VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 12, nummer 3, 2003
Vaste rubrieken
VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 12, nummer 3, 2003
VD AMOK
verschijnt minstens 4 maal per jaar en wordt uitgegeven door Stichting VD AMOK.
Voor de inhoud van met naam ondertekende stukken zijn de auteurs verantwoordelijk.
Copyright
Overname van artikelen uit het lopende nummer is uitsluitend toegestaan na toestemming
van de redactie. Overname van artikelen uit eerder verschenen nummers is toegestaan onder
bronvermelding en toezending van een bewijsexemplaar aan de redactie.
Adres redactie en abonnementenadministratie
VD AMOK
Obrechtstraat 43
3572 EC Utrecht
tel. 06-14127779
e-mail vdamok@antenna.nl
Redactie
Hans Christian Bouton (fotoredactie), Kees Kalkman, Karel Koster, Guido van Leemput, Tjark Reininga, Egbert Wever
Fotografen en illustratoren
Hans Bouton, Caroline Dossche, Fotodesk Wapentuig, Karin van Haasteren, Peter Hilz (HH), Sven Torfinn (HH), Trzcinski (Laif/HH), Anne Vaillant
Vormgeving
René Oudshoorn
Drukker
Drukkerij De Dageraad, Den Haag
Verder werkten aan dit nummer mee
Mark Akkerman, Ludo den Brabander, Martin Broek, David Jan Donner, Henk van der Keur, Nelly Koetsier, Stijn van der Putte, Clemens Raming, Jan Schaake, Frank Slijper, Fred van der Spek, Georges Spriet, Hans Wester
Abonnementen
Een abonnement is minimaal € 14,- per jaar.
Een steunabonnement is minimaal € 18,-.
Over te maken op giro 5567607 t.n.v. VD AMOK, Utrecht.
Nieuwe abonnementen schriftelijk aanmelden.
Wacht met betaling op toezending acceptgiro.
Opzegging uitsluitend schriftelijk en vóór aanvang van het kalenderjaar.
Losse nummers kosten € 3,- (€ 4,50 inclusief porto).
Advertenties
Tarieven en opgave bij de redactie.
Sluitingsdatum volgend nummer
1 november 2003
De oorlog in Irak is voorbij en de Verenigde Staten zijn in staat gebleken met militaire middelen een eind te maken aan het regime aldaar. Nu komt de vraag naar boven wat de rol van de Verenigde Naties is geweest en in de toekomst moet zijn. De vredesbeweging zag en ziet in de VN, als tegenhanger van de VS, een grote rol weggelegd als vredesstichter en conflictbeheerser.
Voorop gesteld: er valt weinig goeds te verwachten van het unilateralisme van de VS. De eigenrichting zal in de toekomst voor veel problemen zorgen. Mee eens, maar het is deze negatieve verwachting die maakt dat de vredesbeweging zich nu richt op de VN. Gebonden aan het internationaal recht moet de VN, in de toekomst, in staat worden gesteld adequaat te handelen in conflictbemiddeling en -beheersing.
Waar komt deze aan naïviteit grenzende hoop vandaan? Het is waar dat VN-organisaties als UNHCR en UNICEF bijdragen aan de beheersing van een conflict of op z'n minst de beperking van de gevolgen ervan. Het VN handvest, echter, legt nadrukkelijk de handhaving van de internationale vrede en veiligheid in eerste instantie bij de VN Veiligheidsraad (zie artikelen 24 en 39 van het handvest). Zij bepaalt wanneer er sprake is van een bedrei- ging van de vrede en de veiligheid en welke maatregelen moeten worden genomen voor herstel ervan. In het verleden hebben de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad bij hun oordeel of er sprake is van een bedreiging voor de vrede en veiligheid laten zien dat hun eigenbelang prefereert.
Na de Val van de Berlijnse Muur werd een steeds ruimere invulling gegeven aan de begrippen vrede en veiligheid. Van eerst (dreigende) oorlog tussen twee landen worden nu ook proliferatie van massavernietigingswapens, internationaal terrorisme, economische en sociale instabiliteit en burgeroorlogen gezien als rechtvaardiging voor ingrijpen door de Veiligheidsraad. Enthousiast geworden door deze ruime invulling stelde ex-minister van Buitenlandse Zaken Hans van Mierlo voor om te komen tot de vorming van een onafhankelijk VN interventieleger. De minister had echter buiten de waard gerekend. De permanente leden hadden geen belang bij zo'n leger. Door verruiming van de begrippen vrede en veiligheid hebben ze zichzelf op meerdere terreinen een grotere invloed willen geven bij het reilen en zeilen van de wereld. Op deze manier is de Veiligheidsraad in het centrum van de macht gebleven en niet verworden tot een relikwie van de Koude Oorlog.
De verruiming van de begrippen kan in theorie leiden tot een betere en veilige wereld. De praktijk is echter anders.
De vredesbeweging moet beseffen dat als ze vraagt om een grotere en actievere rol van de VN, ze eigenlijk vraagt om een grotere en actievere rol van de Veiligheidsraad. Deze club van machthebbers verdient geen steun, maar moet juist bestreden worden. Streven naar verandering of opheffing van de Veiligheidsraad is verspilde moeite. Het is vragen of de zon voortaan in het westen wil opkomen.
Hans Wester,
AMOK Nijmegen
Hans Wester is deze keer onze gastcommentator. We hopen dat zijn bijdrage reacties oproept waarvoor in het volgende nummer plaats zal worden ingeruimd.
Redactie VD AMOK
Wapenhandel
Dood op krediet
Klanten voor wapens worden gelokt met aanbiedingen en financieringspakketten. In Nederland bestaat dat pakket onder andere uit de exportkredietverzekering van de staat. Dat betekent dat de overheid de risico's overneemt van de wapenfabrikanten mocht de klant niet betalen. Niet de producenten maar de belastingbetalers dekken dan de bedrijfsrisico's. Door het bestaan van de exportkredietverzekering kunnen landen die niet gelijk kunnen of willen betalen toch wapens kopen. Uiteindelijk - na het aflopen van de krediettermijn - moeten ze wel betalen, waardoor de staatschuld toeneemt. Sinds augustus 2002 zijn in Nederland de polissen voor dit soort kredieten openbaar. Het gaat daarbij om een groot aantal risicovolle transacties, waaronder die voor wapenexporten. In het eerste jaar ging het daarbij om wapenleveranties aan Indonesië, Jordanië, Turkije, Venezuela en Zuid-Korea.
Een defensie-industrie is onderdeel van een soeverein defensiebeleid en wapenexporten zijn vervolgens van wezenlijk belang voor het overleven van deze wapenindustrie. Zo heeft zowel de overheid als het bedrijfsleven belang bij de wapenexport. Wapens worden doorgaans in kleine hoeveelheden geproduceerd. De onderzoeks- en ontwikkelingskosten zijn mede daardoor fors. Export verlaagt de omvang van deze overheadkosten in de prijs van elk afzonderlijk wapensysteem. Er is echter overaanbod op de wapenmarkt en dat betekent zware concurrentie om de gunsten van de beperkte klantenkring (vooral overheden) te winnen. Om klanten over de streep te trekken gaan Koninklijke Hoogheden op bezoek bij Presidenten en Emirs, maar ook worden financiële regelingen getroffen. De exportkredietverzekering is een van de belangrijkste middelen die de overheid heeft om het bedrijfsleven te steunen. Het gaat hierbij niet alleen om wapens, maar ook om goederen en werkzaamheden, zoals de aanleg van havens en bijvoorbeeld het opzetten van een fabriek voor de productie van gelatine.
Exportkredietverzekering
Dit systeem werkt als volgt. Land X bestelt in Nederland een product bij bedrijf A en zegt op krediet te willen kopen (de Wehkamp-methode). Zoals Wehkamp niet levert aan adressen in bepaalde buurten, zo hebben ook commerciële kredietverstrekkers regio's die ze als te onbetrouwbaar beschouwen. Zo worden land X of deze specifieke levering als een te groot risico gezien en een commercieel krediet wordt daarom niet verstrekt. Bedrijf A wil toch zijn product verkopen, maar niet zelf het risico lopen dat er uiteindelijk niet betaald wordt. Het heeft dan de mogelijkheid (via zijn bank) om bij de overheid een exportkredietverzekering aan te vragen. Als de overheid akkoord gaat, kan de levering plaatsvinden. Het Ministerie van Financiën neemt in deze constructie de financiële risico's op zich. Het ministerie besteedt het praktische werk van de Nederlandse Credietverzekering Maatschappij uit aan de kredietverzekeringsbank Gerling NCM. Bedrijf A heeft zijn risico afgeschoven en de overheid moet via de NCM het geld van land X zien terug te krijgen. Het risico wordt - via de schatkist - op de belastingbetaler afgeschoven. Voor wapenhandelaren en particuliere banken is dit natuurlijk een prachtige regeling: "Voordat we geld verstrekken aan een bedrijf, staan we er altijd op dat de risico's worden gedekt door het Britse Exportkredietverzekeringdepartement (ECGD). We kunnen niet verliezen, het is prachtig," aldus een medewerker belast met wapenexporten bij een Britse bank. Ook het Nederlandse bedrijfsleven is er tevreden over.
Wapenexportbevordering
Het is niet alleen daarom een prachtig systeem voor het bedrijfsleven. Exportkredietverzekeringen zijn een onmisbaar onderdeel van een grote wapenleverantie en daarmee een maatregel die wapenexport bevordert. Een Amerikaanse ambtenaar verklaarde tegen het gerenommeerde weekblad Defense News bijvoorbeeld: "Wapenverkopen aan Indonesië kunnen niet zonder een flexibel financieringsprogramma en leningen tegen lage rente." Een voorbeeld uit de Nederlandse praktijk toont het doorslaggevende belang aan van een dergelijk financieringsprogramma. In 1986 ketst een Pakistaanse order voor twee fregatten af, omdat de minister van Financiën weigert een exportkredietverzekering voor de order te verstrekken. Hij komt daarmee tegemoet aan kritiek vanuit de Tweede Kamer die de financiële risico's te hoog vindt. "Exporttransacties komen vaak alleen tot stand als de leverancier of de bank bereid is aan de koper krediet te verlenen," aldus consultant PricewaterhouseCoopers in een evaluatie over de exportkredietverzekering van de Nederlandse overheid. Dit geldt des te meer voor de handel in wapens. Aangezien de markt voor wapens klein is en de kosten voor ontwikkeling van wapensystemen steeds hoger worden, is een agressieve verkooptactiek noodzakelijk en herverzekering bij de staat is hier een onderdeel van. De Franse exportkredietverzekeraar COFACE is bijvoorbeeld een belangrijk middel bij het vergroten van de Franse wapenexporten om de teruglopende binnenlandse wapenaankopen te compenseren. Zo werd het financiële pakket om Zuid-Afrika wapens te verkopen opgesteld door een samenwerkingsverband van het Ministerie van Financiën, commerciële banken en COFACE.
Openbaarheid
De wapenindustrie maakt al jaren gebruik van exportkredietverzekeringen, maar informatie rond kredieten voor wapenexporten was tot voor kort schaars in Nederland. Frankrijk, een land dat niet bepaald bekend staat als voorvechter van transparant overheidsbeleid, gaf veel meer informatie, evenals Groot-Brittannië. Uit de gegevens blijkt dat een fors deel van de wapenexporten de grens overgaat met een exportkredietverzekering. Dit is ook in Nederland het geval. Sinds een jaar verstrekt de NCM informatie over de in dit kader verstrekte polissen. Deze openbaarheid is het resultaat van lobby van de milieu- en ontwikkelingssamenwerkingorganisaties (met name Jubilee 2000). In een door Gerling NCM op het internet geplaatste tabel staan alle verstrekte polissen vanaf 5 augustus 2002. In deze tabel is bijvoorbeeld te vinden naar welk land de goederen of diensten gaan. In het eerste jaar dat deze gegevens openbaar zijn gaat het in acht gevallen om leveringen aan Ministeries van Defensie in een vijftal landen.
De acht leveringen zijn goed voor bijna twintig procent van de waarde van alle verstrekte exportkredietverzekeringen. Terwijl de waarde van de Nederlandse wapenexporten nog geen 0,2% van de totale Nederlandse exporten bedraagt. Kortom, voor wapenexporten wordt excessief gebruik gemaakt van exportkredietverzekeringen.
In totaal gaat het in de periode augustus 2002 - augustus 2003 om een verzekerd bedrag van 168 miljoen euro voor wapentransacties. Bij een gemiddelde Nederlandse wapenexport van 500 miljoen euro (1997-2001) per jaar is dat een derde van het totaalbedrag.
Het is opvallend dat Thales Nederland (met een jaar omzet van ongeveer 300-400 miljoen euro) verzekeringen afsluit ter waarde van 145 miljoen euro. Een fors deel van de totale omzet.
Leveranties
Zo speelt de overheid een actieve rol in de bewapening van landen waar mensenrechten door de krijgsmacht met voeten worden getreden (Indonesië, Jordanië en Turkije). Het leger van Venezuela is ook geen bron van stabiliteit en ook de leveringen aan Zuid-Korea zijn opvallend. Niet alleen omdat dit laatste land in een van de gevaarlijkste spanningsgebieden ligt en de polissen een grote financiële omvang hebben, maar ook omdat Zuid- Korea niet als een financieel risicoland gezien kan worden. Het behoort immers bij de rijke wereld (OESO-lid). Vermoedelijk wordt de exportkredietverzekering hier ingezet in de strijd om de gunsten van Seoel. In 2002 wordt Thales Nederland door Lockheed Martin van de Koreaanse markt geweerd. Het gaat hier om de verkoop van raketschildtechnologie. Om de Goalkeeper niet ook van de Koreaanse markt te laten verdrijven door het vergelijkbare systeem van een andere Amerikaanse defensiegigant, de Phalanx van Raytheon, is de overheid blijkbaar bereid Thales Nederland financieel een handje te helpen.
Nederlandse wapenleveranties uit het verleden aan Indonesië staan momenteel volop in de belangstelling vanwege de oorlog die plaats vindt in Atjeh. Desondanks zijn er weer nieuwe contracten afgesproken met Cilangkap, het hoofdkwartier van het Indonesische leger. De levering van de korvetten, waarvan de modernisering hier verzekerd wordt, is een van de meest omstreden wapendeals van Nederland in de afgelopen 25 jaar. Destijds vanwege mogelijke inzet in Oost-Timor. Nu ligt het voor de hand dat ze ingezet worden bij operaties in Atjeh. Dat Fokker passagiersvliegtuigen moderniseert lijkt onschuldig. Echter het vervoeren van militairen wordt doorgaans troepentransport genoemd en dat is essentieel bij de inzet van het Indonesische leger in de verschillende delen van de archipel. Indonesia Corruption Watch vreest bovendien dat het gebruik van exportkredieten leidt tot vergroting van de corruptie. Een vrees die Transparancy International deelt. Deze laatste organisatie pleit ervoor de exportkredietverzekeringen te weigeren wanneer anti-corruptie gedragscodes in de bestemmingslanden niet worden gehandhaafd. Inzake Indonesië kan geen twijfel bestaan erover dat ze achterwege blijven.
Tenslotte is Indonesië een land met een omvangrijke staatsschuld. Regelmatig maakt Jakarta gebruik van exportkredietverzekeringen om wapens aan te kopen (in 1999 werd door Nederland bijvoorbeeld een exportkredietverzekering ter waarde van 55 miljoen euro verstrekt). Uiteindelijk moeten kredieten terugbetaald worden en leiden deze wapenaankopen tot een verhoging van de staatsschuld. Niet voor niets heeft de G-7 in juli 2000 besloten om er bij de OESO-lidstaten op aan te dringen geen exportkredietverzekeringen te gebruiken voor wapenexporten naar lage-inkomenslanden.
Exportkredietverzekeringen gebruiken als financieel smeermiddel bij wapentransacties mag dan prachtig zijn voor bedrijfsleven, bankwezen en de overheid, het gaat ten koste van de veiligheid in het Zuiden. Exportkredietverzekeringen worden tijdens de behandeling van het Algemeen Overleg Wapenexportbeleid 2000 in de Tweede Kamer dan ook aan de orde gesteld. GroenLinks vraagt om meer informatie en de SP is van mening dat de inzet van deze financieringsmethode bij wapenhandel gestopt moet worden. Tot nu toe heeft deze aandacht er nog niet toe geleid dat het verschaffen van dood op krediet is beëindigd.
