VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 16, nummer 2, 2007
VD AMOK
Tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
Jaargang 16, nummer 2, 2007
VD AMOK
Verschijnt minstens 4 maal per jaar en wordt uitgegeven door Stichting VD AMOK.
Voor de inhoud van met naam ondertekende stukken zijn de auteurs verantwoordelijk.
Copyright
Overname van artikelen uit het lopende nummer is uitsluitend toegestaan na toestemming van de redactie. Overname van artikelen uit eerder verschenen nummers is toegestaan onder bronvermelding en toezending van een bewijsexemplaar aan de redactie. Deze artikelen staan op deze website
Adres redactie en abonnementenadministratie
VD AMOK, Obrechtstraat 43, 3572 EC Utrecht
tel. 06-14127779, e-mail vdamok"at"antenna.nl
Redactie
Kees Kalkman, Karel Koster, Guido van Leemput, Tjark Reininga, Barbara Smedema, Egbert Wever
Fotoredactie
Joop Blom, Hans Christian Bouton
Fotografen en illustratoren
Endie van Binsbergen, Joop Blom, Wim de Boer, Ben Donk, Karin van Haasteren, Albert Hahn, Fotoploeg Hezbollah, Tom Janssen, Elinde Kersbergen, Bert Spiertz
Vormgeving
René Oudshoorn
Drukker
Mittelmeijer Drukkerij in Amsterdam
Verder werkten aan dit nummer mee
Ries Agterberg, Mark Akkerman, Ron Blom, Martin Broek, Erik Haverkort, Henk van der Keur, Frank Slijper, Fred van der Spek
Abonnementen
Een abonnement is minimaal € 14,- per jaar.
Een steunabonnement is minimaal € 18,-.
Over te maken op giro 5567607 t.n.v. VD AMOK, Utrecht.
Nieuwe abonnementen schriftelijk aanmelden. Wacht met betaling op toezending acceptgiro.
Opzegging uitsluitend schriftelijk vóór aanvang van het kalenderjaar.
Losse nummers kosten € 3,- (€ 4,- inclusief porto).
Advertenties
Tarieven en opgave bij de redactie.
Sluitingsdatum volgend nummer
15 september 2007
Voorpagina: Tom in Trouw 21-03-2007
Al jaren wordt hierover gespeculeerd in de vredesbeweging. Sterker: Amerikaanse plannen om een aanval - zelfs een atoomaanval - op Iran uit te voeren zijn een eigen leven gaan leiden. Met grote zekerheid beweren analisten en commentatoren dat een oorlog niet veraf is. Over het voorspellen van de Amerikaanse intenties kunnen we kort zijn. Naar ons beste weten hebben deze opiniemakers nog steeds geen toegang tot de verslagen van de vergaderingen van president Bush en zijn naaste adviseurs. Alle beweringen zijn dus gebaseerd op speculatie over de Amerikaanse intenties, gecombineerd met waarnemingen, soms zorgvuldig maar vaak bevooroordeeld. Het is immers populair om elke crisis en oorlog toe te schrijven aan de huidige Amerikaanse regering. De schijnbare opeenvolging van crises maken een voorspelling over komende oorlogen geloofwaardig. Toch is de situatie niet zo simpel. Zeker, in beide landen, zowel de VS als Iran, zijn facties die een oorlog(sdreiging) beschouwen als de beste manier om hun eigen machtspositie te handhaven. Voor de Iraanse conservatieven is een vijandige buitenwereld een prettige afleiding van het falende sociaal-economische beleid in eigen land. In de VS willen de neoconservatieven - deels op ideologische gronden - graag een volgende oorlogsronde in het Midden-Oosten. Tegelijkertijd remmen belangrijke delen van de nationale elites een al te confronterende lijn af. In Iran wil het liberale establishment, indachtig de noodzakelijke buitenlandse investeringen in de economie - vooral in de petrochemie en nucleaire industrie - die alleen zullen plaatsvinden bij een detente met de VS, serieuze onderhandelingen. In de VS vertegenwoordigde het Baker-Hamilton rapport over Irak in feite de stem van de oudere Republikeinse elite die de Amerikaanse veiligheid wil garanderen door afspraken met regionale machten zoals Iran. Door die gespletenheid van de belangrijkste politieke krachten aan beide kanten zal een intentionele oorlog alleen plaatsvinden als de niet-confronterende krachten besluiten dat ze het niet eens kunnen worden. Die overeenstemming wordt gezocht in een aantal gebieden, waarvan het nucleaire dossier er slechts één is. De centrale vragen betreffen de grootschalige Amerikaanse militaire aanwezigheid in de regio en de bondgenootschappen die de VS willen afsluiten om haar belangen te verzekeren. De neoconservatieven willen deze aanwezigheid bestendigen door een beleid dat gebaseerd is op dominantie over de olievelden (niet alleen voor eigen gebruik maar vooral voor de controle op de export naar de rest van de wereld) en voortgezette steun aan de Israëlische politiek en een aantal regionale dictaturen, meestal soennitisch geregeerd, plus het voeren van alle oorlogen noodzakelijk om deze belangen veilig te stellen De onderhandelingsvleugel (vooral het Amerikaanse State Department) deelt deze visie op de Amerikaanse belangen, maar denkt dat ze beter gewaarborgd kunnen worden door onderhandelingen waarbij de militaire middelen in zicht blijven maar niet meteen worden ingezet. De Iraanse gematigden, meestal geïdentificeerd met de voormalige presidenten Khatami en Rafsanjani, willen ook zo een accommodatie. Het Pentagon bekijkt de zaak meer utilitair: een belangrijk deel van de leiding gaat ervan uit dat een oorlog tegen Iran niet te winnen is.
De ‘duiven’ en haviken aan beide kanten zijn het echter eens over een reeks fundamentele belangen. In Iran is de politieke onafhankelijkheid van Iran een gegeven, in de VS de dominante Amerikaanse aanwezigheid in het Midden-Oosten. Om die reden is een compromis alleen mogelijk als beide kanten de minimumeisen van de ander accepteren. Het gaat echter niet slechts om een debat. Er woedt al een stille geheime oorlog waar diplomatieke, militaire en geheime middelen worden ingezet om de tegenstander in te doen stemmem met de eigen lijn. Het zijn die stappen - unilaterale economische sancties, ontvoering van diplomaten, geheime hulp aan elkaars tegenstanders en bomaanslagen - die de onderhandelingen permanent onder druk zetten. Er is aan de Amerikaanse kant ook sprake van een zekere verlamming, gekenmerkt door het bekende verschijnsel van de lame duck president. Alle beslissende politieke krachten, aan beide zijden, kijken vooruit naar het post-Bush tijdperk. Maar dat creëert tegelijk een zekere druk op de president om naar middelen te grijpen die wellicht zijn mislukte presidentschap zullen redden. President Ahmadinejad zou een dergelijke escalatie met beide handen aangrijpen. Daarnaast zijn er in de regio een reeks crises (Pakistan, Libanon, Syrië, Israël/Palestina) die in combinatie met de bestaande oorlogen (Irak, Afghanistan) door verschillende dwarsverbanden kunnen uitlopen in een allesomvattende brand. Vandaar dat een proces naar oorlog niet vanzelfsprekend is, maar beslist niet kan worden uitgesloten.
Helaas valt hierbij van de Europese landen nauwelijks iets te verwachten. Pogingen van Zuid-Afrika en IAEA-directeur el-Baradei om de situatie te deëscaleren zijn ook in Parijs en Berlijn aan dovemansoren gericht. En in Londen staan Bush’ kleine helpers nog steeds klaar om olie op het vuur te gooien.
De redactie
In de discussie over het beoogde Amerikaanse raketschild in Oost-Europa is veel verwarring geslopen. Dat betreft zowel de mist die wordt opgeworpen rond de politieke intenties van het programma, als de technische mogelijkheden. De discussie dreigt ook vernauwd te worden tot die mogelijkheden van het systeem, met voorbijgaan van de politieke en militaire bedoelingen.
In ieder geval is de eerste propagandaslag al gewonnen door de Amerikaanse regering en haar Europese medestanders. Door steeds het beeld van een bedreigde bevolking te benadrukken, die wordt beschermd door het schild, verdwijnt de discussie over de politieke en militaire bedoelingen van de schildbouwers. Maar geen enkel groot wapensysteem kan worden besproken zonder de politieke en strategische implicaties erbij te betrekken.
De discussie wordt vervuild door een vermeende Iraanse dreiging. Momenteel hebben de Iraanse raketstrijdkrachten geen systeem dat de VS of West Europa kan bereiken. De systemen die ze wel hebben zijn bewapend met conventionele koppen. Het zal nog jaren duren voordat een Iraanse raket een potentiële dreiging vormt voor West Europa, laat staan Noord-Amerika. Het daadwerkelijk gebruik van zo’n systeem zou echter suïcidaal zijn, omdat een aanval van Iran op de kernwapenstaten of hun bondgenoten onmiddellijk beantwoord zou worden door nucleaire aanvallen die heel Iran zouden verwoesten. De ‘dreigingslogica van de boevenstaten’ is dus uitsluitend gebaseerd op het demoniseren van de regeringen van die landen en op de vooronderstelling dat ze volledig tegen hun eigen belangen in (namelijk overleven) zouden handelen.
Er is wel een andere omstandigheid te bedenken waarin zo’n land ooit raketten zal ontwikkelen en misschien gebruiken: namelijk als het zelf wordt aangevallen om watvoor reden dan ook. Aangezien dit scenario aanzienlijk geloofwaardiger is (zie Irak) dan het boven geschetste, ontstaat dan onmiddellijk de vraag naar de strategische bedoelingen van de raketschild bouwers. Wil men wellicht omstandigheden creëren waaronder nog meer agressieoorlogen kunnen worden gevoerd, veilig achter een anti-raketschild?
Het is wel mogelijk om een oordeel te vormen over het functioneren van de antiraketsystemen. Vele deskundigen, laatst nog de Amerikaanse Union of Concerned Scientists, hebben vraagstekens gezet bij de technische uitvoerbaarheid van raketonderschepping door andere raketten. Hoewel er een belangrijk onderscheid bestaat tussen raketten voor de middellange afstand en intercontinentale raketten (de tweede categorie is veel sneller) moet elk onderscheppingssysteem rekening houden met een reeks relatief makkelijk te nemen tegenmaatregelen. De belangrijkste daarvan is het meevoeren van zogenaamde decoys waarbij naast de nucleaire of een andersoortige kop ook namaakkoppen worden meegedragen die lijken op de echte. Een antiraketsysteem kan niet of nauwelijks een onderscheid maken tussen echte en namaakkoppen. Het is ondoenlijk om alle meegedragen objecten te onderscheppen, laat staan tientallen raketten, elk met een twintigtal objecten aan boord. Er is nog steeds geen oplossing gevonden voor dit fundamentele probleem.
Het in Oost-Europa geplande raketproject voorziet in een waarschuwingsradar (in Tsjechië) en een aantal raketten (in Polen). Die zullen zeer weinig tot niets kunnen uithalen tegen grote aantallen raketten, zoals die van het Russische arsenaal. Zelfs met één raket zou het systeem al moeite hebben (zoals is gebleken bij proeven die zijn uitgevoerd onder kunstmatig optimale omstandigheden). Wat een antiraketsyteem wel kan doen is het onderscheppen van vliegende objecten met een voorspelbare baan, zoals een satelliet die om de aarde draait. Omdat satellieten een steeds grotere rol spelen in de oorlogsvoering is elke bedreiging daarvan van belang. Men kan bijvoorbeeld vijandelijke waarnemingssatellieten vernietigen en een tegenstander zo blind maken.
Er is nog een nuttige functie mogelijk en dat is vermoedelijk een deel van de redenen voor de tegenstand van de Russische regering. De radarsystemen die in de nabijheid van Rusland geplaatst worden, kunnen op den duur zo ver ontwikkeld worden dat ze een redelijk beeld kunnen creëren van een door Rusland gelanceerde raket aanval op de VS. Dat beeld kan gebruikt worden om de antiraketsystemen dichter bij of in de VS effectiever te maken. Daarnaast kunnen de bestaande antiraketsystemen verder worden uitgebouwd. De vooronderstelling is daarbij dat de technische problemen (deels) worden opgelost.
Toch is een oorlogsscenario moeilijk denkbaar. Bij de oude Koude Oorlogsscenario’s waarin honderden zo niet duizenden raketten door beide supermachten worden afgevuurd op elkaar, blijft het technische probleem bestaan. Maar er is een scenario denkbaar waarin een sterk verbeterd raketschild in de toekomst een geloofwaardige dreiging vormt. Dit is het zogenaamde first strike scenario, waarin de Amerikaanse strijdkrachten door maximaal gebruik van al hun wapensystemen (vanaf land, de ruimte, zee en de lucht - de full spectrum dominance) de Russische raketstrijdmacht grotendeels vernietigen. In dat geval zouden de paar overgebleven raketten kunnen worden onderschept door de systemen die in Polen maar ook in de Japanse zee, Engeland en elders worden opgesteld.
Het is vermoedelijk dit scenario, gebaseerd op het uitbouwen en technisch verbeteren van de bestaande systemen, dat een deel van de Russische oppositie verklaart.
Maar elk strategisch wapensysteem heeft ook economische en politieke componenten. Het kan een nieuwe wapenwedloop op gang brengen die de tegenstander dwingt om grote uitgaven te doen om de initiator te evenaren. Dat gebeurde in de laatste bewapeningswedloop van de Koude Oorlog.
Als politiek wapen kan het antiraketsysteem dienen om de ontwikkeling van een verenigd Europees veiligheidsbeleid, te dwarsbomen. De VS regering weet vanzelfsprekend dat de meeste Europese landen niet zullen warm lopen voor het anti-raketschildplan (in Tsjechië is de meerderheid van de bevolking tegen de plaatsing van het radarsysteem). Dus is het slim om een Europees antwoord te ondermijnen door de Oost-Europese staten op bilaterale basis te benaderen. Als voortzetting van de speciale relatie met het Verenigd Koninkrijk maakt de VS regering afspraken, niet alleen met Polen en Tsjechië over het raketschild, maar ook met Bulgarije en Roemenië over de stationering van Amerikaanse troepen en de bouw van nieuwe bases. In de Balkan ondersteunt de Amerikaanse militaire aanwezigheid een alternatieve, door de VS gecontroleerde energiepolitiek die de ontsluiting van Centraal-Aziatische energiebronnen via de Balkan behelst. Dat is dan een manoeuvre om de symbiotische relatie tussen Rusland en Europa op het gebied van de energie te doorkruisen. Dit proces krijgt nog groter gewicht in het licht van de komende wereldwijde energietekorten. Kortom, verdeel en heers is het devies. Zo bezien is het anti-raketschildplan een tussenstap in een beleid gericht op het verzwakken en isoleren van Rusland. Gezien de nog steeds immense aantallen kernwapens aan beide kanten is deze ontwikkeling zeker te beschrijven als een herleving van de Koude Oorlog. Rusland beantwoordt de Amerikaanse maatregelen immers met klassieke retoriek en dreigementen.
Om deze ontwikkeling af te remmen is een verenigd Europa van groot belang. Maar niet op de manier waarop de in Nederland dominante atlantici dit wensen te bewerkstelligen: namelijk door kritiekloze ondersteuning van het Amerikaanse beleid. Het recente beleid van de Amerikaanse regering zou toch bij elke rationele politiek tot enige aarzeling moeten leiden. Maar zulke kritiek wordt in Nederland nog steeds gedempt door de beslissende invloed die de atlantici hebben op de buitenlandse politiek en de meningsvorming daarover onder de politieke elite. Die overheersing doorbreken is de enige manier om de wedloop naar een nieuwe Koude Oorlog te doen ontsporen.
Karel Koster
De ontwikkelingen in de strijd tegen clustermunitie volgen elkaar snel op. Nu de meest kritieke hobbel - de in februari gehouden Oslo Conferentie - succesvol is genomen, is er in navolging van een verdrag tegen landmijnen ook zicht op een verdrag voor een verbod op clustermunitie. Tijdens de derde week van mei gehouden Conferentie over Clustermunitie in Lima, Peru, is het aantal landen dat een verbod nastreeft op clustermunitie uitgebreid van 46 naar 74. Ondertussen is ook bij de strijd tegen uraniumhoudend wapentuig een belangrijke eerste stap gezet op weg naar een algeheel verbod. En heeft België sinds juni 2006 als eerste land in de wereld een wettelijk verbod op clustermunitie, 23 maart jongstleden besloot het Belgische federale parlement daartoe ook voor uraniumhoudende wapensystemen. Het stemde unaniem voor een verbod op uraniumwapens. Ofschoon we hier kunnen spreken van verheugende ontwikkelingen moet men wel voor ogen blijven houden dat clustermunitie en uraniumhoudende wapensystemen slechts voor een paar procent deel uitmaken van de totale wapenhandel en het totale gebruik van wapens in de wereld.
In de discussie over het beoogde Amerikaanse raketschild in Oost-Europa is veel verwarring geslopen. Dat betreft zowel de mist die wordt opgeworpen rond de politieke intenties van het programma, als de technische mogelijkheden. De discussie dreigt ook vernauwd te worden tot die mogelijkheden van het systeem, met voorbijgaan van de politieke en militaire bedoelingen.
In ieder geval is de eerste propagandaslag al gewonnen door de Amerikaanse regering en haar Europese medestanders. Door steeds het beeld van een bedreigde bevolking te benadrukken, die wordt beschermd door het schild, verdwijnt de discussie over de politieke en militaire bedoelingen van de schildbouwers. Maar geen enkel groot wapensysteem kan worden besproken zonder de politieke en strategische implicaties erbij te betrekken.
De stroomversnelling op weg naar een internationaal verdrag werd vooral veroorzaakt door het massale gebruik van clustermunitie door Israël vorig jaar in Libanon en de wereldwijde afschuw die dat opriep. Israël verspreidde in Libanon, voornamelijk in het zuiden, in de laatste 72 uur van de oorlog vier miljoen stuks submunitie, toen al duidelijk was dat een staakt-het-vuren spoedig van kracht zou worden. Behalve in Libanon zaaien de clusterwapens ook veel dood en verderf in Irak. Begin april deelde Moaffak al Khafaji van een Iraakse vereniging van slachtoffers mee dat er tot maart 2007 door het gebruik van clusterwapens in Irak ongeveer 2.800 doden zijn en 700 gehandicapten.
