare uitbreiding: van 15 naar 25 leden. De geografische gelijkenis is aanzienlijk: liefst 19 landen zullen zowel lid zijn van de Navo van 26 als van de E.U. van 25. Als later ook Bulgarije en Roemenië en mogelijk zelfs Turkije tot de E.U. zullen behoren gaat het om 22 landen op 26 Navoleden en op 28 E.U.leden.
De eisen die aan nieuwe leden worden gesteld vertonen ook een zekere overeenkomst. Bij de Navo gaat het, behalve om militaire eisen, om het "waarborgen van vrijheid en beschaving, gebaseerd op democratie, individuele vrijheid en het bindende recht" (uit de preambule van het Noordatlantisch verdrag, maar destijds geen bezwaar voor het fascistische Portugal!). Bij de E.U. gaat het om democratie, mensenrechten, geen doodstraf en vooral een functionerende markteconomie.
Toch zijn er wel verschillen, zeker in de praktijk. Het aanbod door de E.U. van steun aan de terrorisme-bestrijding na 11 september 2001 bracht Bush tot een hele lijst van eisen, die tot mensenrechtenschendingen zullen leiden. Het is nog onduidelijk inhoeverre de E.U. zal toegeven. Professor Rorty van Stanford University zegt dat Bush bezig is om een democratische republiek te vervangen door een veiligheidsstaat, waarin de inlichtingendiensten en het leger beslissen in plaats van het parlement. De zogenaamde verdediging van de democratie tegen het terrorisme zou dan het afschaffen van de democratie vereisen. Vergelijk ook eens de doodstrafeis van de E.U. met de lawine van executies in de VS, het dominante lid van de Navo.
De essentie is mijns inziens dat de Navo en de E.U. allebei instrumenten van machtspolitiek zijn. De nieuwe leden willen graag meedoen om mee te kunnen profiteren van de uitbuiting van de Derde Wereld door het rijke Westen. Het is echter de vraag of de tegenstellingen tussen de VS en Europa de Navo niet zodanig verzwakken dat deze op zijn laatste benen gaat lopen.


Naar begin bovenstaand artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Recensies

Pacifistische perspectieven,
Stijn van der Putte

Uitgave in eigen beheer,
Utrecht, 2002.

Na het einde van de Koude Oorlog is de publieke discussie in Nederland over oorlog en geweld complexer geworden dan ooit. Verschijnselen als burgeroorlog en terrorisme gingen een belangrijke rol spelen en er verschenen nieuwe begrippen als 'humanitaire interventie' en 'zinloos geweld' op het toneel.
Pacifistische perspectieven is een bundel van vijf essays waarin Stijn van der Putte reflecteert op thema"s die in deze periode, waarin hij onder meer als redactielid en medewerker van dit tijdschrift actief was, in pacifistische en anti-militaristische kring aan de orde waren. De titels van de essays luiden: Antimilitarisme: een filosofisch perspectief; Dienstplicht en dienstweigering; Zinloos geweld; Geweld in beeld; Pacifisme: een religieus perspectief.
De auteur concentreert zich op de emotionele en ideologische aspecten van de door hem besproken onderwerpen. In dat vlak komt volgens hem de samenhang naar voren tussen zulke uiteenlopende discussies als die over het einde van de dienstplicht, over humanitaire interventie, en over het op televisie vertoonde geweld. De bundeling is er, zegt hij, op gericht om deze samenhang zichtbaar te maken.
Tot op zekere hoogte is dit volgens mij gelukt. De samenhang schemert door en komt hier en daar aan de oppervlakte. Duidelijk wordt ze niet maar ik denk dat het niet reëel is om dat te verlangen. De samenhangen waar het over gaat zijn buitengewoon complex. Om daar een helder verhaal over te vertellen moet je ze in een omvattende sociale theorie plaatsen of er een persoonlijke visie op projecteren. Al blijft de helderheid dan toch beperkt omdat tegenover een theorie of een visie andere theorieën of visies staan en op z'n minst het vermoeden dat dit niet de enig juiste manier is om over de besproken materie te denken.
Stijn van der Putte is niet iemand die alles ziet in het licht van een grote theorie of daar het stempel van een persoonlijke visie op wil drukken. Hij heeft zich, dat is iets wat je in anti-militaristische en pacifistische kring niet vaak aantreft, verdiept in de gedachten over oorlog en geweld van een reeks filosofen, sociologen en psychologen. Sommigen van hen laat hij uitvoerig aan het woord. Dit geeft zijn boekje een rijkdom aan analyses en denkbeelden die stof tot nadenken geven aan iemand die zich daartoe wil laten aanzetten.
In deze overvloed schuilt echter naar mijn gevoel ook de zwakte van de bundel. De gedachtelijn van de auteur duikt herhaaldelijk in de veelheid onder waardoor je als lezer je richtinggevoel kwijt raakt. Daar komt bij dat een deel van wat hij uit de voorraadkamer van zijn belezenheid tevoorschijn haalt niet erg toegankelijk is en zich ook niet gemakkelijk met de rest laat verbinden. Ik mis vooral in het eerste essay een verhelderende en gidsende begeleiding van de kant van de schrijver.