Bronnen:
Nuttige webadressen:
NCM-Gerling: www.gerlingncm.com
ECA-Watch: www.eca-watch.org/
CAAT: www.caat.org.uk/
Both-Ends: www.bothends.org
Datum | Land | Debiteur | Exporteur/ Investeerder | Garant | Financier | Transactie | Maximale schade- vergoeding |
---|---|---|---|---|---|---|---|
02/12/02 | Turkije | Min. van Defensie | Thales Nl. | n.v.t. | n.v.t . | Onderdelen voor snelle aanvalsschepen | € 58.49 2.200 |
02/12/02 | Turkije | Min. van Defensie | Thales Nl. | n.v.t. | n.v.t. | Onderdelen voor 2 snelle aanvalsschepen | € 38.020.000 |
07/03/03 | Indonesië | Min. van Defensie | Thales Nl. | Min. van Financiën | ING Bank | Levering van materiaal voor marineschip (korvet) | € 3.556 .800 |
11/03/03 | Indonesië | Min. van Defensie | Fokker Services | Min van Financiën | Fortis Bank | Levering onderdelen en onderhoud twee Fokker passagiersvliegtuigen [troepentransport] | € 6.058 .480 |
14/05/03 | Zuid- Korea | Min. van Defensie | Thales Nl. | n.v.t. | n.v.t. | 2 Goalkeeper snelvuurkanonnen en installatie | € 12.48 3.200 |
29/05/02 | Venezuela | Min. van Defensie | Thales Nl. | Min. van Financiën | ING Bank | Onderdelen, speciaal gereedschap en training [voor radar apparatuur] | € 10.42 3.700 |
05/06/03 | Jordanië | Min. van Defensie | RDM Technology | n.v.t. | n.v.t . | 18 mobiele houwitsers van het type MOBAT | 15.35 2.400 |
22/07/03 | Zuid- Korea | Min. van Defensie | Thales Nl. | n.v.t. | n.v.t. | 3 Goalkeeper snelvuurkanonnen, installatie, testen en in bedrijf stellen | € 23.42 4.900 |
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
waarom steunde Nederland de oorlog tegen Irak?
In Groot-Brittannië, Australië en de Verenigde Staten ontstond de afgelopen maanden grote commotie over de redenen die van regeringszijde aangevoerd werden voor de oorlog tegen Irak. De Iraakse massavernietigingswapens zijn nog steeds niet gevonden. In Nederland bleef het relatief stil. In de zomermaanden opende PvdA Tweede Kamerlid Bert Koenders weliswaar de aanval op de Nederlandse regering, maar deze wist met hulp van de regeringsfracties in de Kamer het debat vrijwel dood te slaan. Er zijn echter nog heel wat onbeantwoorde vragen. Ook blijkt een verschuiving plaats te hebben gevonden in de redenen die voor de oorlog werden aangevoerd.
Vorig jaar september werd in Groot-Brittannië gewerkt aan een rapport over de Iraakse massavernietigingswapens. Verschillende conceptversies werden vanaf 5 september 2002 binnen de Britse regering besproken. De definitieve versie werd gepubliceerd op 24 september. In de periode daartussen, op 15 september, telefoneerde premier Blair met premier Balkenende over Irak, zo blijkt uit een later vrijgekomen document. In Nederland hield de regering steeds vast aan de opvatting dat alleen de massavernietigingswapens, die er zeker zouden zijn in Irak, voldoende reden voor militair ingrijpen konden vormen. Andere mogelijke redenen werden als onvoldoende betiteld.
In mei en juni ontstond in Groot-Brittannië commotie over de inhoud van het eerdergenoemde rapport. Een bron vanuit het ministerie van defensie liet BBC-journalist Gilligan weten dat met name de claim dat Irak binnen 45 minuten massavernietigingswapens kon inzetten een bewuste overdrijving was geweest. De escalerende commotie culmineerde uiteindelijk in de vermoedelijke zelfmoord van wapenexpert dr. Kelly, de bewuste bron. Een onderzoekscommissie onder leiding van rechter Hutton werd ingesteld om onderzoek te doen naar de kwestie- Kelly en naar het rapport over de massavernietigingswapens. De uitkomst hiervan is op het moment nog onduidelijk.
Het uitblijven van een vondst van massavernietigingswapens in Irak en de ontwikkelingen in met name Groot-Brittannië leidden in Nederland ook tot enig debat. Op 6 juni verklaarde minister De Hoop Scheffer in antwoord op Kamervragen van Koenders: "De regering heeft gezien de reële dreiging die uitging van het bezit door Irak van massavernietigingswapens, zelf vanaf het eerste begin militair ingrijpen niet willen uitsluiten".
Eind juli laaide de discussie weer op. Koenders drong aan op een debat over de Nederlandse steun aan de oorlog en op openbaarmaking van MIVD-rapporten over de Iraakse massavernietigingswapens. Minister Kamp antwoordde in een interview in het NRC Handelsblad van 25 juli dat deze rapporten zeker niet openbaar gemaakt zouden worden. Hij voegde er aan toe: "De verhalen die nu in omloop zijn over overdrijving, neem ik niet voor waar aan. Ik ga ervan uit dat ook bij onze bondgenoten correct is gehandeld." En verder: "De MIVD en ook ik vinden dat de Amerikaanse en Britse informatie, waar we ons voor een belangrijk deel op hebben gebaseerd en die we hebben aangevuld met eigen informatie, correcte informatie is geweest." Een opmerkelijke opvatting, nu zelfs de Britse regering toegegeven heeft dat het bewuste rapport niet helemaal klopt.
Koenders stelde de kwestie aan de orde in de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken, die hij mee kreeg in de vraag aan de regering om meer openheid van zaken te geven.
Minister De Hoop Scheffer reageerde op 22 augustus met een brief, waarin onder meer stond: "Niet het bewijs van de aanwezigheid van massavernietigingswapens in Irak, maar de wederom gebleken onwil van het regime van Saddam Hussein om de laatste kans aan te grijpen die met Veiligheidsraadresolutie 1441 werd geboden om door actieve medewerking aan de wapeninspecties opheldering te versschaffen aan de wereldgemeenschap met betrekking tot gegronde vragen over de Iraakse massavernietigingswapens, heeft voor de Nederlandse regering de doorslag gegeven."
Een vreemde uitspraak uit de mond van iemand die eerder bij hoog en bij laag beweerd heeft dat alleen het bezit van massavernietigingswapens het gebruik van militair geweld tegen Irak zou kunnen legitimeren.
Met betrekking tot het onder vuur liggende Britse rapport, zegt De Hoop Scheffer in de Volkskrant van 25 augustus zegt "op geen enkele wijze" de Kamer onjuist ingelicht te hebben, "want ik had dat Britse inlichtingenrapport niet nodig om te zeggen wat ik heb gezegd." Dit is precies een maand nadat collega-minister Kamp in het NRC beweerde dat het besluit van de regering om de oorlog te steunen voor een belangrijk deel op dit rapport was gebaseerd.
Op 28 augustus volgde een plenair debat in de Kamer. Van de kant van de regering, gesteund door de fracties rechts van D66, werd dit debat een grote schoffering van de oppositie en de democratie: belangrijke vragen werden niet beantwoord en veel zaken bleven onduidelijk. Er zou verder geen informatie verstrekt worden.
Het enige opmerkelijke nieuwe feit kwam boven tafel naar aanleiding van een bericht in de Financial Times waarin stond dat Nederland en Denemarken voor de publicatie inzage hadden gehad in het Britse rapport. De Hoop Scheffer gaf bijna aan het eind van het debat toe dat premier Balkenende inderdaad geheime informatie van Blair ontvangen had.
Compleet in tegenspraak met hetgeen De Hoop Scheffer enkele dagen voor het debat in de Volkskrant beweerde, vervolgde hij even later met: "Wij hebben ons oordeel en datgene wat vanochtend uitgebreid is toegelicht door de Minister van Defensie, gebaseerd op het Britse rapport zoals wij dat beiden kennen en zoals dat integraal op internet is gepubliceerd."
Op 10 september jl. volgde uitleg van Balkenende in de Kamer. Hij zou op 25 september 2002 een brief gekregen hebben van Blair, met geheime informatie van Britse veiligheidsdiensten, met als uitdrukkelijk verzoek dit als "for your eyes only" te beschouwen. Hij heeft hieraan gevolg gegeven en dan ook niets aan andere ministers bericht.
Vreemd blijft dat de Financial Times berichtte dat Nederland voor de publicatie van het Britse rapport inzage in een concept had gehad en dat Balkenende daarentegen spreekt over achterliggende extra informatie, die hij pas na publicatie van het rapport gekregen zou hebben. Daarnaast blijft het de vraag wat voor extra informatie Blair persoonlijk naar Balkenende zou sturen, wanneer in het Britse rapport al alle zeilen bijgezet moeten worden om Irak zo gevaarlijk mogelijk af te schilderen. Volgens Balkenende zelf bevatte de geheime brief van Blair geen relevante zelfstandige informatie naast dit rapport. Maar waarom stuurt Blair het dan nog eens op?
Kennelijk was de Nederlandse regering er voor de oorlog van overtuigd dat Irak beschikte over massavernietigingswapens en van mening dat dat de enige geldige reden was om militair geweld tegen Irak te gebruiken. De opvatting dat Irak massavernietigingswapens had was met name gebaseerd op het genoemde Britse rapport.
Toen bleek dat er geen massavernietigingswapens werden gevonden, beweerde de regering dat dit ook niet de reden was geweest om de oorlog te steunen. De eigenlijke reden, en die was volgens de regering altijd hetzelfde geweest, was dat Irak niet voldeed aan verplichtingen neergelegd in Veiligheidsraadresoluties.
Ondanks deze begrijpelijke logica van de regering blijven er vragen open staan. Wat is er besproken in het telefoongesprek tussen Blair en Balkenende op 15 september 2002, midden in de discussies binnen de Britse regering over de inhoud van het inlichtingenrapport? Welke informatie kreeg Balkenende van Blair op 25 september en wat was het verschil tussen deze informatie en het de dag daarvoor gepubliceerde rapport? Kreeg Nederland nu wel of niet inzage in een concept hiervan?
Mark Akkerman
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Brits-Amerikaanse troepen hebben het regime van Saddam Hoessein uit het zadel gelicht en dat is altijd het belangrijkste doel geweest voor de Koerden in Noord-Irak. Maar nu komt de paradox. Zolang de Baath-dictatuur in Irak aan de macht was, konden de Koerden genieten van de Brits-Amerikaanse bescherming in een No-fly-zone met bovendien een mooi percentage van de olie-inkomsten onder het olie-voor-voedsel programma. Nu dat regime is gevallen dreigt ook de autonomie uitgehold te worden en rijst de vraag in hoeverre de Koerden rekening zullen moeten houden met VS, Turkije en Iran. Alledrie hebben ze zo hun redenen om een autonoom Koerdistan een stok in het wiel te steken.
In hun 'Koerdische Autonome Zone' waren de Koerden zelf baas en konden ze gedurende twaalf jaar een relatief welvarende en politiek onafhankelijke koers varen. Nu het regime in Bagdad gevallen is, komt er aan deze de facto onafhankelijkheid een einde. De Koerden zijn nu verplicht om zich met Bagdad bezig te houden en daarbij spelen ze zelfs gewild of ongewild een cruciale rol in de discussie over de toekomst van Irak. De anti-Saddamcoalitie was eind vorig jaar overeengekomen dat Irak een federaal en democratisch statuut moest krijgen. Maar achter die schijnbare eensgezindheid gaan ook verschillende belangen en vooral veel argwaan schuil. De rivaliteit tussen de belangrijkste partijen zoals INC (het Iraaks Nationaal Congres van Ahmed Chalabi), SCIRI (de Hoge Raad voor Islamitische Revolutie in Irak van Mohamed Baqir al-Hakim), KDP (Koerdisch Democratische Partij van Massoud Barzani) en PUK (de Patriottische Unie van Koerdistan van Jalal Talabani) komt de VS eigenlijk nog niet zo slecht uit, want het zorgt ervoor dat de Amerikaanse aanwezigheid als noodzakelijk wordt gezien. Het komt er voor de VS alleen op aan om te zorgen dat de onvrede zich niet al te zeer tegen haar keert. Een eerste stap om de Irakezen te sussen is het plan tot het samenroepen van een nationale assemblee en een interim-regering. Maar uit de onlangs aangenomen VN-resolutie 1483 is alvast op te maken dat de Amerikanen niet van plan zijn om vlug Irak te verlaten. Er is vooralsnog geen einddatum vastgelegd voor het beëindigen van de bezetting. Bovendien wordt de bezetter nu plots 'Autoriteit' genoemd waarvan de macht - ook over de olie-inkomsten - te vergelijken is met die van het Britse mandaat meer dan een halve eeuw terug. Hoewel de Koerden als enige over een goed uitgebouwd staatsapparaat beschikken, waaronder een stevig uitgerust leger (peshmerga's) en eigen TV-stations, is de argwaan bij de Koerdische bevolking groot. Koerdische intellectuelen en nationalisten maken zich grote zorgen over de sterk op Bagdad georiënteerde politiek van hun Koerdische leiders, Barzani (KDP) en Talabani (PUK). Volgens een van hen, Dr. Kamal Mirawdeli, dreigen ze dezelfde fouten te maken als in het verleden. Mirawdeli: "Zijn zij bereid om twaalf jaar van verwezenlijkingen, onze defacto onafhankelijkheid en ons recht op zelfbeschikking te offeren voor het heil van een potentieel 'Anfalist' Irak en zich samen met hun partijen te mengen in het wespennest van Bagdad met de vele toekomstige onzekerheden zonder enige Amerikaanse en internationale garanties voor een eventuele zelfbeschikking van Koerdistan?"
Het klopt dat de Koerdische leiders heel veel investeren in een oplossing vanuit Bagdad. Zowel KDP en PUK hebben al partijbureaus geïnstalleerd in de Iraakse hoofdstad en zijn begonnen met partijpublicaties in de Arabische taal. Zo publiceert KDP een dagblad onder de naam al-Ta'akhi (broederschap). De KDP recycleert daarmee een titel van het Arabische geschreven dagblad dat ze in de jaren zeventig eveneens in Bagdad uitgaven. Onder de Koerdische bevolking zit het wantrouwen diep. Iedereen herinnert zich nog hoe de KDP met Bagdad onderhandelde over een autonomiestatuut, maar uiteindelijk verzeild geraakte in een regionaal machtsspel (het akkoord van Algiers met Iran uit 1975) dat voor de Koerden desastreus afliep. Ook de slachtingen onder de Koerden en de deportaties tijdens de Anfal-campagne (1988) en de politiek van Arabisering liggen nog altijd vers in het geheugen. Ook de Amerikaanse weigering na de Tweede Golfoorlog (1991) om tussenbeide te komen om het Iraakse offensief tot staan te brengen is nog niet vergeten. De Koerden weten dat de VS absoluut wilden vermijden dat Irak uit elkaar zou vallen, want niet goed voor de oliebelangen. Waarom zou het dan vandaag anders zijn?
Een peiling vanuit de universiteit in Erbil leert dat 80 procent van de Koerden resoluut voor onafhankelijkheid kiest. Voor het grootste deel van de Koerden in Noord-Irak ligt de toekomst duidelijk niet in Bagdad. En dat beseffen Talabani en Barzani wellicht wel, alleen? botst dat op de historische en geopolitieke realiteit.
Turkije
Eerst en vooral is er Turkije, waar regering en vooral leger al meermaals duidelijk hebben gemaakt dat ze absoluut niet te vinden zijn voor een te autonoom, laat staan, onafhankelijk Koerdistan en zelfs niet willen weten van een federaal Irak. De Turken vrezen dat dit de eigen Koerdische onderdanen op gelijkaardige gedachten kan brengen. Ankara neemt alvast het zekere voor het onzekere door de repressie in Zuidoost Koerdistan (Turks-Koerdistan) op te voeren. Terwijl alle ogen gericht waren op de oorlog in Irak werd de pro-Koerdische Volkspartij, Hadep verboden. De Turkse machthebbers hebben daarmee de Koerden in eigen land een duidelijk signaal gegeven.
Het Turkse leger heeft zich altijd het recht voorbehouden om militair in te grijpen in Noord-Irak en dat onder het voorwendsel om te kunnen strijden tegen de 'terroristische separatisten' van PKK-Kadek in de regio. Maar het militair vertoon is evenzeer een waarschuwing aan het adres van de Koerdische leiders in Noord-Irak. De Turkse houding verklaart dan ook waarom Barzani en Talabani zich zo dicht onder de vleugels van Washington hebben genesteld.
Het bondgenootschap tussen Turkije en Washington heeft een behoorlijke deuk gekregen met gevolgen voor de tot dusver stilzwijgende goedkeuring vanuit Washington voor de Turkse militaire operaties in Noord-Irak. Washington loopt zichtbaar ongemakkelijk over het feit heen dat Turkije weigerde zijn grondgebied ter beschikking te stellen voor een tweede front tegen het regime in Bagdad. De VS-regering vindt bovendien dat Turkije overdrijft met zijn schrik voor een 'onafhankelijk Koerdistan'.
Omgekeerd heerst er in Turkije ongenoegen over het feit dat tijdens de oorlog - tegen de afspraken in - Koerdische peshmerga's aan de zijde van Amerikaanse troepen de oliestad Kirkoek binnenmarcheerden. De belofte van Colin Powell aan de Turken dat deze peshmerga's zich vlug zouden terugtrekken en de garantie dat Turkse militaire waarnemers zich in Kirkoek mochten vestigen, heeft niet verhinderd dat de Koerden de stad onder hun controle hebben. Het feit dat de Koerden nu ook de onlangs gehouden lokale verkiezingen hebben gewonnen - ten koste van de Arabische en Turkmeense bevolking - zal Ankara nog ongeruster stemmen. Kirkoek is uitermate belangrijk omdat het instaat voor 40 procent van de Iraakse productie van ruwe olie. Turkije wil vermijden dat de Koerden de controle krijgen over deze economisch belangrijke stad en ziet in de jongste ontwikkelingen zijn vrees bewaarheid dat de Koerden uiteindelijk naar een - economisch leefbaar - onafhankelijk Koerdistan zullen streven. Vooralsnog moet Turkije zich noodgedwongen bij deze feiten neerleggen, hoewel veel zal afhangen van de toekomstige VS-koers.