Het idee voor de Oslo Conferentie ontstond tijdens de derde herzieningsconferentie van de Conventie over Bepaalde Conventionele Wapens (CCW) in Genève afgelopen november. Zweden kwam met een verklaring die opriep tot een internationale overeenkomst die de ontwikkeling, productie, opslag, transport en het gebruik van clustermunitie moet verbieden. Ofschoon 25 landen die verklaring ondersteunden, werd het voorstel niet aangenomen, doordat Australië, China, India, Japan, Pakistan, Rusland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten het voorstel afwezen. Uit frustratie over het mislukken van deze conferentie kondigde Noorwegen aan dat het een conferentie zou houden in Oslo om een nieuw proces te initiëren voor een apart verdrag voor een algeheel verbod op clustermunitie.
De gebeurtenissen in Oslo begonnen 21 februari met het Civil Society Forum, waarbij NGO’s de gelegenheid werd geboden zichzelf te presenteren en gastsprekers van het Nobel Vredescentrum voordrachten hielden. Daarna volgden twee dagen van officiële zittingen met delegaties van landen. De parallelle bijeenkomsten van NGO’s droegen bij aan het verduidelijken van de uiteenlopende posities tussen de deelnemende partijen en hielp het debat vorm te geven op punten waar consensus mogelijk was. Er was een duidelijke politieke wil aanwezig om te werken aan een verdrag voor een verbod op clustermunitie.
In Oslo stelden 46 van de 49 bijeengekomen staten een Verklaring op die hen bindt om in 2008 te komen tot een wettelijk instrument die het gebruik (productie, opslag, enz.) van clustermunitie moet verbieden, het tot stand brengen van een kader voor samenwerking en hulp aan getroffen landen en slachtoffers, het ondernemen van stappen op nationaal niveau, het onderwerp aan de orde te stellen in het kader van mensenrechten en op alle relevante fora. Alleen Japan, Polen, en Roemenië weigerden in te stemmen met de Verklaring. Nederland behoort tot de ondertekenaars in Oslo, maar in aanloop naar de conferentie in Lima maakt de Nederlandse regering terugtrekkende bewegingen.
Opmerkelijk is dat het Verenigd Koninkrijk behoort tot de ondertekenaars van de Verklaring. Tot voor kort toonde dit land zich een verklaard tegenstander van elke restrictieve maatregel op het gebied van clustermunitie. Eind maart kondigde het aan om de zogenaamde clustermunitie met een hoge blindgangergraad te verbieden. Steve Goose van Human Rights Watch verwelkomt de aankondiging als een stap in de goede richting: “Het overgrote deel van de clusterbommen in de wereld beschikt niet over mechanismen waarbij een potentiële blindganger zichzelf na enige tijd onschadelijk maakt. De beslissing om deze wapens uit te bannen is een belangrijke aanwijzing dat geen enkele staat ze ooit weer zou moeten gebruiken.” Het gaat om typen die het Verenigd Koninkrijk op grote schaal gebruikte tijdens de Irak-oorlog van 2003, in Kosovo (1999) en tijdens de Golfoorlog van 1991. Het besluit zal naar alle waarschijnlijkheid een gunstig effect hebben op de tientallen andere landen die over voorraden van deze typen clustermunitie beschikken. Tegelijkertijd waarschuwt Goose dat het ook tekortschiet in wat nodig is om de burgers te beschermen. Hij doelt hier onder meer op de M85 submunitie clusterbommen voor de artillerie. Hoewel dit type clustermunitie in principe submunitie bezit die zichzelf enige tijd na gebruik onschadelijk kan maken, is er geen garantie dat dit ook in de praktijk gebeurt. Israëlische versies van dezelfde submunitie bleven wel degelijk intact na gebruik in Libanon afgelopen zomer. Ze vormden ook een gevaar voor de burgers van Basra bij de aanvallen van het Britse leger zowel tijdens als na de Irak-oorlog van 2003. Noorwegen en Oostenrijk hebben al - op humanitaire gronden - een moratorium ingesteld op het gebruik van de artillerie clustermunitie met M85 submunitie in hun arsenalen.
Duitsland heeft zich inmiddels ook uitgesproken voor een verbod op clustermunitie. Maar in Lima stelde Duitsland, net als andere clustermunitie producerende landen, waaronder Australië, Denemarken, Finland, Frankrijk, Japan, Polen en het Verenigd Koninkrijk, voor om clustermunitie met een zogenaamde lage blindgangergraad uit te zonderen van het tot stand te komen verdrag. De vrees van Steve Goose dat de producerende landen het verdrag willen oprekken blijkt dus gerechtvaardigd.
Ondertussen gaan de investeringen van pensioenfondsen en andere beleggers in producenten van clustermunitie gewoon door. Canada tekende de overeenkomst in Oslo. Maar zo lang het geen juridische rechtsgeldigheid heeft blijft Canada’s grootste pensioenfonds het Canada Pension Plan Investment Board investeren in producenten van clustermunitie. Onder meer US$50 miljoen in Raytheon, Lockheed Martin en Textron. Ook de grote Canadese banken investeren in deze Amerikaanse wapenfabrikanten. In april berichtte onderzoeksjournalisten in het televisieprogramma Zembla dat ook de Nederlandse pensioenfondsen ABP en PGGM investeren in de Amerikaanse producenten van clustermunitie, waaronder ook General Dynamics en Alliant Techsystems, de grootste producenten van wapensystemen met verarmd uranium. PGGM zou € 81 miljard en PGGM € 209 miljard hebben geïnvesteerd, zo blijkt uit cijfers van de fondsen tegen het einde van 2006. PGGM heeft inmiddels al aangekondigd te stoppen met haar investeringen. Het bestuur van ABP heeft het in overweging. De ervaring leert dat banken en pensioenfondsen gevoelig zijn voor publieke druk. De Campagne tegen Wapenhandel voerde succesvol campagne tegen de ABN Amro die een fabrikant van clustermunitie in bezit had. Het Netwerk Vlaanderen behaalde ook resultaten door onder meer Belgische en Nederlandse investeerders in landmijnen en clustermunitie aan de schandpaal te nagelen.
Tweede Kamerlid Krista Van Velzen van de SP heeft een wetsvoorstel ingediend voor een verbod op clustermunitie. Op initiatief van SP en de Nederlandse tak van de Clustermunitie Campagne, waarin Amnesty International, IKV-Pax Christi en Oxfam-Novib zijn vertegenwoordigd, vindt 27 juni een hoorzitting plaats in de Tweede Kamer. Van Velzen hoopt dat het verbod kamerbreed zal worden ondersteund en dat dan eindelijk een begin kan worden gemaakt met de vernietiging van de voorraden Nederlandse clusterbommen, die onder meer in 1999 in Kosovo zijn gebruikt. Naast de obstructie van de clustermunitie producerende landen is er een nog een groep landen, waaronder Nederland, die pogingen ondernemen om het verdrag tegen clustermunitie zo veel mogelijk te verzwakken. Die de definitie van 'clustermunitie dat onaanvaardbaar leed aanbrengt' zo beperkt mogelijk wil houden en telkens verwijst naar de juridisch zwakke Conventie voor Conventionele Wapens (CCW) in plaats van naar het juridisch veel sterkere “Oslo proces”.
Het harde werken van de Belgische coalitie Stop Uraniumwapens werd 23 maart beloond met een unanieme stemming in het Belgische federale parlement voor een algeheel verbod op het gebruik van wapensystemen met verarmd uranium. Na vele jaren van actievoeren en lobbyen namen de kamerleden Brigitte Wiaux (CdH), Zoë Genot (Ecolo), Stef Goris (VLD) en Dirk Van der Maelen (SP.A en SPIRIT) het gezamenlijke initiatief voor een wetsvoorstel voor een verbod op uraniumwapens dat uiteindelijk op Kamerbrede steun kon rekenen.
De behandeling van het wetsvoorstel begon 20 november 2006 met een hoorzitting in de commissie voor de Landsverdediging in de Belgische senaat (in tegenstelling tot de situatie in Nederland, kan de Belgische senaat wetsvoorstellen maken en indienen, HvdK) waarbij Dr. Keith Baverstock, ondergetekende en twee vertegenwoordigers van de Belgische wapenfabrikant Mecar waren uitgenodigd als getuige-deskundigen. Deze hielden voordrachten en werden ondervraagd door commissieleden over hun expertise over wapensystemen met verarmd uranium en de potentiële gevolgen daarvan voor mens en milieu in het fabricageproces en na gebruik op slagvelden en testterreinen.
Baverstock maakte in zijn betoog haarfijn duidelijk dat het gebruik van wapensystemen met verarmd uranium vooral een politiek probleem is. Een ander zwaar metaal als nikkel werd in de jaren tachtig van de vorige eeuw al voor veel minder bewijs over de gezondheidsrisico’s door het International Agency for Cancer Research (IARC) in Lyon op de lijst met kankerverwekkende stoffen gezet. Dat dit niet met verarmd uranium gebeurt heeft volgens hem alles te maken met politieke druk op de Verenigde Naties vanuit de Verenigde Staten en andere landen die uraniumhoudende wapensystemen produceren. Hij heeft dat van nabij meegemaakt in de elf jaar dat hij als toponderzoeker werkte bij de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
De betrokken beleidsmakers van de NAVO-landen blijven echter volharden in het standaardrepertoire van de woordvoerders van het Pentagon dat ongeveer varieert van “verarmd uranium is niet schadelijk” tot “verarmd uranium kan leiden tot schade aan de gezondheid, maar de preventieve maatregelen voorkomen dat soldaten kunnen worden besmet”. Zestien jaar na het eerste grootschalige gebruik van uraniumhoudende munitie in de Golfoorlog zijn er geen nieuwe geluiden te vernemen van de woordvoerders van Defensie. Dat is niet in overeenstemming met de ontwikkelingen in de wetenschap. Het is nota bene een onderzoeksinstituut van het Pentagon, het Armed Forces Radiobiology Research Institute (AFRRI), dat zonneklaar heeft vastgesteld dat er meer aan hand is bij uraniumvergiftiging dan wat de NAVO beweert. Namelijk dat de uraniumstofdeeltjes die in het lichaam terechtkomen tumoren en leukemie kunnen veroorzaken. Bovendien is vrij recent vastgesteld dat het ook in de hersenen terecht kan komen en schade aan kan richten aan het centrale zenuwstelsel. Vooral in een droog klimaat als in Irak zijn de risico’s groot. De uraniumstofdeeltjes kunnen zeer lange tijd in het milieu blijven. Er zijn nog altijd plekken gemarkeerd in Irak van de Golfoorlog van 1991. Bij verstoring kunnen stofdeeltjes opdwarrelen en alsnog iemand besmetten. Wat de precieze gezondheidsrisico’s zijn kan alleen duidelijk worden door het verrichten van epidemiologisch onderzoek. De verontrustende resultaten van onderzoek op laboratoriumschaal in de afgelopen negen jaar geven daar alle aanleiding toe. Men zou verwachten dat een verantwoordelijke beleidsmaker al het mogelijke zou doen om getroffen veteranen en burgers te helpen. Een goed behandelprogramma kan slechts van de grond komen nadat er statistisch significante resultaten te overleggen zijn na epidemiologisch onderzoek. Een recente brief van staatssecretaris Van der Knaap laat daarin overtuigend zien dat Nederland die verantwoordelijkheid niet neemt. Kennelijk moeten er eerst nog vele duizenden chronisch zieke patiënten bijkomen en vele tientallen veteranen worden gebruikt als “proefdier” voordat er een Hazel O’Leary (noot 1) komt die de deksel van de beerput oplicht. Die geheime experimenten met radioactieve straling werden geopenbaard niet lang na de Koude Oorlog, toen kernwapens op hun retour leken. Maar het ziet er naar uit dat het nog even zal duren eer wapensystemen met verarmd uranium zijn uitgebannen. Een coalitie daartegen moet nog van de grond komen. Het is zeer de vraag of de fabrikanten van wolfraamhoudende munitie daarin behulpzaam moeten zijn.
De activisten van de coalitie op de tribune verwonderden zich erover dat de vertegenwoordigers van Mecar zich opstelden als uitgesproken tegenstanders van het gebruik van verarmd uranium. Het kwam niet zo gauw bij hen op dat hier allesbehalve nobele motieven een rol speelden. Het betreft niet meer en niet minder dan de keiharde concurrentie van dit bedrijf met de Amerikaanse producenten van uraniumhoudende munitie. De analoge wolfraamhoudende munitie van Mecar moet op de wereldmarkt met die munitie concurreren. Hoe slechter het product van hun concurrenten wordt gebrandmerkt des beter voor de marketing hun eigen wapentuig.
De auteur van dit artikel is getroffen door de pacifistische inslag van onze zuiderburen, duidelijk een erfenis van de Grote Oorlog (Eerste Wereldoorlog) en die voor Nederlandse begrippen ongewoon wijdverspreid is. Van der Maelen, die voorop liep bij het streven naar een verbod op clustermunitie en uraniumwapens, sloeg enige maanden geleden in het bijzijn van leden van Friends of the Earth België (voorheen Voor Moeder Aarde) met zijn vuist op tafel en zei dat hij door zou gaan tot alle wapens waren uitgebannen. We wensen hem veel succes.
Henk van der Keur
stichting Laka
Noot: Hazel O’Leary, minister van Energie onder Clinton, openbaarde in december 1993 ongeveer 32 miljoen documenten over geheime radioactieve experimenten bij veteranen en burgers, waaronder zwangere vrouwen, gevangenen en chronisch zieken, ten tijde van de Koude Oorlog.
Terug naar tekst
Websites:
Hezbollah en clustermunitie Najaar 2006 betichtte Human Rights Watch dat ook Hezbollah clustermunitie zou hebben gebruikt tijdens de juli-oorlog. De mensenrechtenorganisatie baseert zich daarbij op bronnen van het Israëlische leger en de politie. Israëlische autoriteiten wilden om ‘veiligheidsredenen’ geen details geven. Informatie uit andere bronnen is niet beschikbaar. Eind maart vroeg de Amerikaanse onderzoeker Virgil O. Wiebe aan HRW of er follow-up onderzoeken bekend zijn over Israëlische slachtoffers en andere zaken. In antwoord liet een woordvoerder van HRW weten dat er een rapport op komst is over de raketten van Hezbollah op Israël. |
Een van de gevaarlijkste en minst realistische ideeën die op dit moment in de internationale politiek rondgaan, is de gedachte dat de Servische provincie Kosovo een 'uniek geval' zou zijn. Vanuit die gedachte zou de onafhankelijkheid van Kosovo van Servië afgedwongen moeten kunnen worden, hoewel die in strijd is met alle internationale wetten en regels, zonder dat deze oplossing een bruikbaar precedent oplevert voor ook maar een enkele van de honderden vergelijkbare discussies en territoriale claims in de wereld.
Helaas echter is dit het uitgangspunt waarop VN-afgezant Martti Ahtisaaris zijn voorstel voor de toekomstige status van Kosovo gebaseerd heeft. Het is zo eenzijdig dat de woorden bemiddelaar en bemiddeling op geen enkele manier meer op hem van toepassing zijn.
De voorstanders van de opvatting dat de situatie van Kosovo uniek is, vinden dat omdat
Er zijn op deze wereld honderden etnische groepen die zich "territoriaal gediscrimineerd" voelen. Is er één goede reden dat de zaak van de Kosovaarse Albanezen superieur is aan al die andere? Over de grens bestaat al een Albanese staat. Terwijl de meeste echt gediscrimineerde etnische gemeenschappen in de wereld dromen van een klein stukje autonomie, willen de Kosovaarse Albanezen veel meer dan het volledige zelfbestuur dat Servië hen aanbiedt: zij willen niets minder dan een tweede Albanese staat in de toch al zo kwetsbare westelijke Balkan en ze riskeren daarbij dat ze andere minderheden stimuleren ook onafhankelijkheid te eisen.
Degenen die menen dat het ingrijpen van de NAVO in 1999 de basis heeft gelegd voor een onafhankelijk Kosovo, moeten worden herinnerd aan de ontwikkelingen die zich daar nadien hebben voltrokken: aan het verjagen van meer dan 220.000 Serviërs en aan de beschamende enclaves en getto's waar de achtergebleven Serviërs en andere niet-Albanezen tot op de dag van vandaag wonen, aan de verwoesting van 130 orthodoxe kerken, aan beruchte netwerken van georganiseerde misdaad, aan het onzinnige nationalistische historisch-revisionisme of aan de werkloosheid van 60 tot 70 procent ondanks de ongekend grote internationale financiële bijdragen voor Kosovo. Sinds 1999 hebben Kosovaarse militaire troepen deelgenomen aan de strijd in zowel zuidelijk Servië als Macedonië.
Gezien de voortdurende druk op de Servische gemeenschap in Kosovo is eenvoudig voor te stellen dat de onafhankelijkheid van Kosovo met zekerheid zal leiden tot een mono-etnisch Albanees Kosovo. Serviërs die het gebied verlaten hebben, zullen er nooit terug kunnen keren.
Dat zou dan ook de argumenten van de voorstanders van de NAVO-bombardementen van 1999 - in naam van handhaving van een multi-etnisch Kosovo - volledig onderuit halen. De bombardementen van 1999 zouden de geschiedenis ingaan als de strijd voor de onafhankelijkheid van Kosovo, een doel dat lichtjaren verwijderd is van de voorgewende doelen van de "humanitaire interventie".
Dit is een zeer verontrustend vooruitzicht, speciaal omdat de NAVO-interventie werd uitgevoerd met voorbijgaan aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.
Kosovo kan alleen op een legale manier onafhankelijk worden van Servië door een vrijwillig uitonderhandelde overeenkomst of in strijd met het VN-Handvest uit 1945, de Slotakte van Helsinki (1975), de uitspraken van de commissie Badinter (1991-92), Veiligheidsraadsresolutie 1244 (1999) en de Servische Grondwet van 2006.
Regelrechte internationale veroordelingen klonken luid toen Transdnjestrië, Zuid-Ossetië en Nagorno-Karabach vorig najaar hun weg naar onafhankelijkheid bevestigden. En als Rusland zegt dat de oplossing voor Kosovo ook elders moet worden gekozen, wordt het beschuldigd van samenzweringen tegen zijn buurlanden.
Als de nadruk van Servië op zijn territoriale integriteit als "ouderwets" wordt betiteld en Ruslands klemtoon op universeel geldende normen als "samenzweerderig", hoe verklaren we dan dat een aantal lidstaten van de Europese Unie zich nu tegen onafhankelijkheid van Kosovo verzetten en het idee van de unieke positie van Kosovo verwerpen?
