VredesMagazine 2e kwartaal 2010
Uitgave van de vereniging VredesMedia waarin samenwerken:
Haags Vredesplatform (HVP), Humanistisch Vredesberaad (HVB), Vereniging Pais, Samenwerkingsverband Stop de Wapenwedloop, Antimilitaristies Onderzoekskollektief VD AMOK, Women’s International League for Peace and Freedom (WILPF) afdeling Nederland.
In Vredesmagazine zijn de tijdschriften Kernwapens Weg!, VD AMOK en de dikke nummers van Vredeskoerier ’t Kan Anders opgegaan. De dunne nummers van Vredeskoerier ’t Kan Anders blijven 4x per jaar verschijnen.
Redactie VredesMagazine
Jan Bervoets, Hans Feddema, Benno Houweling, Kees Kalkman, Klaas Meijer, Anke Polak, Jan Schaake, Guido Schokker, Barbara Smedema, Egbert Wever
Redactie dossier
Jip van Dort en Kees Kalkman
Aan dit nummer werkten naast de auteurs mee
David-Jan Donner, Chris Geerse, Frank Slijper, Wendela de Vries
De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van een geplaatst stuk. De tekst van artikelen mag worden overgenomen op voorwaarde van bronvermelding. Copyrights van foto’s en tekeningen berusten bij de desbetreffende fotograaf /illustrator.
Fotoredactie
Hans Bouton, Anne Vaillant
Medewerkende fotografen en illustratoren
Daniel Barker, Joop Blom, Carlos, Len Munnik, Boyd Noorda, Peleia, Sungmin, Jeff Zimberlin
Vormgeving
Jimmy Slothouwer
Drukker
Drukkerij Mezclado, Tilburg
Abonnementen
Interesse of aanmelding voor een abonnement op Vredesmagazine kan kenbaar gemaakt worden bij de redactie van Vredesmagazine of bij een deelnemende organisatie.
Een jaarabonnement op VredesMagazine (4 nummers) kost 10 euro. U kunt een abonnement nemen via info@vredesmagazine.nl of 015 7850137
Giften
Bedragen die abonnees overmaken boven het verschuldigde abonnementsgeld worden beschouwd als gift voor het werk van de in VredesMagazine samenwerkende organisaties.
Contact VredesMedia
Vlamingstraat 82, 2611 LA Delft, 015 7850137
info@vredesmedia.nl, www.vredemedia.nl
Redactieadres
Obrechtstraat 43 3572 EC Utrecht tel. 06-14127779
e-post info@vredesmagazine.nl
Kopijsluiting volgend nummer: 26 mei
Verschijningsdatum volgend nummer: 23 juni
ISSN 1876-0724
Het scheelde een haar of de Nederlandse kwestie Irak was wereldnieuws geworden. De kans om eindelijk een regering verantwoordelijk te stellen voor de catastrofale oorlog in Irak was nooit groter dan op 16 februari 2010 in het Nederlandse parlement. Daarmee stond ons land op het punt veel van het prestige dat in 2003 verloren was gegaan terug te winnen. Het gebeurde niet. Na eerst de oorlog te zijn ingerommeld, worden we er nu uitgerommeld.
Nederland steunde de preventieve oorlog van de coalition of the willing tegen Irak. Dat was opmerkelijk. Ons land koesterde namelijk een solide traditie als vooraanstaand voorvechter van het internationaal recht en de fragiele belangen van de Verenigde Naties (VN). Het was nota bene Kofi Annan himself die de naderende oorlog hardop illegaal noemde, daarin gesteund door vrijwel alle volkenrechtdeskundigen ter wereld. In de VN-Veiligheidsraad bestond dan ook amper steun voor een resolutie die geweld tegen Irak moest legitimeren.
Eenzelfde discrepantie bestond ten aanzien van de massavernietigingswapens waarover Irak zou beschikken. Hoewel de VN-wapeninpecteurs hard op weg waren Irak schoon te verklaren en niets hadden aangetroffen van de door Colin Powell aangevoerde ‘harde bewijzen', hamerden met name Balkenende en De Hoop Scheffer op de Iraakse dreiging.
Noch de uitgesproken zorgen over de effecten van de invasie, noch het feit dat negen van de tien Nederlanders mordicus tegen de naderende oorlog waren, konden het demissionaire kabinet van CDA, VVD en LPF afbrengen van het verlangen om de oorlog te steunen. Zelfs de notie om onze steun afhankelijk te maken van het afronden van de wapeninspecties kwam bij niemand op. Zo werd het land van Hugo de Groot, dat de bevordering van het internationaal recht in zijn grondwet heeft verankerd, en dat met Den Haag de juridische hoofdstad van de wereld binnen zijn grenzen heeft, de even omstreden als riskante oorlog in Irak ingerommeld.
Toen na het uitbreken van de oorlog al snel bleek dat Irak niet over de veronderstelde wapens beschikte en de strijd uitdraaide op de voorspelde catastrofe - grote verwoesting en onveiligheid, honderdduizenden doden en vijf miljoen vluchtelingen - was de beer los. Wereldwijd legden onderzoeken en onthullingen de redenen achter de oorlog onbarmhartig bloot. In Nederland werden tussen 2003 en 2009 vijftien debatten en honderden Kamervragen aan ‘Irak’ gewijd. Maar hoe ernstig de aanleiding ook was, in de Tweede Kamer voorkwam een blok van CDA, VVD, PVV, ChristenUnie en SGP jarenlang elke vorm van waarheidsvinding. De kwestie Irak werd, mede dankzij de ongeïnteresseerde media, een klassieke doofpotaffaire.
Het is te danken aan de Eerste Kamer - daartoe opgeroepen middels een door bijna 140.000 Nederlanders getekende petitie van de burgerbeweging Openheid over Irak - dat er uiteindelijk wèl een onderzoek kwam. De senaat verklaarde zich daar op 23 december 2008 toe bereid, door een streep te trekken door de janboel aan argumenten waarmee het kabinet de steun aan de oorlog overeind trachtte te houden. Het besluit leidde tot grote turbulentie en begin februari 2009 kon premier Balkenende een parlementaire enquête alleen nog maar voorkomen door instelling van een onafhankelijk onderzoek door de commissie-Davids.
Het rapport dat Davids op 12 januari 2010 presenteerde (pdf, 2.6 MB) was zoals verwacht spijkerhard. De oorlog ontbeerde een volkenrechtelijk mandaat en was daarmee illegaal. Die wetenschap werd begin 2003 door het kabinet bewust genegeerd. Datzelfde geldt voor informatie van de wapeninspecteurs, ambtelijke adviseurs en veiligheidsdiensten, voor zover die niet paste in de doelredenering om de oorlog te steunen. Deze cruciale informatie werd bovendien verzwegen voor het parlement, dat anders nooit met de steun zou hebben ingestemd. De door het kabinet opgevoerde dreiging van de vermeende massavernietigingswapens van Irak werd door de commissie ‘onwaarachtig’ genoemd - rapporttaal voor ‘misleidend’. Ook uitte de commissie zware kritiek op zowel de premier, wegens falend leiderschap, als de Tweede Kamer, die een gebrek aan serieus debat werd verweten.