De VS
De Amerikanen lijken immers hun eigen agenda te hebben die niet noodzakelijk de belangen dient van de Koerden. Deze laatsten toonden zich bijvoorbeeld ontgoocheld over de aarzelingen en het tegenwringen van Washington om de 'arabisering' in Kirkoek en omgeving ongedaan te maken waarbij teruggekeerde Koerden verhinderd werden intrek te nemen in hun voormalige of leegstaande huizen.
Het is evenwel vooral de weigering van de VS om Koerden te installeren in de oliesector die hen met sterke frustraties opzadelt. Washington heeft er - 'eigenaardig' genoeg - voor gekozen om de oude managers en ambtenaren - met Baath-verleden - op hun post te laten. Dat heeft niet alleen te maken met de zorg dat de productie vlekkeloos kan doorlopen - en dus ook het veilig stellen van de eigen oliebelangen. De VS wil vermijden dat de macht van de Koerden op de olieproductie te groot wordt en dus ook hun economische onafhankelijkheid. Tegelijk lijkt dit er op te wijzen dat de VS de macht niet teveel in handen wil geven van fracties die gezien worden als 'te federalistisch' of zelfs 'vijandig'. Tekenend is de groeiende kritiek van zowel de sjiietische SCIRI als de Koerdische PUK aan het adres van Paul Bremer III, de man die voor Washington het post-Saddam-tijdperk moet stroomlijnen. Beide fracties maakten zich boos omdat de VS niet van plan is om vlug de touwtjes in handen te geven van de bevolking in Irak, en een centrale rol voor de belangrijkste politieke groepen, waaronder SCIRI en PUK, te voorzien. Dat was nochtans beloofd door Bremers voorganger Garner op 5 mei tijdens een bijeenkomst met de anti-Saddam coalitie. Garner werd daarvoor teruggefloten. Getuige, de haastig aangekondigde persconferentie, daags nadien, waarop president Bush liet weten dat Paul Bremer III de post van Garner zou overnemen. Het lijkt er sterk op dat Washington 'wacht' op het ontstaan van een voldoende stevige 'centralistische' politieke groep die zou groeien op dezelfde basis als die van Baath, met daarin zelfs een rol voor 'niet- verbrande' Baathtisten. Die tegenkracht moet een uiteenvallen van Irak of een te sterke machtsconcentratie in handen van de Sjiieten - die zestig procent van de bevolking uitmaken - of Koerden verhinderen.
Iran
Washington is bijzonder beducht voor de sjiieten omdat die onder invloed staan van Iran en het voortouw hebben genomen van grote protestmanifestaties tegen de bezetting. Washington vreest voor een groeiende greep van Iran, waarvan de bevolking religieus verwant is met de meerderheid van de bevolking in Irak. Iran heeft ook jarenlang de sjiitische oppositie tegen Saddam geherbergd en gesteund.
Iran houdt echter ook de ontwikkelingen in Noord-Irak in het oog. Al jaren onderhoudt Teheran redelijk goede relaties met de PUK, de fractie die het Koerdisch gebied langs de Iraanse grens controleert. Die banden hebben ervoor gezorgd dat SCIRI 5.000 troepen in PUK-gebied kon ontplooien voor operaties tegen het Saddam-regime.
Maar sinds enkele jaren zijn ook de contacten tussen Iran en Turkije toegenomen. In januari en maart waren er wederzijdse bezoeken op hoog niveau. Deels heeft dat te maken met het aan de macht komen van een islamitisch georiënteerde partij in Ankara en de Iraanse olie- en gasvelden waarop Turkije met zijn grote energiebehoeften beroep wil doen, maar ook met de situatie in Noord-Irak. Volgens de strategische denktank Stratfor zocht Turkije naar een deal met Iran, waardoor Ankara ongestoord eventuele militaire operaties zou kunnen ondernemen tegen de KDP van Barzani - dat het grensgebied met Turkije controleert - zonder in aanvaring te komen met PUK- en SCIRI- troepen - en dus ook met Iran. Het is geen geheim dat Ankara een soort opdeling van Noord-Irak nastreeft, waarvan het KDP- deel gecontroleerd wordt door Turkije en het PUK-deel door Iran. Iran lijkt echter te kiezen voor de status-quo. Dat betekent noch een onafhankelijk Koerdistan - want te gevaarlijk voor de eigen stabiliteit gezien de grote Koerdisch minderheid in eigen land - noch een sterke controle van de Turken in Noord-Irak en dus aan de westgrens.
Belangrijk bij dit alles is natuurlijk de vraag in hoeverre de nu goede banden tussen KDP en PUK zullen evolueren. In het verleden leefden beide Koerdische fracties op voet van oorlog. Onder impuls van Washington zijn beide groepen de laatste jaren naar elkaar toegegroeid. Vraag is alleen zal die band standhouden. Zowel KDP als PUK worden geleid door leiders die sterke ambities hebben en die er soms bijna tribale opvattingen op nahouden als het over politiek besturen gaat. Vooral de personencultus rond Talabani en Barzani en hun gebrek aan democratische reflexen zijn zwaktes die een hypotheek kunnen leggen op de toekomst van de Koerdische regio. De persoonlijke rivaliteit tussen beiden is meer dan eens uitgebuit door Iran, Irak en Turkije voor de eigen regionale ambities.
Kees Koning
Met rechte rug en groot hart
Hij was een vredesactivist die door middel van directe radicale en geweldloze acties de aandacht vestigde op oorlog, onderdrukking, armoede en uitbuiting. Eerder dit jaar verscheen een biografie over het leven en werk van een opmerkelijk man, Kees Koning.
Kees Koning werd eind jaren tachtig bekend, toen de Nederlandse vredesbeweging haar directe invloed op de politieke besluitvorming verloor. Tussen 1978 en 1985 was er een ongekend groot activisme tegen de kernbewapening. Tienduizenden demonstranten in 1978 tegen de neutronenbom, later gevolgd door honderdduizenden handtekeningen tegen dat wapen. Honderdduizenden demonstranten tegen de Nederlandse kernwapenpolitiek in 1981 en 1983 en in 1984 enkele miljoenen handtekeningen tegen de kruisraketten in het volkspetitionnement. In 1985 raakte de druk van de ketel, hoewel door nieuwe organisaties, zoals BIVAK en BONK, geprobeerd werd nieuw elan in de beweging te blazen. In diezelfde jaren lieten radicale groepen met een permanente wake bij de vliegbasis Woensdrecht, de plaats waar de kruisraketten zouden worden geplaatst, hun protest tegen kernbewapening en militarisme horen.
Weer andere groepen verkenden de politieke en juridische grenzen van het activisme door in te breken in bunkers en kazernes. Tijdens deze inbraken werden goederen gestolen die aan bevriende bewegingen in de Derde Wereld werden geschonken, of documenten ontvreemd en gepubliceerd waardoor bekend werd dat de Nederlandse regering in concreto de oorlog voorbereidde en daarbij ook voor tegenstanders daarvan alvast een plaatsje in gevangenschap had voorzien. Er was kortom een hoop te beleven, maar het ging eind jaren tachtig al een stuk minder.
Welsprekend
Tegen dit vervagende decor stapte Kees Koning in de landelijke bekendheid toen hij op 1 januari 1989, met zijn makker Co van Melle, harde klappen toebracht aan een NF5-straaljager die gereed stond om als cadeautje aan de Turkse luchtmacht te worden overgedaan. Aan het Turkije dat met een keiharde oorlog bezig was tegen de Koerdische bevolking en vooral tegen de opstandelingen van de PKK. Die actie had een geweldige publicitaire inslag. Wie waren die oude knakkers, die niet pasten in het bekende profiel van radicale jongeren met een goede achtergrond en een wenkend maatschappelijk perspectief. Kees Koning kreeg gelegenheid om zijn opvattingen en daden uit te leggen en hij deed dat met grote welsprekendheid en aanstekelijke overtuigingskracht. Hoewel, aanstekelijk?
Hij had weinig praktische navolgers. Dat is gezien zijn actieprogramma helemaal niet zo verwonderlijk. Het boek geeft een overzicht van gedurfde, en in sommige gevallen hondsbrutale, acties waarvoor weinig mensen in de wieg zijn gelegd. Dat was in de jaren daarvoor ook al gebleken, toen Onkruit-groepen reclame maakten onder de leus 'inbreken kun je leren' en er toch niet heel veel mensen waren die zich voor een dergelijke cursus aanmeldden. Genoeg overigens om het militaire apparaat tot last te zijn, maar niet om massa's huisvaders op het dievenpad te brengen, op zoek naar documenten over wapenhandel en oorlogvoorbereiding, of om in dienst van de vrede dwars door de linies in Joegoslavië te marcheren. Kees Koning deed dat allemaal wel; het boek geeft daarvan verbluffende staaltjes.
Wat mij ooit trof in een beschrijving over Koning, en ik meen dat hij het zelf was die het zei, was dat hij 'onthecht' was; in ieder geval onthecht van de consumptiemaatschappij. Dat komt in het boek buitengewoon sterk naar voren. De man hechtte sterk aan het leven, als ieder ander, maar riskeerde meer en inderdaad soms ook zijn leven om het leven van een volk of zelfs van de mensheid te behoeden voor de terreur van de oorlog. Merkwaardig is het dat hij zichzelf niet als spreker zag, zoals blijkt uit het boek. Een merkwaardige vorm van vierkante bescheidenheid, die hem heeft gehinderd bij het populariseren van zijn boodschap. Niet alleen was hij als priester opgeleid om te spreken, hij kon het ook. En er was ongetwijfeld een stroming in de bevolking die de acties van Koning kon billijken en zeker sympathiseerde met de analyse van de maatschappij die tot dergelijke acties leidde.
India
Kees Koning had zijn sporen al verdiend als basiswerker toen hij in de Nederlandse vredesbeweging actief werd. Ook in de hoofdstukken over zijn werk in India komt het beeld naar voren van een compromisloos man, die het voor de bevolking opneemt en altijd bereid is zijn eigen materiële behoeften opzij te zetten. Niet zijn inzichten en opvattingen; daarop gaf Koning geen duimbreed toe. Hij was altijd bereid in te schikken als het om voedsel en onderdak ging, maar ging nooit een millimeter opzij voor schraapzucht en bazigheid. Koning was getekend door een radicale christelijke levensovertuiging en feitelijk ongeschikt om in hiërarchische organisaties als kerk en kazerne te functioneren. Toch deed hij dat vele jaren, als aalmoezenier die door de soldaten op handen werd gedragen.
Tussen de bewegingen
"In de net begonnen eenentwintigste eeuw lijkt Kees Koning al lichtjaren ver weg," schrijft Gerard van Alkemade in de inleiding van zijn biografie van Koning nogal somber. "Zijn naam verdween." "Elke dag," vervolgt hij, "gaan overal ter wereld miljoenen mensen de straat op, voor al die rechten die machten worden vertrapt en genegeerd. Altijd weer blijkt macht blind te worden, doof, koud, gevoelloos. Meer dan ooit blijken in onze wereld acties noodzakelijk." Jongeren kennen Koning al niet meer, constateert de schrijver. Het boek dat nu over Koning is geschreven maakt daaraan een einde. Kees Koning was eigenlijk een radicale activist in de tijd van de politieke heroriëntatie in de periode 1985 - 1995; tussen de Koude Oorlog en de Nieuwe Wereldorde van de oorlog tegen het terrorisme. Er zijn inmiddels duizenden jongeren opgestaan in de beweging tegen de kapitalistische globalisering en de permanente oorlog tegen het terrorisme. Een beweging die voor Kees Koning te laat kwam, maar hoogstwaarschijnlijk op zijn enthousiasme had kunnen rekenen. Het boek over Koning geeft deze jongeren echter geen lichte opdracht als ze zouden besluiten diens voetsporen te willen drukken.
De vredesbeweging is de afgelopen winter weer op het politieke toneel geklommen. Op een nog grootschaliger wijze dan begin jaren '80 bijvoorbeeld. De massale wereldwijde acties hebben in Nederland er alleen nog maar toe geleid dat een veel bekender icoon uit de vredesbeweging gedurende de laatste decennia, Mient Jan Faber, door de vredesbeweging is bedankt omdat hij te veel het middel van oorlog als aanvaardbaar vond om de vrede in de wereld te globaliseren. Het zou Kees Koning absoluut niet zijn overkomen. Maar Kees Koning kwam pas naar voren op het moment dat de massale vredesbeweging teloor ging. Vanaf dat moment ontwikkelde hij zich tot een fenomeen. Een man die de Lutherse consequentie uit de omstandigheden en zijn eigen positie trok, en daar dan ook niets op toegaf. Al ga je eraan kapot is een standbeeld voor een mens met een rechte rug en een groot hart.
Pacifistische perspectieven
Welke bijdrage kan het pacifisme leveren aan de huidige vredesbeweging? Deze vraag was het uitgangspunt van het symposium Pacifistische perspectieven, dat plaatsvond op 28 juni jl. in Utrecht. De ontwikkelingen in de jaren '90, van humanitaire interventie via stille tochten tegen zinloos geweld tot de 'war on terror', stonden hierbij centraal.
De bijeenkomst werd georganiseerd door het Landelijk Beraad VredesOrganisaties (LBVO). Deze koepel van een twintigtal min of meer pacifistische vredesorganisaties werd direct na de Golfoorlog van 1991 opgericht en probeerde het draagvlak voor een pacifistische vredesbeweging na het einde van de Koude Oorlog te vergroten. Met de recente protesten tegen de 'Nieuwe Oorlog' lijkt die belangstelling voor een vredesbeweging weer toe te nemen.
Drie perspectieven
Uitgangspunt van het symposium was de essaybundel Pacifistische perspectieven van Stijn van der Putte waarin de auteur de ontwikkelingen van de jaren '90 nader analyseert. In zijn inleiding op het symposium maakte hij duidelijk dat pacifisme geen eenduidig verschijnsel is en daardoor zich soms moeilijk als eenheid kan manifesteren. In zijn visie zijn er binnen het pacifisme tenminste drie manieren van kijken, drie verschillende perspectieven op geweld, te onderscheiden, met hun eigen mogelijkheden, maar vooral ook beperkingen.
Het eerste perspectief, dat zich richt op de rol van de overheid, komt vooral naar voren in het antimilitaristisch pacifisme. De SP is een politieke partij die dit gezichtspunt in de Nederlandse politiek vertegenwoordigt; AMOK een vredesorganisatie; het antiglobalisme is een eigentijdse antimilitaristische basisbeweging. Antimilitarisme manifesteert zich als een negatief verschijnsel, een tegenbeweging. Het zegt nee tegen de machtssystemen die overheden in het leven roepen en onthult de destructieve, onmenselijke kant ervan. Het heeft een strategische en soms ironische verhouding tot de overheid, en een groot kritisch potentieel dat bijvoorbeeld tot uitdrukking komt in scherpe politieke analyses. Maar het biedt geen positief perspectief, omdat het niet refereert aan het emotionele niveau.
Het tweede perspectief, dat betrekking heeft op de persoon, komt vooral naar voren in het humanistisch pacifisme, dat binnen de vredesbeweging onder meer vertegenwoordigd wordt door organisaties als Pais en het Humanistisch Vredesberaad. In de politiek komt dit pacifisme vooral naar voren in GroenLinks. Deze benadering is spanningsvol, omdat het individu in onze individualistische maatschappij als persoon welhaast samenvalt met burgerschap, en dus gedefinieerd wordt in relatie tot de overheid. Hoe kan een individu de beweging naar het collectief maken zonder zich als burger te profileren, en zich daardoor te identificeren met de geweldsmiddelen van de overheid? Met name vredesorganisaties van vrouwen en van dienstweigeraars hebben geworsteld met de moeilijke overgangen van de persoonlijke naar de publieke sfeer, maar zijn daarbij nooit tot samenwerking gekomen.
Het derde perspectief, dat zich richt op de gemeenschap, komt vooral naar voren in het religieus pacifisme. Kerk en Vrede is hiervan de belangrijkste georganiseerde vertegenwoordiger. De stille tochten als zodanig (dus los van hun politieke gevolgen) kunnen gezien worden als een spontane manifestatie van dit perspectief. Religie biedt een emotioneel, menselijk perspectief op geweld, omdat de verhalen, symbolen en rituelen van religie de machteloosheid en angst hanteerbaar kunnen maken, en daarmee een alternatief bieden voor het wantrouwen, de schaamte, de schuld, en de minderwaardigheid, die geweld met zich meebrengen. Maar religie biedt geen verlossing van deze gevoelens en geen politiek handelingsperspectief. Vaak is rouw om wat geweld heeft veroorzaakt het belangrijkste perspectief, en dit is een moeilijke beweging, al is het de enige weg naar behoud van liefde, hoop en vertrouwen.
Uitdagingen
Tijdens het symposium werd door mensen met diverse achtergronden in workshops met elkaar gesproken over de thema's 'macht', 'angst', 'verzoening' en 'sekseverschillen'. Daarbij kwamen de sterke en zwakke punten die kenmerkend zijn voor de verschillende benaderingen duidelijk naar voren.