Tijdens diverse recente bijeenkomsten van de Raad van Ministers en Staatshoofden van de EU stonden Spanje, Cyprus en de nieuwe EU-lidstaat Roemenië aan de spits van het Europese blok dat zich tegen afscheiding van Kosovo verzet. Horen deze landen ook bij het "paranoïde Servisch-Russische blok" of zijn zij alleen maar verontrust over de gevolgen van de onafhankelijkheid van Kosovo voor Baskenland, Noord-Cyprus of Transdnjestrië?
Het is al enige tijd een publiek geheim dat "goodwill adviseurs" het team van Martti Ahtisaari ervan proberen te overtuigen dat "een wettelijke basis gevonden moet worden voor de uniekheid van Kosovo, om te voorkomen dat een precedent geschapen wordt".
Maar Ahtisaari had deze eenmalige oplossing moeten vermijden. Het negeren van het internationaal recht stelt wellicht de Albanese separatistische ambities tevreden, maar roept met zekerheid het schrikbeeld op van een doos van Pandora met separatistische virussen overal ter wereld.
Aleksandar Mitic & Jan Oberg
(Vertaling Tjark Reininga)
Transnational Foundation for Peace and Future Research (TFF)
De verkiezingen in Oost-Timor zullen het politieke gezicht van de komende jaren bepalen. Belangrijke jaren om langzaam maar zeker de ellende uit het verleden los te laten en het land in eenheid weer op te bouwen. De internationale solidariteitsbeweging kan daarbij een rol spelen met het ondersteunen van lokale initiatieven.
Net terug uit Oost-Timor is Elinde Kersbergen. Het was haar eerste bezoek aan het land en nog wel als internationale waarnemer bij de presidentsverkiezingen in mei 2007. Ze maakte deel uit van de groep waarnemers die namens de internationale solidariteitsbeweging SOMET (Solidarity Observer Mission for East Timor) een oogje in het zeil moest houden. “Enerzijds moesten we erop toezien dat de verkiezingen eerlijk en volgens de regels verliepen. Dat de stemprocedure onafhankelijk verliep en dat de stemming geheim was. Aan de andere kant willen we met onze massale aanwezigheid ook duidelijk maken aan de mensen dat ze geen vrees hoeven te hebben om te gaan stemmen. Dat ze gewoon naar eigen in zicht moeten kunnen stemmen. Voor een land dat zolang geleefd heeft in een systeem van onderdrukking is dat nodig.” Elinde nam deel namens de stichting Vrij Oost-Timor waarbij ze sinds kort actief is. “Ik ben via een Molukse vriend in aanraking gekomen met de stichting. Vanwege mijn contacten met Molukse vrienden heb ik me altijd al solidair gevoeld met die regio en ben blij dat ik me er nu ook echt voor kan inzetten.”
In Oost-Timor verbleef Elinde in District Viqueque, een gebied in het zuidoosten van het eiland waar veel aanhangers wonen van de grootste partij Fretelin, die voorop liep in het toenmalig verzet. “De verkiezingen zijn wel eerlijk verlopen”, meldt ze. “Wij hebben geen ongeregeldheden kunnen ontdekken. Er bestonden wel geruchten van intimidatie bij huisbezoeken. Die zijn gerapporteerd. Er zijn ook wel degelijk aanhangers van beide partijen die in de fout gingen.”
Toch ging het wel fout vlak na de verkiezingen. Niet de Fretelin-kandidaat Francisco Guterres (Lu-Olo) won de presidentsstrijd, maar de oud Nobelprijswinnaar en onafhankelijke kandidaat José Ramos-Horta. Dat leidde in Viqueque tot woede onder een deel van de Fretelinaanhangers. Ze gingen de straat op en staken auto’s in de brand en belaagden politieke tegenstanders. De waarnemers hebben toen het gebied vrij snel moeten verlaten.
Met Endie van Binsbergen werkt Elinde bijna dag en nacht aan de evaluatie van de gebeurtenissen rond de presidentsverkiezingen en analyseren ze de gevolgen voor de parlementsverkiezingen van eind juni. Dan zal Endie naar Oost-Timor afreizen als waarnemer. Voor haar is de reis naar Viqueque als een terugreis naar haar tweede thuisland. Ze heeft na de onafhankelijkheid enkele jaren in Oost-Timor geleefd. De door haar samen met Utrechtse vrienden opgerichte stichting Vrij Oost-Timor begon met het verspreiden van opwindbare radio’s, om te zorgen dat ook de mensen in de bergen geïnformeerd blijven. Maar al gauw werd het plan uitgebreid en heeft de stichting daarnaast ook het regionale radiostation Radio Povo Viqueque opgezet. Het bleek namelijk dat grote delen van het district de nationale radiozender niet konden ontvangen.
In die tijd zag ze de grote revolutieheld Xanana Gusmão gekozen worden tot eerste vrije president in 2002. Hij heeft volgens Endie de verwachting niet kunnen waarmaken. “Xanana was de Mandela van Oost-Timor, maar had als president niet veel macht. Hij was in het door de VN opgezette politieke systeem meer een symbolisch figuur. Nu wil hij in juni premier worden.” Gusmão heeft daarvoor een nieuwe partij opgericht, de CNRT. Deze partij kent dezelfde naam als de toenmalige politieke bundeling van de verzetsbewegingen. Alleen is de R van Resistencia (verzet) veranderd in Reconsstrucao (wederopbouw). Endie: “Het is Gusmão die deze politieke bundeling in de jaren tachtig oprichtte en deze in 2000 weer heeft opgeheven om ruimte voor een meerpartijenstelsel te creëren. Nu gebruikt hij opnieuw dezelfde naam om de verkiezingen in juni te winnen.” Dat zal niet gemakkelijk zijn. De grootste concurrent Fretelin bezet nu zeventig procent van de zetels in het parlement.
In Oost-Timor draait na zeven jaar alles nog steeds om de revolutie. De bevolking kampt vooral met een onverwerkt verleden. Mensen willen dat er recht gedaan wordt aan de misdaden. Maar Indonesië heeft slechts een Oost-Timorese militieleider, Eurico Guterres, veroordeeld. De militairen zijn buiten schot gebleven. Ook de Waarheidscommissie (CAVR) die in 2006 met een rapport kwam, heeft daar vooralsnog geen verandering in gebracht. President Gusmão besloot vorig jaar het rapport in eigen land niet te verspreiden. Als het volk om gerechtigheid of een internationaal tribunaal zou schreeuwen, zou dat zijn moeizame pogingen om vreedzame banden te leggen met het machtige buurland Indonesië belemmeren. Wel heeft hij het rapport officieel gepresenteerd aan de VN en Indonesië.
Endie: “Het is niet terecht, maar wel begrijpelijk dat hij het in eigen land niet openbaar wilde maken. De toestand in het land is fragiel. Dat bleek vorig jaar april toen zo'n 600 militairen in opstand kwamen en het land in een crisis wierpen. Ze riepen dat ze te weinig salaris ontvingen en dat er etnisch onderscheid werd gemaakt bij de promotiekansen, maar bijna niemand heeft een redelijk inkomen in Oost-Timor. Er zat duidelijk meer achter. Veel oud vrijheidsstrijders voelen zich in de steek gelaten. Velen van hen kregen geen aanstelling in het nieuwe leger en zijn nu werkeloos.
De crisis leidde tot de val van de regering. José Ramos-Horta, die minister van buitenlandse zaken was, is toen benoemd als interim-premier.
Het land hunkert naar eenheid. Pas dan kan aan de economische opbouw begonnen worden. Pas dan kan men de Australische claim van de olievelden in Timorzee aanvechten. Er is na de omwenteling in 1999 wel veel geld gegaan naar het land, maar het merendeel komt weer terecht bij de westerse landen. Bij hun bedrijven, bij de duur betaalde VN en de ontwikkelingswerkers. Er zijn maar weinig gewone Oost-Timorezen die hebben kunnen profiteren. Werkeloosheid, regelmatig voedseltekort en de meeste mensen hebben niet eens toegang tot stromend water of medicijnen, ondanks al die jaren wederopbouw door de VN, ondanks al dat internationale geld.
Elinde: “Daarom is het zo belangrijk om als internationale beweging nu onze solidariteit te tonen. Bijvoorbeeld door lokale initiatieven te ondersteunen zodat het land zich eindelijk zelfstandig kan ontwikkelen.”
Het radiostation is zo’n voorbeeld. Endie: “Dat is echt een succesverhaal. We brachten de mensen van vijf taalgebieden bij elkaar en zij hebben een onafhankelijke nieuws- en opiniezender uit de grond gestampt. Mensen kunnen stellingen poneren waar overal vandaan op gereageerd wordt, er zijn poëzieprogramma’s en veel plaatselijk nieuws. Zelfs de districtsgouverneur belt op tijdens het opinieprogramma en neemt de reporters mee in zijn auto zodat ze verslag kunnen uitbrengen als er iets bijzonders gebeurt in de regio.”
In het begin hadden de Nederlanders nog een sterke stem in de opbouw van het station, maar tegenwoordig doen ze het echt op hun eigen manier en is het Nederlandse geld slechts een van de ondersteuners. “Het station werkt uitsluitend met vrijwilligers. Maar de lokale directeur heeft zelf een systeem bedacht om die vrijwilligers ook sociaal te helpen. Daarvoor heeft hij met geld dat bij het radiostation binnenkwam een eigen ziekenfonds gecreëerd. De vrijwilligers die ziek worden, kunnen zo ondersteund worden.”
Ries Agterberg
Meer informatie:
www.vrijoosttimor.nl
http://etan.org/somet.htm
In VD Amok nummer 4 van 2005 is globaal de stand van zaken in het door Marokko bezette deel van West-Sahara en de vluchtelingenkampen, waar meer dan 180.000 Saharanen onder barre omstandigheden verblijven, uit de doeken gedaan. Vanaf begin 2005 is er het nodige gebeurd in West-Sahara. Marokko heeft een nieuw diplomatiek offensief ingezet om de illegale bezetting van West-Sahara internationaal erkend te krijgen. Daarnaast is de repressie van Saharanen in West-Sahara en Marokko de afgelopen maanden aanzienlijk toegenomen.
In 1991 accepteerden de Democratische Arabische Republiek Sahara (DARS) en Marokko een VN-vredesplan dat voorzag in het houden van een referendum waarbij de Saharanen zich konden uitspreken over onafhankelijkheid van hun land. Daarnaast werd een staakt-het-vuren overeengekomen dat tot de dag van vandaag standhoudt. De Marokkaanse regering heeft sinds 1991 alles in het werk gesteld om het overeengekomen referendum te frustreren, bijvoorbeeld door Marokkaanse kolonisten gedwongen naar West-Sahara te laten verhuizen en te eisen dat zij mee mochten stemmen en door eindeloos bezwaar aan te tekenen tegen kieslijsten die door de VN werden aangedragen. Het resultaat van deze vertragingstactiek is dat het referendum nog steeds niet is gehouden.
In 2001 komt VN-afgezant James Baker met een vredesplan dat voor de Saharanen én de VN-Veiligheidsraad onacceptabel was en autonomie van West-Sahara onder Marokkaans gezag behelsde. In 2003 presenteerde Baker daarop een aangepast voorstel, dat in nauw overleg met Marokko was opgesteld. Dit voorstel hield in dat West-Sahara voor een periode van vijf jaar zou worden ingelijfd bij Marokko als autonome provincie en dat vervolgens een referendum over onafhankelijkheid zou worden georganiseerd waarin ook de Marokkaanse kolonisten konden meestemmen, een soort ‘Saharaanse Autoriteit’ naar Palestijns model. Tot veler verrassing ging de VN-Veiligheidsraad ditmaal akkoord met het vredesplan. De verrassing werd nog groter toen vervolgens Front Polisario, de bevrijdingsbeweging voor West-Sahara, eveneens akkoord ging. De climax volgde echter toen Marokko vervolgens begin 2004 aangaf definitief niet akkoord te gaan met het plan en weigerde om nog langer te praten over het Saharaanse zelfbeschikkingsrecht. De periode waarin Marokko lippendienst bewees aan het vredesplan van 1991, wordt hiermee definitief gesloten. Marokko leed hiermee een internationale diplomatieke nederlaag.
Vanaf 2005 heeft Marokko een nieuw diplomatiek offensief ingezet om de illegale bezetting van West-Sahara internationaal erkend te krijgen. Marokko biedt de Saharanen een beperkte autonomie aan in ruil voor een blijvend Marokkaans oppergezag. Hiermee wordt geprobeerd alsnog het vredesplan van Baker uit 2001 geaccepteerd te krijgen. De Marokkaanse regering denkt deze stap nu te kunnen maken omdat internationaal het idee leeft dat Marokko hard op weg is naar democratie. Deze democratisering gaat echter volledig voorbij aan de Saharanen, zoals hieronder zal blijken. Traditionele bondgenoten van Marokko, zoals Frankrijk en de Verenigde Staten, hebben enthousiast op het autonomieplan gereageerd. De voormalige Franse president Chirac noemde het plan in februari 2007 “constructief”. Marokkaanse diplomaten reizen de wereld af om overal de handen op elkaar te krijgen voor het unilaterale autonomieplan. Het Marokkaanse autonomieplan maakt echter geen kans van slagen omdat het internationale recht volledig wordt genegeerd. Front Polisario houdt dan ook vast aan het vredesplan van 1991, dat in overeenstemming met het internationale recht is opgesteld. In april 2007 heeft Front Polisario zijn zienswijze vervat in een alternatief vredesplan dat op internet kan worden geraadpleegd (zie bijvoorbeeld http://www.arso.org/PropositionFP100407.htm#en).
Tot nu toe zijn de internationale reacties op het Marokkaanse autonomieplan weinig enthousiast, met uitzondering van die van de bovengenoemde traditionele bondgenoten. Om het tij te doen keren speelt Marokko in op de angst voor terrorisme in het Westen door banden tussen Front Polisario en Al-Qaida te suggereren. Een opmerkelijke strategie aangezien Saharanen nog nooit betrokken zijn geweest bij terroristische aanvallen en Marokko tijdens de Koude Oorlog Front Polisario juist brandmerkte als een communistische beweging die erop uit was de Marokkaanse monarchie te vernietigen. De irritatie over de Marokkaanse houding lijkt toe te nemen in Europa. Zo heeft de koepel van Europese socialistische jongerenorganisaties, waar de Jonge Socialisten in de Partij van de Arbeid deel van uitmaken, het Marokkaanse plan als “eenzijdig, illegaal en antidemocratisch” van de hand gewezen. De Europese koepel van liberale jongerenorganisaties, waar de Jongerenorganisatie voor Vrijheid en Democratie (gelieerd aan de VVD) en de Jonge Democraten (gelieerd aan D66) volwaardige leden van zijn, heeft hier nog een schepje bovenop gedaan door in april 2007 de Europese Unie en alle Europese staten op te roepen de onafhankelijkheid van West-Sahara te erkennen. Daarnaast wordt de roep om erkenning van de West-Saharaanse onafhankelijkheid in met name Noorwegen, Zweden en Denemarken steeds luider, ook binnen partijen die deel uitmaken van de regerende coalitie. Helaas lijkt de Nederlandse politiek geen aanstalten te maken om West-Sahara hoger op de agenda te zetten.
De afgelopen jaren heeft Marokko een grootschalig charmeoffensief ingezet om de internationale gemeenschap te overtuigen van de voortgaande democratisering van het land. De jonge koning, Mohamed VI, staat in deze campagne centraal. Ondanks deze vermeende democratisering lijkt de repressie in het bezette deel van West-Sahara alleen maar toe te nemen.
Sinds mei lijken Saharaanse studenten aan Marokkaanse universiteiten vogelvrij te zijn verklaard. Ze worden aangevallen door politieagenten en gewapende bendes. Tientallen Saharaanse studenten zijn gewond geraakt en werden het slachtoffer van zwaar lichamelijk geweld. Getuigenverslagen spreken eveneens van enkele gevallen van seksueel geweld. Velen werden gearresteerd en tot lange gevangenisstraffen veroordeeld. De zwaarste mishandeling tot nu toe was die van de Saharaanse studente Sultana Khaya. Op 9 mei riep zij de autoriteiten op om een aantal gearresteerde medestudenten vrij te laten. Als reactie daarop werd zij zwaar mishandeld, waarbij zij haar rechteroog verloor. Zij is desondanks tot acht maanden cel veroordeeld. Zes medeverdachten kregen celstraffen opgelegd van één jaar. Deze nieuwe politieke gevangenen voegen zich bij de tientallen Saharaanse politieke gevangenen die momenteel onder erbarmelijke omstandigheden in Marokkaanse gevangenissen zijn opgesloten.
Saharaanse politieke gevangenen blijven voortdurend slachtoffer van mensenrechtenschendingen. Vaak worden zij opgesloten bij gewone gevangenen die door de gevangenisautoriteiten worden opgehitst om de politieke gevangenen te mishandelen. De Saharaanse politieke gevangenen in de gevangenis van Tiznit hebben moeten dreigen met een hongerstaking om aandacht te krijgen voor deze mishandelingen. Daarnaast worden politieke gevangenen, bijvoorbeeld in de Zwarte Gevangenis van de door Marokko bezette hoofdstad van West-Sahara, El-Ayoun, nog altijd door het gevangenispersoneel mishandeld.
West-Sahara blijft jaarlijks terugkeren in publicaties van mensenrechtenorganisaties. Freedom House, bijvoorbeeld, ziet geen enkele verbetering in de mensenrechtensituatie in het gebied in de afgelopen tien jaar. In een recent gelekt rapport van de Verenigde Naties wordt gesteld dat “de Saharanen niet alleen het recht op zelfbeschikking wordt ontnomen, maar ook worden gehinderd in het uitoefenen van allerhande andere rechten.” Het is van groot belang dat de Saharaanse strijd voor zelfbeschikking de aandacht krijgt die het verdient. Kijk voor meer informatie op www.west-sahara.nl. Deze website wordt binnenkort volledig vernieuwd.