De hoop dat het gewicht van het onderzoek en de ernst van de conclusies de regering eindelijk tot kritische zelfreflectie en volwassen debat zouden bewegen, werd op onthutsende wijze de bodem ingeslagen toen premier Balkenende slechts enkele uren na de presentatie van het rapport persoonlijk de belangrijkste conclusies te lijf ging. Zijn optreden leidde tot een bijna-kabinetscrisis, maar bevestigde vooral dat de kwestie Irak terug was in het domein van partijpolitieke en persoonlijke belangen, die van Balkenende voorop.
Het daaropvolgende spoeddebat van 13 januari, de ‘uitgebreide kabinetsreactie’ [sic] van 9 februari, en het Tweede Kamerdebat van 16 februari hadden gemeen dat ze in het teken stonden van het lijfsbehoud van het kabinet. Onder druk van de PvdA werd het rapport weliswaar integraal aanvaard, het CDA kreeg daarvoor de belofte terug dat elke vorm van debat of kritische beschouwing zou worden gesmoord, en dat de onvermijdelijke motie van wantrouwen zou worden gepareerd. Het leidde tot wanstaltige Wortspielerei als "met de kennis van nu", "adequater mandaat" en "eigen herinneringen".
Waar de Tweede Kamer grote politiek had kunnen bedrijven en een effectief antwoord had kunnen formuleren op het onder de bevolking welig tierende cynisme, ontaardde het debat, waarop zeven jaar met spanning was gewacht, in een tevoren afgetimmerd toneelstuk. Hoewel niets minder aan de orde was dan onze betrokkenheid bij een catastrofale oorlog, onze verhouding tot het internationaal recht en het functioneren van onze parlementaire democratie, toonden slechts vier partijen zich bereid tot kritische ondervraging van het kabinet: de SP, GroenLinks, D66 en de Partij voor de Dieren, samen goed voor 46 van de 150 zetels in het parlement. De overige parlementariërs brachten de avond door in de twittermodus.
Het gevolg is dat een waslijst aan door Davids aan de orde gestelde onderwerpen onaangeroerd is gebleven. Zo werd tijdens het debat niet ingegaan op de tekortschietende politieke analyses en voorspellingen die ten grondslag lagen aan onze steun aan de oorlog in Irak. Dit ondanks het feit dat exact hetzelfde fenomeen eerder in Srebrenica tot rampzalige gevolgen had geleid. Onderzoeken naar dat debacle leidden destijds tot klemmende aanbevelingen, die ten tijde van de besluitvorming over Irak slechts zeven weken oud waren. Desondanks werden ze door het parlement volledig genegeerd.
Ook het feit dat wij door onze belangrijkste bondgenoten glashard zijn voorgelogen bleef buiten beschouwing. Dat is ernstig, want het voorval staat niet op zichzelf. Ook onze gang naar Uruzgan werd met harde leugens geplaveid. Toen dat uitkwam werd voormalig minister Bot openlijk door Rice en Rumsfeld gekoeioneerd: Nederland moest zich vooral niet bemoeien met het beleid waarvoor het werd ingezet. En wist daar soms zelfs niks van, zoals bleek toen bekend werd dat de CIA ruimhartig gebruik had gemaakt van ons luchtruim en onze luchthavens voor het illegale vervoer van ‘verdachte strijders’ (het zogenaamde ‘rendition-programma’). Niet alleen blijkt onze loyaliteit te worden misbruikt, bovendien brengt zij ons in conflict met morele en volkenrechtelijke waarden en normen.
Dezelfde conclusie is van toepassing op de militaire steun die Nederland ook volgens Davids wel degelijk heeft verleend aan de oorlog tegen Irak. Dat gebeurde onder een serie verhullende namen als Operation Enduring Freedom. Het in kaart brengen van deze vormen van militaire betrokkenheid, in feite onze participatie in de War on Terror, geeft alle aanleiding tot verder onderzoek, maar de Kamer zweeg. Elke vorm van Atlantische reflectie is door de regering taboe verklaard. En zo blijft ook de principiële vraag onbeantwoord wat onze trouw aan de Geneefse Conventies waard is wanneer onze bondgenoten zich te buiten gaan aan marteling, rendition en andere vormen van ernstige mensenrechtenschending.
Zeven jaar sabotage heeft zich uitbetaald voor premier Balkenende, wiens kabinet - we zijn gewaarschuwd - opnieuw demissionair is. Zo is Nederland op weg om zich uit de oorlog in Irak te rommelen en opnieuw is de Eerste Kamer het laatste democratische bastion dat dit kan voorkomen. Hoe zouden de senatoren oordelen over de door Davids aangetoonde feiten en over de handelwijze van de Tweede Kamer? Hard, mogen we aannemen. Interessanter nog is de vraag wat de senaat met de kennis van nu vindt van de jarenlange tegenwerking van met name de premier. Ten aanzien van de Tweede Kamer kun je diens gedrag nog wegschrijven als ‘politiek spel’, maar in de Senaat gelden andere regels. Nu de commissie-Davids heeft vastgesteld dat Balkenende verantwoordelijk moet worden gehouden voor zaken die het volkenrechtelijke en democratische daglicht niet kunnen velen, is de conclusie onvermijdelijk dat diens tegenwerking slechts bedoeld was om het vege lijf te redden. Ook dàt is een politieke doodzonde.
Allard de Rooi
Allard de Rooi is oprichter van Openheid over Irak
‘De belangrijkste burgerbeweging’, zo noemde het Europees Parlement het collectief Openheid over Irak (OOI) in 2007. Door gedegen onderzoek en volharding weet OOI het onderwerp ‘Irak’ eind 2006 weer op de politieke agenda te krijgen en daarmee een doofpot te voorkomen. Een interview met Allard de Rooi en Jip van Dort over een succesvolle campagne.
Openheid over Irak is op 18 maart 2004 opgericht, een jaar na de inval in Irak. Is er een speciale aanleiding geweest om de beweging op te richten en waren jullie ook actief in de acties voordat de oorlog begon? Allard: We waren als beweging al anderhalf jaar actief en toen was ook al duidelijk dat 'Irak' regelrecht op de doofpot afkoerste. Zowel de regering als de media legden zich bij die situatie neer. Ook maatschappelijke protesten verstomden. Voor OOI was dat reden om zich juist op dat moment beter te organiseren en manifesteren, en zich voor te bereiden op een lang gevecht.
Openheid over Irak heeft een organisatiemodel dat nogal afwijkt van de traditionele actiegroep. Jip: Ik denk dat bijzonder aan OOI is dat het mensen met allerlei politieke achtergronden rondom één thema mobiliseert. Er bestaan binnen deze club geen ideologische richtlijnen, behalve een gedeelde afkeer van de unilaterale agressie-oorlog tegen Irak. Dat maakt dat een hoop mensen zich er thuis kunnen voelen en dat er veel sympathie voor ons bestaat Allard: We noemen onszelf een burgerbeweging, waarbij iedereen die een bijdrage kan leveren welkom is.
Wat is jullie werkwijze en heeft die zich in de loop van de tijd nog verder ontwikkeld?