Doordat het antimilitaristisch pacifisme vaak refereert aan de analysekaders van de overheid, gaat het gemakkelijk voorbij aan het emotionele niveau. Terwijl met name de Amerikaanse overheid de angst van haar burgers bespeelt om steun te krijgen voor de 'oorlog tegen het terrorisme', richt het antimilitaristisch pacifisme zich op factoren die spelen op overheidsniveau (zoals de oliebelangen maar ook het internationaal recht) en gaat daarmee voorbij aan deze angstgevoelens. Daarnaast kan ook de voortdurende nadruk op de negatieve gevolgen van de enorme macht van Westerse landen in de wereld individuen een gevoel van machteloosheid geven in plaats van te motiveren om actie te ondernemen. Het humanistisch en religieus pacifisme bieden wat dit betreft een positiever perspectief.
De blinde vlek in het humanistisch pacifisme betreft het sterk individualistische en universalistische karakter ervan. Bij de strijd voor de emancipatie van een bepaalde sekse wordt het belang van een collectieve strijd wel erkend, maar een daadwerkelijke en diepergaande maatschappelijke verandering wordt toch vooral van veranderingen op het individuele niveau verwacht. Ook het verschijnsel religie is in onze cultuur tot een zaak van het individu gemaakt. De problematische omgang van onze cultuur met de islam wordt daarbij ten onrechte gezien als een interreligieus probleem, terwijl het veeleer een probleem van een seculiere maatschappij met een godsdienst is die daar nog een plek in moet krijgen. Tenslotte is het humanistisch pacifisme gevoelig voor het argument van mensenrechtenschendingen als reden om ergens militair in te grijpen. Deze benadering gaat echter voorbij aan de politieke en economische implicaties van militair ingrijpen en de sociale en culturele weerstanden tegen de vestiging van een civiele samenleving naar Westers model, belangrijke aspecten waar het antimilitaristisch en religieus pacifisme wel oog voor hebben.
De praktische en politieke vertaling van de pacifistische opvattingen is het zwakke punt van het religieus pacifisme dat daardoor het gevaar van dogmatisme loopt. Stille tochten tegen bewapening en buitenlandse mistanden in de jaren '70 en '80 hadden een veel politiekere invulling dan de stille tochten tegen zinloos geweld in de jaren '90. Naast een gedeelde zorg over de geweldssituatie is een gedeelde politieke analyse en oplossingsrichting dan ook noodzakelijk. Ook verzoening vergt een gedegen analyse van de nieuw-ontstane of overgebleven machtsverhoudingen, zoals het antimilitarisme die bijvoorbeeld kan bieden. Een verplichte of goedbedoelde maar naïeve verzoening zal de verstoorde verhoudingen eerder doen verslechteren dan verbeteren.
De drie pacifistische perspectieven hebben elkaar dus nodig om een goed tegenwicht te kunnen bieden aan het dominante beeld van macht en veiligheid. Voor een succesvolle samenwerking is dan ook noodzakelijk dat de verschillende perspectieven meer met elkaar in contact treden, elkaar serieus nemen en trachten aan te vullen waar mogelijk en noodzakelijk. Het LBVO wil daar ook in de toekomst door gezamenlijke studiedagen aan bijdragen.
NIEUWE WAPENS
Iedere keer wanneer 'verarmd uranium' in het nieuws komt, wordt bewust misleidende informatie verstrekt over zijn eigenschappen. Zo wordt verarmd uranium schaamteloos vergeleken met het uranium dat van nature voorkomt. Ook worden er fabels verkondigd over het onderzoek naar de gezondheidseffecten van verarmd uranium. Om al die 'misverstanden' zo veel mogelijk weg te nemen heeft het documentatie- en onderzoekscentrum kernenergie (stichting Laka) een lijst met vragen en antwoorden gemaakt die meer inzicht geeft in de verschijningsvormen van uranium en de gebeurtenissen sinds het eerste grootschalig militair gebruik van verarmd uranium in de Golfoorlog van 1991. Laka hoopt hiermee iedereen duidelijk te maken wat de feiten zijn en wat fictie in de verhalen die de ronde doen over verarmd uranium. Een langere versie is te vinden op de website van LAKA: www.laka.org
1. Wat is uranium?Uranium is een radioactief element dat overal van nature voorkomt. Dit minerale uranium komt overal, ook in ons lichaam, in constante hoeveelheden voor. Die hoeveelheden liggen ruim beneden de limiet van wat het menselijk lichaam kan verdragen.
Het uranium dat gebruikt wordt in de kernenergie- en militaire industrie wordt gewonnen uit uraanertsen. Met behulp van een chemisch proces wordt er uit deze ertsen wat men noemt 'natuurlijk uranium' gewonnen. Dit uraniumconcentraat dient voor het verrijken van uranium. Met het verrijken van uranium wordt bedoeld dat het percentage splijtbaar uranium wordt verhoogd. Natuurlijk uranium bevat 0,7 procent splijtbaar uranium. Om het geschikt te maken als brandstof voor kerncentrales moet dit percentage worden verhoogd tot 3,5 procent. Tijdens het verrijkingsproces ontstaat naast 'verrijkt uranium' het bijproduct 'verarmd uranium'. Verarmd uranium bevat meestal 0,2 tot 0,3 procent splijtbaar uranium en is daardoor minder radioactief dan natuurlijk uranium (concentraat of metaal). Uranium, en dus ook verarmd uranium, is behalve een radioactief element ook een zwaar metaal dat qua chemische giftigheid vergeleken kan worden met cadmium en lood. Stoffen die we het liefst zoveel mogelijk weren uit ons leefmilieu. Groot probleem met deze stoffen is dat ze zich ophopen in het milieu en in ons lichaam.
Vaak wordt beweerd dat verarmd uranium minder radioactief is en daardoor veel minder gevaarlijk is dan het minerale uranium dat overal voorkomt. Die bewering is vals en misleidend. 'Verarmd' uranium zendt ongeveer 60 procent zoveel alfastraling uit als 'natuurlijk' uranium (concentraat!), 85% zoveel gammastraling en in wezen dezelfde hoeveelheid bètastraling. Verarmd uranium is dus veel radioactiever dan uranium in haar natuurlijke staat dat verspreid is in zeer kleine hoeveelheden (1 theelepel mineraal uranium per 5 ton droge aarde).
De chemische giftigheid van verarmd uranium is hetzelfde als die van natuurlijk uraniumconcentraat. Maar belangrijker is: het minerale uranium hoopt zich niet op in ons lichaam. De effecten van dit minerale uranium laten zich daarom niet vergelijken met de geconcentreerde chemische stoffen 'natuurlijk' en 'verarmd' uranium. De meeste stofdeeltjes (uraniumoxiden) die vrijkomen nadat munitie van verarmd uranium explodeert zijn slecht oplosbaar (uraniumtrioxide) of niet oplosbaar (keramische deeltjes). In tegenstelling tot het minerale uranium hopen deze deeltjes zich wèl op in het lichaam. Bijvoorbeeld doordat men die deeltjes inademt.
Het grootste risico van verarmd uranium is wanneer het zich in de vorm van stofdeeltjes bevindt. Dat risico geldt met name op het slagveld. Na inslag van een uraniumhoudende antitankgranaat verbrandt 20 procent in minuscule stofdeeltjes uraniumoxiden, die ingeademd kunnen worden door hen die zich in de onmiddellijke nabijheid bevinden (tot 400 meter) of door militair personeel en burgers die zich later in, op of rond de plek van inslag bevinden. De stofdeeltjes kunnen minstens tot 40 kilometer van de bron meegenomen worden door de wind en kunnen jaren later weer opdwarrelen wanneer verstoring plaatsvindt door de wind, machines of door mensen. Stofdeeltjes dringen het lichaam binnen via de longen, de slokdarm, via open wonden of door granaatsplinters in het lichaam. Granaatsplinters in het lichaam en opname van stofdeeltjes via inademing worden beschouwd als de routes van blootstelling die het meest waarschijnlijk zijn voor het veroorzaken van gezondheidseffecten. Er is echter een groot gebrek aan gegevens over blootstelling aan verarmd uranium tijdens en na een oorlog.
De gezondheidseffecten worden bepaald door de chemische en de radiologische giftigheid van de microdeeltjes verarmd uranium. Ook wordt door een geneticus in dienst van het Pentagon gewezen op de mogelijkheid van een extra schadelijke combinatie van deze twee. Onderzoek bij mensen en dieren brengt interne blootstelling aan verarmd uranium in verband met schade aan de nieren, het immuun- en voortplantingsysteem, het zenuw- en ademhalingstelsel, en het ontstaan van kanker en genetische mutaties.
De niet en slecht oplosbare stofdeeltjes die in de longen terechtkomen blijven veel langer in het lichaam dan de oplosbare stofdeeltjes. Na verloop van tijd komen de deeltjes terecht in de lymfeklieren of in de bloedbaan, maar sommige kunnen jarenlang in de longen verblijven. Het verarmd uranium dat wel in het bloed terechtkomt zal hoofdzakelijk via de urine worden uitgescheiden, terwijl het verarmd uranium dat de darm passeert via de ontlasting wordt uitgescheiden. Tot 75% van het verarmd uranium dat in het bloed wordt geabsorbeerd kan al in de eerste week na blootstelling worden uitgescheiden, gevolgd door een langzame uitscheiding over een periode van een jaar. Het verarmd uranium dat niet snel uit het lichaam wordt verwijderd zal zich nestelen in de botten en organen, met name de nieren. Die deeltjes zullen tenminste drie jaar in de nieren verblijven en in de botten tenminste vijfentwintig jaar.
Tijdens de Golfoorlog van 1991 werd er voor het eerst op grote schaal gebruik gemaakt van wapensystemen met verarmd uranium. In totaal werd in deze oorlog 315 ton aan munitie van verarmd uranium verbruikt. Volgens gegevens van het Amerikaanse ministerie van defensie (DoD) en het Ministerie van Veteranenzaken (VA) zijn er toen mogelijk honderdduizenden Amerikaanse militairen blootgesteld aan verarmd uranium. Een onafhankelijk onderzoek onder meer dan 10.000 Golfoorlogveteranen gaf aan dat 82% van de militairen in contact kwam met in beslaggenomen Irakees militair materieel dat mogelijk besmet was met uraniumstofdeeltjes. De Amerikaanse grondtroepen waren zich niet bewust van het gebruik van verarmd uranium.
In 1993 kwam de Amerikaanse Algemene Rekenkamer (GAO) met een rapport dat de veelzeggende titel draagt: 'Het Amerikaanse Leger is niet adequaat voorbereid om met verarmd uranium om te gaan.' Met de kritiek en aanbevelingen van de rapporteurs - uitbreiding van het medisch onderzoek en het ontwikkelen van gedegen trainingsmateriaal - is vrijwel niets gedaan. Het in 1996 door de NAVO ontwikkelde beleid dat soldaten moet beschermen tegen lage stralingsdoses op het slagveld wordt in een studie van de Amerikaanse Academie van Wetenschappen in 1999 ('Potential Radiation Exposure in Military Operations') scherp bekritiseerd. Zo verbazen de deskundigen zich erover dat de NAVO er vanuit gaat dat er geen interne besmetting kan optreden met het dragen van een mondkapje. Een handleiding van het Amerikaanse Leger die veiligheidsmaatregelen specificeert bij benadering van met verarmd uranium besmette doelen schrijft voor: "Wanneer gewerkt wordt binnen 50 meter van met verarmd uranium uitgeruste voertuigen die vernietigd zijn door brand of wanneer voertuigen worden betreden die geraakt zijn met uraniumhoudende munitie, moet een stofmasker en beschermende kleding worden gedragen van MOPP niveau 4." (Nuclear, Biological, and Chemical Vulnerability Analysis; Army Field Manual 3-14; US Army Chemical School; July 1, 1996) MOPP staat voor "Mission Oriented Protective Posture." Niveau 4 is het hoogste niveau van bescherming in geval van nucleaire, biologische en chemische oorlogvoering. Deze voorschriften gelden ook wanneer men tijdens zandstormen zich in de nabijheid van met verarmd uranium besmette voertuigen voertuigen bevindt. Alleen de stoffilters van een uitrusting met MOPP 4 zijn in staat stofdeeltjes van 0,1 tot 5 micrometer (inadembare stofdeeltjes) tegen te houden.
Het ongeschreven beleid van het Pentagon in de afgelopen tien jaar is er één van 'niet onderzoeken, niet vinden'. In feite misleidde het DoD voortdurend andere instituten en autoriteiten over de omvang en de gevolgen van blootstellingen aan verarmd uranium. Het Pentagon gaf herhaaldelijk te lage cijfers van het aantal veteranen dat aan verarmd uranium werd blootgesteld, ondanks het feit dat het bewijsmateriaal bezat van meer wijdverspreide blootstellingen. Het Presidentiële Speciale Overzichtsbestuur ('Presidential Special Oversight Board') dat toeziet op het onderzoek naar de DoD van verscheidene blootstellingen in de Golfoorlog noemt de schattingen van blootstellingen "niet compleet en misleidend," en de GAO concludeert dat de schattingen 'onbetrouwbaar' zijn.
Naast Amerikaanse militairen zijn er in de Golfoorlog van 1991 onder meer ook Britse, Franse en Australische militairen besmet met verarmd uranium. Door gebrek aan gegevens is niet duidelijk hoeveel veteranen er precies zijn besmet. Vermoedelijk zijn dat in totaal tussen de 300.000 en 400.000 veteranen. Ook over de blootstelling van militair personeel aan verarmd uranium in de Irak-oorlog van voorjaar 2003 en in de periode daarna zijn geen exacte gegevens te melden.
Door het uitblijven van grootschalig onderzoek in Irak, ondanks verzoeken daartoe van Irakese artsen aan de internationale gemeenschap, zijn er geen gegevens bekend over het aantal Irakezen die met verarmd uranium zijn besmet. Het is in ieder geval zeker dat na de Irak-oorlog van voorjaar 2003 dit aantal aan de hoge kant ligt. Het Pentagon heeft toegegeven dat er in de Irak-oorlog tussen de 1100 en 2200 ton aan verarmd uranium is verbruikt. In tegenstelling tot 1991 is de uraniumhoudende munitie vooral gebruikt in en nabij bevolkte gebieden, waaronder steden met miljoenen inwoners. Bij de oorlogen in Bosnië ('94/'95) en Kosovo ('99) werd door het Amerikaanse Leger in beperkte mate ook gebruik gemaakt van verarmd uranium. Ook zijn er steeds sterke aanwijzingen dat er ook in Afghanistan ('Enduring Freedom') op grote schaal gebruik is gemaakt van uraniumhoudende projectielen.
5. Wat is er tot op heden aan onderzoek verricht naar de gevolgen voor het milieu en de gezondheid?Slechts een klein aantal veteranen die zeker of mogelijk zijn blootgesteld aan verarmd uranium zijn ooit getest op besmetting met verarmd uranium. De conclusies van deze testen zijn beperkt als gevolg van een te kleine grootte van de monsters, het vrijgeven van valse informatie over de gezondheid van veteranen in het Verarmd Uranium Programma, het ontbreken van gegevens van aan verarmd uranium blootgestelde veteranen die gezondheids-problemen hebben gerapporteerd, waaronder geboorteafwijkingen.
Naar aanleiding van een mediahype over kankergevallen onder Kosovo-veteranen verschijnt er in 2001 (en deels in 2002) een hele stapel literatuurstudies over uraniumbesmetting en de mogelijke effecten daarvan op de gezondheid. Maar veldonderzoek naar een mogelijk oorzakelijk verband blijft uit, ondanks krachtige aanbevelingen daartoe door een hele reeks aan onderzoeksinstituten, waaronder de Britse Academie van Wetenschappen (The Royal Society). Vanaf 2000 is er wel veldonderzoek verricht naar de milieueffecten van verarmd uranium. De milieuorganisatie van de Verenigde Naties (UNEP) heeft inmiddels drie rapporten gepubliceerd over de besmettingen in de Balkan die zijn aangericht door de uraniumkogels van het Amerikaanse leger. Onderzoekers van de UNEP uiten hierin hun bezorgdheid over de effecten van verarmd uranium op de langere termijn voor de drinkwater- en voedselvoorziening in de besmette gebieden. Ook geven ze, evenals de Royal Society, aan dat er nog veel hiaten zijn in de kennis over de mogelijke effecten van verarmd uranium.
Tijdens de Irak-oorlog drong de UNEP aan om zo spoedig mogelijk een wetenschappelijk team naar Irak te sturen zodra de gevechtshandelingen waren gestaakt. In een persbericht van 6 April 2003 stelt de UNEP op grond van hun onderzoeken in Kosovo, Servië en Montenegro, en Bosnië Herzegovina vast dat "er een aantal wetenschappelijke onzekerheden overblijven die verder zouden moeten worden onderzocht. Bijvoorbeeld de mate waarin verarmd uranium de bodem indringt en eventueel het grondwater besmet, en de mogelijkheid dat het uraniumstof later kan opdwarrelen in de lucht door de wind of door menselijke activiteiten, met het risico dat het kan worden ingeademd." Helaas heeft een dergelijk vroeg onderzoek niet plaatsgevonden. Ook de Royal Society roerde zich. Na uitspraken van het Pentagon dat het opruimen van verarmd uranium niet nodig was, reageerde de voorzitter van de commissie over verarmd uranium van de Royal Society, dr. Brian Spratt als volgt: "Soldaten en burgers lopen zowel op de korte als de lange termijn gevaar. In het bijzonder kinderen die op besmette plekken spelen lopen risico." (The Guardian, 17 april 2003)
De Nederlandse regering maakte tijdens het Kamerdebat (25 juni 2003) over de zending van 1.100 Nederlandse militairen naar de provincie Al-Muthanna in het zuiden van Irak kenbaar dat in deze streek geen verarmd uranium zou zijn gebruikt. Bronnenonderzoek van Maarten van den Berg (Review of International Social Questions) bracht aan het licht dat er in de Irak-oorlog, evenals in 1991, wel degelijk in deze streek verarmd uranium is gebruikt. Ook de Nederlandse militairen lopen dus risico op besmetting met stofdeeltjes verarmd uranium.