Erik Haverkort
bestuurslid Stichting Zelfbeschikking West-Sahara
Digitale censuur In mei is de website Youtube een aantal dagen niet beschikbaar geweest in Marokko en West-Sahara. Volgens provider Maroc Telecom was dit een technisch probleem, maar anderen wijzen erop dat de autoriteiten mogelijk beelden van Saharaanse demonstranten en Marokkaans politiegeweld censureerden. Zo vroeg Reporters Without Borders zich af hoe het kan dat een technisch probleem slechts één website treft. Op www.youtube.com zijn zowel beelden te vinden van Saharaanse demonstraties en Marokkaans politiegeweld als van Marokkaanse staatspropaganda. |
Wapenhandelaren waarvan in 1997 aantoonbaar bewezen is dat ze zich schuldig maakten, en wellicht nog steeds maken, aan wapensmokkel, zijn nooit vervolgd. Anonieme bronnen melden dat Gladio, een geheime internationale militaire organisatie die officieel is opgeheven, hiervan de oorzaak is. Leeft Gladio weer?
Op de website van Peter R. de Vries toont onze nationale muckraker zich bijzonder verbolgen. Ook voor hem blijken na dertig jaar journalistiek de media moeilijk voorspelbaar te zijn. Op zijn avondvullende uitzending over wapenhandelaren die vrijuit gaan wegens het geheime leger Gladio, is door geen enkel medium gereageerd, behalve door het Algemeen Dagblad (AD).
Op zich een knappe prestatie van die krant, want de door het AD gepubliceerde artikelen over deze affaire werden geplaatst in de twee dagen die voorafgingen aan de uitzending van De Vries. Niettemin is zijn boosheid begrijpelijk en terecht. Want wat is de kern van de affaire zoals die 22 april jl. op SBS6 werd gepresenteerd?
Bij een gerenommeerde wapenhandel, Munts aan de Middenweg in Amsterdam, wordt in 1997 door de politie een inval gedaan. Daarbij worden tassen met illegale wapens in beslaggenomen waarbij van een aantal wapens de nummers verwijderd zijn. Het ziet eruit als zendingen voor de maffia.
De vondst leidt tot een gezamenlijk Belgisch-Nederlands rechercheonderzoek, waarbij blijkt dat Munts en Belgische collega´s in Luik en St. Niklaas zich al jarenlang bezighouden met omvangrijke wapensmokkel waarbij ontraceerbare wapens worden geleverd aan criminele organisaties in heel Europa.
De werkwijze bestaat eruit dat de uit België afkomstige wapens met een (gemakkelijker te verkrijgen) Nederlandse exportvergunning zogenaamd naar een buiten-Europese bestemming zoals 'Malta Defence Ltd' of een bedrijf in Israël worden uitgevoerd. De wapens blijven echter binnen de EU en worden daar gedistribueerd op de zwarte markt.
Nog een tweede Nederlands vuurwapenbedrijf, Roarms in Noord-Scharwoude, zou een rol in het netwerk hebben gespeeld. In het politieonderzoek werd samengewerkt met de politiekorpsen van Alkmaar en Utrecht en de Belgische rijkswacht, met een ondersteunende rol voor de criminele inlichtingeneenheid van de marechaussee.
De eigenaars van Munts en de Belgische handelaars worden gearresteerd. Maar dan gebeurt er iets vreemds. De Nederlanders worden na twee weken weer vrijgelaten. Ondanks het overvloedige bewijs krijgen ze geen bericht van verdere vervolging, waardoor een eventuele strafzaak procedureel zelfs onmiddellijk zou stranden. Na lang soebatten krijgen de verdachten pas in 2002 van de Amsterdamse hoofdofficier een brief waarin staat dat ze niet verder vervolgd worden. De eigenaar van Munts krijgt zelfs zijn vergunning terug.
De uitzending gezien hebbend, kan ik vaststellen dat overtuigend is aangetoond dat er geen sprake is van een normale rechtsgang. Enkel een externe factor kan hier een verklaring voor vormen. De Vries baseert zich bij zijn conclusies op verschillende anoniem gebleven bronnen. Deze stellen dat er sprake zou zijn geweest van de betrokkenheid van 'overheidsachtige diensten'. Met name de marechaussee zou hierover aan de bel hebben getrokken.
Ook zou er in 1997 een wapendepot zijn gevonden in de buurt van Utrecht dat eigendom was van een geheime Gladio-achtige organisatie. Wapens uit dat depot bleken afkomstig te zijn uit de smokkellijn van Munts en consorten. Na die ontdekking zou justitie 'de stekker uit het onderzoek' hebben getrokken, zo meldt het AD van 21 april.
Gladio was een in samenwerking met de NAVO opgezette geheime oorlogsdienst die in de Koude Oorlog het verzet diende te organiseren in het geval van een Russische bezetting (en voegen critici hier aan toe: in het geval van het aan de macht komen van een links-radicale regering). In veel NAVO-landen bestonden dit soort geheime legertjes.
Na de ontdekking van de dienst in 1990 als gevolg van onthullingen in Italië, dacht premier Lubbers de organisatie in 1992 opgeheven te hebben. De stelling van De Vries is nu dat de dienst heeft voortbestaan en zich beziggehouden heeft met illegale wapenhandel.
Gezegd moet worden dat het niet de eerste keer is, dat melding gemaakt wordt van een voortbestaan van Gladio. In september 1994 sprak de ervaren Brabantse journalist Joop Hoek met een anonieme topman van Gladio, die hem vertelde dat een belangrijk deel van de Gladio-organisatie na de officiële opheffing is doorgegaan. Hij verklaarde dat er op dat moment van de oorspronkelijk 87 geheime ondergrondse bergplaatsen met munitie en wapens nog 20 in gebruik waren.
Het zou nog zeker twee jaar duren voordat ze waren ontmanteld. Bovendien hadden voormalige medewerkers van Gladio honderden kilo's Semtex en wapens uit de geheime bergplaatsen gehaald en verkocht. De voormalige Gladio-top zou hierover de regering hebben ingelicht en getracht hebben de partijen te traceren. Er bleken twee partijen bij de IRA terecht te zijn gekomen en een bij de ETA.
Hoek schreef hiervoor bevestiging te hebben gekregen in 'kringen van de inlichtingendienst'. De ex-topman schreef de ontsporingen toe aan het van de ene dag op de andere opheffen van Gladio en het gebrek aan nazorg voor mensen die jarenlang in een schemerwereld hadden geleefd. Ditzelfde aspect kwam trouwens naar voren in de rechtszaak die in die tijd tegen twee militaire Gladio-medewerkers gevoerd werd wegens een poging tot afpersing van Nutricia.
Jan Marijnissen van de SP - net in de Tweede Kamer - heeft toen zelfs nog opheldering aan de regering gevraagd over het in de doofpot stoppen van mogelijke Gladio-misdrijven door justitie. De topman had namelijk gezegd: "In Nederland zijn er altijd officieren van justitie geweest die misdrijven of overtredingen van Gladio-agenten buiten vervolging hielden. (...) Negentig procent van de spullen waar de dienst mee werkte, was bijvoorbeeld gestolen. Als we communicatieapparatuur nodig hadden, pikten we dat bij fabrieken als Siemens of Philips. We omzeilden daarmee het inkoopcircuit bij Defensie. Als het fout ging was het natuurlijk wel makkelijk dat een officier van justitie ons niet vervolgde. In Breda was dat meester Kiepe, zelf uit het leger afkomstig." (Joop Hoek in GPD-bladen, o.a. Twentse Courant 12 september 1994)
Een woordvoerder van het Bredase parket ontkende deze betrokkenheid van justitie overigens stellig. Omdat de bronnen van De Vries anoniem en niet erg gedetailleerd zijn, zijn er meerdere verklaringen mogelijk. Het minst waarschijnlijk is dat Gladio met medewerking van de Nederlandse staat gewoon is doorgegaan, terwijl naar buiten toe werd gedaan alsof de dienst was opgeheven.
Een geloofwaardiger scenario is al dat het niet helemaal is gelukt het geheime leger op te heffen en dat het bijvoorbeeld alleen voor de militaire tak geldt die als hoofdtaak het verzamelen van inlichtingen had. De sabotagetak van Gladio, die uit burgers bestond, zou dan zo diep ondergronds gezeten hebben dat ze in elk geval voor de ambtenaren van Lubbers niet meer te vinden was.
Maar het is ook nog mogelijk dat de bronnen van De Vries bij politie en marechaussee op basis van hun eigen kennis en ervaring wel gegist hebben dat ze te maken hadden met een Gladio-achtige formatie, maar dat ze in feite gestuit zijn op een andere geheime overheidsactiviteit, bijvoorbeeld een doorlaatoperatie op het gebied van de wapenhandel.
Of is er sprake van een operatie van een buitenlandse dienst die wordt afgedekt door Nederlandse instanties? Hoe het ook zij, hier zijn geen doofpotten maar bezems en klokkenluiders gewenst.
Kees Kalkman
Dit artikel is eerder verschenen op de website van Konfrontatie.
Door Cindy Sheehan
Ik heb een boel vuil en haat over me heen gekregen sinds mijn zoon Casey werd gedood, vooral sinds ik het zogenaamde ‘gezicht’ werd van de Amerikaanse anti-oorlogsbeweging. Nadat ik alle banden met de Democratische Partij had afgezworen, werd ik kop van Jut op ‘progressieve’ weblogs. Ik ben een ‘aandachthoer’ genoemd. “Opgeruimd staat netjes,” hebben ze me toegevoegd - en dat zijn nog de mildere kwalificaties. Ik heb enkele hartverscheurende conclusies getrokken. Niet in een opwelling, ik heb er een jaar over nagedacht. De conclusies waartoe ik geleidelijk en met grote aarzeling gekomen ben, hebben mijn hart gebroken.
De eerste conclusie is dat ik de lieveling was van zogenaamd ‘links’ zo lang ik mijn protesten beperkte tot George Bush en de Republikeinse Partij. Rechts hekelde mij, voor hen was ik een ‘werktuig’ van de Democratische Partij. Zo werd mijn boodschap gemarginaliseerd. Hoe zou een vrouw een originele gedachte kunnen hebben, buiten ons ‘tweepartijsysteem’ om?
Maar toen ik de Democratische Partij langs dezelfde meetlat legde als ik bij de Republikeinse Partij had gedaan, begon ‘links’ me dezelfde etiketten op te plakken als rechts. Ik zei dat het vredesvraagstuk, en het feit dat mensen voor niets sterven in Irak, geen kwesties zijn van ‘rechts of links’ maar van ‘goed of fout’. Niemand besteedde er aandacht aan.
Ik word een radicaal genoemd omdat ik geloof dat je partijpolitiek opzij moet schuiven als honderdduizenden mensen sterven voor een oorlog die is gebaseerd op leugens, en die gesteund wordt door zowel Democraten als Republikeinen. Het verbaast me dat mensen, scherp als een laserstraal, de leugens en politieke smoezen van de ene partij herkennen, maar ze in hun eigen partij niet willen zien. Blinde trouw aan de partij is gevaarlijk, ongeacht de partij. Elders in de wereld vindt men het belachelijk dat we in de VS de politieke leiders zoveel moorddadige ruimte gunnen.
(…)
Ik ben ook tot de slotsom gekomen dat ik wel heel erg toegewijd moet zijn, als mensen denken dat ik een ‘aandachthoer’ ben. Ik heb alles wat ik heb, geïnvesteerd om vrede en gerechtigheid te brengen in een land dat geen van beide wil. Normaal gesproken zal iemand daartoe hooguit meelopen in een protestmars of vanachter de computer kritiek leveren. Maar ik heb elke cent uitgegeven van het geld dat een ‘dankbaar’ land me gaf toen ze mijn zoon hadden gedood, en iedere stuiver die ik heb ontvangen voor spreekbeurten of mijn boek. Ik heb 29 jaar huwelijk opgeofferd, en was veel van huis, weg van Caseys broer en zussen. Dat heeft me mijn gezondheid gekost. De ziekenhuisrekeningen van vorige zomer (toen ik bijna ben gestorven) liggen nog opgestapeld omdat ik al mijn energie heb gebruikt om dit land af te houden van het afslachten van onschuldige mensen. Ik ben uitgescholden voor alles wat kleine geesten kunnen verzinnen en ben vele malen met de dood bedreigd.
De meest verpletterende conclusie die ik deze ochtend trek is echter dat Casey inderdaad voor niets is gestorven. Zijn bloed is vergoten in een land ver weg van zijn familie die van hem houdt. Hij is gedood door een land dat verplicht is aan en gerund wordt door een oorlogsmachine die zelfs bepaalt wat wij denken. Ik heb geprobeerd zijn offer betekenisvol te maken. Maar Casey is gestorven voor een land dat meer geeft om wie de volgende American Idol zal zijn dan om hoeveel militairen sneuvelen in de komende vijf maanden. Democraten en Republikeinen spelen met levens. Ooit geloofde ik in dit politieke systeem en daarvoor heeft Casey de prijs betaald. Ik ben tekortgeschoten jegens mijn zoon, en dat doet het meeste pijn.
Ook de vredesbeweging, waarin ik geprobeerd heb te werken, plaatst persoonlijke ego’s boven vrede en mensenlevens. Déze groep wil niet werken met díe groep; híj komt niet als zíj ook komt; en waarom krijgt Cindy Sheehan alle aandacht? Het is moeilijk voor de vrede te werken als de beweging die ernaar vernoemd is zoveel verdeeldheid kent.
Onze dappere jonge mannen en vrouwen in Irak zijn in de steek gelaten door lafhartige leiders, die hen rondschuiven als pionnen op een schaakbord van vernietiging. De bevolking van Irak is verdoemd tot de dood en een lot erger dan dat, door mensen die zich vooral zorgen maken over verkiezingen.
(…)
Ik pak de restjes bij elkaar en ga naar huis. Ik zal een moeder zijn voor mijn kinderen die nog leven, en ga proberen iets van wat ik heb verloren te heroveren. Ik zal proberen een paar zeer bemoedigende contacten te behouden en ontwikkelen, die ik tijdens de reis waartoe Casey's dood mij dwong gemaakt heb, en sommige banden te herstellen die verbroken zijn toen ik deze doelbewuste kruistocht begon. Een kruistocht waarmee ik een systeem wilde veranderen dat intussen, vrees ik, in onverzettelijk, onbuigzaam en keihard leugenachtig marmer gehouwen is.
Camp Casey (het kamp dat Sheehan en haar medeactivisten inrichtten naast de ranch van Bush in Texas, red.) heeft zijn nut gehad. Het staat te koop. Wil iemand vijf mooie hectares in Crawford, Texas, kopen? Ieder aannemelijk bod is welkom. Ik heb gehoord dat George Bush binnenkort ook gaat vertrekken ... Dat maakt het land nog meer waard.
Dit is mijn ontslagbrief als ‘het gezicht’ van de Amerikaanse beweging tegen de oorlog. (...) Ik zal nooit stoppen de mensen te helpen die lijden onder het imperium van die goeie oude Verenigde Staten van Amerika. Maar ik wil niet langer binnen - noch buiten - dit systeem werken.
(…)
Goodbye Amerika, je bent niet het land waar ik van houd en ik ben er eindelijk achter dat ik, hoeveel ik ook opoffer, je niet tot dat land kan maken tenzij jij het wilt. Aan jou de keuze.
Cindy Sheehan, Amerikaans vredesactiviste, moeder van een omgekomen militair in Irak
Delen uit deze brief zijn eerder verschenen in het dagblad Trouw
De complete brief is na te lezen op www.dailykos.com.
Dit is de tekst van een inleiding die Kees Kalkman op 14 mei in de openbare bibliotheek in Groningen heeft gehouden op een avond die was georganiseerd door het Midden Oosten Platform Groningen in samenwerking met Nahid Stichting vrouwenhuis Kabul. Op de avond sprak ook Janny Beekman van het vrouwenhuis in Kabul (zie hiervoor haar artikel in het onlangs verschenen Hollanditis.Nu).
Afghanistan behoort - met landen als (noord-)Jemen, Ethiopië en Thailand - tot de groep landen die in de moderne tijd niet zijn veroverd en heeft geen deel uitgemaakt van het Europese koloniale stelsel.
De reden daarvan is de bergachtige ontoegankelijkheid, de strijdbaarheid en onafhankelijkheidszin van de bevolking en de omstandigheid dat de grote mogendheden in de 19e eeuw die in dit gebied een rol speelden (tsaristisch Rusland, het Britse rijk en Perzië) het elkaar niet gunden.
Dat kwam vanwege de strategische ligging van het land op een kruispunt van karavaanwegen en omdat Afghanistan voor veroveraars in spé altijd de toegangspoort is geweest voor invallen in Brits-Indië, voor Engeland de ‘parel in de kroon’ van hun koloniale rijk vanwege de rijkdommen.
De Engelsen hebben in de 19e eeuw dan ook verschillende oorlogen gevoerd om Afghanistan te onderwerpen. Het is nooit gelukt, verder dan tijdelijke steun aan pro-Britse troonpretendenten zijn ze niet gekomen.
Het land is ook door de gedeeltelijke onherbergzaamheid van het binnenland in combinatie met doorgaande toegangswegen in het verleden vaak een toevluchtsoord geworden voor allerlei onderdrukte minderheden en doortrekkende veroveraars die zich er gevestigd hebben, vandaar dat het een etnische lappendeken is met als belangrijkste bevolkingsgroepen de Pashtun (44%) in het zuiden (en over de grens met Pakistan), de een Perzische taal sprekende Tajiks (25%) in het noorden en westen (en over de grens), de sjiïtische Hazara (die af zouden stammen van een legerkorps van Djengiz Khan) in het midden (10%) en de Oezbeken (8%) in het noorden en eveneens over de grens.
Pogingen in de eerste helft van de 20e eeuw van de kant van de monarchie om het land grondig te moderniseren zijn mislukt. Ze zijn afgestuit op de sterke positie van de landheren (khans) op het dominante platteland in combinatie met de mentaliteit van de bevolking die er zeer sterke tradities op na houdt. De Afghanen hebben de neiging, zodra ze onder druk komen van een centrale regering in verzet te komen en zich daarbij onder de banier van de islam te scharen.
Wat in de tijd van de Koude Oorlog wel opvalt is dat Afghanistan (vanwege de strategische ligging) zeer succesvol is in het binnenhalen van buitenlandse steun. In de jaren vijftig en zestig was het land een tijdlang bijna wereldkampioen op het gebied van ontwikkelingshulp per hoofd van de bevolking. Voor elke weg die de Russen in het noorden aanlegden, legden de Amerikanen er een in het zuiden aan. In 1975 was maar 36% van de inkomsten van de centrale staat afkomstig van binnenlandse bronnen. De rest was hulp uit het buitenland.