De gedachte die tenslotte boven komt drijven is dat pacifisme berust op het besef dat kwetsbaarheid deel uitmaakt van het menselijk bestaan. Dit voorkomt dat onveiligheidsgevoelens automatisch gaan roepen om veiligheidsmaatregelen en geweldsmiddelen. De auteur acht het liberaalhumanistische ideeëngoed niet in staat om onze samenleving in die richting te leiden. Het is niet waardeloos, lees ik op bladzijde 84, maar "biedt een te smalle basis als moreel kompas of als bindende factor voor een samenleving". En op bladzijde 86: "De redelijkheid die kenmerkend is voor het liberale politieke debat heeft de macht altijd als premisse gehad en is daarom nooit werkelijk toegankelijk geweest voor pacifistische argumenten."
Als je de staat opvat als in essentie een geweldsmacht kan alleen het anarchisme voor pacifistische argumenten toegankelijk zijn. Of beter gezegd: voor het kwetsbaarheidsbesef dat in het pacifisme onderdeel van een levenshouding wordt, en dat nooit overtuigend beargumenteerd kan worden. Eigenlijk kan het pacifisme op redelijkheidsniveau alleen met negatieve argumenten werken, door te wijzen op de rampzalige gevolgen van het denken in termen van geweld tegen geweld. Maar de pacifist vervreemdt van zijn eigen geloof als hij maar niet wil begrijpen waarom die argumenten in het politieke debat nooit echt doorbreken.
Het ligt voor de hand dat Van der Putte bij de religie gaat zoeken wat hij mist in de seculiere cultuur. "Het pacifistische idee," schrijft hij aan het eind van zijn betoog, "dat macht en veiligheid, machteloosheid en kwetsbaarheid niet hetzelfde zijn, is oorspronkelijk uit het christendom voortgekomen en bestaat ook in andere religies."
Ik vind dat rijkelijk vaag. Het pacifistisch perspectief dat Jezus zijn volgelingen voorhield was duidelijker: uitgekotst worden omdat je niet van deze wereld bent. Zijn eigen dood aan het kruis was daar een drastische bevestiging van.
Ten tijde van keizer Constantijn kwam het christelijk leiderschap op de gedachte dat de christenen lang genoeg voor de leeuwen waren geworpen en dat het tijd werd om in naam van de almachtige God lakens te gaan uitdelen. Sindsdien worden de christelijke pacifisten binnen het christendom zelf verketterd of op zijn best beleefd uitgerangeerd.

Naar mijn idee zal het pacifisme, religieus geïnspireerd of niet, alleen het stempel van niet van deze wereld te zijn kwijtraken, als het zich met de idee van geweld als laatste middel weet te verbinden. Dat betekent dat de staat - of beter: de politieke gemeenschap - gezien moet gaan worden als een macht die pas in laatste instantie, als het ware tegen zichzelf in, zijn toevlucht neemt tot geweld. De terechte vrees van de pacifisten is, dat de machthebbers als je hen een vinger toesteekt, de hele hand zullen nemen om die als een legitimatie voor hun bewapeningsprojecten te gebruiken. Maar dan is mijn conclusie dat er op dat punt strijd moet worden geleverd.