7. Hoeveel verarmd uranium mag je in Europa lozen in het milieu?De totale hoeveelheid radioactiviteit van verarmd uranium betreft 40.000 becquerel (Bq) per gram. In Europa is de maximale dosislimiet voor het lozen van radioactiviteit in het milieu 10 Bq/gram. Per saldo mag er dus in geen enkel Europees land verarmd uranium in het milieu worden geloosd. Een ieder die dat wel doet of zelfs maar een geringe hoeveelheid verarmd uranium in zijn bezit heeft, riskeert een boete of gevangenisstraf. Verarmd uranium hoort volgens westerse normen thuis in een depot voor laag radioactief afval.
8. Waarom wordt verarmd uranium toegepast in munitie?In de eerste plaats omdat het zwaar is. Het is bijna twee keer zo zwaar als lood en ongeveer even zwaar als wolfraam, dat al langer wordt toegepast in munitie. In de tweede plaats heeft uranium een lage verbrandingstemperatuur. Deze eigenschap maakt munitie van verarmd uranium nog dodelijker dan de wolfraammunitie. Bij inslag op een tankpantser wordt de uraniummunitie gloeiend heet en scherpt het patroon zich zelf aan wanneer het door het pantser snijdt. Het doelwit staat in een mum van tijd in lichterlaaie, waarbij de bemanning levend wordt geroosterd.
Omdat wolfraam een duur importproduct is, besloot het Amerikaanse Leger eind jaren zestig de toepassing van verarmd uranium te onderzoeken. In tegenstelling tot wolfraam is verarmd uranium gratis verkrijgbaar bij de kernindustrie, die graag wil besparen op de hoge opslagkosten van dit laag radioactief afval. De eerste antitankgranaten van verarmd uranium kwamen in 1974 in massaproductie. Sindsdien is het assortiment steeds verder uitgebreid, van klein kaliber munitie tot aan geleide munitie ('bunker busters') met een lading van 7.000 kg verarmd uranium toe.
In 1988 werd openbaar gemaakt dat de Amerikaanse Abrams tanks zijn uitgerust met uraniumplaten in de tankbepantsering. Alleen bepantsering met verarmd uranium is in staat om antitankgranaten van verarmd uranium te weren, mits er voldoende verarmd uranium aanwezig is in de tankbepantsering. Naar aanleiding van incidenten met 'vriendelijk vuur', waarbij de hoeveelheid verarmd uranium in de M1A1 onvoldoende bleek, werd besloten de hoeveelheid verarmd uranium in de volgende generatie tanks, de M1A2 tanks, te verdubbelen.
Begin september werden de troepen van de Interim Emer- gency Multinational Forces (IEMF) in Oost-Congo alweer afgelost door VN-militairen uit Bangladesh. De IEMF bestond voornamelijk uit Europese troepen onder leiding van Frankrijk. De operatie werd Artemis genoemd en behalve Frankrijk namen er aan deel: Groot-Brittannië, Portugal en Zweden, in totaal 1800 man. De taak was om rust te brengen in Bunia, de hoofdstad van Ituri, een gebied in Noordoost-Congo aan de grens met Uganda. De VN- macht in Congo, de MONUC die in dit land al sinds 2000 ope- reert, was niet in staat om bloedbaden onder de bevolking van Ituri te voorkomen.
De MONUC bestond op dat moment uit nog geen 4000 man troepen en ongeveer 500 waarnemers voor heel Congo; bovendien gold een nogal beperkt mandaat: het observeren van oorlogshan- delingen en het ontwapenen van rebellen op vrijwillige basis. Toen in mei Kofi Annan in de Veiligheidsraad opriep tot een urgent action reageerde Frankrijk als eerste en was bereid duizend man in te zetten. Op 4 juni besloten de overige EU- landen mee te doen. Het Nederlandse argument om niet mee te doen was dat er net duizend Nederlandse soldaten naar Irak gingen. Overigens was het mandaat van de EU-interventiemacht beperkt tot drie maanden, dus met ingang van september ver- trokken de Europeanen weer uit Congo.
In die tussentijd is er wel iets veranderd. De Veiligheidsraad heeft inmiddels besloten de MONUC een robuuster mandaat te geven, hetzelfde mandaat dat ook de EU-troepen hadden en overeenkomt met de bepalingen in Hoofdstuk VII van het VN- charter. Deze bepalingen staan het gebruik van geweld toe als er burgers in gevaar komen en de vrede bedreigd wordt. Boven- dien wordt het aantal VN-militairen tot 10.800 man uitgebreid. Het is overigens de vraag of dit aantal voldoende is voor de situatie in Congo. Ook valt te bezien of de troepen die de Europese militairen aflossen even doeltreffend als deze kunnen optreden. De VN-troepen die nu naar Congo gaan komen uit derdewereldlanden: Bangladesh, Pakistan, Nepal. Een troepenmacht van Uruguay zat al eerder in Bunia, maar was toen niet in staat om iets uit te richten.
Het is jammer dat het Westen zich nu weer terugtrekt. De Fransen waren tenminste in staat de milities aan te pakken, vooral ook omdat ze met hen in het Frans konden communiceren. De actieve inzet van Europa voor de VN-vredesmissie in Congo is gering. Pogingen van enkele Nederlandse non-gouvernementele organisaties om onze minister van Buitenlandse Zaken over te halen mee te doen met MONUC zijn gestrand op het argument dat deze VN-vredesmissie niet aan de criteria van Nederland vol- doet. Nederlandse soldaten zouden in geval van gevaar voor hun leven niet snel genoeg uit Congo weg kunnen komen. Alleen als er een militaire grootmacht meedoet wil Nederland troepen inzetten bij vredesmissies.
Het conflict in Ituri, waar de urgent action van Frankrijk en andere Europese landen op gericht was, is slechts een deel van een veelomvattender conflict dat zich in Congo afspeelt. Om even in herinnering te roepen: Rwandezen en Ugandezen hielden vanaf augustus 1998 een groot deel van het Noorden en Oosten van Congo bezet. In die gebieden zaten ook Congolese rebellen: in het Noorden de MLC van rebellenleider Jean-Pierre Bemba en in het Oosten de RCD van rebellenleider Azarias Ruberwa. De MLC was afhankelijk van Uganda en werd door dit land militair getraind en van wapens voorzien. De RCD regeert in de twee oostelijke Congolese provincies Noord- en Zuid-Kivu en bestond - en bestaat nog - voor een deel uit Rwandese soldaten. Daar- naast zijn er nog kleinere rebellengroepen die beurtelings door Uganda en Rwanda gesteund werden.
De conflicten in Ituri, die dit jaar plotseling veel interna- tionale aandacht kregen, kan men zien als 'een oorlog in een oorlog'. Het gaat om botsingen tussen twee etnische groepen, de Hema en de Lendu. Deze groepen hadden onderling door de eeuwen heen weleens problemen met elkaar, maar tot een echte oorlog kwam het nooit. Pas door de inval van Ugandese en Rwandese legers in Congo braken er gewelddadige conflicten uit.
De Ugandezen pasten het principe van 'verdeel en heers' toe. Zij wisten nu eens de ene dan weer de andere groep voor zich te winnen door wapenleveranties en door hen te laten delen in de winsten uit grondstoffenroof. De buitenlandse legers hielden zich namelijk vooral bezig met het plunderen van grondstoffen waar Ituri - net als andere gebieden in Congo - rijk aan is, zoals goud, diamant, coltan etc. De oorlog werd gefinancierd uit de grondstoffen zoals in diverse rapporten van VN-experts is beschreven. Uganda heeft zich op dit moment overigens tot vlak over de grens met Congo teruggetrokken. Een nieuw VN- rapport over de grondstoffenplundering zal in oktober 2003 gepubliceerd worden. Verwacht wordt dat dit rapport duidelijk zal maken dat de plundering nog steeds doorgaat.
In aansluiting hierop valt iets te zeggen over de wapenaanvoer aan de etnische groepen en rebellen in Oost-Congo. De hoeveel- heid wapens die vanuit de twee genoemde buurlanden sinds 1998 in Oost-Congo ingevoerd werd is enorm. Volgens het goed gedocumenteerde boek: Trafic d'armes vers l'Afrique (Ed. GRIP, 2002) werden in Goma, de hoofdstad van Noord-Kivu, in de eerste vier weken van september 1998 dagelijks 20 vliegtuigen gelost met Rwandese en Ugandese troepen en militair materiaal, waaronder pantserwagens en zware wapens. Uganda heeft 10 000 soldaten in Congo gehad en Rwanda op zijn minst 25 000. Na akkoorden met Congo in juli en september vorig jaar zijn deze grotendeels teruggetrokken met achterlating van een onbekende hoeveelheid wapens.
Om nog wat meer militaire informatie te geven uit genoemd boek: Begin 1999 werd 1800 ton militair materiaal door Uganda naar Congo gevoerd, onder andere T-55 tanks. Ugandese en Rwandese militairen legden voor de rebellen ook contact met transportmaatschappijen. Het Britse bedrijf Sky Air Cargo en het Belgische bedrijf Occidental Airlines leverden wapens aan de rebellen. Rwanda en Uganda bouwden zelf overigens ook een flink militair apparaat op. De laatste jaren beschikt Rwanda over een luchtmacht met M-17 en M-24 aanvalshelikopters en MiG- 21 jachtvliegtuigen. De bewapening van Uganda komt overeen met die van Rwanda. Bovendien heeft Uganda zelf een wapenindustrie ontwikkeld en produceert het landmijnen. Beide landen krijgen militaire steun van de VS onder andere door middel van verschillende militaire trainingsprogramma's (JCET en IMET).
Dankzij deze militaire verworvenheden waren Uganda en Rwanda in staat vijf jaar lang de bezetting vol te houden, hierbij niet gehinderd door enige veroordeling van hun agressie tegen de Congolese bevolking door de EU of de VS. Integendeel de regimes van deze landen kregen ontwikkelingshulp en zij staan zelfs op de Nederlandse voorkeurslijst van ontwikkelingslanden, waar Nederland een speciale relatie mee heeft.
Intussen werd onder leiding en onder druk van de VN en Zuid- Afrika door Congolese rebellen en de Congolese regering in Kinshasa de inter-Congolese dialoog gevoerd. Dit resulteerde in april van dit jaar in een overeenkomst om samen met de niet- gewapende oppositie en de burgermaatschappij (société civile) een overgangsregering te vormen. Op 17 juli werd deze regering geïnstalleerd.
Het is een vreemde combinatie, waarvan we ons afvragen of haar een lang leven beschoren is. Joseph Kabila, de zoon van de vermoorde Laurent Kabila, is president. Er zijn vier vice- presidenten: de MLC- en RCD-rebellen hebben er elk één, ook Joseph Kabila heeft een vice-president en er is er nog één van de niet-gewapende oppositie. Verder zijn er een zestigtal ministers en onderministers van de diverse partijen. Een veelkoppig monster dus van voormalige tegenstanders. De Congo- lese bevolking betreurt het dat rebellenleiders, die oorlogs- misdrijven begaan hebben, nu beloond worden met lucratieve baantjes als minister of vice-president.
De vraag is of deze overgangsregering de vrede in het land naderbij zal brengen. Al spoedig waren er tussen de partijen ernstige meningsverschillen over de vorming van een nationaal leger, waarbij rebellengroepen en regeringsleger tot een eenheid samengevoegd moeten worden. De RCD eist drie regio's op in Oost-Congo, waar ze militair zeggenschap over willen behouden.
De RCD is nog steeds erg afhankelijk van Rwanda en men kan stellen dat de ontwikkelingen in dat land bepalend zijn voor die in Congo. Rwanda wil invloed blijven houden in Congo. President Kagame, die helaas op 25 augustus na volstrekt oneerlijke verkiezingen weer het leiderschap van Rwanda in handen heeft, laat er geen twijfel over bestaan dat hij elk moment weer met een legermacht kan binnenvallen. Dat hij Congo niet met rust zal laten, maken we onder andere op uit de woor- den van een vroegere medestander - maar thans opposant - van Kagame, Jean-Baptiste Mberabahizi, in een interview met Digitalcongo. Hij zegt: "Ik ken precies de strategieën en tactieken die door Kagame sinds 1990 zijn ontwikkeld. In essentie heeft hij zijn gedrag nooit veranderd. Hij zal alles doen om te infiltreren in het leger en de regering van Congo met het doel om het land onder zijn voogdij te plaatsen. Als hij daarin niet slaagt zal hij mikken op de militaire controle over Kivu."
Het onder voogdij-plaatsen van Congo heeft Kagame al eens geprobeerd onder Laurent Kabila en dat probeert hij nu dus via de steun aan de RCD-rebellen. Zijn doel is enerzijds tegenstanders, met name de naar Congo gevluchte Hutu, uit te schakelen en anderzijds zijn macht naar Kivu uit te breiden om van de grondstoffen daar te kunnen blijven profiteren.
Het gaat er nu maar om in hoeverre de Congolezen zelf zo standvastig zijn om de eenheid van het land en de veiligheid van de hele Congolese bevolking voorop te stellen.
Van belang is ook of Kagame nog steeds steun krijgt van het Westen of dat de donoren van Rwanda, waaronder Nederland, eindelijk inzien dat de kwalijke rol die Kagame speelt de oplossing van de conflicten in het Grote Merengebied in de weg staat. Onze eigen ministers, De Hoop Scheffer van Buitenlandse Zaken en Van Ardenne voor Ontwikkelingssamenwerking, geven ons wat dat betreft niet voldoende hoop. Weliswaar schortten zij in augustus de financiële steun aan de presidentsverkiezingen in Rwanda op, omdat ze eerst informatie wilden over de verdwijning van tien tegenstanders van Kagame, maar de speciale relatie van Nederland met Rwanda is in stand gehouden. Aan de bilaterale hulp aan het Kagame-regime wordt niet getornd.
Misschien kunnen we meer verwachten van het besluit van de openbare aanklager van het nieuwe Internationaal Strafhof om Congo uit te kiezen voor behandeling door het Hof. In zijn verklaring op 16 juli jl. geeft de aanklager, mr. Luis Moreno- Ocampo, aan wat hem bewogen heeft 'Ituri' als eerste aan te pakken. Hij beschouwt Oost-Congo, en Ituri in het bijzonder, als een ernstig humanitair rampgebied. Hij verwijst in zijn toelichting naar de volgens schattingen 5000 slachtoffers in Ituri in de periode van juli 2002 (de start van de jurisdictie van het Hof) en begin 2003, en naar het feit dat de oorlogs- toestand in Oost-Congo sinds 1998 volgens betrouwbare bronnen reeds 2,5 tot 3,3 miljoen mensen het leven gekost heeft. Verder geeft hij aan zich zeer betrokken te voelen bij het vredesproces in Congo en met zijn besluit wil hij dit proces ondersteunen. Interessant is in dit verband te melden dat de openbare aanklager ook het optreden van internationale commer- ciële en bancaire instellingen in zijn onderzoek wil betrekken. Deze vormen immers de motor achter de grondstoffenplundering en de daarmee samenhangende voortduring van de conflicten in het Grote Merengebied.
Nelly KoetsierIn de vorige VD AMOK richtte Clemens Raming zich op de al te voorspelbare wisselwerking tussen vredesbeweging en politiek. Deze keer kiest hij een andere invalshoek: de grote volgzaamheid van Nederland aan de VS. De leiband van Uncle Sam geeft de anti-oorlogsbeweging slechts zeer beperkte ruimte, maar daar moet dan ook gebruik van worden gemaakt.
Vanaf het begin van de Koude Oorlog heeft Nederlands onderhorigheid aan de VS in Den Haag boven discussie gestaan; aanvankelijk in de vorm van NAVO-trouw, nu vooral als een kwestie van rechtstreekse solidariteit.
In de aanloop naar Amerika's aanval op Irak is echter het volgzaamheidsparool onder druk komen te staan. Er bestond buiten Amerika nauwelijks het gevoel dat het regime Saddam Hussein zo'n immens gevaar inhield dat er desnoods een oorlog aan besteed moest worden om het te keren. Er heerste meer verontrusting, ook in de regio zelf, over de oorlog die president Bush op stapel zette dan over mogelijke toekomstige agressieve daden van de Irakese dictator.
In veel landen, waaronder Nederland, groeide fors verzet tegen het Amerikaanse aanvalsplan, zowel vanuit de bevolking als in de politieke wereld. Niettemin kostte het Balkenende en De Hoop Scheffer nauwelijks moeite om de Tweede Kamer achter hun volgzaamheidsbeleid te krijgen. En achteraf is het merendeel van de Nederlanders het er mee eens dat de VS het regime Saddam Hussein ten val hebben gebracht.