Naast infrastruktuur leverde dit bijvoorbeeld ook de uitbreiding van middelbaar en hoger onderwijs op waardoor met name in Kaboel een minder traditioneel ingestelde middenklasse begon te ontstaan. Daarmee kregen ook nieuwe politieke stromingen een kans zoals de communisten en de islamisten. In 1978 pleegden de communisten die onder druk stonden van een repressiever wordend regime (een neef van de koning had eerder een coup gepleegd om orde op zaken te stellen) met behulp van bondgenoten in het leger (ook één van de sektoren die openstonden voor vernieuwing) een coup. De coup verliep zonder veel bloedvergieten, er was nauwelijks iemand die nog wilde vechten voor het ancien regime en het liep uit op een revolutie, die echter mislukte. De nieuwe communistische regering had als programma landhervorming, onderwijs ook voor meisjes en het afschaffen van de bruidsschat. Ze wilden dat programma echter van bovenaf invoeren met dwang en door onderwijzers en ambtenaren als vertegenwoordigers van de regering naar het platteland te sturen. De khans en de moellahs (dorpsgeestelijken) slaagden erin om de hervormingen voor te stellen als de aanval van een goddeloze overheid op de traditionele levenswijze van de Afghanen. Ambtenaren en onderwijzers werden vermoord, het leger werd naar de dorpen gestuurd en binnen de kortste keren was er een zich snel uitbreidende islamistische verzetsbeweging.
De Sovjet-Unie zag de zaak totaal uit de hand lopen en overslaan naar hun zuidelijke republieken (dat was eerder in de jaren twintig ook gebeurd als reactie op de oktoberrevolutie). Ze stuurden dus militaire hulp waarbij ze en passant de leiding van de Afghaanse communistische partij vervingen en zich door de nieuwe man (Babrak Karmal) lieten uitnodigen om een permanent militair contingent te sturen van 120.000 man.
De Russen kwamen vast te zitten in Afghanistan, het had op een patsituatie kunnen uitlopen als het verzet geen steun in de vorm van geld, wapens en mensen had gekregen van Saoedi-Arabië en de VS (CIA) waarbij de Pakistaanse geheime dienst de rol van organisator van het verzet op zich nam en Bin Laden de database (al-Qaida) van het Arabische vrijwilligerslegioen verzorgde.
Uiteindelijk gooide Gorbatsjov de handdoek in de ring en trok de troepen terug, waarna de plaatselijke communisten en hun bondgenoten de strijd nog een paar jaar voortzetten maar uiteindelijk het onderspit dolven. Vervolgens lieten de sponsors van het verzet het land in de steek, de oorlogsheren (de jongere generatie verzetsleiders die de traditionele khans hadden verdrongen) begonnen onderling te vechten over de verdeling van de buit en het land verviel tot chaos en corruptie. Intussen groeide in de vluchtelingenkampen in Pakistan alweer een nieuwe generatie Pashtun op die uiterst vatbaar bleek voor zeer radikale versies van de islam, de rekruten voor een nieuwe organisatie - de Taliban.
Deze vonden een sponsor in - opnieuw - de Pakistaanse geheime dienst die zich nu zorgen maakte over de toenemende invloed van erfvijand India op de noordelijke krijgsheren. Een financier werd gevonden in de transportsector die toenemende last had van onveiligheid op de wegen en corruptie bij de talloze roadblocks. De Taliban breidden hun invloed snel uit over het grootste deel van het land door de impopulariteit van de oorlogsheren en hun onderlinge verdeeldheid. Ze namen Bin Laden en zijn mannen als gast op in hun midden. Zij vormden een internationale brigade in de strijd tegen de noordelijke krijgsheren en ze begonnen ook trainingskampen voor islamistische strijders te organiseren voor fronten zoals Kasjmir maar ook om wereldwijd dood en verderf te zaaien.
Na de aanslag op 9-11 besloot de regering Bush aan deze situatie een einde maken. Ze viel het Afghanistan van de Taliban aan met bombardementen en special forces en ging de noordelijke alliantie van krijgsheren steunen. De strijd in het noorden begon nu voor de Taliban een ongunstige wending te nemen. Uiteindelijk werd via het omkopen van stammilities, een deal met de Pakistaanse militairen en mogelijk met de Taliban zelf een ineenstorting van het regime bereikt waarbij de Taliban met hun wapens ofwel terug gingen naar hun dorpen ofwel de grens over. Een regering waarin ook Pashtun-vertegenwoordigers zaten (waaronder president Karzai zelf) werd in Kaboel geïnstalleerd, een internationale troepenmacht ISAF onder auspiciën van de VN nam in Kaboel en in het noorden posities in en de Amerikanen bleven in het zuiden en oosten jacht maken op al-Qaida en de resten van de Taliban.
Na verloop van tijd (2004-2005) begonnen delen van de bevolking, vooral in het zuiden, genoeg te krijgen van de weer toenemende corruptie, de oorlogsvoering van de Amerikanen die vaak burgerslachtoffers opleverde en de uitblijvende grootschalige economische hulp. Daarmee werd het klimaat weer gunstiger voor de zich reorganiserende (neo-)taliban. Dit kwam de VS zeer slecht uit omdat die op dat moment steeds meer overbelast raakten door de vastlopende oorlog in Irak. En daar komen de NAVO en de Nederlanders in het spel.
Formeel ligt het vrij simpel. De NAVO zit daar op uitnodiging van de Afghaanse regering en gedekt door een mandaat van de Veiligheidsraad voor ISAF. Nederland heeft als NAVO-lid zijn bijdrage geleverd en is naar Uruzgan gegaan.
In de resoluties van de Veiligheidsraad die het optreden van de NAVO in Afghanistan regelen (bijvoorbeeld resolutie 1623 van september 2005) wordt de NAVO opgeroepen om milities te ontwapenen, het justitiële systeem te hervormen, een nationale politie en legermacht op te leiden, veiligheid te verzorgen tijdens de verkiezingen en de productie van drugs te bestrijden. Dit was min of meer wat de ISAF in noord-Afghanistan deed en doet. Maar in het zuiden is in verloop van een jaar de kerntaak van ISAF steeds meer geworden: bestrijding van de (neo-)Taliban, dus contraguerilla. Dat was oorspronkelijk niet de bedoeling. Het concept was dat de VS met een coalitie van vrijwilligers in het kader van Operation Enduring Freedom eerst gebieden zou zuiveren en dat ISAF vervolgens de situatie zou stabiliseren. Maar nadat de NAVO het (verschillende keren uitgestelde) besluit had genomen om naar het zuiden te gaan gingen de Amerikanen er steeds meer op aandringen dat ISAF ook contraguerrilla en contraterrorisme ging doen. Hoewel dit niet de opzet was van de Duitsers en de Britten (nog in april 2006 zei de Duitse minister Struck: “De NAVO is niet toegerust voor contraterrorisme operaties.”) is het wel wat er feitelijk is gebeurd. Nederland is dus inderdaad een vuile oorlog ingerommeld. Uiteindelijk wordt hieraan in het zuiden meegedaan door een soort Gemenebest-plus, met Amerikanen, Canadezen, Australiërs, Britten, Denen en Nederlanders. Ook iemand als Wim van den Burg van de militaire vakbond AFMP heeft in de Telegraaf (21 april) gezegd dat de missie “in rap tempo afglijdt van de oorspronkelijke opbouwmissie naar een gevechtsmissie waar grote risico’s aan kleven.”
Maar waarom is de Nederlandse regering hierin meegegaan? Het pro-Amerikaanse beleid van de vorige Balkenende lijkt me een factor, met minister van Defensie Kamp die het heel belangrijk vond om samen met de Amerikanen in de voorste linies te vechten. Daarnaast speelt het voortbestaan van de NAVO een grote rol. Na het einde van de Koude Oorlog had de NAVO zijn functie verloren. Ze is gebruikt om her en der op de Balkan als stabilisatiemacht op te treden in situaties van relatieve rust. Na 9-11 kreeg de NAVO ook de mogelijkheid om wereldwijd die rol te spelen. Maar het is duidelijk dat dit voor de VS niet genoeg is. De NAVO moet helpen de vastgelopen oorlog in Irak te ontlasten door in Afghanistan mee te vechten. Als de NAVO hier niet op ingaat zouden de VS wel eens de belangstelling voor het bondgenootschap kunnen verliezen en de stekker er uit trekken.
Een andere reden die vaak wordt aangevoerd om de Nederlandse aanwezigheid in Uruzgan te rechtvaardigen is dat Taliban en al-Qaida moeten worden teruggedrongen om te voorkomen dat de situatie van voor 9-11 zich herhaalt en Afghanistan weer een bron van internationaal terrorisme wordt. Deze redenering klopt niet. Even de grens met Pakistan over heerst precies dezelfde situatie als voor 2001 in Afghanistan. Er zijn internationale terroristenkampen en aanslagen zoals die in Londen in 2005 blijken nu voorbereid te zijn door netwerken die vanuit Pakistan opereren. Er is geen sprake van dat de NAVO daar iets aan doet en dat zouden ze ook niet kunnen. Daarnaast is de oorlog in Irak één groot laboratorium voor het internationaal terrorisme. Met de gevolgen daarvan zullen we nog jarenlang te maken hebben.
Een derde motief is al een paar keer ter sprake gebracht door de conservatieve en goed ingevoerde columnist Heldring in het NRC Handelsblad. Hij noemt Srebrenica de “stille hypotheek” van het Nederlands buitenlands beleid. Die hypotheek moet een keer worden afgelost, wil Nederland in het buitenland weer serieus worden genomen. In zijn column van 29 maart j.l. heeft hij het er weer over: “De enige rechtvaardiging om troepen naar Afghanistan te sturen lag niet in de missie daar de hearts en de minds van het volk te winnen door het graven van putjes [..] maar in het onuitgesproken doel Nederland schoon te wassen van de schande van Srebrenica.”[..] Wil echter Nederlands deelneming in Afghanistan in dit opzicht overtuigend werken, dan zal dat pas gebeuren als er Nederlands bloed vloeit [..] Wil Nederland met de grote jongens meedoen [..] dan zal het bereid moeten zijn daarvan alle consequenties te dragen.”
Dus als er Nederlandse militairen in Afghanistan sneuvelen en er burgerslachtoffers vallen, dan weten we waar dat voor is: voor het voortbestaan van de NAVO en het overwinnen van het Nederlandse Srebrenica-syndroom.
Vanuit het belang van de Afghaanse situatie bekeken zijn verdere voortzetting van de vechtmissie van de NAVO en de nog steeds doorgaande unilaterale aanvallen van het VS-leger ongewenst. Het is onwaarschijnlijk dat de NAVO zich uit het zuiden zal laten verjagen, maar zoals het jaarverslag 2006 van de MIVD onlangs vaststelde hebben de opstandelingen het afgelopen jaar een “veerkrachtige en vasthoudende” strijd gevoerd, waarbij ze kunnen rekenen op de steun van een groot deel van de bevolking. De Taliban kunnen zich tamelijk vrij bewegen tussen Afghanistan en hun veilige gebied in Pakistan en er is geen zicht op de oplossing van dit probleem. Escalatie van deze vechtmissie over de Pakistaanse grens is trouwens ongewenst gezien de riskante combinatie van een onder druk staand militair regime - in het bezit van kernwapens - en een virulente fundamentalistische beweging.
Bovendien - zoals onlangs een rapport van een Canadese senaatscommissie vaststelde - het leven voor de Afghaanse burgers in het zuiden is “duidelijk gevaarlijker geworden omdat wij er zijn. [..] De gewone burger van Kandahar leeft in een oorlogszone die er niet zou zijn als de NAVO-troepen er niet waren.” De brokjes ontwikkelingshulp die het Nederlandse leger aan sommige burgers kan bieden wegen daar niet tegenop.
Volgens de klassieke guerillawet kan de NAVO niet winnen in zuid-Afghanistan en hoeven de Taliban er alleen voor te zorgen dat ze niet verliezen. Nederland kan nog een paar jaar doorgaan met geld en mensen op te offeren of nu een daad stellen door de missie te beëindigen. Karzai in Kaboel zal uiteindelijk als hij zich wil handhaven een deal moeten maken met de zuidelijke oorlogsheren, papaverhereboeren en stamhoofden, net zoals hij dat in het noorden met de noordelijke alliantie heeft gedaan. Van zo’n deal zullen delen van de Taliban een onderdeel zijn. Beter nu te beginnen de koers in deze richting te verleggen en in elk geval te stoppen met de grootschalige offensieven waar Nederland nu aan meedoet en het einde van de unilaterale Amerikaanse acties te eisen.
Kees Kalkman
Op 9 mei jl. veroordeelde het Gerechtshof in Den Haag chemicaliënhandelaar Frans van Anraat tot een gevangenisstraf van 17 jaar wegens medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden. Van Anraat speelde een grote rol in de opbouw van het chemische wapenarsenaal van Irak in de jaren ‘80 van de vorige eeuw. De Nederlandse betrokkenheid gaat echter verder, zo blijkt uit onderzoek van de Campagne tegen Wapenhandel en het radioprogramma Argos. Andere bedrijven, met name KBS en Melchemie, waren eveneens belangrijke leveranciers van gifgasgrondstoffen. De bedrijven wisten zich moreel gesteund door het ministerie van Economische Zaken, dat handelsbelangen liet prevaleren. Met name toenmalig staatssecretaris Bolkestein speelt in dit dossier een ronduit onthutsende rol.
Irak zet in de jaren tachtig van de vorige eeuw veelvuldig chemische wapens in, zowel in de oorlog met Iran als tegen de eigen Koerdische bevolking. De grondstoffen voor deze wapens koopt het regime van Saddam Hoessein vooral van bedrijven in westerse landen.
De eerste berichten over gifgasgebruik bereiken al in 1981 het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daar wordt niets mee gedaan. Ook als in de daaropvolgende jaren de meldingen over het gifgasgebruik steeds frequenter worden, en ook bevestigd worden door de Verenigde Naties, kunnen Nederlandse bedrijven zonder problemen grote hoeveelheden grondstoffen voor chemische wapens aan Irak blijven leveren. Pas als in 1984 Nederland door de Verenigde Staten op grote orders aan Irak gewezen wordt, worden stappen ondernomen om zulke leveranties onmogelijk te maken.
Dan ontspint zich een bizar gevecht tussen de ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken. Economische Zaken doet er alles aan om de lijst van stoffen waarvoor een exportvergunningplicht gaat gelden zo beperkt mogelijk te houden. Daardoor vallen enkele door het Ministerie van Buitenlandse Zaken voorgestelde gifgasgrondstoffen alsnog af. Ook na april 1984 blijft het daarom mogelijk stoffen die geschikt zijn voor het produceren van chemische wapens naar Irak te verschepen.
Toenmalig staatssecretaris van Buitenlandse Handel Bolkestein (VVD) loopt voorop in het verzet tegen exportbeperkingen. Voor hem staan economische belangen op de eerste plaats. Dat blijkt ook tijdens een kritiekloos bezoek aan Bagdad in oktober 1983, wanneer Irakees gifgasgebruik al vaststaat.
Er zijn twee Nederlandse bedrijven, naast Van Anraat, waarvan vaststaat dat zij chemische stoffen aan Irak hebben geleverd, die zeer waarschijnlijk gebruikt zijn voor de productie van chemische wapens. Het gaat om Melchemie (Arnhem, nu Melspring genaamd) en KBS Holland (Terneuzen, inmiddels Bravenboer en Scheers).
Melchemie heeft jarenlang chemicaliën aan Irak geleverd die als grondstof voor de productie van gifgas gelden. Op één na vonden die transacties overigens plaats zonder dat daarvoor een exportvergunningplicht gold. Dat neemt niet weg dat Melchemie destijds had moeten weten dat de stoffen voor de productie van chemische wapens gebruikt konden worden.
Wanneer in 1984 voor de uitvoer van fosforoxiychloride, een grondstof voor mosterdgas, een vergunningsplicht geldt, neemt Melchemie, ondanks herhaaldelijke waarschuwingen van onder meer het Ministerie van Buitenlandse Zaken, een order voor 60 ton van deze stof aan van het Irakese staatsbedrijf SEPP. Na een tip van de CIA doet de Economische Controle Dienst (de huidige FIOD-ECD) in februari 1985 een inval bij Melchemie. Het komt uiteindelijk tot een rechtszaak, waarbij het bedrijf veroordeeld wordt tot een boete van honderdduizend gulden (45.000 euro) en een voorwaardelijke stillegging voor de duur van een jaar met een proeftijd van twee jaar.
Ook na 1985 is Melchemie doorgegaan met het leveren van chemische stoffen aan Irak. Een geheim Irakees rapport noemt aan de hand van een lijst van leveranties het bedrijf expliciet als leverancier voor het Irakese chemische wapenprogramma.
KBS levert in 1983 500 ton thiodiglycol (TDG) aan Irak. Nadien wordt vooral vanwege de ongebruikelijke omvang van de order algemeen aangenomen dat het voor de productie van mosterdgas bestemd was. Op dat moment staat het nog niet op de lijst vergunningsplichtige goederen. Ook andere goederen, die deels later op die lijst terecht komen, worden geleverd.
Wanneer in februari of maart 1984 weer een omvangrijke order voor TDG binnenkomt bij KBS, wordt deze uiteindelijk afgeslagen op advies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Andere handel van KBS met Irak gaat wel gewoon door.
Kamervragen in 2005 over de vervolgbaarheid van KBS, leiden tot afwijzende antwoorden van Minister Donner van Justitie. Dat is opmerkelijk, omdat niet duidelijk is wat KBS destijds van het mogelijke eindgebruik heeft geweten. Het bestaan van die kennis speelde namelijk in het proces tegen Frans van Anraat een sleutelrol. De Campagne tegen Wapenhandel vindt dat de zaak tegen Van Anraat moet leiden tot een grootschalig onafhankelijk onderzoek naar de betrokkenheid van overheid en bedrijfsleven bij de export van chemicaliën naar Irak in de jaren ‘80.