Clemens Raming

Pacifistische perspectieven is verkrijgbaar bij de auteur.
Waalstraat 152
3522 SG Utrecht


Naar begin bovenstaand artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Wapenhandel
Samenstelling: Frank Slijper

Nederlandse wapenhandel in de lift

De economische juichstemming van eind jaren negentig mag grotendeels verstomd zijn, voor de Nederlandse wapenboeren geldt die mineur zeker niet. De afgelopen maanden zijn een serie wapenexportcijfers verschenen die deze afwijkende positie bevestigen. In 2001 verstrekte het ministerie van Economische Zaken voor 651 miljoen euro exportvergunningen, ruim anderhalf maal meer dan de 417 miljoen euro van 2000! Volgens de jongste gegevens weet men dat niveau aardig vast te houden: het eerste halfjaar van 2002 kregen wapenexporten ter waarde van 273 miljoen euro een vergunning.

Een van de opvallendste orders van de afgelopen anderhalf jaar is die van de Saoedische marine. De scheepswerf Damen bouwt zes snelle patrouilleschepen van het type Stan Patrol 2606 voor de oliestaat en ontvangt daarvoor bijna 21 miljoen euro. Het was overigens niet de eerste order uit het rijk van koning Fahd. Sinds 1990 bestelde het voor 10 miljoen euro munitie, nachtzichtapparatuur en onderdelen van gevechtsvliegtuigen in Nederland. Dat Saoedi-Arabië, zeker na 11 september vorig jaar, onder vuur ligt vanwege het ontbreken van democratie en vrije pers, de belabberde situatie van vrouwen en de brede steun voor de radicale islam, ontging ook minister Jaap de Hoop Scheffer van Buitenlandse Zaken niet. Tijdens een Algemeen Overleg in de Tweede Kamer op 31 oktober jl. verklaarde hij dat de order al voor zijn aantreden was getekend en hijzelf mogelijk anders had besloten wanneer de exportaanvraag na de verkiezingen van 15 mei op zijn bureau was beland. Altijd makkelijk praten achteraf natuurlijk, maar Kommer Damen mag zijn voorganger Van Aartsen toch dankbaar zijn voor de coulante behandeling van deze miljoenendeal. De scheepsbouwer valt blijkbaar goed bij de islamitische dictaturen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Eerder al mocht hij Iran en Soedan tot zijn klantenkring rekenen. Dat de scheepsmagnaat uit Gorinchem goed boert, leert de top 500 van rijkste Nederlanders, die het blad Quote jaarlijks publiceert. Met stip van 277 naar 171, wordt zijn vermogen nu op 95 miljoen euro geschat. Gevraagd naar zijn standpunt omtrent corruptie, liet Damen dit voorjaar bij het programma Barend en Van Dorp weten dat het in sommige landen nu eenmaal onmogelijk zakendoen is zonder een vriendendienst hier of daar. Misschien verstandig dat hij eens kennis neemt van de wetgeving op dit vlak, die ook de betaling van steekpenningen in het buitenland strafbaar stelt.

Een andere opvallende klant is Taiwan. Hoewel de laatste onderzeeër al jaren geleden is geleverd, vliegen nog jaarlijks vele miljoenen aan onderdelen naar het land, sinds 1990 voor zo'n 165 miljoen euro. De Hoop Scheffer verzekert echter dat dit uitsluitend voor al bestaande onderzeeërs is bestemd, in het kader van groot onderhoud, en dat Nederland 'geen millimeter' af zal wijken van het beleid geen nieuwe wapens aan Taiwan te leveren. Dit ondanks nog hardnekkige geruchten dat ook Nederlandse technologie zonder al te veel problemen in nieuwe, door de Amerikanen beloofde onderzeeërs terecht zou kunnen komen.