Dus staan wij, deelnemers aan de anti-oorlogsbeweging, voor de vraag hoe de mogelijkheid van een kentering die nu eindelijk in de Nederlandse politiek is opgedoken verder te ontwikkelen. De moeilijkheid is, dat het bijna niet lukt om mensen buiten de eigen kring voor onze inzichten en bedoelingen te interesseren. De politiek ziet ons niet staan, de media verwaarlozen ons. In kritieke situaties kunnen we dit isolement een keer doorbreken, maar we houden daar geen versterking van onze gelederen en geen blijvende achterban aan over.
Het is daarom geen luxe om in het veld van de politieke meningsvorming naar nieuwe wegen te zoeken. Met het oog op deze opgave volgt hier een analyse van de hegemoniale toestand in de wereld en van Nederlands positie daarin.
Het volgzaamheidsparool steunt op de gedachte, dat Nederlands natuurlijke positie op de militaire wereldkaart die van vazal van beschermheer Amerika is. Dus moeten we er op ingesteld zijn om in een gewapende strijd de kant van Amerika te kiezen. Het begrip 'natuurlijk' geeft aan dat er sprake is van een orde die als gegeven moet worden opgevat, zodat onze aansluiting erbij boven discussie dient te staan. Zo heeft Van Mierlo ooit de kernbewapening met een onweer vergeleken. "Je kunt er voor of er tegen zijn maar het onweer blijft," zei hij. Oftewel: het heeft evenmin zin om je tegen de kernbewapening te verzetten als tegen een onweer te protesteren.
Wat iedereen geacht wordt te begrijpen, en dus niet hoeft te worden uitgelegd, is dat de VS de dominerende mogendheid zijn op het wereldtoneel en dat het daarom niet reëel is buiten Amerika om, laat staan tegen Amerika in, naar vrede en veiligheid in de wereld te streven. Laten we ons richten op wat deze politiek aan positiefs te bieden heeft. En daarbij niet vergeten dat onze plaats op de politiek-economische wereldkaart ons aan de VS bindt. Wij horen bij de liberaal-democratische welvaartswereld waarvan de VS het grote militaire krachtscentrum zijn.
En als dat nog niet genoeg is staan we voor het feit, dat verzet van Nederland tegen de Amerikaanse veiligheidspolitiek een inbreuk op de internationale pikorde zou zijn. In Washington zou dat niet geaccepteerd worden, maar ook in Parijs en Berlijn zit niemand te wachten op een Nederlandse politiek die een oppositionele gangmakersrol wil spelen.
Ethisch gezien deugt dit verhaal van geen kant. Het doet geen recht aan de gruwelijkheid van oorlog voeren, het gaat voorbij aan de asociale aspecten van de liberale wereldeconomie en het geeft vrij baan aan een politiek die zich op het recht van de sterkste baseert. Alleen beschikt dit oordeel niet uit zichzelf over politieke energie. De kracht van het rechtse achtergrondverhaal is juist dat het de zwakte blootlegt van het morele oordeel in de machtsprocessen die de politieke wereld beheersen. Het is onbegonnen werk om je uit een zwakke positie op het punt van macht omhoog te werken door het uitdragen van die morele waarden die in het machtsproces het onderspit delven.
Rechts speculeert erop dat links de confrontatie met de tegenspraak tussen macht en humane waarden niet aandurft. De voorstanders van het Amerikaanse Irakbeleid motiveerden hun houding vanuit de concrete situatie: we hoeven het niet in alles met Amerika eens te zijn, maar op het moment dat Bush zich opmaakt de gevaarlijke en wrede dictator Saddam Hussein een halt toe te roepen dient hij ons aan zijn zijde te weten.
Het succes van deze tactiek was aanzienlijk. De tegenstanders concentreerden zich op het bestrijden van de gedachte, dat een oorlog tegen het Irak van Saddam Hussein een goede zaak was. Ze hamerden op de oliebelangen van de Amerikanen, en brachten de internationale rechtsorde in stelling, zonder zich te bezinnen op het gebrek aan politieke werfkracht van zo'n puur morele stellingname.
Want zou je Amerika's interesse in de Iraakse olie niet juist moeten toejuichen als deze de sleutel is voor de bevrijding van het Iraakse volk uit de klauwen van Saddam Hussein? Of was de aanval op Irak in een heel ander licht komen te staan als de VS er in geslaagd waren om door druk en omkoperij het groene licht van de Veiligheidsraad te krijgen?
De aanloop naar de oorlog volgde goeddeels geijkte paden. Er werd touw getrokken en gemarchandeerd, het regende steunbetuigingen, oproepen, waarschuwingen en protesten. Er was verdeeldheid binnen partijen en men zag politici door de bocht gaan. Daartegenover staat wat niet in het vertrouwde beeld paste: dat er zo massaal en wereldwijd geprotesteerd werd, dat bondskanselier Schröder zich onomwonden tegen een oorlog uitsprak, dat Tony Blair in zijn partij met de rug tegen de muur kwam te staan, dat Frankrijk de VS in de Veiligheidsraad de voet dwars wilde zetten en dat de VS geen meerderheid van deze raad achter de oorlog wisten te krijgen.
Je zou kunnen zeggen dat het verzet tegen de hegemoniale politiek in een nieuwe fase is gekomen, maar nog lang niet in staat is zich door te zetten. In de hegemoniale wereldorde is het logisch dat een mogendheid die over een torenhoge militaire overmacht beschikt deze gebruikt om de gang van zaken in de wereld naar zijn hand te zetten, en zich daarbij niet gebonden acht aan de spelregels die het recht van de sterkste moeten indammen. Zo heeft men in Soedan en Afghanistan ervaren dat voor president Clinton preventieve militaire actie geen taboe was. Nieuw en schokkend in het optreden van Bush c.s. is dat de VS openlijk hun gebondenheid aan die spelregels hebben opgezegd. Dit heeft wereldwijd het gevoel versterkt dat de VS zich na 11 september 2001 in een machtsexpansie hebben gestort waarvan het einde zoek is.
Binnen de bestaande internationale gemeenschap bestaat slechts één mogelijkheid tot krachtig weerwerk daartegen, namelijk frontvorming van grote mogendheden van het tweede plan op basis van hun eigen hegemoniale aspiraties. Tot op heden bestaat daarvoor nog niet het begin van een aanzet. Er is ook geen reden om daar verlangend naar uit te kijken.
Het moge duidelijk zijn dat van de kant van de VN geen beteugeling van de Amerikaanse dominantiedrift te verwachten valt. De 'Verenigde Naties' vertegenwoordigen weliswaar, zoals de naam aangeeft, virtueel het einde van iedere vorm van hegemoniale politiek. Er worden door VN-organen ook activiteiten ontwikkeld die zich aan het internationale machtsspel onttrekken. De Veiligheidsraad echter dient als trefpunt van de hegemoniale politiek van de grote mogendheden.
Het voordeel van de Veiligheidsraad is dat machthebbers daarin hun verantwoordelijkheid voor vrede en veiligheid in de wereld tegenkomen. Maar bij conflicten tussen de permanente leden regeert de machtsvraag. Zoals onverbloemd bleek toen Bush in de Algemene Vergadering dreigde de Raad te zullen passeren als deze hem zijn oorlog niet wilde geven, en niemand het waagde daartegen te protesteren.
De binnenlandse situatie in de VS biedt evenmin een hoopvol perspectief. De aanloop naar de aanval op Irak en het voorlopig resultaat missen de glorie die voor de uitstraling naar andere fronten van de dominantiepolitiek gewenst was. We kunnen naar aanleiding hiervan hopen dat de VS de weg naar een meer bezonnen invulling van hun supermachtrol zullen vinden. Maar als het kwakkelen blijft met de Amerikaanse economie zal het Republikeinse kamp gaan denken dat een nieuwe oorlog gewenst is om Bush aan zijn herverkiezing te helpen.
Er is ook geen aanleiding om grote verwachtingen te koesteren van een regimechange in Washington. De zwakte van de Amerikaanse economie is structureel. Omdat de groei van de eigen industriële en agrarische productie stagneert, moeten winst en welvaart steeds meer uit het buitenland worden gehaald. Ondernemersmacht en staatsmacht werken samen om dit voor e1kaar te krijgen. Hierbij past een actieve militaire politiek. En verder kan er ieder ogenblik iets gebeuren dat het onveiligheidsgevoel bij de Amerikanen hoog doet oplaaien.
In het licht van het bovenstaande dienen we de kansen van de anti-oorlogsbeweging te bekijken. Valt er een breekijzer te smeden uit het onveiligheidsgevoel dat het Amerikaanse leiderschap oproept? Het grote probleem van de anti- oorlogsbeweging is, dat dat gevoel onbehuisd blijft. Het vindt geen onderkomen in de huidige politieke wereld, die het spoor volgt van hoe het vanouds in de grote politiek toegaat.
Veelzeggend is dat de anti-oorlogsbeweging zich niet heeft weten te ontdoen van het verwijt dat haar 'nee' tegen de oorlog een 'ja' inhield voor het aan de macht laten van Saddam Hussein. Tekenend is ook dat de kamerleden van de regeringspartijen zich zo vlot naar het volgzaamheidsparool hebben gevoegd. De onderdrukking door de fractiediscipline van het inzicht dat men zich op zo'n manier bij een heilloze dynamiek aansluit, komt bovenop de druk die de politieke realiteit rechtstreeks op dat inzicht uitoefent.
Zo viel er ook niets anders te verwachten dan dat de regeringspartijen akkoord zouden gaan met het uitzenden van Nederlandse militairen naar Irak. Men had de aanval gesteund en moest dus nu inhalen wat toen achterwege bleef, dat wil zeggen troepen ter beschikking stellen van de Brits-Amerikaanse bezettingsmacht. Al diende daartoe de missie wel met een VN- sausje te worden overgoten, en werd er ruimschoots tijd voor genomen om vast te stellen dat het sneuvelrisico binnen de grenzen van het aanvaardbare ligt.
Blijft over dat het Nederlandse volgzaamheidsbeleid kwetsbaar geworden is. Als de solidariteit vanuit Europa met de Amerikaanse veiligheidspolitiek verder afbrokkelt is het rijp voor de sloop. Het is wel de vraag hoe het alternatief eruit moet zien. Wie doordenkt in de richting van het vervangen van volgzaamheid door oppositie stuit op de onmogelijkheid voor een Nederlandse regering daar een goede vorm aan te geven.
Wat van de Amerikaanse politiek verlangd moet worden is immers dat ze zich gaat inzetten voor vrede en veiligheid in de wereld op een manier die afscheid neemt van het willen heersen op basis van eigenbelang. Nederland kan dit verlangen niet solistisch gaan uitdragen en ook niet meedoen aan een internationale beweging die het vertolkt, omdat die niet bestaat - niet op machthebbersniveau, en eigenlijk helemaal niet - en evenmin in de maak is. Daarbij komt dat we niet kunnen uitstippelen hoe de omschakeling van het primaat van macht naar dat van verantwoordelijkheid moet verlopen.
Een eerste voorwaarde voor verandering in deze richting is dat mensen zich losmaken van gestandaardiseerde denk- en actiepatronen, zodat de in de analyse aangesneden problemen de weg naar onderzoek en gedachtewisseling vinden. Het is daarom zaak na te gaan hoe we dit proces kunnen bevorderen, in eigen kring en in de politieke wereld, en dit met een zo breed mogelijke publieke uitstraling.
Fort Europa
Europees Militair Industrieel Complex (MIC)
Eind volgende maand zal de Europese Unie misschien een grondwet hebben. In de voorbereidende teksten van de EU conventie worden uiteraard verschillende aspecten van de Unie behandeld. Een ervan is het buitenland veiligheids- en defensiebeleid. Een echt Europees leger, zoals de Belgische premier Verhofstadt het wil, is wellicht nog niet voor morgen. Maar een zaak is wel duidelijk. Mochten de ideeën van de conventieteksten in werkelijkheid worden omgezet, dan worden alle elementen voor een Europees militair industrieel complex op de sporen gezet.
In het boek "De gordijnen van Maastricht" schreef Yves Grenet destijds (1993) dat sommigen het militair industrieel complex zien als een soort uitgebreide lobby die de staat tracht te beïnvloeden ten voordele van de wapenindustrie. Maar, stelde hij, dat is slechts een aspect van de zaak. De staat, de overheid zelf vormt de kern van het MIC, en speelt er een centrale rol in. Wapenindustrie en het leger zijn dan de andere componenten. Hun interactie bepaalt de strategieën en verdeelt de financiering. Daarbij kan het gaan om privé wapenproducenten, staatsbedrijven of semi- overheidsinstellingen. Grenet legt verder uit dat in alle Europese staten er een permanente dialoog is tussen het ministerie van defensie, hun bewapeningsagentschappen, de legerstaven en de wapenindustrie die door de grote banken wordt gecontroleerd. In verschillende landen spelen deze gouvernementele bewapeningsagentschappen een centrale rol: Defence Procurement Department in Groot-Brittannië, Bundesamt für Wehrtechnik und Beschaffung (BWB) in Duitsland, Direction Générale des Armements (DGA) in Frankrijk. Alle landen volgen een systeem van nationale voorkeur. De dag dat deze nationale voorkeur vervangen wordt door een Europese voorkeur is een beslissende stap gezet naar een ééngemaakt militair industrieel complex van de Gemeenschap.
In zijn conclusie schrijft Yves Grenet dat een Europees militair industrieel complex niet kan bestaan zonder een gemeenschappelijk solidair veiligheidssysteem voor gans Europa. Maar, herhaalt hij, een militair industrieel complex is een kluwen waar de staat, het leger en de industrie hun tentakels kruisen. De staat Europa wordt door het Verdrag van Maastricht in het vooruitzicht gesteld, voorlopig onder een nog onduidelijke vorm. Een leger heeft de Europese Gemeenschap nog niet en de wapenindustrieën maken wel al een duidelijke schets van beweging, maar de integratie is nog beperkt. In dergelijke omstandigheden zal er wellicht een Europees militair industrieel complex komen in de toekomst, maar zeker en vast niet in de eerste tijd.
Bekijken we de zaak even, 10 jaar na Yves Grenet.
Vooreerst toch nog even snel een schetsje van de huidige situatie in verband met Europese defensie. Tijdens de EU top van Helsinki, december 1999, werd er onverwacht snel beslist om een EU interventieleger op te richten. Let wel, het gaat hier niet om een eengemaakt staand leger, nee, het betreft het toewijzen van detachementen en materieel van de nationale legers aan een supranationaal niveau. Er werd afgesproken dat een troepenmacht van 60.000 manschappen, in drie maanden tijd moesten kunnen worden samengesteld, om gedurende 1 jaar ergens vredestaken uit te gaan oefenen. Allerlei structuren werden voorzien om deze doelstelling te kunnen bewerkstelligen, onder meer een centraal militair commando.
De EU conventie gaat verder op de weg van de interventiestrategie. De klassieke Peterbergtaken worden aangevuld met nieuwe opdrachten. Totnogtoe was afgesproken dat het EU interventieleger zich zou bezig houden met humanitaire reddingsopdrachten, vredeshandhaving, opdrachten van strijdkrachten op het gebied van crisisbeheersing met inbegrip van het tot stand brengen van vrede (peace enforcement). De teksten van de conventie spreken nu ook over gezamenlijke ontwapeningsacties, missies voor advies en bijstand op militair gebied, conflictpreventiemissies, steun bij de strijd tegen het terrorisme op verzoek van een derde land, stabiliseringoperaties aan het eind van conflicten.
Het besluit over het starten van een missie, en de doelstellingen, de reikwijdte en de algemene uitvoeringsbepalingen ervan wordt door de Raad van de EU (de ministers van de lidstaten dus) met eenparigheid van stemmen vastgesteld. In dat besluit staat de lijst van staten die zich bereid hebben verklaard de missie uit te voeren (niet iedereen zal/kan/moet immers aan alle missies deelnemen). De uitvoering van de missie ligt derhalve in handen van de groep van lidstaten die in het besluit zijn vermeld.
Wanneer de operatie eenmaal van start is gegaan nemen alleen de aan de uitvoering deelnemende staten deel aan de beraadslagingen over de acties en maatregelen in verband met de uitvoering van de operatie. De overige lidstaten worden op de hoogte gehouden over de ter zake genomen maatregelen. Indien de uitvoering van de missie nieuwe, zeer zwaarwegende gevolgen met zich meebrengt of een wijziging van de oorspronkelijk door de Raad overeengekomen doelstelling, reikwijdte of uitvoeringsbepalingen vereist, wordt dit onmiddellijk door de deelnemende lidstaten aan de Raad voorgelegd. In dat geval neemt de Raad de nodige besluiten. Er wordt ook geopteerd voor een beleid met verschillende snelheden. Zij die verdere verbintenissen willen aangaan met oog op veeleisender missies, bijvoorbeeld, kunnen dat doen.
De Europese Unie heeft dus nog geen eigen leger. Ze beschikt wel over een militair apparaat, dat op basis van de toezeggingen vanuit de nationale legers, een gemeenschappelijke opdracht, met name de zogenaamde uitgebreide Petersbergtaken, onder een eengemaakt commando uit kan voeren. De tegenstellingen tussen de verschillende lidstaten vormen hier een belangrijke hindernis om op korte termijn een fundamentele sprong te maken. Maar er wordt in elk geval heel wat voluntaristisch en creatief lobbywerk gepresteerd om deze hindernis te kunnen omzeilen, onze premier Verhofstadt op kop.