Het rapport “Nederland en de chemische wapens van Irak” en een samenvatting daarvan (in Nederlands en Engels) staan op www.stopwapenhandel.org
Dit artikel is eerder verschenen in het juninummer van het blad Vredeskoerier - ’t Kan anders - Kernwapens Weg
Bolkestein in Irak In oktober 1983, bezoekt Bolkestein, die zich in het buitenland Minister van Buitenlandse Handel mag noemen, de Bagdad International Fair. Verder heeft hij ontmoetingen met de Iraakse vice-premier Ramadhan en met enkele andere ministers. Op dat moment is de regering al bekend met verhalen over gifgasgebruik door Irak. Bolkestein tekent tijdens dit bezoek een overeenkomst tussen Nederland en Irak die als doel heeft mogelijkheden voor economische en technische samenwerking te vergroten. Uit het ambtelijk verslag van Bolkesteins bezoek aan Bagdad blijkt dat hij vraagt “om pleitbezorging voor concrete Nederlandse belangen te vatten in een setting van sympathie voor het door drie jaar oorlog beproefde Iraakse volk. Van Iraakse zijde werd hierop positief gereageerd. Vermeld werd dat Irak nu zijn vrienden telde en dat hieruit na beëindiging van de oorlog voor de aldus geïdentificeerde landen consequenties zouden voortvloeien”. Begin jaren negentig past Bolkestein zijn indrukken over het Iraakse regime weliswaar aan, maar in het kader van de Nederlandse handelsbelangen had hij eerder weinig moeite dit nu door hem als 'luguber' betitelde gezelschap de hand te schudden en er een overeenkomst mee te sluiten. www.stopwapenhandel.org |
Frans van Anraat De Nederlandse zakenman Frans van Anraat is jarenlang hofleverancier van het Iraakse chemische wapenprogramma. Hij springt in het gat dat met de nieuwe exportregels vanaf 1984 ontstaat. In 1989 wordt hij in Milaan, op verzoek van de Amerikaanse(!) autoriteiten, gearresteerd. Hij weet te ontvluchten naar Bagdad wanneer hij tijdelijk in vrijheid is gesteld. Het zal dan nog bijna vijftien jaar duren voordat hij alsnog aangehouden wordt. Een groot deel van die tussenliggende tijd leidt hij naar verluidt een comfortabel leven in Bagdad als beschermeling van het Iraakse regime. Volgens de Amerikaanse douane zou hij tijdens zijn verblijf in Bagdad doorgegaan zijn met zijn werkzaamheden en voor Irak grondstoffen voor mosterdgas en zenuwgassen hebben gekocht in het buitenland. In 1997 wordt hij nog ondervraagd door UNSCOM. Met de Amerikaans-Britse aanval in 2003 wordt het hem te heet onder de voeten. Hij krijgt een laissez-passer van de Nederlandse ambassade en gaat in Amsterdam wonen. De Nederlandse overheid kan misschien moeilijk verweten worden dat zij niet tegen Van Anraat opgetreden heeft in de lange periode dat hij zich in Irak bevond, al was een veroordeling bij verstek misschien mogelijk geweest, vreemd wordt het wanneer hem bij terugkeer naar Nederland geen strobreed in de weg wordt gelegd. Niet alleen wordt hij niet aangehouden, hij verblijft naar verluidt zelfs enige tijd in een 'safe house' van de AIVD. In eerste instantie lijkt het erop dat justitie het er inderdaad bij laat zitten. Van Anraat die zich, mede door de bescherming van de AIVD, veilig waant, geeft vervolgens in enkele interviews toe grondstoffen voor gifgassen aan Irak geleverd te hebben en op den duur ook wel te weten waarvoor deze gebruikt zouden worden. Het Openbaar Ministerie komt dan alsnog in actie: Van Anraat wordt, vlak voordat hij Nederland wil verlaten, gearresteerd en vervolgd. Het OM legt hem 36 leveranties, met een totaal van 2360 ton grondstoffen voor chemische wapens ten laste. Op 23 december 2005 wordt hij door de rechtbank in Den Haag veroordeeld wegens medeplichtigheid aan “schending van de wetten en gebruiken van oorlog”. Volgens de rechtbank wist hij, of had althans moeten weten, dat de door hem geleverde chemische stoffen voor de productie van gifgassen zouden worden gebruikt. Ook was er volgens de rechtbank voldoende bewijs om aan te nemen dat chemische wapens met door Van Anraat geleverde grondstoffen daadwerkelijk ingezet zijn door Irak. Medeplichtigheid aan genocide acht de rechtbank echter niet bewezen. Ondanks de vrijspraak voor dit zwaarste ten laste gelegde feit, wordt Van Anraat conform de eis van het Openbaar Ministerie veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 jaar. Zowel Van Anraat als het Openbaar Ministerie tekenen hoger beroep aan tegen het vonnis van de rechtbank. Op woensdag 9 mei 2007 doet het Gerechtshof daarin uitspraak: Van Anraat wordt veroordeeld tot 17 jaar gevangenisstraf wegens medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden. www.stopwapenhandel.org |
Frankrijk in oorlog, 1870-1962 het nieuwe boek van de bekende Leidse historicus H.L. Wesseling, bevat het verhaal van de roerige en meest dramatische eeuw uit de moderne Franse - en Europese - geschiedenis, de eeuw die begon met de eerste zo lichtzinnig begonnen en smadelijk verloren oorlog tegen Duitsland in 1870 en eindigde met het Franse vertrek uit Algerije in 1962. Bijna heel die eeuw is Frankrijk op enigerlei wijze in oorlog geweest. Het lot van Frankrijk, maar ook dat van veel andere landen in Europa, Azië en Afrika is door die oorlogen bepaald. Met zijn nieuwste boek sluit hij aan op het onderzoek dat hij verrichte voor zijn dissertatie uit 1969. Dat proefschrift heette Soldaat en krijger. Franse opvattingen over leger en oorlog, 1905-1914.
Wesseling beschrijft een kleine eeuw van Frankrijk als oorlogvoerende natie. Het eerste deel behandelt de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 met voorgeschiedenis, de oorlog zelf, de Parijse Commune en de wurging van deze eerste kortstondige socialistische maatschappij door het Franse leger en de verwerking van deze nederlaag. Frankrijk moest zijn oostelijke grensprovincies, Elzas en een deel van Lotharingen afstaan aan de nieuw gevormde Duitse eenheidsstaat. Deze amputatie van het Franse grondgebied maakte het verlangen naar wraak, de Revanche, tot een blijvend element in de Franse buitenlandse politiek. Naast de militaire strijd op eigen bodem biedt de auteur ook een overzicht van de koloniale veroveringsoorlogen in Azië en Afrika in de periode 1880-1914. De Franse koloniaal-militaire school kenmerkte zich door een combinatie van politieke en militaire actie.
In dit deel van het boek tracht Wesseling onder verwijzing naar een artikel van Friedrich Engels in de Morning Star van 1848 aan te tonen dat hij zelfs 'uit marxistisch oogpunt de goede kanten zag' van een massamoord door het Franse leger op de inwoners van het dorp Damra in Algerije. De auteur baseert zich hierbij net zoals bij vele andere noten niet op een authentieke of primaire bron en trekt het journalistieke artikel van de compagnon van Marx volledig uit zijn verband. In de Marx-Engels-Werke, deel 4, p. 427 lezen we dat Engels in het Morning Star artikel de Franse civilisatie op een polemische wijze bediscussieert met de Franse chauvinist Louis Blanc. In vele brieven en artikelen over India, Ierland, China, Iran, etc. gaan zowel Marx als Engels uitgebreid in op de integratie van deze gebieden in de wereldmarkt en de bloedige kolonisatie. Wesseling geeft de opvattingen van Engels dus incorrect weer en als bewijs voert hij in de noot een ander boek van zichzelf aan.
Het jaar 1914 biedt vanzelfsprekend het aanknopingspunt voor de Grote Oorlog van 1914-1918. De Dreyfus-affaire en de legerwetten plus het socialistische verzet ertegen uitlopend op muiterijen aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, de oorzaken van het bloedig wereldconflict, de door de socialisten in meerderheid aangehangen l’union sacrée (godsvrede, waarbij de klassenstrijd opgeschort wordt voor de duur van de oorlog), de loopgravenoorlog, de slag bij Verdun, de muiterijen in 1917 en de nasleep, het komt allemaal aan bod. Dat geldt ook voor de deelname van de in totaal 170.000 West-Afrikaanse en bijna 300.000 Noord-Afrikaanse soldaten in het Franse leger, samen met 41.000 Malagassische (Madagascar) en 48.000 Indochinese manschappen en 60.000 soldaten uit de overige koloniën, in totaal ruim 600.000 man.
De Tweede Wereldoorlog wordt op vergelijkbare wijze behandeld. Zeer lezenswaardig is het deel over de grootschalige collaboratie in de vorm van Vichy met als leider maarschalk Pétain, de held van Verdun. Dit was de generaal die in 1916 brak met de geest van het ‘offensive à outrance’ uitgevoerd in de vorm van zinloze offensieven. Hij wist daarmee het moreel van de Franse soldaten, de ‘poilu’s’ te herstellen.
Net zoals andere voormalige koloniale mogendheden was ook Frankrijk na de Tweede Wereldoorlog niet meer in staat om de drang naar vrijheid van de gekoloniseerde volken te bedwingen. Bloedige dekolonisatieoorlogen in Vietnam en Algerije waren het gevolg. Wesseling bespreekt systematisch onderwerpen als Ho Tsji Minh en de Vietminh, ‘la sale guerre’, de Franse nederlaag bij Dien Bien Phu (de nederlaag van Sedan in 1870 en het heroïsche verzet van Verdun in 1916 tegelijk) en de akkoorden van Genève. Datzelfde geldt voor de Algerijnse oorlog. Hierbij staat Wesseling ook nog kort stil bij de rol van de Nederlandse revolutionair-socialist Sal Santen en anderen die een drukkerij voor het bijmaken van valse Franse bankbiljetten trachtten te realiseren. Door infiltratie door de BVD werd het netwerk opgerold.
Zo uitgebreid en diepgravend Wesseling de koloniale militaire geschiedenis van Frankrijk voor het voetlicht brengt, zo opmerkelijk is het weglaten ervan door Paul Moeyes in zijn onlangs verschenen boek De sterke arm, de zachte hand. Het Nederlandse leger & de neutraliteitspolitiek 1839-1939. Hoewel dit boek ook een eeuw militaire geschiedenis behandelt, lezen we nauwelijks iets over bijvoorbeeld de rol van de marine en het Nederlands-Indische Leger bij het vestigen en handhaven van de koloniale heerschappij in Nederlands-Indië. Een gewelddadig optreden dat door de inheemse bevolking zeker niet als neutraal werd beschouwd.
Moeyes vertrekt vanuit de Tiendaagse Veldtocht in augustus 1831, een laatste militaire manifestatie ‘van de oude, orangistische, offensieve traditie van continentale expansie’. Na deze smadelijke nederlaag resulterend in de afscheiding van België restte ons land volgens de auteur niets anders dan honderd jaar eenzaamheid in neutraliteit. Interessant in de beginjaren is de tegenstelling tussen de rol van de politieke en die van de militaire leiding. Met de Grondwetswijziging van 1848 kwam er een begin van ministeriële verantwoordelijkheid en daarmee een einde aan het persoonlijk opperbevelhebberschap van de koning.
De zeer slecht verlopen mobilisatie vanwege de Frans-Duitse oorlog leidde tot een drastische aanpassing van de Nederlandse defensiestrategie: van een dure statische op forten gebaseerde verdediging naar een sterk beweeglijk leger aan de grenzen. Met een snelle en efficiënte mobilisatie moest de neutraliteit van het kleine Nederland beschermd worden.
Nederland behoorde tijdens de Eerste Wereldoorlog tot een van de eerste mobiliserende landen. Of hiermee militaire betrokkenheid bij het bloedige conflict werd vermeden zal wel nooit helemaal opgelost worden. Zeker is dat de Duitse legerleiding al eerder om politieke en wellicht militaire redenen had besloten om bij haar aanval op Frankrijk geen gebruik te maken van een doortocht door Limburg.
Moeyes stond in zijn vorige prettig leesbare publicatie Buiten schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 al uitgebreid stil bij deze belangrijke periode uit de Nederlandse geschiedenis. In De sterke arm, de zachte hand baseert hij zich mede op nieuwe studies op dit gebied. Ook hij maakt net als Wesseling creatief gebruik van bronnenmateriaal en uit zijn behandeling van de rode novemberweek in november 1918 en de rol van de verschillende socialistische stromingen heeft hij zichtbaar moeite om zelf enigszins neutraal te blijven. Opvallend is tevens dat hij nauwelijks in gaat op de demobilisatie en wat die organisatorisch betekende voor de legerleiding. Ook niet wat de financiële gevolgen waren voor de in de burgermaatschappij terugkerende soldaten, die niet zelden hun baan waren kwijt geraakt.
Het laatste deel van Moeyes boek gaat in op de Nederlandse buitenlandse politiek, de Volkenbond en de vredesbeweging tijdens het Interbellum. De vaderlandse defensie stond in de na-oorlogse periode zeker in de belangstelling, maar vooral als dure slokop gedurende een economische crisis. Of er onder deze omstandigheden iets meer dan een symbolische strijdmacht opgetuigd kon worden temidden van de Europese grootmachten was een belangrijk discussiepunt.
Het boek besluit met een aanloop naar de Tweede Wereldoorlog, overigens zonder deze uitputtend te behandelen. Als toegift krijgen we een epiloog over Sebrenica in juli 1995. Moeyes gebruikt dit drama om aan te tonen dat het Nederlandse leger na honderdvijftig jaar verleerd is om te vechten. Met de al eerder genoemde militaire operaties in de koloniën, maar ook met de huidige militaire betrokkenheid van Nederlandse militairen in Afghanistan een stelling die niet te handhaven is. Nederland speelde in de afgelopen anderhalve eeuw natuurlijk een beperktere rol dan Frankrijk op het internationale politieke en economische vlak. Toch blijft ook een relatief kleinere economische macht als Nederland zich baseren op de gewapende arm van de staat. Dit geldt niet alleen voor de buitenlandse politiek, maar ook voor binnenlandse legerinzet. Bovendien zou bij een epiloog toch vooral ook het NAVO-lidmaatschap in het oog springen. Samen met een innige verbondenheid van Nederland met de politiek van Washington toch moeilijk te karakteriseren als ‘neutraal’.
Ron Blom
Toespraak van Tobias Pflüger, lid van het Europese Parlement, in Rostock op de demonstratie tegen de G-8 top op 2 juni 2007
Beste vriendinnen en vrienden
Minister van Binnenlandse Zaken Wolfgang Schäuble en delen van de politie zullen alles doen om de beelden te krijgen die ze willen zien. Zij willen beelden zien van gewelddadige demonstranten, zodat ze ons in diskrediet kunnen brengen.
Maar van wie komt het geweld echt? We weten dat sinds München, van de demonstraties tegen de Veiligheidsconferentie: het geweld komt van de kant van de autoriteiten van de staat, direct en structureel. Geweld komt van de kant van de staat door paniekstichterij en knuppelende agenten (niet alle agenten zijn zo, maar er zijn veel te veel ook daarop getrainde politiemensen die uit zichzelf op demonstranten inslaan).
(..)
De werkelijke geweldsplegers zien elkaar achter het hek in Heiligendamm. De acht staatshoofden en regeringsleiders van de G-8 staten die elkaar op uitnodiging van Angela Merkel ontmoeten, zijn verantwoordelijk voor de meeste oorlogen in deze wereld. De wereldwijde uitgaven voor bewapening bedroegen alleen al in het jaar 2005 meer dan 1 biljoen dollar. De regeringen van de zogenaamde G-8 staten zijn verantwoordelijk voor 90% van deze bewapeningsuitgaven. En wapens worden ingezet voor oorlog. Maak eindelijk eens een einde aan deze enorme uitgaven voor bewapening!
Het is dan ook terecht om bij de G-8 bijeenkomst te spreken van een bijeenkomst van wereldoorlogsheren en -dames. Deze oorlogsheren en -dames zijn hier in Heiligendamm om hun onderlinge rekeningen te vereffenen.
Laten we er even aan terugdenken dat sinds de invasie van de coalitie van de bereidwilligen in Irak in 2003 er daar meer dan 650.000 mensen om het leven zijn gekomen. De Duitse bondsregering levert nog steeds massale steun aan deze oorlog. De wederrechtelijke terbeschikkingstelling van militaire infrastructuur hier in Duitsland, zoals bijvoorbeeld de militaire basis van de VS in Ramstein, maakt de oorlog en de bezetting van Irak pas mogelijk.
Wij eisen het sluiten van de infrastructuur van de oorlog, dus het sluiten van de militaire bases die voor de oorlog worden gebruikt!
(..)
Precies op het moment van de G-8 top verhoogt Angela Merkel de ontwikkelingshulp voor Afrika met 750 miljoen. Dat is een vorm van cynisme zonder weerga. Aan de ene kant verhoogt men in dit land ook massaal de militaire en bewapeningsuitgaven. Alleen al de EU stelt in haar komende onderzoeksprogramma 1,6 miljard euro ter beschikking voor veiligheids- en bewapeningsresearch - overigens met steun van de groenen tot en met de fascisten in het Europese Parlement. De wapenindustrie wordt vooral in de VS en de EU massaal gesponsord met belastinggeld. Dat moet ophouden!
Intussen wordt er een oorlog voorbereid tegen Iran. Met alle kritiek die er mogelijk is op de regering van Iran, zo’n oorlog zou een totale chaos in de regio betekenen. De politiek van de bondsregering is ook hier weer onderdeel van het probleem en draagt niet door eigen concessies bij aan een oplossing. Stop alle oorlogsvoorbereidingen tegen Iran.
(..)
Wij reageren op hun oorlogspolitiek met een veelvormig protest en effectieve directe actie en we lachen om hun oorlogspolitiek.
Deze G-8 richten de wereld te gronde, maar wij zullen dat niet toelaten.
Bombodrom Een van de actieobjecten in de omgeving van Rostock is de Bombodrom, een oud oefenterrein van het Rode leger waarvan de Bundeswehr nu het grootste oefenterrein voor laagvliegen en luchtbombardementen in Europa wil maken. Een brede protestbeweging voert al jaren actie tegen de ‘Bombodrom’. |
Er schijnen forse bezuinigingen bij de Nederlandse krijgsmacht voor de deur te staan. De luchtmacht zou van zijn 105 F-16 gevechtsvliegtuigen er 18 (een volledig eskader) moeten inleveren. Bij de landmacht gaat het in de eerste plaats om 28 Leopard tanks op een totaal van 110 en tevens om 12 van zijn 36 panzerkanonnen. De trotse marine moet één van de twee mariniersbataljons, die de vaderlandse vlag hooghouden in het Caribisch gebied, geheel terugtrekken. Ook de aanschaf van kruisraketten gaat niet door.