Allard: We hebben niet alleen tijdens het varen het schip moeten ontwerpen, maar dat ook door de jaren heen al varend steeds moeten aanpassen. In de beginjaren zagen we in dat 'Irak' een kwestie van lange adem zou worden, die een heel andere strategie vereiste: werken aan dossier-kennis, onderzoek doen, en vooral een digitale databank over 'Irak' aanleggen. Dat betekent dat je, naast activisten, mensen nodig hebt die dat werk zien zitten én aankunnen, plus over de drive beschikken om dat jaren vol te houden.
In het najaar van 2006 besloten wij in het licht van de naderende landelijke verkiezingen de publicitaire strijdbijl op te graven. Vanaf december lukte het om 'Irak' weer op de agenda te krijgen; het is er nooit meer afgegaan. OOI bouwde, leunend op de toenemende autoriteit, een omvangrijk netwerk op in de politiek en media. We droegen op vele manieren bij aan onthullende artikelen en documentaires, maar ook aan Kamerdebatten.
Na de deal van Beesterzwaag en de 100 dagen-campagne van het kabinet, waarbij de kwestie-Irak 'vergeten' werd, besloten wij door middel van een eigen 100 dagen-campagne aan te tonen dat er groot publiek draagvlak bestond voor een Irak-onderzoek. Bovendien wilden wij daarmee 'Irak' naar de Eerste Kamer brengen; het parlement had zichzelf immers op nonactief gesteld, terwijl in de Senaat voortgaande onvrede bestond over de argumentatie van de regering.
De actie Openheid over Irak werd een groot succes, nadat eerst de SP en de coalitie Stop de Oorlog aansloten, gevolgd door GroenLinks. Honderd dagen leverden 140.000 handtekeningen op, waarmee de eis tot een onderzoek in juli 2007 met een harde klap in de Eerste Kamer terecht kwam. Vlak voor Kerstmis 2008 verklaarde een meerderheid van de senaat zich bereid tot het instellen van een onderzoek. Vanaf dit moment was onderzoek onafwendbaar. Zes weken later werd de commissie-Davids geïntroduceerd, die onze volledige database kon benutten.
In het najaar van 2007 was OOI initiator en mede-organisator van het symposium 'Media onder vuur' in de Rode Hoed. Hier werd met de top van de Nederlandse journalistiek gedebatteerd over de lessen van 'Irak' voor de media. Het verwijt is dat de media over het algemeen gemakzuchtig de oren hebben laten hangen naar het propaganda-offensief van de Amerikanen en hun bondgenoten. Vervolgens hebben zij verzuimd om verantwoording af te dwingen van de regering.
In dezelfde periode, eind 2007, waren wij te gast in het Eurpees Parlement, als top act op een conferentie over 'Irak'. Opmerkelijk was dat OOI daar Europa's belangrijkste burgerbeweging werd genoemd, een erkenning die in Nederland maar met moeite tot stand komt.
Is dit een model dat ook voor andere campagnes bruikbaar is? Allard: Het model van OOI als one issue-beweging is aantoonbaar succesvol en ons inziens zeer geschikt voor andere thema's. Met deze aanpak kunnen burgers hun eigen rechten behartigen. Voorwaarde is echter de bereidheid om veel tijd te investeren en de ijzeren discipline om dat jarenlang vol te houden. Daarin ligt de voornaamste voorwaarde voor succes.
Waarom denken jullie ‘met de kennis van nu’ dat Balkenende er zolang over heeft gedaan om in te stemmen met een onderzoek? Jip: Na één blik op de snoeiharde conclusies van de commissie-Davids is meteen duidelijk waarom Balkenende zich zo lang tegen een onderzoek heeft gekeerd: anders dan hij keer op keer had beweerd, had hij juist heel veel te verbergen en hij wilde uiteraard niet dat dat naar buiten zou komen. Allard: Alles draaide om lijfsbehoud van de premier, en om zijn onvermogen om fouten te erkennen.
Welke factoren hebben een rol gespeeld om hem uiteindelijk te laten toegeven? Allard: Beslissende factoren zijn, naast onze eigen inbreng, de ontwikkelingen in de Eerste Kamer en onthullingen in de media [zoals die van 17 januari 2009 in NRC Handelsblad waarin een geheim memorandum (pdf, 1.1 MB) wordt onthuld waarin de Directie Juridische Zaken van Buitenlandse Zaken een negatief advies geeft over Nederlandse deelname aan de oorlog. Dit memorandum gaat niet naar de minister, maar verdwijnt in het archief - red].
Heeft de economische crisis daarbij nog een rol gespeeld? Allard: Volgens de econoom en Nobelprijswinnaar Stiglitz heeft 'Irak' fundamenteel bijgedragen aan de economische crisis. In Nederland werd de crisis echter ingezet om onderzoek juist tegen te houden. We zouden 'ons geld wel beter kunnen gebruiken'. Het is een voorbeeld van de cynische non-argumenten die steeds zijn ingezet in de kwestie-Irak. Terwijl juist het gedrag van Balkenende c.s. (het niet willen beantwoorden van vragen c.q. het niet willen afleggen van verantwoording) tot een kostenverslindende serie debatten en onderzoek heeft geleid.
Zijn jullie tevreden met het resultaat? Was dit de openheid die jullie verwacht hadden of laat het nog te wensen over? Jip: De resultaten van de commissie waren boven mijn verwachting. Ik vind ze erg stevig en verontrustend en kan de commissie alleen maar feliciteren met het knappe werk. Om twee redenen vind ik echter dat er niet voldoende openheid is. De militaire component is namelijk nog niet goed onderzocht. Ook vind ik het bij uitstek een taak van de volksvertegenwoordiging om dergelijke kwesties te onderzoeken. In een volwassen democratie zou die het laatste woord moeten hebben. Dat moet alsnog gebeuren.
Zou een parlementaire enquête een wezenlijk ander oordeel of meer feiten hebben opgeleverd dan het onderzoek dat nu door de commissie-Davids is gedaan? Allard: Qua methode zijn beide onderzoeksvormen vruchtbaar, en kennen zij beide voor- en nadelen. Om die reden dienen zij gecombineerd te worden. In de ideale situatie wordt 'Davids' gevolgd door een parlementaire enquête, die dieper ingaat op de feiten. Dat zal voor sommigen, waaronder Balkenende en De Hoop Scheffer, een nachtmerrie zijn, maar anderen zullen er juist door worden geholpen. Voor ambtenaren, militairen of medewerkers van de veiligheidsdiensten die nu bang moeten zijn voor repercussies betekent een parlementaire enquête juist een steun in de rug om het eigen gemoed te luchten of wantoestanden aan te kaarten. Een ander belangrijk argument is dat op het gebied van de militaire steun nader onderzoek vereist is.