Op het institutionele niveau staat er nog wel wat te presteren, maar een en ander is toch al op de sporen gezet. We hebben al sinds de Europese Raad van Keulen een Hoog Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid wiens optreden rond Macedonië toch wel is opgevallen. Overeenkomstig de besluiten van de Europese Raad van Nice zijn voor de besluitvorming en de opvolging van crisisbeheersingsacties specifieke structuren in het leven geroepen. Zo is er het Politiek en Veiligheidscomité dat onder de verantwoordelijkheid van de Raad beslast is met de politieke controle en de strategische sturing van crisisoperaties. Daarnaast heb je het Militaire Comité dat militaire adviezen verstrekt en de militaire leiding heeft over alle activiteiten van militaire aard. Vervolgens is er de nog de Militaire Staf die de militaire deskundigheid inbrengt.
Op het politieke en militaire beleidsniveau beginnen er zich dus structuren te ontwikkelen die in de toekomst hun rol in het kluwen van een militair industrieel complex zullen spelen, zoals Y. Grenet het beschreef.
Volgens de huidige teksten van de conventie - en zoals ook het kwartet Berlijn, Brussel, Luxemburg, Parijs, het willen - komt er een Europese instelling die het militaire beleid in zijn vele aspecten zal helpen ontwikkelen en stimuleren. Een Europees Bureau voor bewapening en strategisch onderzoek moet de militaire capaciteiten bepalen en de behoeften en aankoopmethodes harmoniseren. Dit bureau zal ook multilaterale projecten voorstellen, programma's van de lidstaten coördineren en de specifieke samenwerkingsprogramma's beheren. Het zal het onderzoek inzake defensietechnologie ondersteunen, coördineren en plannen en het heeft ook als doel bij te dragen tot nuttige maatregelen om de industriële en technologische basis van de defensiesector te versterken en de efficiëntie van de militaire uitgaven te verbeteren.
En zo komen we dan bij de industrie. De wapenindustrie in de Unie is de laatste jaren sterk bepaald door fusies, samenwerkingen en overnames. Ook het politieke beleid laat zich hier niet onbetuigd. Een aantal landen werkt samen in OCCAR. Dit zijn Duitsland, Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk. OCCAR (Gezamenlijke organisatie voorsamenwerking op defensiemateriaalgebied) beheert op dit ogenblik verschillende internationale programma's. In 1998 hebben zes lidstaten een intentiebrief (Letter of Intent) ondertekend, met de bedoeling een kader af te bakenen voor de begeleiding van industriële herstructureringen op defensiegebied. Deze zes zijn Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Samen staan ze voor 90% van de totale Europese militaire productie.
Bij wijze van besluit kunnen we zeggen dat de verschillende componenten van een militair industrieel complex gestalte aan het krijgen zijn binnen de Unie. De EU heeft nog wel geen eengemaakt buitenlands beleid, toch is er eensgezindheid over de strategie van militaire interventie. De EU creëerde een mechanisme om gemeenschappelijk een leger op de been te kunnen brengen. Er werden politieke instellingen opgezet, alsook (een begin van) internationale militaire leiding. Daarnaast plant men de oprichting van een gemeenschappelijk bewapeningsagentschap, en werden er reeds afspraken gemaakt om de nog niet gefuseerde wapenindustrie toch te doen samenwerken.
Dit alles kan niet anders dan leiden tot hogere financiële noden voor de defensiesector. We kregen hiervan een bewijs bij de Nederlandse regeringsvorming: samen met onderwijs is defensie er de enige tak die een budgetverhoging krijgt toegewezen. Verschillende Europese leiders pleiten er intussen voor om de defensie-uitgaven uit de overeenkomst rond het stabiliteitspact te lichten. Dit pact legt de landen met de euro als munt, een maximum budgetdeficit op.
Spektakel
Er zijn oude tegenstanders van het militarisme die daar tegenwoordig veel minder negatief over denken. Zij geloven bijvoorbeeld dat de functie van de NAVO na het einde van de Koude Oorlog wezenlijk veranderd is. Die zou zich nu vooral bezig houden met puur humanitaire activiteiten zoals vredesmissies.
Wat een naïveteit! De scheve machts- en bezitsverhoudingen in de wereld zijn nauwelijks veranderd. Het handhaven en verdedigen van het rijke Westen vindt uiteraard zijn uitwerking in de economische en de militaire politiek van deze landen, met name ten opzichte van de Derde Wereld. Militaire vredesmissies passen daar uitstekend in.
Om te beginnen is er de selectiviteit in het militaire optreden. De Canadese ex-generaal Dallaire verklaarde onlangs, sprekend over de genocide van 1994 in Rwanda, dat het Westen niet bereid is om één dode soldaat te riskeren voor het redden van duizenden Afrikanen.
Het NAVO optreden van 1999 tegen Joegoslavië is onderwerp van een indrukwekkende documentaire van de VPRO-televisie, genaamd "De zaak Milosevic". Deze laat zien (zonder de misdadigheid van Milosevic te ontkennen) dat er een proces van schandelijke, éénzijdige gerichte vervalsingen van de werkelijkheid heeft plaatsgevonden. Die zijn zelfs tot in het Joegoslavië tribunaal doorgedrongen. Zo blijkt het befaamde concentratiekampachtige beeld van uitgemergelde gevangenen achter prikkeldraad een foto te zijn van vluchtelingen die absoluut niet opgesloten waren. De media deden volop aan deze vervalsingen mee. Journalisten die de werkelijkheid kenden wilden de overheersende eenvoudige zwart-wit tekening niet verstoren.
De 'vredesmissie' van de NAVO in Kosovo koos destijds partij voor één van de twee gewelddadige partijen. Rob de Wijk van Clingendael meende dat de Serviërs pas na het NAVO optreden met de etnische zuivering van Kosovo begonnen. Trouwens, wanneer het zogenaamd gaat om een onpartijdige militaire barrière tussen twee strijdende partijen, blijkt dit altijd eenzijdig uit te vallen.
Nederland bijvoorbeeld zou een bewijs van echt humanitair militair optreden kunnen leveren door een dictatoriaal pro- Nederlands regime (en die zijn er heel wat) te verslaan, waardoor een democratische anti-Nederlandse meerderheid aan de macht zou komen. Klinkklare onzin, inderdaad.
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
11 september 2001, de Verenigde Staten werden aangevallen op eigen grond. De keer daarvoor was lang geleden. Een revolutionair uit Mexico, Pancho Villa, plunderde bijna een eeuw geleden, uit wraak voor het niet leveren van oorlogstuig, een stad in de Amerikaanse staat New Mexico en wist te ontkomen. De VS reageerden toen met een grootscheepse invasie van Mexico en na twee jaar vergeefse jacht trok het Amerikaanse leger zich weer terug. De geschiedenis lijkt zich te herhalen, ook in Afghanistan is er geen succes, Bin Laden is nog niet gepakt. Het verschil is dat er nu over de gehele wereldbol tegen het terrorisme oorlog gevoerd wordt. Een aspect blijft in Europa althans, tamelijk onderbelicht, de strijd in de VS tegen eenieder die zich niet schikt naar de grote leider president Bush.
Dit fraai vormgegeven boekwerk van Micah Ian Wright belicht de strijd in de VS. Honderdtwintig pagina's, de helft tekst, de helft full color beeld, maken duidelijk dat een shock and awe campagne ook daar bezig is. In het voorwoord stelt Kurt Vonnegut: "We hebben nu onze eigen Rijksdagbrand om iets aan te doen. Wat gaat het worden?" In de introductie besluit Howard Zinn dat de Amerikaanse regering stelt dat om een goede Amerikaan te zijn je niet moet denken, maar na lezing van dit werk je je daar van moet distantiëren. Wright zelf is tijdens de Amerikaanse invasie van Panama, alwaar hij als commando was ingezet om Noriega op te pakken, tot de conclusie gekomen dat alle mooie verhalen van de leiders van de VS over democratie ten spijt, de VS nu het land zijn dat in de voetsporen treed van Hitler-Duitsland. Een spannend verslag van die actie staat in het eerste hoofdstuk.
Daarna komen er veertig posters gebaseerd op originele propaganda posters van de strijd tegen het fascisme die door er nieuwe teksten op te zetten een indruk geven van de intolerante hebzuchtige aard van het huidige regime in de VS. Telkens is er een tekst van het Center for Constitutional Rights uit New York die uitlegt dat krasse uitspraken als "You! Stop asking questions! You're either with US or you are with the terrorists!", "Freedom of speech does not mean freedom to criticize the government!" of "Your food is a weapon! Never let America's enemies get enough to eat!" echt tot het beleid horen van de VS. De originele posters staan achterin het boek. De schrijver heeft er nog veel meer gemaakt, die zijn te vinden op www.antiwarposters.com.
De schrijver zelf hoopt dat zijn boeken snel kapot worden gemaakt onder de kopieermachine zodat de VS vol komt te hangen met de posters om zo de bevolking wakker te schudden. Een aanrader. (EW)
Wapenhandel
Samenstelling: Frank Slijper
Zie ook www.stopwapenhandel.org
Begin september organiseerde Dr. A.Q. Khan Research Laboratories het achtste International Symposium on Advanced Materials - kortweg ISAM-2003 - in de Pakistaanse hoofdstad Islamabad. Het lab is Pakistans belangrijkste nucleaire onderzoekscentrum en werd in de jaren zeventig opgericht door de 'vader van de Pakistaanse kernbom', Abdul Qadeer Khan. In Nederland maakte hij furore als atoomspion in dienst van Storks Fysisch Dynamisch Onderzoekscentrum in Amsterdam en Urenco's ultracentrifugefabriek UCN in Almelo. Eerder al had hij universiteiten in Berlijn, Delft en Leuven doorlopen. In 1975 besefte Khan dat zijn jacht op nucleaire technologie teveel in het oog begon te lopen, en verliet in aller ijl Nederland. In Pakistan wachtte hem een glansrijke carrière als 's lands belangrijkste nucleaire baas. Met een serie kernproeven ging in 1998 zijn grote droom in vervulling - Pakistan was klaar voor de bom. Al die jaren heeft Khan zwaar moeten leunen op buitenlandse leveranciers voor de benodigde materialen en technologie. Daarbij kon hij vertrouwen op een paar Nederlandse vrienden. Twee daarvan blijken nog steeds nauw met Khan in contact te staan: oud-studiegenoot Henk Slebos en zijn professor in Leuven, Martin Brabers.
Brabers heeft zitting in het 'internationale wetenschappelijk comité' van het symposium. Jarenlang werkte hij nauw samen met Khan; samen schreven ze in 1972 het boek Topics in Physical Metallurgy. Brabers zegt het als een levenslange plicht te beschouwen om oud-studenten te helpen. Slebos is het vooral om het geld te doen en schuwt de risico's daarbij niet. Slechts eenmaal heeft hij daarvoor moeten boeten. In 1985 wordt hij veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf wegens illegale handel met Pakistan. Vijf jaar eerder komt hij met de schrik vrij dankzij een maas in de wet. De export naar Pakistan van 6.500 speciale buizen voor het ultracentrifuge procédé blijft onbestraft. In 1998 blijken vijf zendingen van Slebos met bestemming Pakistan op diverse luchthavens aan de ketting te liggen vanwege onvolledige exportpapieren. Vanwege het pas ingestelde wapenembargo halen ze hun eindbestemming waarschijnlijk nooit. Anno 2003 treedt zijn bedrijf Slebos Research (voor hard-to-find-materials, aldus zijn website) op als geldschieter van ISAM. Samen met de Saoedische Islamic Development Bank en een groot aantal vooral Pakistaanse bedrijven staat hij op de lijst sponsors van het symposium. Op die lijst staat overigens ook Gemco Pakistan (Pvt.) Ltd. Hoewel de activiteiten van Pakistans Gemco vrijwel identiek zijn aan die van Gemco uit Eindhoven, zegt directeur daarvan, Van Gemert, van niets te weten.
De vraag is nu welke positie de overheid hierin heeft. Wat vindt die van dergelijke financiële en wetenschappelijke banden vanuit Nederland met Pakistans kernwapenlaboratorium? Gesteld dat dergelijke samenwerking niet toegejuicht wordt, is het de vraag welke juridische mogelijkheden ze heeft om daartegen iets te ondernemen. PvdA, SP en GroenLinks hebben de regering om opheldering gevraagd.
Wapenexportcijfers 2002
Half september verscheen het inmiddels traditionele jaarverslag wapenexportbeleid. Daaruit blijkt dat in 2002 wapenexportvergunningen zijn toegekend voor een bedrag van ruim 450 miljoen euro. Dat is ruim minder dan de 651 miljoen van het voorgaande jaar, maar weer meer dan de 417 van het jaar ervoor. Volgens het pas verschenen jaarboek van het in Stockholm gevestigde onderzoeksinstituut SIPRI is Nederland nog altijd goed voor een negende plek op de lijst van wapenexporterende landen. Iets minder dan helft daarvan gaat richting Duitsland en vooral de VS. Voor een belangrijk deel zijn dat onderdelen die Nederlandse bedrijven maken in het kader van samenwerkingsovereenkomsten, bijvoorbeeld op het gebied van de Leopard tank (Duitsland), F-16s en Apache gevechtshelikopters (VS). Bedrieglijk aan die cijfers is dat de werkelijke eindafnemer vaak een ander land is. Zo gebruikt Apache fabrikant Boeing Nederlandse onderdelen voor orders uit Israël en Singapore. Vanwege een lakse opstelling van de Nederlandse overheid blijven die eindbestemmingen onzichtbaar in de rapportage aan het parlement, waardoor een flink vertekend beeld ontstaat (zie ook VD AMOK nr. 4/5 2002). Andere grote orders gingen naar Griekenland (47 miljoen euro), Taiwan (38 miljoen) en Turkije (22 miljoen). Voor alle drie gaat het vooral om uitrusting voor de marine. In het geval van Griekenland zijn dat tweedehands fregatten en bijbehorende militaire elektronica. Bij Taiwan is dat radarapparatuur en onderdelen voor de Zeedraken onderzeeërs. Turkije blijft vaste klant voor radarapparatuur en andere militaire elektronica van Thales Nederland. Vorig jaar beschreven we al de order van Saoedi-Arabië, patrouilleschepen ter waarde van 21 miljoen euro (nr. 4/5 2002).
Andere opmerkelijk orders zijn afkomstig uit Koeweit, dat voor 2,17 miljoen euro Nederlandse wapens heeft gekocht - de grootste militaire order uit het land in zeker 13 jaar. Met het oog op de naderende Irak-oorlog meende Den Haag het oliestaatje van de nodige munitie en explosieven te moeten voorzien. Ook naar Bahrein, Jemen Oman, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten ging vorig jaar militair materieel.
Angola kreeg begin 2002 toestemming voor de import van 'militaire hulp- en produktieapparatuur' ter waarde van vier ton. Raar genoeg ziet de regering in zo'n export kennelijk geen kwaad, terwijl het eerder dat jaar wel een vergunning weigerde voor de export van militaire transportschepen, onder meer op basis van de "interne situatie van het land van eindbestemming ten gevolge van spanningen of gewapende conflicten." Bovendien lijkt de vergunning in strijd te zijn met het VN-wapenembargo dat vanwege de burgeroorlog gold. Pas op 9 december 2002, na de dood van UNITA-rebellenleider Savimbi, werd dat verbod opgeheven.
De toevoer naar India komt weer langzaam op gang. Weliswaar bescheiden met honderdduizend euro over 2002, maar in een brief aan de Tweede Kamer verkondigde de regering afgelopen zomer de wapenexport naar zowel India als buurland Pakistan weer mondjesmaat toe te gaan staan. Een dreigende oorlog stond dat vorig jaar nog in de weg, maar Den Haag vindt de situatie tussen de twee kemphanen dusdanig genormaliseerd dat wapenhandel weer moet kunnen. Het is misschien wel het meest kenmerkende voorbeeld van het opportunisme dat spreekt uit het wapenexportbeleid. Als het maar even kan: leveren - en als morgen de pleuris uitbreekt dan stoppen we weer even.
Naast een paar honderd toegekende vergunningen weigerde Nederland vorig jaar zeven orders, het laagste aantal in jaren. Naast de Angolese bestelling ging het om bestellingen uit Israël (2), India, Pakistan, Bulgarije en Zuid-Afrika.
Nieuw in de rapportage aan het parlement is een tabelletje waarin melding wordt gemaakt van de doorvoer van wapens via Nederland, in de praktijk vooral Schiphol en de Rotterdamse haven. Belangrijkste conclusie is dat er amper of niets wordt gecontroleerd en dat de overheid dat wel prima vindt. Waar heel de wereld weet dat Nederland een van de belangrijkste draaischijven is in het internationale wapenverkeer, hebben de verantwoordelijke controlediensten daar amper zicht op. De Nederlandse opgave komt niet verder dan een schamele 2,84 miljoen euro aan wapentransporten door Nederland. De helft daarvan gaat overigens naar Israël, en dat ondanks herhaaldelijk pleiten van vooral Farah Karimi (GroenLinks) voor een verbod daarop. Het doorvoercijfer ligt om een aantal redenen zo laag. Allereerst omdat Nederland niet geïnteresseerd is in transporten op weg naar of afkomstig uit een andere EU- lidstaat. Van alle overige doorvoer (afkomstig uit en op weg naar een niet-lidstaat) hoeft alleen dat wat voor meer dan een paar dagen in Nederland blijft een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast kan Nederland bij een verdachte container of vrachtbrief op ad hoc basis een vergunning eisen. Dat de door de overheid gemelde doorvoer zo laag is, ligt ongetwijfeld aan de soepele normen die het stelt, maar dat zeker ook wegens de beperkte middelen die het overheeft voor een gedegen controle op de naleving van regels. Het is daarom tijd dat de regering eens aangesproken wordt op die lakse controle. Waar geen moeite te groot is om de Amerikanen te helpen met het scannen van de vracht en bemanning van schepen en vliegtuigen naar de VS, neemt men de doorvoer van wapens amper serieus.