In je naïviteit zou je bijna denken dat dit het begin is van een nieuwe wind in de defensiepolitiek, te danken aan het recente toetreden van een zich links noemende partij tot het Nederlandse kabinet. Maar vergis je niet! Deze bezuinigingen zijn nodig om andere defensiekosten, die de pan uitrijzen, te kunnen betalen. Het gaat hier om de zogenaamde humanitaire missie in Afghanistan, wier belangrijkste activiteit bestaat uit het dagelijks bombarderen van opstandelingen, die door Nederland terroristen worden genoemd. De kosten van deze missie, die tevoren op 320 miljoen Euro werden getaxeerd, gaan zeker heel wat meer dan 1000 miljoen Euro bedragen.
Nederland heeft dan ook een voor zijn omvang en zijn economisch gewicht relatief grote en dure krijgsmacht. Daarmee wil het internationaal een grote rol spelen en veel indruk maken. Dat deze grootheidswaan het risico van ontmaskering inhoudt blijkt nu duidelijk.
Misschien is het naïef om te denken dat dit soort ontwikkelingen de ogen van veel mensen zou kunnen openen. Maar ik hóóp in ieder geval dat dit effect zal optreden.
VeeDee april 1987 WerkweigerwoedeNa ruim vijf jaar puzzel en denkwerk zijn de ministers van Justitie, Defensie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid eindelijk met een voorstel voor een ‘wettelijke regeling van het totaalweigervraagstuk’ gekomen; totaalweigeraars zullen niet meer door de krijgsraad worden veroordeeld tot een gevangenisstraf, maar zij zullen door een strafrechter worden veroordeeld tot een vervangende dienstplicht onder supervisie van de afdeling TEG. Een visie die gedeeld kan worden door de werkweigeraars. Het voorstel komt evenmin tegemoet aan hun onvrede met de wet GMD en de aard van de tewerkstelling. Kortom, in de prullebak met dit wetsvoorstel. Of toch niet…..? Doordat in dit voorstel dienstweigeraars door een simpele hamerslag veroordeeld worden tot een vervangende dienstplicht, biedt deze regeling ongekende mogelijkheden om de door dienstweigeraars zo verafschuwde gewetenstoetsing te omzeilen. Wanneer dit voorstel wet wordt zal de Vereniging Dienstweigeraars dan ook alle dienstweigeraars op moeten roepen de erkenningsprocedure te boykotten en gebruik te maken van deze regeling. Wat een luxe zal dat brengen. Het bureau GMD in de uitverkoop, de Kommissie van Advies eindelijk met pensioen en de psychiaters terug naar de inrichting. Martin Gerritsen AMOK juni 1987 Militarisme in het Midden-Oosten(..) Het militarisme is een manier om de bestaande orde te handhaven, en machtsverhoudingen in stand te houden, maar met andere dan politieke, economische en ideologische middelen.(..) De krijgsmacht, de politie, geheime diensten, controle over de bevolking door middel van burgerwachten of partijmilities zijn elementen van een militaristische wijze van machtshandhaving. Tegelijkertijd gaat het militarisme gepaard met invloed op allerlei maatschappelijke instellingen zoals politieke partijen, de regering, de kerk, onderdelen van het bestuursapparaat, het economisch leven, enz. Deze officieren kwamen uit ene paar oude rijke families uit Baghdad en het noorden van Irak. Andere officieren waren zonen van religieuze en in toenemende mate de zonen van de opkomende burgerij, de middenklasse. Voorheen was het leger een van de weinige carrière-mogelijkheden. Het bijzondere van de ontwikkelingen vanaf 1968 was, dat in tegenstelling tot voorheen, het leger niet meer de controle had over de regering, maar de regering over het leger. Dit bereikte de Baathpartij niet alleen door rigoreuze personeelswisselingen om het leger minder coupvaardig te maken, maar ook door middel van de opbouw van een enorm veiligheidsapparaat. In eerste instantie was de veiligheidsdienst er om het leger te controleren. In de loop der tijd werd het echter ook gebruikt ter controle van de bevolking. Hans Alles |
Voor meer informatie over Nederlandse wapenhandel en -industrie: ga naar Campagne tegen Wapenhandel
De afgelopen maanden is de bezem weer flink door de voorraadschuur bij Defensie gegaan.
Grootste klapper is de verkoop van honderd Leopard 2 tanks aan Canada, dat ze later dit najaar wil inzetten bij de ‘wederopbouw’ van Afghanistan. De order zal naar schatting zeker 300 miljoen euro voor de staatskas opleveren. Fabrikant Krauss-Maffei Wegman (KMW), dat Canada nieuwe tanks aanbood, had daarbij het nakijken.
Na eerdere leveranties van tweedehands F-16s aan Chili (18 stuks) en Jordanië (11) tekende staatssecretaris Van der Knaap in april een nieuw contract met Amman voor nog eens zes toestellen. In de media is verder gespeculeerd over verdere afslanking van de F-16 vloot door opheffing van een squadron (18 vliegtuigen).
Dat die verkopen een domino-effect veroorzaken laat Jordanië zien. Terwijl het met F-16’s uit Nederland en België de luchtvloot flink moderniseert, raken oude F-5 gevechtsvliegtuigen van een generatie eerder voor hen weer overtollig. Wat een geluk dat Kenia daar nog wel weer belangstelling voor heeft. Het moet alleen nog wachten op toestemming van de VS, waar de toestellen ooit werden gebouwd.
In de jaren negentig werd dikwijls verteld dat de Nederlandse wapenhandel betrekkelijk omvangrijk was voor een land zonder grote wapenindustrie doordat immense Koude Oorlogsarsenalen overtollig raakten en daarom - eenmalig - de verkoop ingingen. Bijna twintig jaar verder kan dat verhaal gerust naar het land der fabelen verwezen worden. De verkoop van tweedehands defensiematerieel is vooral structureel omvangrijk omdat Nederland in grote vaart nieuwe wapens koopt terwijl het amper verouderde typen alweer afstoot. Dat komt enerzijds doordat Nederlandse regeringen altijd grote broer de VS achterna lopen (zie JSF, Apache, F-16), maar niet minder door een zwalkend aankoopbeleid.
Zo kocht Defensie de afgelopen jaren zelfrijdende kanonnen van het type PzH 2000 uit Duitsland en Apache gevechtshelikopters bij Boeing. Die kannonnen stonden alweer in de verkoop terwijl de order nog niet eens was uitgeleverd. Bij nader inzien had men zich wat in de aantallen ‘vergist’. Nadat eerdere verkooppogingen aan Griekenland en Noorwegen stuk liepen, onderhandelt Australië nu over de overname van de kannonen.
Ook een deel van de Apaches staat na een paar jaar trouwe dienst alweer in de etalage, maar de belangstellenden verdringen zich voorlopig nog niet.
De nieuwste zwenk in het materieelbeleid is de streep door de order voor Tomahawk kruisraketten waar oud-minister Kamp z’n zinnen op had gezet - om in het buitenland eens stevig uit te kunnen pakken. Zijn opvolger Van Middelkoop vond dat veel te ambitieus en heeft de boel weer afbesteld - uiteraard wel met betaling van een fikse boete aan de Amerikaanse fabrikant Raytheon.
Bronnen:
“Verkoop F16 MLU vliegtuigen aan Jordanië”, Kamerbrief Defensie, 15 mei 2007;
“Defensie overweegt verkoop van F-16’s”, De Volkskrant 14 mei 2007;
Julian Kerr, “Australia looks at Dutch PzH 2000 howitzers”, Jane’s Defence Weekly, 28 maart 2007;
David Pugliese, “Canada To Lease, Buy Leopard Tanks”, Defense News, 16 april 2007
De nieuwste cijfers van het Zweedse onderzoeksinstituut SIPRI bevestigen onze bange vermoedens: Nederland rukt steeds sterker op als internationale wapenexporteur. Voor de periode tussen 2002 en 2006 komt Nederland bij SIPRI uit op een zesde plaats - na achtereenvolgens de VS, Rusland (samen veruit aan kop), Duitsland, Frankrijk en het VK. Tegelijk laat het erkende grote wapenexporteurs als Italië, China, Zweden en Israël vrij ruim achter zich. Kijken we alleen naar 2006 dan is dat zelfs nog een positie hoger: nummer 5. Naast een flinke hoeveelheid tweedehands verkopen zit daarbij ook de Indonesische korvettenorder, die vorig jaar groen licht kreeg.
Op basis van de cijfers van SIPRI kan geconcludeerd worden dat de internationale wapenhandel sinds 2002 met zo’n 50 procent is gegroeid. In de jaren negentig waren de Golfstaten en enkele Zuidoost-Aziatische tijgers de belangrijkste wapenimporteurs. Nu zijn dat met stip China en India, mede dankzij voortdurende economische groei met dubbele cijfers. Taiwan en Saoedi-Arabië zijn juist een flink eind gezakt. Turkije en Griekenland (negende, resp. derde) blijven sinds jaar en dag Europa’s grootste wapenconsumenten.
SIPRI’s online wapenhandel database met gegevens vanaf de jaren ’50 van de vorige eeuw is onlangs gemoderniseerd.
Grootste importeurs | Grootste exporteurs |
---|---|
China | Verenigde Staten |
India | Rusland |
Griekenland | Duitsland |
Ver. Arabische Emiraten | Frankrijk |
Zuid-Korea | Verenigd Koninkrijk |
Israël | Nederland |
Australië | Italië |
Egypte | China |
Turkije | Zweden |
Iran | Israël |
Wie er een slordige 3700 euro voor over heeft mag eind september bij scheepswerf De Schelde in Vlissingen een kijkje komen nemen en na afloop een vorkje meeprikken. Omdat de vorstelijke entreeprijs kennelijk niet kostendekkend is hebben hoofdsponsor Damen (eigenaar van de werf De Schelde) en een stel bedrijven waaronder Thales Nederland, Imtech en Wärtsilä ook nog een zak geld op tafel moeten leggen. Organisatiebureau Defence IQ - ongetwijfeld slim in geld verdienen - organiseert voor de tweede maal een conferentie met borrel en diner rond Offshore Patrol Vessels - OPVs in het jargon. Daarbij komen prangende vragen aan de orde als: “Kunnen OPVs een nuttige rol spelen op het strijdtoneel?”.
Waar het de sponsors uiteraard vooral om gaat is het vinden van nieuwe klanten voor de schepen - variërend van uit de kluiten gewassen patrouilleschepen tot aan zwaar bewapende fregatten - die De Schelde en z’n onderaannemers in de aanbieding hebben.
Begin juni maakte de uitgever van wetenschappelijke en medische tijdschriften Reed Elsevier bekend te stoppen met het organiseren van wapenbeurzen. Topman Crispin Davis schreef aan het personeel dat klanten en auteurs de afgelopen jaren bij de uitgever hun zorgen hadden geuit over de beurzen. Reed Elsevier organiseerde er vijf en is ook betrokken bij de rondreizende wapenbeurs Itec die in 2005 in Amsterdam was. In meerdere landen liep een campagne tegen Reed Elsevier.
Zie: www.caat.org.uk/campaigns/reedelsevier.php
Naar begin artikelHet Israëlische leger is van plan geautomatiseerde zones des doods ter creëren rond de Gazastrook om infiltratie door terroristen, wapensmokkelaars en vijandige elementen tegen te gaan. Het ‘Kijk-en-Schiet’ systeem, waarmee nu de laatste proeven gedaan worden, zal wapens combineren met het al aanwezige netwerk van elkaar overlappende sensoren dat is geïnstalleerd langs de ongeveer 60 kilometer lange grens van Israël en het Palestijnse kustgebied. Kijk-en-Schiet is ontworpen door het staatsbedrijf Rafael en bestaat uit een reeks vanaf afstand bediende wapensystemen die voor hun vuurregeling informatie krijgen van sensoren op de grond en bemande en onbemande vliegtuigen. Wanneer een doel is opgespoord en vrijgegeven voor vernietiging, drukken operateurs die op veilige afstand in commandocentra achter computerschermen zitten op een knop om het wapen af te vuren. Rafael brengt het systeem op de markt onder de wat vriendelijker naam Sentry-Tech.
Kijk-en-Schiet maakt het overbodig om infanteristen op pad te sturen om infiltranten te onderscheppen of in te gaan op proefinfiltraties door vijandelijke groepen.
Volgens het laatste nummer van In the Camp, het officiële blad van het Israëlische leger in het Hebreeuws, is men van plan een .50 machinegeweer te installeren in een aantal bunkers die langs het grenshek met de Gazastrook zijn gebouwd. Verbonden met een commandobunker door glasvezelkabel is elk machinegeweer een soort sluipschutterrobot die een gebied van 1500 meter diep kan bestrijken. Het zuidelijk commando van het Israëlische leger overweegt ook Gill/Spike antitankraketten op te stellen om de no-go zones uit te breiden tot enkele kilometers. Alle wapensystemen zijn beschermd tegen vandalisme en het weer door een uitklapbaar pantserschild dat ook vanaf afstand kan worden bediend.
Het is de bedoeling dat het hele netwerk eind van de zomer operationeel wordt, maar met delen ervan wordt al eerder geëxperimenteerd. Uiteindelijk zal Kijk-en-Schiet volautomatisch gaan werken, maar voorlopig zal het halfautomatisch worden bediend. Totdat de legerleiding tevreden is over de betrouwbaarheid van het netwerk en de 19- en 20-jarige operateurs achter de computerschermen voldoende zijn opgeleid, is toestemming van een officier nodig om de knop des doods in te drukken.
Sarit Michaeli, een woordvoerster van het Israëlische Centrum voor Mensenrechten in de Bezette Gebieden is er niet erg gerust op, of het systeem nu automatisch of halfautomatisch gaat werken. “Er zijn veel gevallen waarbij mensen zonder terroristische of vijandelijke bedoelingen zijn neergeschoten bij het hek,” aldus Michaeli. “Sommigen wilden naar Israël om werk te vinden, andere waren invaliden of kinderen die in het verboden gebied rondstruinden.” Volgens de telling van Michaeli zijn er sinds de terugtrekking van Israël uit Gaza veertien ongewapende Palestijnen door Israëlische militairen gedood op afstanden van 100 tot 800 meter van het hek. De statistiek van het Israëlische leger voor dezelfde periode laat zien dat er zeven ‘terroristen’ zijn gedood en 12 gewond in de bufferzone.
Bron: DefenseNews.com, 4 juni 2007
De commentator Jonathan Power van de Transnational Foundation for Peace and Future Research (TFF) verbaast zich in The News (Pakistan) over de Financial Times die de “Amerikaanse angst voor de lange afstandsraketten van China” op de voorpagina zette. De normaal vrij nuchtere Britse krant maakte zich schuldig aan kabaalmakerij over oud nieuws dat bovendien nog misleidend werd opgediend. Van de andere kranten besteedde alleen de Washington Post in een kort bericht aandacht aan het nieuws dat gebaseerd was op het verschijnen van het jaarlijkse regeringsrapport over de militaire macht van China. De Post merkte daarbij op dat “de huidige Chinese capaciteit om militaire macht op grote afstand in te zetten beperkt is.”
Powers wijt dit soort missers aan de invloed van het ‘militair-universitaire journalistieke complex’ dat naast het aloude militair-industriële complex in toenemende mate een rol gaat spelen.
In juli 2005 stuurde het Pentagon ook al zo’n alarmistisch rapport over de modernisering van de Chinese strijdkrachten naar het Congres. Maar in werkelijkheid is volgens Powers de relatieve militaire macht van China de laatste tientallen jaren afgenomen. De militaire prestaties van het land piekten in 1971 aan het eind van de [eerste - KK] Koude Oorlog. Vanaf dat moment tot tamelijk recente tijden zijn grootscheepse bezuinigingen aan de orde van de dag. De landmacht is teruggebracht van vijf tot twee miljoen soldaten. En de aanschaf van nieuwe wapens gaat in een veel trager tempo dan het afstoten van oude.
Zo was de Chinese luchtmacht lange tijd de grootste ter wereld. Nu is hij ingekrompen en bijna de helft van de gevechtsvliegtuigen (meer dan duizend) bestaat uit totaal verouderde types. Zelfs Taiwan is China met twee tegen één de baas als het om moderne gevechtsvliegtuigen van de vierde generatie gaat. De Chinese marine is opmerkelijk klein.
Vaak wordt in de pers bericht over de 750 raketten waarmee China Taiwan bedreigt. Maar het aantal lanceerinstallaties is maar 100. Bovendien zijn de raketten betrekkelijk onnauwkeurig, gemakkelijk te onderscheppen en geen bedreiging voor militaire doelen, alleen voor steden. Taiwan zou met zijn moderne luchtmacht een luchtoorlog gemakkelijk winnen, ook al zouden kleine delen van de steden op het eiland geraakt worden door raketten.
Bovendien stelt Powers dat de Chinezen geen motief hebben om te proberen de VS militair uit te dagen, nu ze in toenemende mate gebonden zijn aan de Amerikaanse economie en Taiwan de bron is van een groot deel van de investeringen op het vasteland en geavanceerde technologie.
Hij eindigt met een citaat van de bekende Amerikaanse journalist Walter Lippmann: “De rol van het nieuws is om een gebeurtenis te signaleren; de rol van de waarheid is om de verborgen feiten aan het licht te brengen.”
Bron: The News, 5 juni 2007
Volgens het eindrapport van de onderzoekers van de Raad van Europa hebben hoge veiligheidsfunctionarissen in Polen en Roemenië bevestigd dat hun landen na ‘11 september’ gebruikt zijn om belangrijke gevangenen in het geheim vast te houden.
Ook blijkt uit het rapport dat enkele weken na 11 september de NAVO een overeenkomst met de VS heeft getekend die het de CIA in het kader van het ‘speciale uitleveringsprogramma’ toestond, om met burgervliegtuigen gebruik te maken van het luchtruim van de lidstaten. Deze bepaling stond in een geheim deel van de overeenkomst die de VS in het kader van de zogenaamde oorlog tegen het terrorisme vrije militaire toegang tot het luchtruim van NAVO-staten en het recht om daar troepen te stationeren gaf. Volgens de onderzoekers is dit mogelijk een onwettige overeenkomst.