Een ander punt dat tijdens het Algemeen Overleg uitgebreid aan de orde kwam is de bewapening via Nederland van Israël. GroenLinks Kamerlid Farah Karimi schreef afgelopen herfst een notitie over het Nederlandse doorvoerbeleid en pleit daarin voor een vergunningsstop op alle doorvoer via Schiphol, Rotterdam en andere lucht- en zeehavens richting Israël. Daarnaast vuurde ze vier series Kamervragen op verschillende ministers af over wapendoorvoer naar Israël en de bijzondere positie van vliegtuigmaatschappij El Al op Schiphol. Vooralsnog lijkt het er niet op dat de regering van plan is de stroom wapens via Nederlands grondgebied een halt toe te roepen, ook al biedt de In- en Uitvoerwet die mogelijkheid wel. Zo bevindt Nederland zich in een rare positie, waarin de directe export van wapens naar Israël momenteel niet is toegestaan, maar de doorvoer van vooral Amerikaanse wapens via Nederlands grondgebied wel door mag blijven gaan. De Hoop Scheffer erkent de spagaat in de Nederlandse opstelling, maar weigert een eenduidiger koers te varen. Hij zegt niet nog eens de exporttoetsing van bevriende landen (lees: de VS) wil overdoen voor wapenzendingen die via Schiphol of Rotterdam plaatsvinden.

Vergelijkbaar is de kwestie van de onderdelen van Apache gevechtshelikopters en F-16 gevechtsvliegtuigen. Bij de aankoop daarvan heeft Nederland ter compensatie orders bedongen voor de eigen defensie-industrie. Een deel daarvan wordt gerealiseerd met de produktie van onderdelen voor een van beide systemen. Vooral de Fokker bedrijven en SP Aerospace & Vehicle Systems (het oude DAF SP) profiteren daarvan met de bouw van onderdelen van landingsgestellen, vliegtuigrompen en raketonderdelen. Dat een deel van die produktie terecht komt bij andere Apache en F-16 klanten, zoals Israël, Koeweit, Egypte en Taiwan, wordt weliswaar erkend, maar komt niet tot uitdrukking in de wapenexportcijfers. Den Haag redeneert als volgt: de Nederlandse bedrijven weten niet altijd op voorhand welke eindbestemming de geleverde onderdelen hebben, zodat ze op papier met bestemming VS vertrekken. Waar de VS de uiteindelijke Apaches en F-16's aflevert vindt de regering dan niet meer interessant. Een nogal omstreden redenatie, wanneer je bedenkt dat de VS, meer nog dan Nederland, aan vrijwel iedere land dat niet tot de 'As van het Kwaad' behoort, wapens verkoopt. De dieper liggende reden voor de Nederlandse opstelling laat zich natuurlijk raden: zou Nederland bij iedere Amerikaanse F-16 of Apache order dwars zou gaan liggen, dan zouden Fokker en SP in het vervolg naar hun orders kunnen fluiten. Bovendien komt het doorschuiven van de verantwoordelijkheden ook in de cijfers goed uit: nu lijkt het of de VS verreweg Nederlands grootste wapenafnemer is, terwijl de uiteindelijke bestemmingen nergens zijn terug te vinden. Hopelijk heeft deze manier van doen binnenkort zijn langste tijd gehad. De Socialistische Partij heeft tijdens het overleg in de Kamer duidelijk gemaakt inzicht te willen hebben in de eindbestemmingen van al die zogenaamde Amerikaanse exporten. Niet in de laatste plaats omdat Israël een bestelling voor nieuwe Apaches en F-16's in de VS heeft lopen.

Bron: Tweede Kamer, 22054, nrs. 63, 65 en 66

Land Waarde exportvergunningen
(miljoen euro)
2001
Waarde exportvergunningen
(miljoen euro)
1e helft 2002
Verenigde Staten 166,13 109,00
Griekenland 162,45 43,00
Noorwegen 71,33 0,03
Duitsland 49,55 15,87
Zuid-Korea 34,35 7,23
Taiwan 30,13 24,89
Groot-Brittannië 22,24 6,83
Canada 19,97 3,25
NAVO algemeen *) 9,16 12,31
Saoedi-Arabië - - 20,98
Frankrijk 6,12 7,74
Chili 10,80 0,51
TOTAAL 651,33 273,05
*) Deze categorie heeft betrekking op onderdelen van wapens die aan diverse NAVO-landen met uitzondering van Griekenland en Turkije worden geleverd.