Was de opdracht van de commissie niet te beperkt? Had ‘Davids’ zich niet ook moeten buigen over de doelmatigheid van deze oorlog als middel om doelstellingen in de internationale politiek te bereiken, naast de kwestie van de legitimiteit? Allard: Davids heeft bij de presentatie van het rapport aan premier Balkenende laten blijken dat het daar wel degelijk over hoort te gaan. Hij roerde zowel het morele aspect - de doden - als het bereikte resultaat - Irak is op dit moment de gevaarlijkste staat op aarde - aan. Natuurlijk hoort een veel groter perspectief beroerd te worden. Om te beginnen moet iemand eens een overzicht samenstellen van alle Nederlandse operaties in het kader van de War on Terror, onder welke vlag ook. Daar heeft de Nederlandse burger geen enkele notie van. Het is een cursus tovenarij, omdat uit het overzicht zal blijken hoe je een oorlog steunt zonder hem te steunen, hoe je mensen arresteert zonder ze te arresteren, en hoe je verantwoordelijk bent voor mensenlevens, maar toch ook weer niet. Zo zouden talloze grotere thema's vrijuit besproken moeten worden om echt lessen te trekken uit de oorlog tegen Irak. Maar daarvoor zijn mensen met lef nodig, níet de politici die de waan van de dag én hun eigen positie, voorop stellen.
Waarom hebben de conclusies van de commissie, die niet mals waren, niet geleid tot een breuk in de regering, terwijl die een paar weken later naar aanleiding van Uruzgan wel kwam? Allard: Vanwege opportuun kabinetsbeleid en partijpolitieke belangen. Bos formuleerde het kabinetsstreven zo: "We gaan alle geschillen, één voor één oplossen". Ze zijn een eind gekomen, maar - en daar zijn de bronnen eenduidig over - 'Irak' heeft de sfeer voorgoed bedorven. In het grote debat nam Balkenende toch weer de vrijheid voor zijn eigen mantra's, wat de blamage er voor de PvdA-fractie alleen maar groter op maakte. Direct na het Irak-debat, in de vroege ochtend van 17 februari, moet de PvdA-top besloten hebben Uruzgan keihard en in the open te spelen. Daarmee smoorde Bos de kritiek uit zijn achterban over het bizarre optreden van de PvdA inzake 'Irak'.
Wat moet er nu verder gebeuren? Is er nog politieke ruimte voor een verder onderzoek, bijvoorbeeld door de Eerste Kamer, en waar zou zich dat op moeten concentreren? Jip: Het zou goed kunnen dat de Eerste Kamer alsnog tot een parlementaire enquête komt. Zij volgen een onafhankelijke weg en voor de instelling van de commissie-Davids was er een meerderheid voor een enquête. Ik heb ook de indruk dat ze in de Eerste Kamer niet blij zijn met de ondemocratische aanpak van de kwestie-Irak.
Moeten Balkenende en de zijnen worden vervolgd voor medeplichtigheid aan een illegale oorlog volgens de leer van het voorwaardelijk opzet (d.w.z. bewust op de koop toenemen dat er een misdaad plaats kan vinden), zoals Gerard Spong in Vrij Nederland heeft gesuggereerd? Jip: Het probleem is groot, maar volgens mij ook simpel. Het is overduidelijk dat de oorlog tegen Irak een misdaad tegen de vrede was. Alleen, de verantwoordelijken gaan vrijuit. Niet alleen dat, zij krijgen ook allemaal leuke baantjes toegespeeld. Denk maar aan De Hoop Scheffers leerstoel in Leiden. Die gaat nota bene over vrede, recht en veiligheid. Niet bepaald onderwerpen waarin De Hoop Scheffer uitblonk. De huidige officiële kabinetsreactie op het rapport-Davids laat bovendien de facto alle ruimte open om een soortgelijke mandaatloze oorlog in de toekomst weer te steunen. Er staat immers dat slechts "met de kennis van nu" de juridische basis adequater had moeten zijn. Met ‘de kennis van toen’ - toen de keuze gemaakt werd - kon dat dus wel. Het ligt voor de hand dat je altijd alleen maar kunt handelen met de kennis van het moment en niet de kennis van de toekomst. Herhaling kan dus, zonder problemen. Allard: Spong, maar ook vele anderen, hebben goede argumenten aangedragen om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan, maar ook de juridische beperkingen genoemd. Nu 'Davids' heeft vastgesteld dat de oorlog een legale rechtsgrond ontbeerde, is te hopen dat de commissie-Chilcot (die in het Verenigd Koninkrijk werkt aan het vijfde Britse onderzoek) deze conclusie overneemt. Daarmee zou de claim tot strafrechtelijke vervolging enorm aan kracht toenemen, waarbij aangetekend dat de woede over de oorlog - ook onder juristen - in landen als het VK en de VS veel groter is dan in Nederland.
Hoe gaan jullie zelf verder? Blijven jullie bezig met Irak of gaan jullie met andere thema’s aan de slag? Jip: Ik zou graag zien dat de volksvertegenwoordiging deze kwestie afrondt middels een parlementaire enquête. Daarnaast vind ik het belangrijk dat de verantwoordelijken ook echt verantwoordelijk worden gehouden. Dat betekent bijvoorbeeld dat De Hoop Scheffer niet beloond kan worden met een baantje in Leiden. Openheid over Uruzgan lijkt mij vanzelfsprekend. Een democratie valt of staat met openheid. Allard: We willen de periode voorafgaand aan de oorlog, en de rol van de media daarin, verder analyseren en aan de kaak stellen. Daarbij denken we aan een symposium voor de scholen voor de Journalistiek. Wat kunnen beginnende journalisten opsteken van het falen van de huidige generatie? Dat lijkt ons zachtgezegd een must. En ook willen we onze eigen rol - als model - en opgedane kennis aan andere maatschappelijke bewegingen ten dienst stellen, zoals inmiddels is gebeurd op het gebied van het Midden-Oosten en de JSF. Los daarvan zullen we ook aan onszelf moeten denken. De afgelopen zeven-en-een-half jaar zijn loodzwaar geweest.
Interview: Barbara Smedema
- Column -
"Ook al vond uiteindelijk geen 'omlabeling' van Nederlandse marinevaartuigen ten behoeve van tegen Irak gerichte operaties plaats, de vraag kan worden gesteld of niet toch indirect steun werd verleend aan de Amerikaans-Britse operatie in en rond Irak, voorafgaand aan de invasie van dat land op 19 maart 2003".
Zo begint de commissie-Davids in hoofdstuk 10 van het befaamde rapport de paragraaf ‘inzet van Nederlandse marineschepen’. De conclusie van de commissie is, zoals bekend, ontlastend: nee, geen steun.
De algemene indruk die sinds 12 januari rond dit punt is blijven hangen is dat de onderzoeksjournalistiek, die volgens commissievoorzitter Davids "met enige regelmaat berichten [heeft] gepubliceerd met betrekking tot werkelijke militaire bijdragen die Nederland zou hebben verleend" op die gedenkwaardige dag pijnlijk door het stof ging.
Ik heb géén informatie om die conclusie te bestrijden, maar zet er toch twee kanttekeningen bij. De onderzeeboot Walrus "heeft op geen enkele wijze bijgedragen aan de voorbereiding van de opbouw van een geallieerde invasiemacht" (conclusie 38). Wat deed zij daar dan wel? Volgens scheepsjournalen en inlichtingen uit de eerste hand is zij nooit dichter dan de haven Jebel Ali, op ruim 800 km van de Iraakse kust geweest. Bovendien voer zij daar in het kader van Enduring Freedom (OEF), voor het afluisteren van radioverkeer onder de Iraanse kust. Staatssecretaris Van der Knaap heeft echter tegenover de cie-Davids niet ontkend dat hij in een RTL-interview heeft gezegd dat de Walrus herfst 2002 voor de Amerikanen een Irakrelevantie kon hebben. Hij had in het interview gesproken over "de toegangsweg tot Irak". De commissie hoorde van de commandant van de Walrus dat het woord ‘Irak’ niet in de tasking was voorgekomen. Ik wil geen spijkers op laag water zoeken, maar ben niet 100% overtuigd door de woorden van Davids c.s. Ten eerste: er zijn meer functies denkbaar dan "bijdragen aan de voorbereiding van de opbouw van de invasiemacht". Het rapport gaat hier niet in op het feit dat de Walrus nòg een keer naar de Perzische Golf ging, ook in het kader van OEF, voor vier maanden is uitgeleend aan CentCom voor de strijd tegen het internationale terrorisme (de Tweede Kamer was hierover op 23 december 2002 keurig ingelicht). De regering herinnerde de Kamer nog eens aan die tweede missie van de Walrus op 2 april 2003, toen de oorlog nog volop aan de gang was, dus de verzekering dat de Walrus niet heeft bijgedragen aan de "de voorbereiding van de opbouw" vind ik dan niet meer ter zake. Ten tweede: de suggestie dat ‘ver weg’ minder relevant is voor enigerlei deelname aan Iraqi Freedom vind ik militair-operationeel niet sterk. Dat geldt ook voor het door Davids c.s. gebruikte argument dat operaties in internationale wateren plaatsvonden, niet in Irak zelf. De militaire planning van OEF vond in Washington plaats, ver buiten Irak. Het commandovoering was in Qatar gesitueerd. De eerste kruisraketten op Bagdad werden vanuit internationale wateren gelanceerd: ik wil maar zeggen dat geografie betrekkelijk is. Ten derde: leg mij uit wat het afluisteren van Iran, tot dan toe om veel redenen bekritiseerd maar niet om zijn opstelling jegens Al Qaida, zo noodzakelijk was in het kader van Enduring Freedom. Ik vind ‘de toegangsweg tot Irak’-redenering iets meer voor de hand liggen.
Over de inzet van het fregat Van Nes is de commissie zelfs duidelijk: ja, het schip is een paar keer betrokken geweest bij het escorteren van OEF-gerelateerde schepen. "Dat was ook het geval in de dagen tijdens en direct volgend op de invasie van Irak op 20 maart 2003" (p.375). Nu permitteer ik mij een andere kanttekening. De cie-Davids heeft keer op keer gezegd zich tot de feiten te willen beperken en geen politieke duiding te willen geven. Maar wat doet zij? Ze wikt en weegt en kwalificeert de inzet als "een zeer indirecte bijdrage aan de voorbereiding van de opbouw" en schrijft letterlijk dat ze "meent [...] dat in redelijkheid aan de minister van Defensie of de Nederlandse regering over deze inzet geen verwijt kan worden gemaakt"(p.376). Maar wat heeft de commissie hier eigenlijk te menen? Ik zou zeggen dat deze conclusie -afgezien van de vraag of ze terecht is of niet- nu juist buiten de opdracht van de commissie viel, buiten de door haar zelf beleden feitelijke aard van haar opdracht, en dat zij aan de Tweede Kamer had moeten worden overgelaten.
Deze afweging viel buiten haar ‘tasking’.
Ko Colijn
Ko Colijn is defensiespecialist, redacteur van Vrij Nederland en hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Roterdam.
Deze column is eerder verschenen in het Marineblad van februari 2010.
Rapport Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak (pdf, 2.6 MB)
Nederland heeft in 2003 politieke steun verleend aan een militaire aanval die een "adequaat volkenrechtelijk mandaat" ontbeerde. (noot 1) Het besluit tot steunverlening aan de inval in Irak is bovendien tot stand gekomen zonder een "degelijke en actuele voorbereiding [...] binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken", (noot 2) terwijl "de kwestie van de volkenrechtelijke legitimatie ondergeschikt werd gemaakt aan de [...] door Buitenlandse Zaken uitgezette beleidslijnen". (noot 3) Met deze conclusies velt de commissie Davids een hard en helder oordeel over de volkenrechtelijke onderbouwing van één van de meest controversiële besluiten van het kabinet Balkenende I. Zowel qua voorbereiding als qua inhoud vertoonde het besluit om politieke steun te verlenen aan de inval in Irak gebreken.
Het kabinet Balkenende I voerde als juridische legitimering vooral de zogenoemde ´corpustheorie´ aan. De inval in Irak zou rechtmatig zijn op basis van het samenstel van resoluties dat de Veiligheidsraad sinds 1990 heeft aangenomen. In 1990 werd inderdaad resolutie 678 aangenomen die staten het recht gaf om met "alle noodzakelijke middelen" (all necessary means) Irak uit Koeweit te verdrijven en de vrede in de regio te herstellen. Deze resolutie was echter gericht op de bevrijding van Koeweit, hetgeen werd gerealiseerd met operatie Desert Storm in 1991. Na afloop van Desert Storm aanvaarde de Veiligheidsraad resolutie 687, die een staakt-het-vuren bevatte en Irak onderwierp aan een streng (voortgezet) sanctieregime. Deze resolutie bevatte geen voortzetting van het mandaat tot gebruik van geweld. Sinds 1991 is Irak vervolgens diverse malen veroordeeld wegens niet-nakoming van zijn verplichtingen onder de resoluties van de Veiligheidsraad.
Geen van deze resoluties bevatte echter een machtiging aan individuele staten om deze schendingen met behulp van geweld te herstellen. Dit geldt ook voor de veelbesproken resolutie 1441 (2002), waarin Irak werd gedreigd met "serious consequences" als het zou blijven volharden in de schendingen van zijn volkenrechtelijke verplichtingen. Ondanks de sterke bewoordingen maakte de resolutie ook duidelijk dat het aan de Veiligheidsraad was om eventuele toekomstige schendingen door Irak vast te stellen en daar consequenties aan te verbinden. Het gebruik van geweld tegen Irak zou daarom alleen rechtmatig zijn geweest als er een nieuw, daartoe mandaterend besluit zou zijn genomen door de Veiligheidsraad. (noot 4).
Het beroep op de corpustheorie door het eerste kabinet Balkenende was ook om een andere reden wat merkwaardig. Het kabinet stelde zich op het standpunt dat geweldgebruik gelegitimeerd was ter handhaving van de resoluties van de Veiligheidsraad, niet om regime change te bewerkstelligen. (noot 5) Het was echter van meet af aan helder dat regime change één van de doelstellingen van de Verenigde Staten was. Ook was duidelijk dat de inval vrijwel onmogelijk tot enige andere uitkomst had kunnen leiden dan een machtsovername. Zoals de Commissie terecht concludeert, was daarom een "zekere onwaarachtigheid niet vreemd aan het Nederlandse standpunt". (noot 6)
De discussies over de volkenrechtelijke aspecten van het rapport Davids concentreerden zich, begrijpelijkerwijs, op de inval in 2003. Het is echter van belang om op te merken dat de hierboven besproken corpustheorie ook al werd ingeroepen in de jaren negentig van de vorige eeuw. Zo beriep het tweede kabinet Kok zich op het samenstel van resoluties inzake Irak dat sinds 1991 was aanvaard om de steun aan de Amerikaans-Britse bombardementen in 1998 te rechtvaardigen (operatie Desert Fox). Hoewel deze theorie destijds door enkele ministers en door diverse Kamerleden werd bestreden, accepteerden regering en kamer uiteindelijk operatie Desert Fox als legitiem en noodzakelijk. (noot 7) Uiteraard bestaan er enkele belangrijke verschillen tussen operatie Desert Fox en de inval in 2003. Waar het in 1998 ging om bombardementen, behelsde de oorlog in 2003 een grootscheepse invasie die uitliep op regime change. Ook werd de noodzaak tot een nieuw, mandaterend besluit van de Veiligheidsraad in de aanloop tot de 2003 invasie nog eens onderstreept door de tekst en context van resolutie 1441 (2002).