Het rapport stelt dat er nu voldoende bewijs is om te concluderen dat tussen 2003 en 2005 geheime detentieplaatsen van de CIA in Europa hebben bestaan met medewerking op diverse niveaus van Amerika’s bondgenoten.
In Oost-Europa beschikte de CIA over betrouwbare verbindingsmensen die als enige kennis hadden van de gevangenissen. Zij deden zaken met de Poolse en Roemeense militaire inlichtingendiensten, die rechtstreeks rapporteerden aan de toenmalige Poolse president Kwasniewski en de Roemeense presidenten Iliescu en Basescu. Deze werkwijze betekende dat de civiele inlichtingendiensten, de parlementaire controlecommissies en zelfs de premiers van deze landen ‘geloofwaardig konden ontkennen’ iets te weten van de CIA-vestigingen.
De NAVO was niet beschikbaar voor commentaar.
Bron: Guardian, 7 juni 2007
Etnische Azeri’s in Iran zullen deze week de straat opgaan om de eerste verjaardag van massale protesten te herdenken die vorig jaar gehouden werden naar aanleiding van een beledigende cartoon waarin een Azeri sprekende kakkerlak werd opgevoerd. Maar veel dieper is het gevoel van langdurige frustratie omdat hun culturele rechten in het Perzische Iran niet gerespecteerd worden, terwijl ze een geschiedenis hebben waarin ze in tijden van opstandigheid het voortouw nemen.
Teheran maakt zich zorgen, omdat volgens sommigen de VS hebben geprobeerd om te profiteren van deze etnische spanningen om verandering van regime in Iran te stimuleren.
“Die beleidsmakers uit de VS hebben onze zaak geschaad,” zegt Ahmad Obali, een Iraanse Azeri-activist die vanuit de VS met Gunaz-TV uitzendt naar etnische Azeri in Iran. “Niet alleen hebben we geen enkele steun gekregen, maar Iran beschuldigt ons er nu van dat we door de VS worden gesponsord.”
De VS ontkennen berichten van de bekende journalist Seymour Hersh over geheime operaties in Iran, onder meer bij de Azeri. Maar er is wel een Office of Iranian Affairs opgericht, er is 75 miljoen dollar uitgetrokken voor het promoten van democratie in Iran, in Bakoe, de hoofdstad van Azerbeidzjan is een ‘Iran watcher‘ geïnstalleerd en de VS hebben Azerbeidzjan geholpen bij de bouw van een radarstation aan de Iraanse grens dat officieel bestemd is om de Kaspische Zee in de gaten te houden. De 75 miljoen zijn voor Iran aanleiding geweest voor repressie en arrestaties.
In Iran hebben de etnische Azeri een geschiedenis van goede integratie in de hoogste machtsstructuren - geestelijk leider Ayatollah Khamenei is bijvoorbeeld een Azeri - in combinatie met een reputatie om de Iraanse elite politiek onder druk te zetten. Zo was de revolutionaire activiteit in het begin van de 20e eeuw geconcentreerd in de stad Tabriz waar de Azeri in de meerderheid zijn. In 1944 was er een mislukte poging om autonoom gebied te worden en in de jaren zeventig koos een groep Azeri voor de islamitische revolutie in de hoop hun culturele rechten te herwinnen - overigens tevergeefs.
Bron: Christian Science Monitor, 22 mei 2007
De NAVO heeft uiteindelijk de ambitie om een wereldwijde militaire machtsfactor te worden. De garantie van de ‘energieveiligheid’ van zijn lidstaten maakt deel uit van de doelstellingen van de NAVO als bondgenootschap op wereldschaal. Dit betekent de militarisering van de economische slagaders van de wereld, strategische pijpleidingen en maritieme doorgangen die worden gebruikt door olietankers en internationale wateren.
De VS-senator Richard Lugar heeft de NAVO opgeroepen om elk lid van het militaire bondgenootschap waarvan de energiebronnen bedreigd worden, zoals bij de VS het geval zou zijn, te hulp te schieten. De rechtvaardiging van zo’n interventie zou gebaseerd zijn op de wederzijdse bijstandsplicht binnen de NAVO (Artikel 5 van het NAVO-verdrag). Het idee van senator Lugar heeft sterke bijval gekregen van de Oost-Europese NAVO-leden en de EU, die afhankelijk zijn van de Russische federatie voor hun energievoorziening.
Bron: Global Research, 18 mei 2007
De afgelopen vijftig jaar heeft de geheimzinnige en machtige ‘Afrikaanse Cel’ van de Franse president gezorgd voor de Franse strategische belangen in Afrika. Als een soort algemeen commando over de voormalige koloniën heeft de uit drie personen bestaande cel de Franse militaire macht ingezet om bevriende leiders aan de macht te brengen. In ruil daarvoor gaven de betreffende landen de Franse industrie voorrang bij de exploitatie van olie en andere natuurlijke hulpbronnen. De cel rapporteert uitsluitend aan de president.
Maar onder de nieuwe man in het Elysée, Nicolas Sarkozy, zijn de dagen van de Afrikaanse cel mogelijk geteld. Franse militairen worden beschuldigd enige verantwoordelijkheid te dragen voor de genocide op 800.000 Toetsi’s in Rwanda in 1994. Er is een heftig debat over de blijvende Franse militaire aanwezigheid in Ivoorkust waar in 2002 soldaten heen werden gestuurd om president Laurent Gbagbo in het zadel te houden. De nauwe banden van de cel met de oliereus Elf Aquitaine, waarvan het topmanagement in de gevangenis belandde wegens corruptie, hebben de Franse staat in verlegenheid gebracht. En een vroeger hoofd van de cel, Jean-Christophe Mitterand (zoon van de oude president) wordt ervan beschuldigd betrokken te zijn geweest bij wapenhandel naar Angola in tijd van burgeroorlog.
Bron: Wall Street Journal, 16 mei 2007
Dit boek behandelt de zaak Spijkers, verreweg de belangrijkste klokkenluidersaffaire bij het ministerie van defensie, die al 23 jaar loopt met een voorgeschiedenis die terug kan worden getraceerd tot de jaren zeventig.
Fred Spijkers was maatschappelijk werker bij defensie. In september 1984 krijgt hij de opdracht om de weduwe van een bij een ongeluk met een mortiermijn omgekomen munitiespecialist van defensie, Rob Ovaa, te begeleiden. Hij moet de vrouw vertellen dat haar man door eigen onvoorzichtigheid is omgekomen. Maar dat is niet waar. Met de mortiermijn AP-26 waren al eerder ongelukken gebeurd en de ondeugdelijkheid van de ontsteking van dit wapen was binnen het defensieapparaat bekend. Wat Spijkers bovendien niet weet is dat vòòr hem drie defensieambtenaren bij de weduwe Ovaa zijn langs geweest en haar hebben uitgelegd dat haar man alle regels in acht had genomen en het ongeluk niet aan onvoorzichtig en foutief handelen van zijn kant te wijten was.
Spijker vermoedt een doofpot, hij denkt dat de ontwerpfout bij defensie inderdaad al lang bekend was, maar dat er vanuit oneigenlijke motieven niet is opgetreden. Hij probeert de zaak uit te zoeken en helpt de weduwe bij het krijgen van haar recht. Als er namelijk sprake is van een fabricagefout en verantwoordelijkheid van defensie zal schadevergoeding moeten worden betaald aan de nabestaanden.
Dat lukt uiteindelijk ook na een jarenlange strijd, maar daarbij komt Spijkers zelf onder vuur te liggen, wordt ontslagen en geïntimideerd en men probeert hem zelfs de psychiatrie in te werken.
Na jarenlange Kafkiaanse ontwikkelingen, die in het boek tot in detail worden beschreven, en toenemende publiciteit in de jaren negentig, waarbij Spijkers als klokkenluider gaat optreden, komt het in 2003 tot een zogenaamde Vaststellingsovereenkomst tussen Spijkers en de staat waarbij hij een riante schadevergoeding krijgt toegezegd. Maar deze overeenkomst wordt niet uitgevoerd.....
De kern van het schandaal rond de mortiermijn AP-26 is als volgt. AP-26, vervaardigd in opdracht van defensie door de Artillerie-inrichtingen Hembrug te Zaandam (een staatsbedrijf, later geprivatiseerd als Eurometaal) is op zichzelf al een duivels wapen. Als het geactiveerd wordt door erop te trappen of via een struikeldraad, springt het eerst op tot anderhalve meter hoogte om vervolgens in talloze scherven te ontploffen. Deze kunnen nog tot op honderdvijftig meter ver soldaten doden of verminken. De mijn heeft echter ook een ontwerpfout, die er op neerkomt dat er a) een groot percentage weigeraars is en b) wanneer hij eenmaal op scherp is gesteld, er een groot gevaar is voor ontploffen van de ontsteking wanneer men hem weer op veilig probeert te zetten. Dat levert met name risico’s op bij beproevingen en instructie. Tijdens de introductie van de mijn in 1970 waren er al grote problemen, een bijna-ongeluk en hele partijen werden afgekeurd. Het raadsel is, waarom er toen niet is ingegrepen en de latere ongelukken vermeden hadden kunnen worden. Hoewel het boek het niet voor honderd procent kan bewijzen, weet het door het aanhalen van getuigenverklaringen van defensieambtenaren op zijn minst aannemelijk te maken dat er belangen waren die zich hier tegen verzetten. Te denken valt aan exportbelangen voor Eurometaal, het prestige van de militaire ontwerpers van de mijn, financiële belangen en de mogelijke schade voor de reputatie van defensie. De getuigen hebben het over een ‘prestigemijn’.
En dan is er de doofpot. In 1983 ontploft er bij de kaderopleiding voor de artillerie in Oldebroek een scherpe AP-26 in handen van een instructeur. Er vallen vijf doden en tien gewonden, behalve de instructeur allemaal dienstplichtigen. Naar buiten toe doet defensie het voorkomen alsof het ongeluk alleen veroorzaakt is door verwisseling van scherpe en oefenmunitie. Die waren in een magazijn bij elkaar opgeslagen en bovendien was er - tegen de militaire gewoonte in - geen kleurverschil tussen de twee soorten mijnen aangebracht. Twee militairen die de munitie hadden vervoerd kregen de schuld in de schoenen geschoven, maar in feite was de mijn ontploft door de ontwerpfout. Ook de afwikkeling van het ongeluk van Ovaa kan gezien worden als een doelbewuste poging de schuld in de schoenen van het slachtoffer te schuiven en de verantwoordelijkheid van defensie te ontlopen door systematisch elementen uit het onderzoek te houden die in een andere richting wezen.
Ook is er nog het vermoeden van illegale export van de AP-26. Na de ongelukken waren alle mortiermijnen ingezameld en opgeslagen in een munitiebunker bij Loon op Zand. Maar als inspecteurs van defensie in 1989 een bezoek brengen aan het bedrijf Franerex in Hoogerheide waar Eurometaal de productie had ondergebracht, constateren ze tot hun verbazing dat de productielijn daar nog volledig operationeel en stand-by is. Het boek stelt op basis van een anonieme bron dat de productie bij Franerex nog tot 1987 was voortgezet en dat er zo’n 1,2 miljoen AP-26 via de zogeheten Portugalroute (een gat is de exportcontrole waarlangs tijdens de Iran-Irak oorlog grote hoeveelheden wapens illegaal werden geëxporteerd) zouden zijn uitgevoerd.
Zeer opmerkelijk ten slotte is dat het boek stel, dat Spijkers tijdens zijn gevecht jarenlang is geassisteerd door een BVD-agente, Ineke IJzerman. Deze was de liaison van Spijkers bij de BVD. Als maatschappelijk werker mocht Spijkers namelijk inhoudelijke kontakten over militaire zaken hebben met andere geheime diensten. Spijkers zou zelf ook actief zijn geweest als inlichtingenofficier bij de BVD, waar hij ook een opleiding had gekregen. Deze figuur zou niet ongebruikelijk zijn bij maatschappelijk werkers van defensie. Aangezien Spijkers bij zijn strijd vooral ook werd dwarsgezeten door de militaire MID geeft dit aan de affaire nog een schaduwachtig aspect van een oorlog tussen de geheime diensten.
Dit boek werpt een huiveringwekkend licht op de duistere kanten van de defensiebureaucratie. Het is over het algemeen heel goed gedocumenteerd, al wordt er op enkele plaatsen gewerkt met anonieme bronnen en hearsay.
(KK)
15 juli 2007 t/m 19 juli 2007 - Buurse (bij Enschede)
Kamperen en ongeveer 20 km per dag lopen. Enkele avonden met een thema. Camping De Meene, Markslagweg 6. € 10 per dag voor kamperen en eten. Bed kun je reserveren in Nivonhuis Den Broam, tel: 053 - 569 6234.
Org: VredesInfoCentrum in Groningen. Info: 050 - 3133 247. E-mail: vredescentrum"at"hotmail.com.
donderdag 19 juli 2007 - Den Bosch - 9.30 uur
10 augustus 2005 sloeg Turi twee F'16 kapot (uitgerust voor kernbommen uit bijv.Volkel). Hij heeft hiervoor 6 maanden gezeten en is inmiddels veel rechtszaken verder. Omdat het nogal eens gebeurt dat een rechtszaak niet helemaal gaat zoals verwacht, is 't misschien een idee om er een 'Ban-de-bom picknick en zwemsessie' aan vast te plakken. Zat zwemwater in en om Den Bosch, dus neem je zwembroek, vouwfiets, skates, handdoek etc mee. Achter het station.
Org: Steungroep Turi. Info: 010-4664634 of 0570-601554. E-mail: steungroepturi"at"hotmail.com. Web: vredessite.nl.
vrijdag 20 juli 2007 - Rotterdam - 19.00 - 21.00 uur
vrijdag 17 augustus 2007 - Rotterdam - 19.00 - 21.00 uur
Iedere derde vrijdag van de maand protesteert het Anti-Imperialistisch Platform (AIP) tegen de Nederlandse deelname aan de oorlog in Afghanistan. Nieuwe Binnenwegplein (tegenover Donner).
Org: Anti-Imperialistisch Platform (AIP). Info: 010-4620852. E-mail: aiplatform"at"yahoo.com.
29 juli 2007 t/m 10 augustus 2007 - Utrecht
Onderwerpen onder meer: inzicht in de mechanismes van oorlog en vrede, geweld en geweldloosheid; vaardigheden voor geweldloos hanteren van conflicten; 675 euro, incl. verblijf, excl. maaltijden.
Org: Platform Vredescultuur ism. Facl. Soc. Wetenschappen UvU. Web: www.utrechtsummerschool.nl.
zaterdag 4 augustus 2007 - Utrecht - 14.00 - 14.30 uur
Iedere eerste zaterdag van de maand is er een vredeswake op de Stadhuisbrug te Utrecht. Er worden actuele flyers uitgedeeld aan het publiek. Komt u er ook eens bij staan? Een half uurtje maar...
Org: Vredeswakegroep Regio Utrecht. Info: Tilly Okhuizen (030-261507) bgg Geertje Kuipers (0345-536536). E-mail: geertjek57"at"hotmail.com.
9 augustus 2007 - Amsterdam
Jaarlijkse herdenking van de atoombommen op deze Japanse steden. Handtekeningenactie en informatiekraam.
Org: Vrouwen voor Vrede-Amsterdam. Info: 020-6734535 (Tera Fopma). E-mail: terafv"at"xs4all.nl.
21 september 2007 - Amsterdam
I.h.k.v. de Internationale Dag van de Vrede reikt het NEAG de Anke Kooke Bokaal uit 'voor het meest vernieuwende en waardevolle initiatief op het gebied van alternatieven voor geweld' aan een persoon of organisatie. Locatie nog niet bekend. Nominaties kunnen tot 15 augustus worden ingediend.
Org: NEAG - Alternatieven voor Geweld. Info: 020-670 52 95. E-mail: info"at"neag.nl.
22 september 2007 - Eindhoven - 12.00 - 24.00 uur
Een dag vol theater, discussie, muziek, kunst, film, culinaire verrassingen, poppentheater, boeken en feest. TAC, Vonderweg 1.
Org: Vredesburo Eindhoven. Info: 040-2444707. E-mail: info"at"vredesburo.nl.
première 10 juni 2007, voorstellingen 13 17 19 23 25 27 29 juni 1 juli 2007
Het Muziektheater Amsterdam
I
New Mexico, juni-juli 1945. J. Robert Oppenheimer en zijn team zijn bezig met de afronding van het werk aan de nieuwe atoombom. Weliswaar is Duitsland verslagen, maar Japan nog niet. En dan is er nog de dreiging van de Russen! De wetenschappers Edward Teller en Robert Wilson wijzen op de morele aspecten. Een hevig onweer maakt het testen van de bom tot een gevaarlijke zaak: een ongeluk kan honderden doden onder het militaire en wetenschappelijke personeel betekenen. Oppenheimer ondergaat een persoonlijke crisis en denkt aan een sonnet van John Donne: 'Batter my heart, three-person'd God.'
II
Oppenheimers vrouw, Kitty, mijmert over de oorlog, de dood en leven na de dood. Wilson en de meteoroloog Jack Hubbard vinden het onverantwoord om de bom tijdens het onweer te testen, maar generaal Groves negeert hun waarschuwingen. Oppenheimer beveelt iedereen de testexplosie voor te bereiden zodat die om 5.30 uur kan plaatsvinden. Om 5.10 uur begint het aftellen. In de nachtelijke hemel verschijnt een angstaanjagend visioen van de god Visjnoe. Oppenheimer is een zenuwcrisis nabij. Drie vuurpijlen worden als waarschuwingssignalen afgeschoten. Na de derde begint de laatste fase van het aftellen; het personeel gaat op de grond liggen in ondiepe loopgraven. 45 Seconden voor 'zero' wordt de automatische timer aangezet en begint de noodzakelijke reeks kettingreacties. 'Zero min 1': na een spookachtige stilte begint een nieuw tijdperk.
Onder het motto “Ik ben ontzet” vond op zaterdag 9 juni een protestbijeenkomst plaats op de Dam in Amsterdam ter gelegenheid van het feit dat 40 jaar geleden de Juni-oorlog van 1967 plaatsvond waarbij de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, de Gazastrook en de Golanhoogvlakte door Israël werden bezet. Daarbij werd een symbolische apartheidsmuur opgesteld. Tevens is door een groot aantal organisaties een Motie van Ontzetting ondertekend waarbij de Nederlandse regering wordt uitgenodigd om actief te gaan werken aan de beëindiging van de bezetting. |
Amsterdam, foto Joop Blom |