Minimi's naar Nepalese burgeroorlog

Eind augustus haalde Nepal de kranten, nadat in België een politieke rel was uitgebroken vanwege de leverantie van mitrailleurs aan dat land. Juist nu daar in alle hevigheid een burgeroorlog woedt, probeert de Nepalese regering internationaal steun te verwerven voor hùn strijd tegen het terrorisme. Met succes peutert de premier wapens en trainingsprogramma's los. Recorduitgaven voor leger en politie kosten het budget voor sociale ontwikkeling, dat dit jaar met een kwart slinkt, de kop.

In 1990 doet koning Birendra, onder druk van massaprotesten, afstand van zijn alleenheerschappij. De parlementaire democratie blijkt al snel niet de vooruitgang te zijn waarop velen hadden gehoopt. De nieuwe politieke leiders blijken net zulke zakkenvullers te zijn als de monarchistische marionetten en vooral het armere deel van de bevolking merkt weinig verschil. Als de Communist Party of Nepal (Maoist) in 1996 niet aan de verkiezingen mag meedoen, gaat deze ondergronds en neemt de wapens op tegen het gezag in Kathmandu. In korte tijd krijgen de maoïsten de controle over een aanzienlijk deel van het westen van Nepal.
Op 1 juni 2001 schiet kroonprins Dipendra - een goede vriend van Willem-Alexander - vrijwel de volledige koninklijke familie èn zichzelf overhoop. De maoïsten lijken van de gelegenheid gebruik te maken om het laatste restje monarchie overboord te gooien en verhevigen hun 'volksoorlog'. Waar wijlen Birendra het leger zo veel mogelijk buiten de strijd probeerde te houden, besluit zijn broer en opvolger Gyanendra tot een militair tegenoffensief. De situatie verslechtert dramatisch en de confrontatie tussen rebellen en leger en politie loopt uit op een regelrechte burgeroorlog. Van de naar schatting zevenduizend doden die sinds 1996 te betreuren zijn, valt het merendeel in het afgelopen jaar. Volgens Amnesty International zijn door regeringstroepen gedode 'maoïsten' dikwijls gewone burgers, wordt op grote schaal gefolterd en verdwijnen opgepakte verdachten zonder enige vorm van proces achter de tralies. Ook de guerrilla's maken zich schuldig aan grove mensenrechtenschendingen en het vermoorden van vermeende politieke tegenstanders. Nu het wapengekletter 's avonds ook in Kathmandu te horen is blijven meer en meer toeristen weg en droogt Nepals belangrijkste bron van inkomsten langzaam op.

Dat weerhoudt Nepal er niet van in het buitenland uitgebreid militair boodschappen te doen om het beperkte wapenarsenaal aan te vullen. Voor het komende jaar is het budget voor leger en politie met 44 procent omhoog geschoten. Tegelijkertijd zijn voor het eerst in de geschiedenis de totale overheidsuitgaven gedaald. Dat kunstje is mogelijk door bijna een kwart van de uitgaven voor sociale ontwikkeling te schrappen. De regering, die begin oktober door de koning naar huis wordt gestuurd, weet met succes militaire steun los te peuteren. Kreten als 'strijd tegen het terrorisme' gaan er na 11 september in als zoete koek, weet men ook in Nepal. De slecht uitgeruste leger- en politie-eenheden krijgen daarom zonder problemen wapens en training van India, de VS en Groot-Brittannië. De Amerikaanse ambassadeur Malinowski stelt de Nepalese guerrilla's op een lijn met de Abu Sayaf en Al Qaeda. Een pakket military assistance ter waarde van 20 miljoen dollar wordt door het Congres goedgekeurd.
Eind augustus waait bij onze zuiderburen een politieke storm, als blijkt dat de paarsgroene regering vlak voor het zomerreces de verkoop van vijfeneenhalf duizend Minimi mitrailleurs van FN Herstal aan Nepal heeft goedgekeurd. Dat dit met instemming van de groene partijen Ecolo en Agalev - bekend van hun vele protesten tegen de Belgische wapenhandel - is gebeurd, zorgt voor grote verontwaardiging bij hun achterban. Het opstappen van Agalevs vice-premier Aelvoet kan dan ook geen verrassing heten. Eerste verantwoordelijke, minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel vind alle ophef overdreven en beschuldigt vooral de Vlaamse media van stemmingmakerij. Juist het weigeren van een exportvergunning zou volgens Michel een "ernstige inbreuk op de ethiek" zijn. Terstond spreekt de homepage van zijn ministerie over een "conflict", waar dat een dag eerder nog "burgeroorlog" heette.