Voor wat betreft de juridische argumentatie vallen echter toch vooral enkele belangrijke overeenkomsten op: ook in de jaren negentig werd de corpustheorie gebruikt om soms grootscheeps geweldgebruik te rechtvaardigen met een beroep op een samenstel van resoluties, ook al ontbrak in die resoluties een specifieke machtiging daartoe. De kritiek die de Commissie Davids op de corpustheorie formuleert, is daarom ook van toepassing op de juridische onderbouwing van de Nederlandse positie in de jaren negentig. Dit gegeven werd onlangs nog gememoreerd door de minister van Buitenlandse Zaken in het eerste kabinet Balkenende, De Hoop Scheffer. In een interview met de Volkskrant verwonderde hij zich er over dat mensen die de corpustheorie in de jaren negentig hadden aanvaard als juridische basis voor de bombardementen op Irak, nu de rechtmatigheid van de invasie van 2003 ontkenden: "Ik was en ben van mening dat de redenering [van de corpustheorie- WW] wél valide was. En ik was de enige niet. Mijn voorgangers Kooijmans, Van Aartsen en Van Mierlo hebben allemaal op enig moment met dat argument gebruik van geweld gelegitimeerd. Het is van tweeën één: of de Veiligheidsraad sanctioneert geweld, of doet dat niet." (noot 8) Hoewel de laatste opmerking juridisch hout snijdt, is het toch wat ironisch dat juist de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken dit punt naar voren brengt. Zoals hierboven al werd uiteengezet, maakte het kabinet Balkenende I immers zelf een onderscheid tussen enerzijds afdwinging van de naleving van resoluties van de Veiligheidsraad (waarvoor het meende dat een adequaat volkenrechtelijk mandaat bestond) en anderzijds regime change (waarvoor geen volkenrechtelijke basis zou zijn). De acties uit de jaren negentig vielen in de eerste categorie, terwijl de invasie waaraan het eerste kabinet Balkenende zijn steun verleende, was bedoeld om het regime in Bagdad omver te werpen.
De conclusies die de Commissie trok ten aanzien van het volkenrechtelijk mandaat hebben ook geleid tot een fundamenteler debat over de rol van het recht in de internationale betrekkingen. Dient een regering altijd het volkenrecht te volgen of zijn er omstandigheden denkbaar waarin het toelaatbaar of zelfs geboden is om de regels van de internationale rechtsorde opzij te zetten? In het rapport zelf liet het commissielid van Walsum al een kanttekening opnemen over het belang van het volkenrecht in de internationale politiek. Hoewel Van Walsum de conclusies betreffende het ontbreken van een volkenrechtelijk mandaat onderschreef, wilde hij toch aantekenen dat "geen regering zal accepteren dat haar vitale politieke doelstellingen onder alle omstandigheden voor het volkenrecht zullen moeten wijken." (noot 9) In de reacties op het rapport Davids werd ook door anderen meermalen beargumenteerd dat het volkenrecht, met al zijn onvolkomenheden, onmogelijk als absolute maatstaf voor buitenlands beleid kan worden gehanteerd. (noot 10) Het is inderdaad moeilijk verdedigbaar dat het volkenrecht onder alle omstandigheden de doorslag zou moeten geven bij het buitenlands beleid. Dit wordt ook door de Commissie Davids zelf erkend, waar zij aangeeft dat in uitzonderlijke situaties zulke belangrijke waarden in het geding zijn "dat staten zich gedwongen kunnen voelen te handelen ook wanneer dit niet conform het volkenrecht mocht zijn." (noot 11)
Het bestaan van dergelijke uitzonderlijke situaties dient echter niet licht te worden aangenomen. Bovendien mag men van regeringen in dergelijke situaties verwachten dat zij hun besluiten baseren op gedegen informatie, dat zij een zorgvuldige afweging van alternatieven maken, dat zij onwelgevallige informatie en kritische geluiden serieus nemen en dat zij in het openbaar rekenschap afleggen van de genomen besluiten. Zoals het rapport Davids aantoont, schoot de besluitvorming en verantwoording over de steun aan de inval in Irak juist op dit soort punten vaak tekort. Zelfs als de toenmalige regering zou hebben gekozen voor de door Van Walsum uiteengezette argumenten, zou er daarom nog het nodige zijn aan te merken geweest op het besluit om de inval in Irak politiek te steunen. (noot 12) Dit besluit bewees niet alleen het volkenrecht, maar ook de politiek een slechte dienst.
Wouter Werner
Vrije Universiteit Amsterdam
In Amerikaanse onderzoeken naar de rol van de pers in de maanden voor de oorlog tegen Irak is vastgesteld dat journalistieke principes terzijde werden geschoven en de media een spreekbuis werden voor de oorlogszuchtige regering. (noot 1) Dat leidde er onder meer toe dat grote media hun excuses aanboden aan hun lezers voor hun onkritische houding in die maanden. De krant met wereldwijd het meeste aanzien, de New York Times, is daar het bekendste voorbeeld van. (noot 2) Nederlandse media hebben nooit excuses gemaakt voor hun berichtgeving over Irak. Sterker nog, de rol van de Nederlandse pers is nooit serieus onderzocht. Zou dat wel gebeuren, dan zou snel duidelijk worden dat excuses ook hier op hun plaats zijn.
De Nederlandse berichtgeving over de beruchte speech van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell voor de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties - waarvan al snel duidelijk werd dat er vrijwel niets van klopte - is daar een goede illustratie van. Op die bewuste 5e februari 2003 wilde Powell de wereld van drie dingen overtuigen: dat Saddam Hoessein het werk van de wapeninspecteurs onmogelijk maakte en voortzetting van de inspecties daarom geen zin had; dat Saddam grote voorraden massavernietigingswapens bezat; en dat er banden tussen Irak en Al-Qaida bestonden. (noot 3) Bovenal moest de vijf kwartier durende aanklacht aan het adres van Irak duidelijk maken dat oorlog de enige oplossing was voor het intomen van het gevaar-Saddam. In Nederland haastte minister-president Balkenende zich om de speech "bewijsmateriaal" te noemen. (noot 4)
Hoe berichtte de Nederlandse pers hierover? Dat heb ik onderzocht door alle artikelen in het NRC Handelsblad, de Volkskrant en de Telegraaf uit de periode van 6 tot en met 8 februari 2003 waarin het woord Powell voorkomt te analyseren. Daarvoor heb ik gebruik gemaakt van de academische zoekmachine LexisNexis. Ik ben er bij deze analyse van uitgegaan dat je van de pers mag verwachten dat zij het aloude principe van hoor en wederhoor toepast en daarnaast een serieuze poging doet om Powells beschuldigingen op waarheid te toetsen. Met andere woorden, dat de pers een kritische houding aanneemt en de beschuldigingen niet klakkeloos voor waar aanneemt. Dat is in dit geval extra belangrijk omdat het hier gaat om een zaak van oorlog en vrede en omdat het een van de betrokken partijen zelf is die probeert aannemelijk te maken dat oorlog noodzakelijk is; de speech had overduidelijk een politiek doel. Bovendien waren veel beschuldigingen gebaseerd op (geheim) inlichtingenmateriaal, dat per definitie veelal dubbelzinnig is en gemakkelijk kan worden misbruikt. Allemaal redenen om extra kritisch te zijn. Voor een instituut dat zichzelf graag ziet als ‘waakhond van de democratie’ lijken me dit overigens geen bijzondere verwachtingen.
Alle drie de kranten plaatsten meerdere, vaak vrij gedetailleerde artikelen over Powells redevoering, waarin ze zich doorgaans (zeer) onder de indruk toonden. Een impressie:
NRC Handelsblad
"Colin Powells presentatie gisteren voor de Veiligheidsraad en voor een televisiepubliek van miljoenen was sterk en indrukwekkend. Maar het allesovertuigende, harde bewijs van de aanwezigheid in Irak van massavernietigingswapens leverde de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken niet. […] Zijn betoog van anderhalf uur had niettemin de kracht van de opsomming die schokt door haar hoeveelheid, presentatie en details. Niet alles van wat Powell over Iraks vermeende nucleaire, biologische en chemische wapens naar voren bracht was nieuw. Maar de banden met afgeluisterde conversaties waren dat wel. Hierin meldden Iraakse officieren dat ze "aangepaste voertuigen" in verband met de wapeninspecties hebben weggehaald, en dat de uitdrukking "zenuwgassen" niet meer mag worden gebruikt." (noot 5)De Volkskrant
"Colin Powell heeft gesproken. Met behulp van geluidsfragmenten, satellietfoto’s en getuigenissen van informanten leverde de minister naar eigen zeggen het "onweerlegbare en onmiskenbare" bewijs dat Saddam Hussein probeert verboden wapens te verbergen. Toch zat het onomstotelijke bewijs dat Irak in het bezit is van massavernietigingswapens er niet bij. Belastend was het door Powell gepresenteerde bewijs wel. Hij liet niet alleen een afgeluisterd gesprek horen tussen twee Iraakse militairen die zich zorgen maakten over een voertuig dat de VN-wapeninspecteurs niet mochten zien, maar ook toonde de minister satellietbeelden die lieten zien hoe vlak voor de komst van de inspecteurs verdachte installaties waren weggehaald. Wat Powells presentatie op zijn minst duidelijk maakte is dat de Irakezen proberen de wapeninspecteurs van Hans Blix om de tuin te leiden. Daarmee schenden zij resolutie 1441, waarin van Irak wordt geëist dat het meewerkt met de inspecteurs. Het werkt niet mee, maar tegen." (noot 6)De Telegraaf
"De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Colin Powell, heeft gisteren overtuigend aangetoond dat de Irakese dictator Saddam Hoessein zich tot vandaag toe totaal niets aantrekt van de eis van de wereldgemeenschap zich te ontwapenen. Hij lapt dat verlangen volledig aan zijn laars. De VS-minister liet een patroon zien van misleiding door Bagdad van de Verenigde Naties en van de wapeninspecteurs. Saddam Hoessein handelt daarmee volstrekt in strijd met de VN-resolutie die hem verplicht aan te tonen geen chemische, bacteriologische en nucleaire massavernietigingswapens te bezitten, of bezig te zijn die te verkrijgen. Powell kwam met voldoende serieus te nemen aanwijzingen dat Irak wel degelijk beschikt over die wapens en over componenten daarvan, en bovendien over middelen om die wapens ook over lange afstand in te zetten. Saddam Hoessein had van de wereld de afgelopen maanden een laatste kans gekregen zijn leven te beteren. Het is overduidelijk dat hij die niet heeft gebruikt, en met zijn misdadige praktijken is doorgegaan. Er rest de wereld langzamerhand nog weinig anders dan onder leiding van de Amerikanen de ontwapening van dat land nu zelf ter hand te nemen. Wie zich daaraan onttrekt, levert zich uit aan een dictator als Saddam Hoessein. Eindeloos doorgaan met inspecties is geen optie." (noot 7)
Sommige artikelen over de speech waren opvallend lang. Het NRC Handelsblad plaatste bijvoorbeeld een stuk van bijna vijfduizend woorden waarin grote delen van de toespraak in vertaling waren weergegeven. Ook werd er, soms herhaaldelijk, in redactionele commentaren bij de speech stilgestaan. Aangezien Powells lang verwachte toespraak op 6 februari het nieuws van de dag was, is deze ruime aandacht wellicht niet gek. Ze staat echter in schril contrast tot de ruimte die aan wederhoor werd besteed.
Irak kreeg namelijk vrijwel geen ruimte om inhoudelijk te reageren op Powells veelal valse beschuldigingen. Alle drie de kranten publiceerden weliswaar een reactie, maar deze was over het algemeen erg kort (niet meer dan driehonderd woorden) en erg algemeen. De koppen van de artikelen geven dit algemene karakter goed weer. NRC Handelsblad: "Irak ziet een ‘pak leugens’", (noot 8) de Volkskrant: "Irak: ‘show van VS zat vol trucages’", (noot 9) en de Telegraaf: "Een typisch Amerikaans spektakel". (noot 10) Hoewel het regime in Irak terecht bekendstond als leugenachtig, is zo’n korte reactie in vergelijking met de soms meer dan tienduizend woorden die aan Powells aanklacht werden besteed niet te rechtvaardigen. Zowel het NRC Handelsblad (noot 11) als de Volkskrant (noot 12) plaatsten ook een artikel met reacties van buitenlandse dagbladen op Powells optreden. Opnieuw schoot de wederhoor erbij in. In de stukken werden alleen commentaren uit Amerikaanse en Europese kranten opgevoerd. De auteurs waren over het algemeen (zeer) onder de indruk van de speech. Iraakse of andere Arabische dagbladen, die veel sceptischer waren, kwamen niet aan bod.
Daarnaast plaatsten alle drie de kranten een afzonderlijk artikel waarin werd uitgelegd hoe de band tussen Irak en Al-Qaida er volgens Powell uitzag. Die zou via de terroristische beweging Ansar-al-Islam, de Jordaniër Abu Musab al-Zarqawi en de geheime dienst van Irak rechtstreeks naar Saddam Hoessein lopen. De Telegraaf was er erg van onder de indruk: "Powell liet er woensdagavond in zijn betoog voor de Veiligheidsraad geen twijfel over bestaan dat Saddam Hoessein via Ansar-al-Islam banden onderhoudt met Al-Qaida". (noot 13) Wat opvalt aan deze berichten is dat zowel de Volkskrant (noot 14) als de Telegraaf geen ontkenning van Irak in hun stukken opnamen. Het NRC Handelsblad deed dat wel, maar voegde daar meteen een reactie van Powell aan toe: "Irak ontkent elk contact met Al-Qaida, maar "die ontkenningen zijn eenvoudig niet geloofwaardig". Ambitie en haat vormen volgens Powell de basis voor de samenwerking tussen deze ideologische tegenpolen". (noot 15) Opnieuw werd er dus niet of nauwelijks wederhoor toegepast. De drie kranten plaatsten overigens wel een korte reactie van de voorman van Ansar-al-Islam, Mullah Krekar, die de vermeende band ontkende.
Naast het toepassen van hoor en wederhoor mag je van een zichzelf serieus nemende pers verwachten dat ze Powells beschuldigingen zo goed mogelijk probeerde te checken. Daarvoor bestonden goede mogelijkheden. Te denken valt aan het raadplegen van de wapeninspecteurs van de Verenigde Naties en van onafhankelijke wapen- en terrorisme-experts, die over het algemeen veel kritiek hadden op de speech. Zij hadden er bijvoorbeeld op kunnen wijzen dat veel van Saddams biologische en chemische materiaal - als het al bestond - verouderd en derhalve onbruikbaar was, dat er tijdens de wapeninspecties niets verdachts werd gevonden en dat een relatie tussen Irak en Al-Qaida zeer onwaarschijnlijk was.
NRC Handelsblad verzuimde wapenexperts te raadplegen. De Volkskrant volstond met een tamelijk algemene verwijzing naar experts die Powells beschuldigingen bevestigden: "In de vele nabeschouwingen die ’s avonds volgden, toonden de wapen- en veiligheidsexperts zich over het algemeen onder de indruk van Powells verhaal, dat harder en meer omvattend was dan de meesten hadden verwacht". (noot 16) De Telegraaf plaatste wel een kritische kanttekening bij de speech: "Britse deskundigen trokken gisteravond de waarde van de bewijzen in twijfel. "Veel is oud nieuws en wat nieuw is, is aan interpretatie onderhevig", was de kritiek". (noot 17) Opmerkelijk is dat de Telegraaf deze kanttekening wegstopte in een artikel over een ander onderwerp. ‘Front tegen oorlog Irak houdt stand’, luidde de kop.
De kranten besteedden in het geheel geen aandacht aan de mensen die als geen ander in staat waren met kennis van zaken te reageren op Powells speech: de wapeninspecteurs. Dat is des te vreemder daar de chef van de inspecteurs in Irak, Hans Blix, zich wel degelijk over de speech uitliet. Hij noemde die "niet overtuigend" en zei "geen bewijzen" te hebben gezien voor Powells bewering dat Irak verdacht materiaal had verwijderd van plaatsen waar de inspecteurs onderzoek wilden doen. (noot 18) Het is achteraf bevreemdend te horen dat een van de wapeninspecteurs, de Nederlander Jan Rozing, toen al voor "99,9 procent zeker [wist] dat er niets was" in Irak. (noot 19)
Ten slotte kwamen ook onafhankelijke terrorisme-experts nauwelijks aan bod. Zij hadden erop kunnen wijzen dat de vermeende relatie tussen Irak en Al-Qaida, waar de Telegraaf zo overtuigd van was, helemaal niet bestond. NRC Handelsbladen de Telegraaf lieten echter geen enkele expert reageren op de "ambitie en haat" die, aldus Powell, Al-Qaida en Saddam Hoessein in elkaars armen dreef. Alleen de Volkskrant stond hierbij stil. In een boekbespreking schreef de krant over de kwestie: "Het is [...] weinig aannemelijk dat Saddams seculiere regime nauwe banden onderhoudt met door Iran en Saoedi-Arabië gesteunde islamistische extremisten in een paar verlaten dorpjes die buiten zijn controle vallen". (noot 20) Dit stuk zal niet iedereen zijn opgevallen, aangezien het in een bijlage was weggestopt. Gezien de actualiteit ervan is het vreemd dat het niet meer aandacht kreeg.
Kortom, naast de uitermate beperkte wederhoor die de Nederlandse pers toepaste heeft zij vrijwel geen pogingen ondernomen om Powells valse beschuldigingen feitelijk te checken. Het resultaat was dat ze over het algemeen zonder voorbehoud aan de lezers werden voorgeschoteld. Ten onrechte ontstond zo het beeld dat Powells speech ‘overtuigend’ was.
De kranten slaagden er overigens niet alleen nauwelijks in om kritische kanttekeningen te plaatsen bij Powells verhaal, het lijkt erop dat zij soms zelfs andersom te werk zijn gegaan: zij hebben juist bevestiging gezocht voor Powells beschuldigingen. In een artikel in het NRC Handelsblad werd bijvoorbeeld, na een ronduit ingewikkelde berekening, geconcludeerd dat de hoeveelheid antrax die Saddam Hoessein ‘achter de hand’ had in feite dodelijker was dan al werd aangenomen. (noot 21) De Telegraaf ging op zoek naar bewijs voor Powells beschuldiging dat Irak over grote hoeveelheden dodelijk gas beschikte, en vond dat in Nederland: "Dankzij Frans van Anraat beschikt Irak over immense voorraden gifgas". Powell heeft gelijk, aldus de Telegraaf. (noot 22)
Dan rest de vraag hoe dit onkritische gedrag van de Nederlandse pers te verklaren is. Dat lijkt vooral een kwestie van een misplaatst vertrouwen in zowel minister Powell als de (democratische) Verenigde Staten. Het NRC Handelsblad concludeerde bijvoorbeeld dat Powell de "zaak van Amerika sterker (heeft) gemaakt". Daaraan droeg bij dat Powell een ‘gematigde kracht’ was binnen de regering-Bush. De Volkskrant ging een stuk verder: "Natuurlijk, het gaat om banden en beelden, en daarmee kan worden geknoeid. Maar daar moet niet van worden uitgegaan: daarvoor is de kans dat zo’n flagrant geval van misleiding zou uitlekken, te groot in een open, democratische samenleving als de Amerikaanse." De Amerikaanse regering kan niet liegen, aldus de Volkskrant. De Telegraaf ging nog een stapje verder. In reactie op kritische opmerkingen van de SP schreef de krant in een hoofdartikel: "Bij zowat elke bewering van Powell werden vraagtekens gezet, in niets werd hij op zijn woord geloofd. Dat de VS het zich niet kunnen veroorloven onzin te vertellen, werd gemakshalve vergeten." Ook hier was het uitgangspunt: de VS kan niet liegen en daarom moet je Powell op zijn woord geloven. Voor een ‘waakhond van de democratie’ is dit een bizar goedgelovige houding.
Voor de toekomst voorspelt het overigens weinig goeds. Met het oog op de grote ‘betrouwbaarheid’ van de huidige Amerikaanse president Barack Obama zal de berichtgeving over de volgende oorlog zeer waarschijnlijk nog minder kritisch zijn.
Jip van Dort
Jip van Dort heeft ook een artikel geschreven over de kwestie van het terugtrekken van de wapeninspecteurs van UNSCOM in de Nederlandse pers: Wapeninspecteurs UNSCOM, teruggetrokken of uitgezet?