Tien grootste klanten van Nederlandse wapens in 2002, in miljoenen euro's:
Verenigde Staten | 132,6 |
Duitsland | 75,4 |
Griekenland | 46,8 |
Taiwan | 38,4 |
Frankrijk | 21,9 |
Turkije | 21,8 |
Saoedi-Arabië | 21,0 |
NAVO *) | 19,1 |
Canada | 14,0 |
Verenigd Koninkrijk | 10,7 |
Korte berichten
Samenstelling: Kees Kalkman
Fransen blokkeren Britten in Irak
De Franse regering heeft een luchtvaartmaatschappij verboden om Britse troepen naar Basra te vervoeren. Dit moet gezien worden als een gevolg van het verzet van Parijs tegen de bezetting van Irak. Het bedrijf Corsair, dat bij interventies in het verleden vaak Britse troepen vervoerde, bijvoorbeeld naar Kosovo, heeft afgezien van de order om versterkingen naar Basra te gaan vliegen. Aanvankelijk was een Corsair Airbus A330 gecharterd om troepen van de Royal Green Jackets over te vliegen. Op het laatste moment greep het Franse Ministerie van Transport in, zogenaamd uit overwegingen van veiligheid. Woordvoerders van het ministerie bevestigden echter dat het Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken had geïntervenieerd. Het vliegveld van Basra is al open gesteld voor burgerluchtverkeer.
Bron:
Daily Telegraph 16.9.2003
Lawaaiige F-16's weg uit Florida
Nederlandse F-16's hebben bij oefeningen in Florida zoveel herrie gemaakt dat ze niet meer welkom zijn. Het stadje Mel- bourne in Florida werd in juni twee weken lang zo intensief geteisterd door laagvliegende F-16's dat de burgers er schoon genoeg van kregen. Het bedrijf dat door de Nederlandse lucht- macht was ingehuurd om de oefeningen te begeleiden, gooide na veel protesten en diverse bedreigingen de handdoek in de ring, tot grote opluchting van de omwonenden.
Bron:
Telegraaf 23.8.2003
MIK in actie
Nu de opbrengst tegen lijkt te vallen gaat de Nederlandse wapenindustrie alle zeilen bijzetten om toch nog opdrachten voor de Joint Strike Fighter (JSF) binnen te halen. Daarbij worden de lijnen van het militair-industrieel complex zichtbaar in personele wisselingen. Zo stapt voormalig hoofd van de Nederlandse marine Cees van Duyvendijk (bijgenaamd Cees-met- het-korte-lontje) over naar de raad van bestuur van het onder- zoeksinstituut TNO. Hij betreedt daar geen onbekend terrein want de marine is altijd een goeie klant van TNO geweest en defensieopdrachten staan garant voor zo'n 20 procent van de omzet oftewel zo'n 95 miljoen euro. Van Duyvendijk hoopt zijn oude Britse en Amerikaanse militaire kennissen aan te spreken op de Nederlandse bijdrage aan de JSF. Bij de marine stond hij al bekend als een ijverig netwerker die samen met zijn militair-industriële relaties bij TNO en scheepswerf De Schelde er voor zorgde dat de nieuwe LCF-fregatten uitgerust worden met peperdure apparatuur.
Een andere militaire handelsreiziger is de paarse oud-staats- secretaris van defensie Henk van Hoof (VVD), ook al ex-marine- officier. Hij wordt speciaal adviseur van de club hoge ambtena- ren die de inschakeling van de Nederlandse wapenindustrie bij het JSF-project moet begeleiden. Daarbij zal hij zich met name inspannen voor de kleine en middelgrote bedrijven en zal Amerikaanse onderaannemers uit de tweede en derde lijn benade- ren om te kijken of er wat te dealen valt.
Bronnen:
NRC-Handelsblad 10.8.2003;
persbericht Ministerie EZ 2.9.2003
VS dreigt Israël met korting op krediet
Hoewel de VS in september een VN-resolutie die Arafat moest beschermen met een veto trof, werd aan de andere kant voor het eerst druk uitgeoefend op Israël. In de zomer was het State Department al met een voorstel gekomen om te korten op de kredietgaranties voor Israël (in totaal 5,6 miljard dollar) als dit land door zou gaan met de bouw van het omstreden hek (in feite een Berlijnse muur) om de Palestijnen buiten te houden. Het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken wil nu geld inhouden al naar gelang Israël het hek uitbreidt ten oosten van de zogeheten groene lijn, die de grens tussen Israël en Palestina markeert. Men vindt dit het scheppen van voldongen feiten op het terrein, terwijl tegelijkertijd nog moet worden onderhandeld over de fameuze road map (vredesplan). De eerste 130 van in totaal 600 kilometer 'hek' waren begin augustus klaar. Het Israëlische veiligheidskabinet moet nu beslissen of het hek uitgebreid zal worden om de nederzetting Ariel op de Westbank heen. Ariel ligt 20 kilometer binnen Palestijns gebied, hetgeen een feitelijke annexatie van dit bezet gebied oplevert, een duidelijke schending van het internationaal recht. Dit heeft geleid tot hernieuwing van het Amerikaanse dreigement om een financiële sanctie toe te gaan passen.
Bron:
Daily Telegraph 4.8.2003 en 18.9.2003
De oude vrienden van Idi Amin
De dood van ex-dictator Idi Amin van Uganda leidde tot het ophalen van herinneringen aan zijn coup in 1971. Veel mensen dachten destijds dat Groot-Brittannië achter de coup zat. De afgezette sterke man Milton Obote was namelijk diezelfde week op de bijeenkomst van de Commonwealth bezig met premier Heath te pesten over diens wapenleveranties aan Zuid-Afrika. Britse regeringsdocumenten die nu zijn vrijgegeven wijzen echter in een andere richting. De eerste telegrammen uit Kampala van de Britse hoge commissaris, Richard Slater getuigen van verbijstering. Maar al snel wendde hij zich tot een man die vermoede- lijk beter op de hoogte zou zijn: kolonel Bar Lev, de Israëlische militair attaché. De kolonel bleek al bij Amin te zijn en sterker nog, hij had de hele ochtend van de coup daar gezeten.
De Israëliers haastten zich de coup de consolideren. De volgende dagen bleef Bar Lev voortdurend in contact met Amin. Een later telegram van Slater meldde dat Bar Lev tot in de details uitlegde hoe alle mogelijke verzetshaarden tegen de coup waren 'geëlimineerd'. Kort daarna ging Amin voor het eerst naar het buitenland, een staatsbezoek aan Israël. De Israëliers gaven hem een eigen vliegtuig, tanks en lichte wapens.
De bredere achtergrond is te vinden in een later telegram. Israël sponsorde de rebellenbeweging in buurland Zuid-Soedan om de Soedanese regering te straffen voor hun steun aan de Arabische landen tijdens de Zesdaagse oorlog. In de jaren zestig was Amin met de Israëliers bevriend geraakt toe ze het nieuwe Ugandese leger trainden. Toen hij chef-staf werd regelde Amin voor hen de wapentransporten naar de rebellen. Obote wilde echter rust aan de noordelijke grens en toen hij erachter kwam ontsloeg hij Amin en beroofde Israël van hun instrument om Zuid-Soedan in vuur en vlam te zetten.
Overigens waren de Britten uiterst content met de machtswisseling in Uganda die een criticus van hun beleid uit de weg ruimde. Ze regelden snel dat Kenia de nieuwe dictator erkende waarna ze zelf konden volgen. Slater in Kampala bleef sceptisch tegenover het nieuwe regime, maar werd op zijn nummer gezet. De Minister van Buitenlandse Zaken Sir Alec Douglas-Home verordonneerde: "De PM (premier) kijkt hier zelf naar en wil vast en zeker dat wij snel gebruik maken van elke mogelijkheid om wapens te verkopen. Overdrijf de voorzichtigheid niet."
Bron:
Independent 17.8.2003
Verzet tegen VS-basis
Op de VS-luchtmachtbasis Spangdahlem in de Eifel is begin september een nieuwe 3500 meter lange startbaan ingewijd. Daar kunnen nu grote Amerikaanse transportvliegtuigen starten en landen. Het nieuwe vliegveld zal als uitwijkhaven voor de VS- basis in Ramstein dienst gaan doen. Ramstein zelf wordt ook uitgebouwd in samenhang met de opheffing van de basis Rhein- Main bij Frankfurt. Vanaf 2005 zullen alle troepen- en mate- rieeltransporten voornamelijk via Ramstein worden afgehandeld.
De oppositie in Mainz eist een vliegverbod voor de nacht en het weekend en een ongelukkenprotocol.
Inmiddels ziet het Pentagon af van de bouw van een ziekenhuis op de basis. Rumsfeld himself heeft een bouwstop afgekondigd en het project is 'in de vrieskist' gelegd. De uitbouw van Ramstein met een nieuwe landingsbaan is al wel begonnen maar wordt nog juridisch aangevochten.
Bron:
TAZ 3.9.2003
Papoea slachtoffer van Koude Oorlog
Tot nu toe geheime regeringsdocumenten van de VS uit de Koude Oorlog tonen aan dat de VS medeplichtig waren aan een opzetje waarbij de VN formele goedkeuring gaf aan een overduidelijk ondemocratische volksstemming waarbij de bevolking van de huidige Indonesische provincie Papua hun zelfbeschikkingsrecht werd onthouden. Aan hen was in 1962 een vrije keuze beloofd in een overeenkomst die de VS hadden uitonderhandeld met de oude koloniale bezetter Nederland en de regering van Indonesië, die het gebied claimde. In 1969 kreeg de Indonesische dictator Soeharto op die manier de controle over een groot gebied dat rijk was aan grondstoffen.
Het National Security Archive kreeg de documenten boven water via een beroep op de Freedom of Information Act. De papieren tonen aan dat de 'vrije keuze' vanaf het begin met opzet gebrekkig was ontworpen en uitgevoerd. De VS droegen een speciale verantwoordelijkheid voor een eerlijke behandeling van de papoea's omdat zij de onderhandelingen leidden in de persoon van topdiplomaat Ellsworth Bunker. Zijn voornaamste belang was een verdere confrontatie tussen de toenmalige Indonesische president Soekarno en Nederland te voorkomen. De regering Kennedy was bang dat Soekarno zich in dat geval voor steun tot China of de Sovjet-Unie zou wenden. Soekarno maakte zich al op om troepen te zenden naar West-Papoea om het eiland gewapenderhand te veroveren. Die troepen stonden onder bevel van de latere dictator Soeharto.
De zogeheten overeenkomst van New York gaf Indonesië voor zeven jaar het voogdijschap over West-Papoea waarna een daad van vrije keuze plaats zou vinden. De VN verzorgde een interim- bewind en zou zorgen dat de zelfbeschikking echt plaats kon vinden.
De zeven jaar waren een voortdurende ramp van repressie en armoede voor de papoea's, maar de Indonesische regering begon alvast met de exploitatie van de grondstoffen. In 1967 begon het Amerikaanse bedrijf Freeport McMoran met de uitgraving van 's werelds grootste koper- en goudmijn.
De diplomatieke documenten onthullen dat de VS heel goed begrepen dat als gevolg van het Indonesische wanbeheer de meeste papoea's voor onafhankelijkheid zouden kiezen als de keuze echt vrij was. Een confidentieel telegram van de ambassade van de VS meldde in 1969 dat "waarschijnlijk een duidelijke meerderheid van de bevolking van Irian [Indonesische naam voor Papua - KK) en mogelijk 85 tot 90% sympathiseren met de zaak van Vrij Papua of in elk geval een grondige hekel hebben aan de Indonesiërs." De ambassade wist ook donders goed dat de Indonesiërs niet van plan waren om de controle over Papua op te geven. Toen puntje bij paaltje kwam wezen de Indonesiërs zelf de kiesmannen aan die de 'vrije keuze' mochten maken. De VS waren echter zoals uit de stukken blijkt niet van plan hiertegen op te treden.
Bron:
Joyo Indonesia News Service
Berichten van de basis
Kerstpakketten uit Palestina
De Stichting Vrede Hulp Midden-Oosten heeft, net als in 2002, kerstpakketten in de aanbieding, gemaakt door Palestijnse vrouwen in Palestina. Er zijn twee soorten pakketten te bestellen: 20 en 30 euro.
Voor bestellijsten en meer informatie:
Nawal Al Baz,
i.albaz@euronet.nl
of Han Raijmaekers,
hraijmaekers@hetnet.nl.
Wake Vrouwen in het Zwart
Wake tegen de bezetting van Gaza, Westoever en Jeruzalem en voor de ontruiming van de settlements. Elke laatste zaterdag van de maand. Stadhuisbrug, Utrecht. Mannen in het zwart ook welkom.
Info: manukatree2000@yahoo.de.
Dossier: de Routekaart Naar Vrede [?]
Een uitgave van het Nederlands & het Vlaams Palestina Komitee over de Routekaart naar Vrede tussen Israël en Palestina zoals overeengekomen op 30 april 2003. De volledige tekst, met bijbehorende documenten als VN-resoluties, rapporten, verklaringen en werkplannen, daarnaast wat commentaren.
36 pagina's, prijs € 5,-
npk@xs4all.nl
of België: mirjam.vanbelle@oxfamsol.be
'Niet voor God en niet voor het Vaderland'
Linkse soldaten, matrozen en hun organisaties tijdens de mobilisatie van '14-'18
In dit boek behandelen Theunis Stelling en Ron Blom de vooroorlogse ideevorming in de socialistische arbeidersbeweging over antimilitarisme en soldatenverzet. Tijdens de Eerste Wereldoorlog ondernamen zowel sociaal-democraten, anarchisten als revolutionair-socialisten activiteiten onder de gemobiliseerde mannen. In het begin ontstonden mobilisatieclubs van sociaal-democratische en syndicalistische signatuur. De aan de SDAP gelieerde clubs vormden in 1918 de Bond van Nederlandsche Dienstplichtigen. In navolging van het Russische voorbeeld richtten de revolutionairen soldatenraden op. In Indië speelden die een rol bij een revolutiepoging. In Nederland deed Troelstra, in 1918, als gevolg van de onrust onder de militairen, een poging om een omwenteling te forceren. Die mislukte, maar de auteurs onderzoeken de mogelijkheid of de soldaten en hun organisaties niet voor een andere uitkomst hadden kunnen zorgen. Na de oorlog bleven de gedemobiliseerden zich roeren om een betere uitkering af te dwingen. Een deel van hen stelde zich daar niet mee tevreden en hield vast aan een omverwerping van het kapitalisme en vormde gewapende rode gardes.
Prijs van het in het najaar te verschijnen boek van circa 900 pagina's: 35-40 euro.
Verzeker je nu reeds van een exemplaar en teken je in via ron@ronblom.demon.nl.
Je kunt deze publicatie ook financieel steunen door een bijdrage op postbankrekening 5961642, R.L. Blom inz. Boek, te Utrecht.
Bom spotting in Bergen, België
Op zaterdag 25 oktober om 11 uur wordt er in Bergen, in België, een grote bomspottingaktie gehouden op SHAPE, het militaire hoofdkwartier van de NAVO. Daar worden de militaire plannen met de kernwapens uit Kleine Brogel en uit andere NAVO-kernwapenbasissen voorbereid en uitgevoerd. Op 25 oktober krijgt SHAPE een eerste bezoek. Met een burgerinspectiepet op gaat men op zoek naar de voorbereidingen voor het inzetten van de illegale kernwapens. Verzamelplaats: Place de Maisières, 7020 Maisières (Bergen) Autosnelweg E42, uitrit 23/23bis.
Meer informatie:
www.motherearth.org/bomspotting.
Het is de bedoeling dat er een bus gaat vanaf Amsterdam tussen 5 en 6 's ochtends, omdat de aktie om 11 uur begint in Bergen. De bus zal € 10 p.p. gaan kosten en gaat alleen door bij voldoende belangstelling.
Kantoorruimte te huur
In het vredespand O43 is in de zomer 2003 de werkruimte voor een bureau vrijgekomen. In het pand zijn gevestigd: Euro's voor Vrede, Kerk en Vrede, VD AMOK (documentatiecentrum). De huur bedraagt 110 euro per maand. Bij het bureau komt ook kastruimte voor administratie en de beschikking over vergaderruimte. Het adres is Obrechtstraat 43, te Utrecht.
Mocht je belangstelling hebben stuur je post naar
Hetty Grunefeld en David Jan Donner,
bestuur van de beheerstichting O43:
Obrechtstraat 43, 3572 EC Utrecht.