Opmerkelijk is dat Nepal eerder al in Duitsland een bestelling voor mitrailleurs van het merk Heckler & Koch probeerde te plaatsen. In eerste instantie zou het ook zijn gegaan om een zending van ongeveer vijfduizend stuks, oplopend tot mogelijk 65 duizend. De Duitse regering weigerde wèl een exportvergunning, waarna de order bij de Belgen terecht kwam. Hoewel niet verboden, zou volgens de geest van de EU-gedragscode voor wapenexporten land B geen orders moeten aannemen die eerder door land A zijn verboden. Eens te meer blijkt hoe weinig de Europese neuzen dezelfde kant op wijzen, gedragscode of niet. Evengoed blijkt hoe tandeloos de door diplomaten en ambtenaren zo geroemde 'consultatiemechanismen' zijn. Of ze vinden in het geheel niet plaats - zoals uit diverse opmerkingen van Michel blijkt - of men gaat gewoon voorbij aan de overwegingen van de andere lidstaat om niet leveren. FN Herstal profiteert zo van de Duitse terughoudendheid èn België's lak daaraan.

Het is natuurlijk veel gemakkelijker Nepals rebellen als 'terroristen' te bestempelen en de regering wapentuig te sturen om een einde te maken aan hun gewapende opstand, dan de politieke problemen die het land al meer dan een decennium verscheuren bij de kop te pakken. Dat een militaire aanpak - over de ruggen van de straatarme bevolking - geen oplossing biedt zal de komende jaren blijken. Met dank aan de internationale gemeenschap.


Naar begin bovenstaand artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





Korte berichten
Samenstelling: Kees Kalkman

Kernonderzeeër loopt op rotsen

Tijdens een oefenvaart begin november is de Britse nucleaire onderzeeër Trafalgar (nieuwwaarde 300 miljoen pond) bij het eiland Skye op de rotsen van Fladda Chuain gelopen. Een leerling-officier voerde op dat moment het commando over het schip. Bij de botsing werden de voorkant, het sonarsysteem en een ballasttank beschadigd. De onderzeeër moest onmiddellijk opduiken volgens een noodprocedure. Twee opvarenden raakten lichtgewond.
De Trafalgar, een schip van 5200 ton, kon op eigen kracht naar de Britse nucleaire basis Faslane aan de Clyde in West-Schotland varen voor reparaties. Het Britse ministerie van Defensie meldde in alle haast dat de kernreactor aan boord intact is. Er zou geen gevaar zijn voor de volksgezondheid. Overigens heeft de Trafalgar geen kernwapens aan boord.
Het was al het derde ongeluk met een Brits marineschip dit jaar. In juni ramde het oorlogsschip Nottingham een rots bij de zuid-oostkust van Australië. Door een gigantisch gat in de romp zonk het schip bijna. En in oktober raakte het fregat St. Albans tijdens een storm betrokken bij een botsing, met als gevolg grote schade.
In totaal was op een gegeven moment bijna de helft van de Britse marine niet beschikbaar voor acties zoals tegen Irak. Behalve de al genoemde konden nog zeven marineschepen niet worden ingezet, omdat er geen personeel voor was. Dat moest invallen voor 4000 brandweerlieden en veiligheidsbeambtes die in het hele land staakten.
Een zegsvrouw van de Campaign for Nuclear Disarmament toonde zich sceptisch over de geruststellende geluiden uit de hoek van de Britse marine. Twee jaar geleden belandde de onderzeeër Tireless in dok in Gibraltar. Toen werd pas achteraf bekend dat het ging om een ernstig defect aan het leidingwerk van de kernreactor. Als gevolg daarvan werden in mei 2000 uiteindelijk alle twaalf nucleaire onderzeeërs van de Britse marine tijdelijk stilgelegd.
In november 2000 was het alweer raak toen de kernonderzeeër Triumph de zeebodem raakte tijdens een oefening bij de westkust van Schotland. Er was sprake van 'oppervlakkige schade'.
Volgens de regels is een officiële onderzoekscommissie opgezet (Board of Inquiry) om de feiten rond het ongeluk met de Trafalgar uit te zoeken.

(Bronnen: Algemeen Dagblad 9 november 2002, BBC News 7 november 2002)



Laatste dienstweigeraar?

Gijs Witten heeft vorige maand dertig dagen gevangenisstraf uitgezeten in de penitentiaire inrichting Groot Bankenbosch in Veenhuizen. De Arnhemmer was op 6 juni 1995 van zijn bed gelicht door de marechaussee, nadat hij niet was komen opdagen voor zijn dienstplicht. In oktober 1998 - ruim na het afschaffen van de dienstplicht - werd Witten door de militaire rechtbank toch nog veroordeeld tot zeven maanden onvoorwaardelijk. Later kreeg hij weliswaar gratie. Hij dacht dat het vrijspraak was, maar daarin vergiste hij zich. De celstraf werd omgezet in 240 uur onbetaalde arbeid en 12.500 gulden boete. Het werk verrichtte hij op Papendal, maar het geld voor de boete had hij niet. Daarom is hij zijn dertig dagen uit gaan zitten. Hoewel Groot Bankenbosch een mild regime heeft, baalde Witten toch. "Ik vind de straf belachelijk. Ik zit hier tussen het grootste gajes van Nederland. Die gasten hebben bijna allemaal geweld gebruikt. Er loopt hier zelfs een moordenaar rond. Ik ben tegen gebruik van geweld. Daarom heb ik destijds dienst geweigerd. Dit voelt niet lekker."
Volgens de directie van Groot Bankenbosch was Witten de laatste dienstweigeraar in Nederland die een gevangenisstraf moest uitzitten. Het ministerie van Defensie kon dit niet bevestigen. Specialisten van VD AMOK buigen zich nog over de kwestie.

(Bron: Gelderlander 12 november 2002)



Hoe een koffer met dollars de Taliban ten val bracht

Volgens de Engelse Observer waren het niet de Amerikaanse slimme bommen en daisy-cutters die de Taliban versloegen, noch de oorlogsheren van de Noordelijke Alliantie. Het was een man die slechts uitgerust was met een koffer met dollarbiljetten.
Een nieuw boek van de bekende Amerikaanse journalist Bob Woodward (Watergate) onthult hoe een CIA-agent met de codenaam Jawbreaker twee weken na 11 september 2001 in Afghanistan is gedropt met een koffer met 3 miljoen $. Hij leidde het eerste van zes paramilitaire teams van de CIA die zich over het hele land verdeelden en de kampanje voor de coalitie wonnen. In totaal deelden ze 70 miljoen $ uit aan de traditioneel omkoopbare Afghaanse leiders en zorgden daarmee voor de snelle ineenstorting van de Taliban-milities. De cruciale val van Mazar-e-Sharif was alleen mogelijk omdat de CIA twee sleutelfiguren van de oppositie omkocht om met elkaar samen te werken in plaats van elkaar te bestrijden.
Is dit het overnemen van CIA-propaganda? Het is bekend dat de CIA zeer aarzelend staat tegenover de nieuwe oorlog tegen Irak. Woodward zegt het 'uit de mond van het paard zelf' te hebben gehoord tijdens een vier uur durend gesprek met president Bush op zijn ranch. Afghaanse leiders hebben al eeuwen lang met een schuin oog naar buitenlandse financiers voor hun militaire operaties gekeken. Om hun mensen te eten te geven zijn ze bereid als marionetten op te treden. Een oud spreekwoord: "Je kunt een Afghaan niet kopen, hoogstens een tijdje huren."
Het geld werkte ook niet altijd. In oktober 2001 werd Abdoel Haq, een Afghaanse oppositieleider, vermoord door de Taliban nadat zijn stamgenoten zijn oproep om in opstand te komen hadden genegeerd. Lokale stamhoofden hadden een schamele 10.000 dollar en een satelliettelefoon van de Amerikanen gekregen. Ze hielden het geld en gaven de telefoon aan islamitische hardliners.

(Bron: Observer 17 november 2002)


Naar begin bovenstaand artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina





BERICHTEN VAN DE BASIS



EBCO, het Europees Bureau voor gewetensbezwaarden.

Opgericht in 1986 in Brussel heeft EBCO (European Bureau for Conscientious Objection) zich in eerste instantie vooral gericht op het bevorderen van het recht op dienstweigeren als fundamenteel mensenrecht.
Europese instanties als de Europese Unie (Europese Commissie, Europees Parlement), de Raad van Europa werden en worden benaderd. Bedoeling is om uitspraken te bevorderen die het recht op dienstweigering erkennen. Hierin zijn belangrijke vorderingen gemaakt. In alle landen van de Europese Unie is inmiddels het recht op dienstweigeren erkend en een alternatieve dienst mogelijk. In diverse landen laten de regelingen daaromtrent echter nog veel te wensen over, zodat dit werk nog lang niet als afgesloten kan worden beschouwd.
De Raad van Europa, waarin alle Europese landen samenwerken, heeft dit jaar een brochure over dienstweigeren uitgegeven. Daarin staat o.a. dat de Raad van Europa het recht op dienstweigeren erkend wil zien in alle lid-staten, uitgevoerd volgens dezelfde principes.
Die principes stellen o.a. dat registratie als dienstweigeraar vóór, tijdens en na de verplichte militaire dienst mogelijk moet zijn. En verder dat het alternatief een duidelijk burgerlijke dienst moet zijn, zonder dat de lengte ervan een strafkarakter heeft. EBCO heeft officieel de status van relevante NGO op het gebied van dienstweigeren bij de Raad van Europa.

EBCO is meer dan alleen een organisatie voor juristen en lobbyisten. Het is ook een netwerk van 30 vredes- en dienstweigerorganisaties in 20 landen van Europa.

Na het afschaffen van de dienstplicht in verschillende West-Europese landen(Benelux, Frankrijk, Spanje, Italië) heeft EBCO zich de laatste jaren meer en meer geconcentreerd op de situatie in Oost- en Zuid-Oost Europa. Er wordt nu, december 2002, een regionaal kantoor geopend in Belgrado voor een campagne van een half jaar in Bosnië-Herzegowina, Servië, Montenegro en Macedonië. Er zullen studiebijeenkomsten (seminars) worden gehouden, en een publiciteitscampagne. De bedoeling is een permanente groep van activisten te vormen, en een netwerk van NGO en vredesgroepen te beginnen, om nieuwe initiatieven voor het recht op dienstweigeren in het hele Balkangebied te bevorderen.
Nog onlangs is een Russische dienstweiger-organisatie lid geworden van EBCO, en daar ligt een geweldig werkterrein. Waarbij duidelijk is dat dienstweigering in de media in Rusland veel aandacht krijgt.
Dienstweigeraars daar hopen op steun van dienstweigeraars uit andere Europese landen. Omgekeerd stelt men daar voorbeelden van opoffering en moed die in het Westen van Europa heel stimulerend kunnen werken.

Doelstellingen en werkgebied van EBCO moge dan heel groot zijn, in de praktijk is het een kleine organisatie in een bureau met 2 jonge vrijwilligers (uit Griekenland en Duitsland) in Barcelona. De Catalaanse overheid stelt daar die bureau-ruimte plus faciliteiten ter beschikking. De stad Barcelona is de sponsor van de nu begonnen actie in Belgrado.

Voor verdere informatie over EBCO: zie de website van EBCO

In Nederland zijn Kerk en Vrede en VD AMOK lid van EBCO.
Financieel wordt EBCO in Nederland gesteund door de Hein van Wijkvereniging te Laren(G), gironummer 2307095.


Hans Dijkman


Naar begin bovenstaand artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina