VredesMagazine 1e kwartaal 2010
Uitgave van de vereniging VredesMedia waarin samenwerken:
Haags Vredesplatform (HVP), Humanistisch Vredesberaad (HVB), Vereniging Pais, Samenwerkingsverband Stop de Wapenwedloop, Antimilitaristies Onderzoekskollektief VD AMOK, Women’s International League for Peace and Freedom (WILPF) afdeling Nederland.
In Vredesmagazine zijn de tijdschriften Kernwapens Weg!, VD AMOK en de dikke nummers van Vredeskoerier ’t Kan Anders opgegaan. De dunne nummers van Vredeskoerier ’t Kan Anders blijven 4x per jaar verschijnen.
Redactie
Jan Bervoets, Hans Feddema, Benno Houweling, Kees Kalkman, Klaas Meijer, Anke Polak, Jan Schaake, Guido Schokker, Barbara Smedema, Egbert Wever
Redactieadres
Obrechtstraat 43 3572 EC Utrecht tel. 06-14127779
e-post info@vredesmagazine.nl
Artikelen naar info@vredesmagazine.nl
Kopijsluiting volgend nummer: 20 februari
Verschijningsdatum volgend nummer: 25 maart
Aan dit nummer werkten naast de auteurs mee
David-Jan Donner, Chris Geerse, Frank Slijper, Wendela de Vries
De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van een geplaatst stuk. De tekst van artikelen mag worden overgenomen op voorwaarde van bronvermelding. Copyrights van foto’s en tekeningen berusten bij de desbetreffende fotograaf /illustrator.
Fotoredactie
Hans Bouton, Anne Vaillant
Medewerkende fotografen en illustratoren
Jan Bervoets, Joop Blom, Wim de Boer, Koen Broos, Werry Crone, Guus Geurts, Kadir van Lohuizen, Polyp, Bert Spiertz
Vormgeving
René Oudshoorn
Drukker
Drukkerij Mezclado, Tilburg
Abonnementen
Interesse of aanmelding voor een abonnement op Vredesmagazine kan kenbaar gemaakt worden bij de redactie van Vredesmagazine of bij een deelnemende organisatie.
Een jaarabonnement op VredesMagazine (4 nummers) kost 10 euro. U kunt een abonnement nemen via info@vredesmedia.nl of 015 7850137
Giften
Bedragen die abonnees overmaken boven het verschuldigde abonnementsgeld worden beschouwd als gift voor het werk van de in VredesMagazine samenwerkende organisaties.
Contact VredesMedia
Vlamingstraat 82, 2611 LA Delft, 015 7850137
info@vredesmedia.nl, www.vredemedia.nl
ISSN 1876-0724
Tijdens zijn verkiezingscampagne noemde Obama de oorlog in Irak een war of choice, niet goed en niet nodig. Irak werd afgezet tegen de war of necessity, de ‘goede’ oorlog tegen de Taliban en in Afghanistan. Volgens Obama gaat de oorlog tegen Irak ten koste van de strijd tegen de daders van de aanslagen van 11 september, die zich immers in Afghanistan ophielden. Als hij gekozen zou worden zou de aandacht weer verlegd worden naar waar dat nodig is, en hij heeft deze verkiezingsbelofte gehouden: kort na zijn aantreden stuurde hij extra troepen naar Afghanistan. Inmiddels is de troepenmacht in het land verdubbeld tot 68.000. Bovendien buigt Obama zich momenteel over de keuze nog eens zo’n 40.000 extra troepen naar het gebied te sturen. De Amerikaanse bevelhebber in Afghanistan, generaal Stanley McChrystal, heeft hierom gevraagd en aangegeven dat de missie gedoemd is te falen als deze troepen achterwege blijven.
Obama is duidelijk over wat hij wil bereiken met deze troepenescalatie: de daders van 11 september, al-Qaida en hun handlangers van de Taliban, moeten uitgeschakeld worden. Al-Qaida mag geen safe haven (vrijplaats) hebben in Afghanistan van waaruit het zijn aanslagen op de Verenigde Staten kan plannen. Opvallend aan Obama’s legitimering van zijn keuze is dat hier geen sprake is van idealistische motieven. Democratie, wederopbouw of bijvoorbeeld onderwijs voor meisjes lijken geen redenen om de oorlog te escaleren, wat een duidelijke breuk is met de retoriek van zijn voorganger. Nationale veiligheid is voor Obama het argument. Het is echter bijzonder merkwaardig dat Obama probeert de Verenigde Staten veiliger te maken met deze troepenescalatie, aangezien wetenschappers, journalisten en overheidsfunctionarissen allen waarschuwen dat het resultaat hiervan waarschijnlijk nihil of zelfs contraproductief zal zijn.
Met betrekking tot het safe haven argument is het bijvoorbeeld zeer de vraag hoe belangrijk zo’n vrijplaats in Afghanistan is voor het plegen van aanslagen op de Verenigde Staten. Politiek wetenschapper Stephen Walt beweert dat dat niet bijzonder groot is. Daarvoor heeft hij goede argumenten. Ten eerste stelt hij nuchter vast dat de aanslagen van 11 september voornamelijk georganiseerd werden vanuit Duitsland, niet vanuit Kaboel of Kandahar. Dat is ook logisch, want een land als Afghanistan, dat arm, onderontwikkeld en geïsoleerd is, is geen ideale plaats om wat dan ook er vanuit te organiseren. In Europa of de Verenigde Staten kunnen, in tegenstelling tot Afghanistan, wel bijvoorbeeld vlieglessen genomen worden. Daarnaast, ook een sobere vaststelling, zijn er genoeg plaatsen op aarde die voor al-Qaida de functie van safe haven kunnen vervullen. Mocht Afghanistan als basis wegvallen, dan kan al-Qaida gemakkelijk uitwijken naar Pakistan (wat natuurlijk al gebeurt) of, als het ze daar te heet onder de voeten wordt, Somalië of Jemen. Eén safe haven uitschakelen heeft zo gezien weinig nut. (Noot 1) Het is uiteraard beter als er in Afghanistan geen safe haven is voor al-Qaida, maar een aanslag zoals 11 september zal er niet mee voorkomen worden. Het geeft overigens te denken dat generaal Jim Jones, Amerikaans veiligheidsadviseur van president Obama, aangegeven heeft dat er minder dan honderd al-Qaida leden in Afghanistan zijn. (Noot 2) Dat lijkt erg weinig voor een flinke troepenescalatie.
Maar er is nog een belangrijker argument waarom de strategie van Obama waarschijnlijk niet zal werken. Uit verschillende onderzoeken blijkt namelijk dat verreweg de belangrijkste motivatie voor terroristen om aanslagen te plegen op de Verenigde Staten juist hun militaire aanwezigheid in het thuisland van de terrorist is. Zij plegen aanslagen op Amerikaanse doelen omdat zij de bezetting van hun land door Amerikaanse soldaten verafschuwen. Zelfmoordaanslagen zoals 11 september hebben daarom een "strategische logica," aldus politiek wetenschapper Robert A. Pape in zijn goed gedocumenteerde boek Dying to win. Ze zijn bedoeld om de bezetter weg te jagen. (Noot 3) Logisch gevolg van de troepenescalatie van Obama zal dus zijn dat er eerder meer dan minder aanslagen gepleegd zullen worden op Amerikaanse belangen. Dit komt overeen met wat de Taliban zelf als reden geven om te vechten tegen de Amerikanen. Dat doen zij omdat de Verenigde Staten Afghanistan bezetten. Stopt de bezetting, dan pleegt de Taliban geen aanslagen meer. (Noot 4) Amerikaanse inlichtingenbronnen bevestigen dit beeld. (Noot 5) Zelfs voor al-Qaida geldt dat de Amerikaanse militaire aanwezigheid in de regio de belangrijkste drijfveer is voor het plegen van aanslagen. Stopt deze aanwezigheid, dan is al-Qaida zijn belangrijkste legitimatie voor het plegen van aanslagen kwijt. (Noot 6)
Aangezien een troepenescalatie al-Qaida waarschijnlijk niet zal verhinderen aanslagen te plegen en uitbreiding van de bezetting van Afghanistan waarschijnlijk tot meer terroristische aanslagen zal leiden, dringt zich de vraag op waarom Obama toch voor deze aanpak kiest. Zijn er mogelijk andere overwegingen in het spel die hem tot zijn keuze hebben gebracht, ook al krijgen die in de publieke discussie weliswaar geen of maar weinig aandacht?
Sommige analisten en onderzoekers zijn van mening dat de Amerikaanse aanwezigheid in Afghanistan en de huidige troepenescalatie beter te verklaren zijn binnen het kader van de geostrategische belangen. Concreet zou het hier gaan om fossiele brandstoffen, olie en gas, en dan vooral de controle daarover. Weliswaar zitten er in Afghanistan weinig fossiele brandstoffen in de grond, maar het land is wel de zuidelijke toegangsweg tot met name Turkmenistan, waar de op drie na grootste gasvoorraad ter wereld in de grond zit. Ook de landen rondom Afghanistan hebben veel fossiele brandstoffen. In een poging Russische, Chinese en Iraanse invloed in het gebied tegen te gaan zouden de Verenigde Staten van plan zijn via een zuidelijke pijpleiding dit gas te winnen voor de wereldmarkt. Een stabiel Afghanistan is hiervoor een voorwaarde. (Noot 7) Dit beeld wordt bevestigd door het boek Bin Laden, The forbidden truth van de Franse auteurs Jean-Charles Brisard, oud-medewerker van de Franse geheime dienst, en onderzoeksjournalist Guillaume Dasquie. Zij concluderen daarin dat voor 11 september 2001 het belangrijkste doel van de Amerikaanse regering in Afghanistan was om het Talibanregime te consolideren (voor de aanslagen zag president Bush de Taliban nog niet als een grote bedreiging) om zo toegang te krijgen tot de olie- en gasreserves in Centraal-Azië. (Noot 8) De onrust in Afghanistan is momenteel het grootste obstakel in de aanlag van de pijpleiding.
Een mogelijke andere verklaring voor de Amerikaanse bemoeienis in Afghanistan gaat in op wat er in de grond zit in Afghanistan zelf. Politiek wetenschapper en onderzoeker Michael Skinner wijst in dat verband op een Amerikaanse studie, de US Geological Survey, uit 2002. Dat onderzoek stelde vast dat Afghanistan een grote rijkdom bezit aan mineralen, zoals goud, koper, tin, lood en zeldzame metalen zoals tantalium (ook wel coltan geheten), dat een noodzakelijk ingrediënt is voor bijvoorbeeld mobiele telefoons en laptops. Wanneer Amerikaanse bedrijven daar de hand op zouden weten te leggen kunnen hoge winsten behaald worden. Plaatsen waar dergelijke mineralen voorradig zijn worden op dit moment in Afghanistan geprivatiseerd onder toeziend oog van USAID, het bureau voor economische en humanitaire hulp van de Amerikaanse regering. (Noot 9) Net als met betrekking tot de pijpleiding geldt ook hier dat de instabiliteit in het land momenteel een grote rem is op mogelijke investeringen in het winnen van de mineralen.
Binnenlandse politieke druk vanuit Republikeinse, met name neoconservatieve hoek, is een derde verklaring die een belangrijke rol zou kunnen spelen in de keuze van Obama voor escalatie. In de Verenigde Staten wordt hij namelijk door neoconservatieve politici en rechtse opiniemakers consequent afgeschilderd als soft on terrorism. De nieuwe website Keep America Safe, van de neoconservatief William Kristoll en Elizabeth Cheney, dochter van oud-vicepresident Dick Cheney, is daar een goed voorbeeld van. Op hun website schrijven zij dat Bush de Verenigde Staten sinds 11 september heeft kunnen beschermen tegen terroristische aanslagen door middel van een wereldwijde harde aanpak van terroristen (gemakshalve wordt dan even vergeten dat Bush de grootste terroristische aanslag ooit niet aan heeft zien komen en dat terroristen vandaag de dag weinig behoefte hebben aanslagen in de Verenigde Staten te plegen aangezien er nu zoveel Amerikaanse doelen in het Midden-Oosten voorhanden zijn). Obama verlaat in hun ogen momenteel de harde politiek van Bush met als gevolg dat het land kwetsbaarder is geworden voor terroristische aanslagen. Volgens de website moet Obama harder optreden tegen terroristen, anders lijken nieuwe aanslagen slechts een kwestie van tijd. (Noot 10) Deze dreigende taal, die gemakkelijk de weg vindt naar grote nationale media, zou Obama tot een escalatie hebben kunnen dwingen. Daar staat trouwens wel tegenover dat de meerderheid van de Amerikaanse bevolking tegenstander is van de geleidelijke troepenuitbreiding, maar daar wordt, in ieder geval voorlopig, niet naar geluisterd.
Jip van Dort
Noten:
Op vredesdag 21 september organiseerde het Haags Interkerkelijk Vredeswerk een lezing van een deelnemer aan de Nederlandse missie naar Uruzgan. Voor een afgeladen zaal in de Pnielkerk in een buitenwijk sprak aalmoezenier C. Struijk die het 11e infanteriebataljon van het Regiment Grenadiers en Jagers uit Schaarsbergen begeleidde toen dat naar deze Afghaanse provincie werd uitgezonden. Aan de hand van zijn ervaringen gaf hij uitleg over "hoe Nederland aan de missie in Afghanistan invulling geeft." Hieronder volgen de indrukken die ik van die lezing heb overgehouden.
De uitzending van Struijk en zijn militaire parochie vond plaats in het tweede halfjaar van 2008, wat leidde tot een verblijf van netto vier maanden in Afghanistan. Het overige deel van het halve jaar werd besteed aan reizen en acclimatisering. Het Schaarsbergse bataljon moest werken in een temperatuur van gemiddeld 40-45 graden (maxima 62,3° C en minima - 3° C), daarom verbleef het zowel op de heenreis als op de terugweg in een tussenhaven: heen in Ryaad, waar men bij 50 graden kennis maakte met het woestijnklimaat, terug in Kreta, waar het gezellig napraten was voordat men naar de Hollandse kou terugkeerde.
Het bataljon had als taak het provinciaal reconstructieteam (PRT) te beveiligen, dat zich bezig zou houden met de opbouw van het gebied. Dat team moest met de bevolking praten en ervoor zorgen dat de bevolking werkte aan enkele ontwikkelingsprojecten, waarvoor het PRT geld beschikbaar had. Feitelijk was het onderhandelen over wensen voor de vooruitgang, zoals verbetering van het verwoeste irrigatiestelsel, scholen, betere wegen en dergelijke, een moeizaam proces voor wie de plaatselijke verhoudingen en gebruiken niet kent.
Voor de beveiliging van één PRT-opbouwer zijn tien infanteristen nodig. Een zware begeleiding dus, die tot taak terreinverkenning had en ook betrokken zou zijn bij gevechtshandelingen. Daarnaast komt er nog logistieke ondersteuning, zoals transport, opruimen van bermbommen, voeding en verzorging van de manschap¬pen. Deze sector is even omvangrijk als de infanterie zelf.
De stationering van dat twintigmaal door militairen versterkte ontwikkelingsteam is een zeer kostbare aangele¬gen¬heid, omdat alle drinkwater en catering vanuit het buitenland wordt ingevoerd. Een fles drinkwater kost 10 euro en het voedsel wordt door een Amerikaanse cateraar samengesteld. Het werkterrein bestaat uit de districten Tarin Kowt, Deh Rawod en Chora, dus de helft van de provincie; de andere helft wordt door Amerikanen begeleid. Centra zijn Kamp Holland in Tarin Kowt en een klein Kamp Hedman in Deh Rawod, van waaruit forten of compounds worden bevoorraad (Kagan, Khyber, Chora, Deh Reshan, Baluchi Vallei, deels veroverd op de Taliban). Kamp Holland bevat zo’n 5.500 manschappen, waaronder 1.600 Nederlanders, 1.600 Australiërs, 200 Amerikanen, ca. 2.000 Afghanen in opleiding en diverse militairen uit andere landen, waaronder Tsjechen, die op het kamp wacht lopen. De verst vooruitgeschoven post bevindt zich 30 kilometer van Kamp Holland.
Vanuit deze posten gaan in vredestijd PRT-mensen de dorpen in om contact te leggen met de bevolking, gesprekken aan te gaan en hun diensten aan te bieden. Na uitvoerige onderhande¬lingen met stamhoofden, oudsten of andere belangrijke personen leidt dat tot eenvoudige voorzieningen als een waterput of een rivierdam; dit laatste is vooral nuttig om overstromingen tegen te gaan en de irrigatie te bevorderen. De contacten verlopen moeizaam. De groep PRT-mensen hebben naast hun gewapend geleide een tolk die niet van de streek of de stam is, en dus als vreemdeling wordt gezien; men vreest dat tolken uit het eigen gebied het slachtoffer worden van de Taliban. De militairen kopen geen voedsel of water bij de mensen, of¬schoon er een bloeiende teelt is van amandelen en fruit (nauwelijks papaver overigens!); alles wordt immers vanuit het buitenland ingevoerd, tot grote ergernis van kritische waarnemers als de journalist Arnold Karskens. Als argument tegen inschakeling van de locale bevolking voor de bevoorrading van de militairen voert men aan dat de dorpen en steden in de omgeving in staat moeten zijn een economie te ontwikkelen die niet afhankelijk is van de handel met het leger: is het leger eenmaal weg, dan stort de welvaart ineen.
Komt het tot contacten met de bevolking en onderhandeling, dan kunnen die verhoudingen worden verstoord door allerlei andere vormen van militair optreden. De zwaar bewaakte logistieke konvooien vanuit Kandahar naar Kamp Holland en vandaar naar de andere kampen en posten gaan gepaard met allerlei veilig¬heids¬maatregelen. De burgers merken dit door allerlei controles, aanhoudingen en fouilleringen aan de kant van de weg. Autoritair routinegedrag, dat niet bevorderlijk is voor ware vriendschap.
Als de missie zich ten doel stelt regio’s als Baluchi, Chora, of zelfs Tarin Kowt te integreren in de nationale ‘democratie’ die Afghanistan heet, dan is dat een onmogelijke opgave. Geen enkele nederzetting heeft een verharde rijweg, sanitair of gezond drinkwater; elektriciteit wordt alleen in de legerkampen gegenereerd, een enkeling kan via een transistorradio wat nieuws uit de buitenwereld opvangen. Tot de maatschappelijke structuren binnen de dorpen en misschien de regionale netwerken kan men niet doordringen. Of men de gemeenschap die vóór de Russische invasie in staat was geweest een uiterst fijn irrigatiesysteem op te zetten, tot leven kan roepen weet Struijk, en dus ook de legerleiding niet. Men weet ook niet of de Taliban meer is dan de vijand van de overkant, bijvoorbeeld streekgenoten met relationele banden die men moet respecteren, die zo nu en dan komen plunderen. De spreker denkt zelf dat er geen gemeenschapsstructuur aanwezig is. Die zou volgens hem moeten worden gekenmerkt door rechtssystemen met een vorm van overheidsgezag waarbij het leger en politie een rol spelen.
Er was die avond geen tijd om de opvattingen van NGO-groepen aan de orde te brengen over de mogelijkheid de samenleving niet vanuit nationaal centralisme, maar vanuit de bestaande structuren binnen de dorpsgemeenschappen op te bouwen.
Deze argumenten zijn mij echter bekend van Afghanistanhoorzittingen waarin IKV en NOVIB voorstellen hadden gedaan voor alternatieve hulpverlening of vredesonderzoek. Zelfstandige gemeenschappen, die door bepaalde hulp of inspanning een zekere vooruitgang hebben geboekt - een school, een waterpomp - zijn bereid dit te verdedigen tegen buitenstaanders en zijn daardoor weerbaar tegen de Taliban. Er ontstaat dan een federalistische samenleving die zijn eigen belangen weet te behartigen en zelf beter de vrede kan garanderen dan een leger van vreemdelingen.
Wel gaf Struijk aan dat de militairen zelf twijfelen aan hun missie. Terugkerende veteranen zien dat er geen vooruitgang is geboekt. Er bestaat geen permanente vertrouwensband met de bevolking; vaak zeggen de soldaten tegen elkaar "je wordt bedonderd waar je bij staat." Op kleine schaal hoopt Struijk dat op heel lange termijn resultaat wordt geboekt; dus zouden we langer in Uruzgan moeten blijven. Hij merkte overigens op de Karskens deze mening deelt.
Zelf vind ik dat in het kader van het grote geheel de expeditie zinloos is: integratie met ‘Kaboel’ is een illusie. Elk initiatief lijkt op voorhand tot mislukking gedoemd. De zaak kan alleen maar erger worden. Als generaal Petraeus zijn zin krijgt en Amerika zijn legers uitbreidt om de veiligheid op te voeren, ontstaat in het zuiden van Afghanistan niets anders dan een nieuw soort Vietnam met strategische dorpen, omsingeld door militairen, met aan de andere kant de Taliban, de bommen en de slachtingen. Niet iets om medewerking aan te verlenen.
Jan Bervoets
De titel van dit artikel is ontleend aan een vaak aangehaalde uitspraak van het toenmalige PvdA-kamerlid Piet de Visser, toen de Tweede Kamer in 1990 door een CDA-PvdA-regering min of meer voor het voldongen feit werd gesteld van een Nederlandse militaire bijdrage aan de Golfoorlog. De populariteit van dit citaat wijst op veel onvrede over de betrokkenheid van het parlement bij de sindsdien genomen besluiten om Nederlandse militairen in te zetten. Ook nu weer. Op 6 oktober jl. nam een Kamermeerderheid van PvdA, SP, VVD, PVV, GroenLinks, ChristenUnie, Partij voor de Dieren en het lid Verdonk een door PvdA en ChristenUnie ingediende motie aan, waarin de regering er aan werd herinnerd dat Kamer en regering twee jaar geleden duidelijk hadden afgesproken, dat de Nederlandse militaire aanwezigheid in Uruzgan in het najaar van 2010 beëindigd zou worden. Sindsdien lijkt de regering zoveel mogelijk gebruik te willen maken van de ontsnappingsclausule in die motie, namelijk dat ze een eigen grondwettelijke verantwoordelijkheid heeft. Tijdens het debat werd al duidelijk gemaakt dat de Kamer met het aannemen van deze motie eigenlijk voor haar beurt sprak en de grenzen van haar bevoegdheid overschreed. Tijd om dat eens aan een nadere beschouwing te onderwerpen.
Die eigen verantwoordelijkheid van de regering vormde een kernpunt van de hele discussie. Mede-indiener Voordewind (ChristenUnie) benadrukte dat "de regering regeert en de Kamer controleert en dat wij [in deze motie] de piketpalen neergezet [hebben] waarmee we [een eventueel regeringsbesluit] beoordelen." Gerommel van vier jaar geleden echoot hierin door. Fractievoorzitter Dittrich van de toenmalige coalitiepartij D66 maakte zich tot risée van de Kamer door op voorhand de militaire missie naar Uruzgan van de hand te wijzen. Om zichzelf een afgang te besparen, wilde het toenmalige kabinet Balkenende de Kamer een uitspraak laten doen over een ‘voornemen tot besluit’, hetgeen door de Kamer honend terug werd verwezen. Bij militaire missies zal de Kamer zich uitsluitend buigen over een volwaardig kabinetsbesluit en wil ze niet gepolst worden, zo lieten de fractieleiders Van Aartsen en Bos in een motie vastleggen. En zo wordt staatsrecht geschreven.
Eerdere ervaringen met de besluitvorming over militaire missies sinds het door Piet de Visser gewraakte "gerommel," hebben inmiddels (in 1995 en 2000) tot twee Grondwetherzieningen geleid. De laatste bevat het artikel 100 dat zijn naam heeft gegeven aan de ‘artikel 100 brief’. In dit artikel wordt gesteld dat "de regering de Staten-Generaal vooraf inlichtingen [verstrekt] over de inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Daaronder is begrepen het vooraf verstrekken van inlichtingen over de inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht voor humanitaire hulpverlening in geval van gewapend conflict."
Inhoudelijk is artikel 100 geregeld in het Toetsingskader, dat telkens na militaire missies wordt bijgesteld. In de praktijk bespreekt de Tweede Kamer de toegezonden informatie en maakt elke fractie duidelijk of ze het betreffende regeringsbesluit steunt of niet. Er wordt echter nadrukkelijk niet over gestemd en volgens juristen heeft de Kamer aldoende wel een feitelijk maar geen formeel in de Grondwet verankerd instemmingsrecht. De inzet van Nederlandse militairen is de bevoegdheid van de regering en de Kamer controleert.
Zo’n betrekkelijk korte constitutionele geschiedenis maakt nieuwsgierig hoe dit eerder geregeld was. In de eerste Grondwet, die van 1815, stond heel beknopt in artikel 57: "De Koning verklaart oorlog en maakt vrede. Hij geeft daarvan kennis aan de beide Kamers der Staten-Generaal, met bijvoeging van de openingen, welke Hij met het belang en de zekerheid van het Rijk bestaanbaar oordeelt." Een soort artikel 100 brief avant la lettre, maar dan achteraf. Vanaf de grondwetswijziging van 1848 geldt ook voor het maken van oorlog en vrede door de koning de ministeriële verantwoordelijkheid, maar de formulering van het grondwetsartikel veranderde nauwelijks.
Dat verandert in 1922. De verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog resulteerden in beperkingen aan de bevoegdheid van de regering een oorlog te beginnen. Het nieuwe artikel 57 luidde: "De Koning tracht geschillen met vreemde Mogendheden op te lossen door rechtspraak en andere vreedzame middelen. Hij verklaart geen oorlog dan na voorafgaande toestemming van de Staten-Generaal." Het parlement kreeg dus instemmingsrecht, maar bovendien werd in de grondwet de verplichting vastgelegd eerst andere, vreedzame middelen in te zetten. Deze formulering bleef gehandhaafd bij de grondwetswijzigingen die in 1938 en 1948 rond de Tweede Wereldoorlog plaatsvonden.
Pas bij de grondwetswijziging van 1953 werden de in te zetten andere middelen uit dit artikel gehaald. Ze kwamen in een apart artikel terecht waarin is vastgelegd dat de regering de ontwikkeling van de internationale rechtsorde bevordert.
Na de grondwetswijziging van 2000 geldt dat de krijgsmacht, krachtens artikel 97, niet alleen ten behoeve van de verdediging en ter bescherming van de belangen van het Koninkrijk, maar ook ten behoeve van de handhaving en de bevordering van die internationale rechtsorde dient. Het al eerder aangehaalde artikel 100 bepaalt vervolgens hoe de regering tot de inzet van de krijgsmacht voor de handhaving en bevordering van de internationale rechtsorde kan komen. De opgeworpen drempel verwordt zo tot een extra grond tot het voeren van oorlog.
Grondwettelijk zijn we dus eigenlijk terug bij het begin. In plaats van een parlementair instemmingsrecht bij de inzet van Nederlandse militairen heeft de regering, net als in de grondwet van 1815, een informatieplicht. Overigens staat de toestemming van de gezamenlijke Staten-Generaal bij een oorlogsverklaring, inmiddels in artikel 96, nog steeds in de grondwet. Sinds 1922 is het verklaren van de oorlog echter in onbruik geraakt en dus is het bepaalde nog nooit toegepast. Dat het artikel van toepassing is op de inzet van militairen ter verdediging en ter bescherming van de belangen van het koninkrijk, dat immers buiten artikel 100 wordt gehouden, zou voor de hand liggen, maar wordt door de regering ontkend. Bij de activering van artikel 5 van het NAVO-handvest direct na de aanslagen van 11 september 2001, betoogde de regering dat de inzet van Nederlandse troepen aan de oorlog tegen Afghanistan niet onder artikel 100 viel, maar ook niet onder artikel 96. Uit eigen vrije wil besloot de regering bij deze oorlog echter te handelen in de geest van artikel 100. De Adviesraad Internationale Vraagstukken vond dit ook wel de koninklijke weg, maar over de vraag of artikel 96 eigenlijk niet van toepassing was heeft hij zich nooit uitgesproken.
Dat geldt ook voor de Tweede Kamerwerkgroep die in de zomer van 2006 het rapport Inzet met instemming presenteerde. Wel wordt daarin de staatsrechtgeleerde L.F.M. Besselink aangehaald die met zoveel woorden stelt, dat door het invoeren van artikel 100 het Parlement zich de kaas van het brood heeft laten eten. "De eindconclusie kan niet anders zijn dan dat artikel 100 GW, gecombineerd met artikel 96 GW in zijn uitgeklede vorm, betekent dat de Staten-Generaal hun formele constitutionele beslissingsmacht hebben ingeruild voor het mogen ontvangen van inlichtingen in de gevallen waarin er geen enkele internationale verplichting is ten aanzien van deelname aan militaire operaties, en voor humanitaire bijdragen van de krijgsmacht. (...) Uiteindelijk heeft het parlement aanzienlijk aan constitutionele beslissingsmacht ingeboet, maar tevens zal in beslissende gevallen het evenmin politieke zeggenschap kunnen uitoefenen."
Met deze uitspraak wordt verder niets gedaan. Wel pleit het rapport voor een formeel instemmingsrecht van de Kamer bij de inzet van Nederlandse militairen. De regering voelt daar niets voor en stelt dat het parlement geen medeverantwoordelijkheid kan nemen voor de inzet van Nederlandse militairen omdat dat haar controlerende taak onder druk zou zetten. In een heel recent rapport van het instituut van Rob de Wijk Military Intervention Decision Making Revisited - Getting A (Constitutional) Grip On 21st Century Wars wordt echter duidelijk gemaakt dat in de landen om ons heen parlementaire instemming al lang en breed praktijk is (Duitsland) of praktijk zal gaan worden (Verenigd Koninkrijk).
Gegeven de impasse in de discussie over de rol van regering en parlement bij de inzet van Nederlandse militairen, kun je stellen dat de clausule over de constitutionele bevoegdheden in de motie Van Dam / Voordewind minder te maken heeft met zorg voor zuivere verhoudingen en meer met een ontsnappingsroute voor de regering om, tegen de wil van een huidige Kamermeerderheid in, toch een besluit over verlenging aan de Kamer voor te leggen.
Jan Schaake
Op 20 augustus 2009 vonden in Afghanistan presidentsverkiezingen plaats. Zowel in binnen- als buitenland was met hoop en zorg naar de verkiezingen uitgekeken. Alle democratische krachten hoopten dat er na acht jaar eindelijk eerlijke, fraudevrije verkiezingen zouden plaatsvinden. Zorg, omdat de verkiezingen plaatsvonden tegen de achtergrond van een groeiende golf van geweld van de Taliban. Ondanks de verhoogde veiligheidsmaatregelen was het in de verkiezingsperiode in het grootste deel van het land erg onveilig. In diverse steden vonden massale aanvallen van de Taliban plaats met meer dan 300 doden en 400 gewonden tot gevolg. Anderen werd door de Taliban een vinger of een ander lichaamsdeel afgesneden.
De mensen die onder deze omstandigheden alsnog gingen stemmen werden vervolgens ‘beloond’ met grootschalige fraude. Het feit dat er na acht jaar nog steeds geen eerlijke verkiezingen kunnen plaatsvinden, dat er na acht jaar nog steeds geen kieswet is, dat de tamelijk machtige ‘onafhankelijke’ kiescommissie door Karzai is benoemd, is symptomatisch voor de politieke crisis in Afghanistan. Ook het feit dat Karzai volgens de Afghaanse grondwet vanaf 1 mei jl. eigenlijk geen president meer was, werd gemakkelijk terzijde geschoven. De internationale gemeenschap, die toch democratie kwam brengen, maar bij al deze misstanden graag een oogje dichtkneep, heeft hierdoor bij de Afghaanse bevolking veel aan geloofwaardigheid ingeboet. De internationale gemeenschap heeft 300 miljoen dollar voor deze verkiezingen uitgetrokken. Maar waarvoor dan? Konden ze met al die uitgaven niet voorkomen dat er op zo’n grote schaal gefraudeerd zou worden?
Pas na talrijke klachten vanuit de Afghaanse bevolking brachten EU- en VN-waarnemers schoorvoetend naar buiten dat er inderdaad wel op grote schaal gefraudeerd was. Volgens de speciale VN-gezant, Peter Galbraith, was 30% van de stemmen die op Karzai zouden zijn uitgebracht frauduleus (Washington Post, 4 oktober jl). De kiescommissie zou deze stemmen vooral betrokken hebben van imaginaire stembureaus in de gebieden die zo onveilig waren dat daar geen politie, militairen of VN-waarnemers aanwezig konden zijn. Het gaat daarbij vooral om de zuidelijke provincies Helmand, Kandahar en Paktia. In deze drie provincies zouden volgens de kiescommissie in totaal 600.166 stemmen zijn uitgebracht waarvan 547.850 stemmen voor Karzai, terwijl er volgens een later VN-rapport nog geen 173.000 inwoners van deze drie provincies aan de verkiezingen hadden deelgenomen.
De fraudecrisis leidde vervolgens tot een politieke crisis. Op 21 oktober verklaarde de klachtencommissie dat de aanvankelijke verkiezingsuitslag op grond van de onderzochte fraudegevallen bijgesteld moest worden, waardoor Karzai slechts 47% en geen 54% van de stemmen had vergaard. Dit maakte een tweede stemronde noodzakelijk tussen Karzai en Abdullah, die met 30% van de stemmen nummer twee was geworden. Karzai accepteerde deze herziening van de uitslag echter niet, terwijl Abdullah eiste dat de door Karzai benoemde en aan fraude meewerkende kiescommissie vervangen zou worden door een nieuwe, werkelijk onafhankelijke kiescommissie. Ook eiste hij de schorsing van de meest betrokken ministers, die van Binnenlandse Zaken, van Onderwijs en van Etnische Zaken. Karzai weigerde deze eisen van Abdullah in te willigen waardoor een nieuwe escalatie van politieke spanningen ontstond.
Terwijl de internationale gemeenschap ook niet op een verdere escalatie van deze spanningen zat te wachten, zette ze Karzai toch onder druk om op z’n minst akkoord te gaan met de tweede ronde, die noodzakelijk was geworden nu geen van de presidentskandidaten een meerderheid had verkregen. Op het punt van de kiescommissie bleek hij echter niet toe te hoeven geven. Dat was uiteindelijk aanleiding voor Abdullah om af te zien van deelname aan deze tweede ronde.
Omdat de Grondwet van Afghanistan niet in een regeling voorziet wat er moet gebeuren als er slechts één kandidaat aan een (tweede) verkiezingsronde deelneemt, is het volgens mij niet terecht dat Karzai vervolgens door zijn eigen kiescommissie is uitgeroepen tot president. Volgens de Grondwet (artikel 156) mag de commissie alleen de verkiezingsprocedure controleren. Op z’n minst had de kwestie aan het parlement voorgelegd moeten worden. Het parlement had, volgens de grondwet, kunnen besluiten om volgend jaar nieuwe presidentsverkiezingen te organiseren en voor de tussenliggende tijd een overgangsregering te benoemen. Maar door de politieke crisis en het aandringen van de VS en de VN is van deze democratische weg afgeweken en besloten door te gaan met de zittende president. Hierdoor is Karzai nog meer een president die zijn benoeming aan de Amerikanen en de Britten heeft te danken en niet aan de Afghaanse bevolking. Door deze handelwijze heeft de internationale gemeenschap de Afghaanse grondwet en de soevereiniteit van het Afghaanse volk met voeten getreden.
De basis van de huidige Afghaanse regering is een wankel evenwicht van de tegenstrijdige belangen van Karzai en zijn kliek enerzijds en die van de Westerse landen anderzijds. Het Westen heeft namelijk wel geëist dat er een zuivering zal plaatsvinden in de directe omgeving van Karzai, dat de regering Karzai de corruptie zal gaan bestrijden, dat de nieuwe regering zowel vertegenwoordigers van de voormalige Mudjehadin-groepen als van hun onverzoenlijke tegenstander de Taliban zal bevatten, en dat de regering een decentralisatiepolitiek zal voeren met meer macht en bevoegdheden voor provinciale autoriteiten. Dit laatste past in de politiek van het Westen om steeds meer dingen op provinciaal niveau te regelen met ‘hun eigen’ provinciale gouverneur en de centrale regering in Kaboel daarbij te omzeilen.
Het is duidelijk dat Karzai niet geïnteresseerd is in een dergelijke radicale en ingrijpende herstructuring van de Afghaanse politieke architectuur, die het regime van zijn persoonlijke macht bedreigt. Hierbij moet worden opgemerkt dat met name Frankrijk hierop inzet en een ministerie bepleit dat zich hier met bijzondere bevoegdheden mee bezig zou kunnen houden. Bij voorkeur met Abdullah als minister. Frankrijk streeft hiermee eerder tactische dan strategische doelen na. De Britse doelen zijn strategischer van aard en betreffen vooral de opname van gematigde Taliban in de Afghaanse politiek. De Britten extrapoleren hiermee hun eigen ervaringen in het zuiden van Afghanistan waarbij ze samenwerken met het tussenkader van de Taliban en zien dat dit vruchten afwerpt. Volgens mij blijft Amerika de belangrijkste speler op het Afghaanse schaakbord en de uitvoering van de ambitieuze Franse en Britse plannen zijn sterk afhankelijk van hun inpasbaarheid in de plannen van Washington. Ze zijn in ieder geval strijdig met de plannen van de groep rond Karzai die gericht zijn op het vestigen van een autocratisch bewind.
De nieuwe Amerikaanse strategie zal allesbepalend zijn en deze zal zich niet zozeer op Afghanistan maar zich breder op Centraal-Azië richten. Volgens mij vormt die geopolitieke benadering de bron van veel hedendaagse problemen in Afghanistan. Het land neemt een belangrijke positie in de regio in en het volk is daar altijd het slachtoffer van geweest. Ten tijde van de Koude Oorlog, maar ook nu in de strijd tegen het terrorisme of de verspreiding van de democratie. Deze worden als smoes gebruikt voor de werkelijke Amerikaanse bedoelingen. Die richten zich in de eerste plaats op het onder controle krijgen van het autocratische bewind van Karzai en de groep daarachter. Naarmate deze Karzai-kliek meer financiële en bestuurlijke middelen heeft buiten de directe controle van de VS en de NAVO, vertoont ze een steeds onafhankelijker politiek gedrag. Volgens beschikbare informatie ontwikkelt de groep van Karzai ambitieuze plannen voor agressieve expansie tegen Pakistan, zoals het idee van een "Groot-Afghanistan", met een eigen toegang naar de zee via de Pakistaanse provincie Baluchistan. Deze plannen passen volgens mij niet in het Amerikaanse idee van regionale samenwerking in de strijd tegen islamitische radicalisme in Zuid-Azië en het consolideren van de aanwezigheid van Amerika in Centraal-Azië.
Ook staan ze op gespannen voet met de Amerikaanse wens om de veiligheid van Pakistan te versterken. Washington ziet in Islamabad een nieuwe belangrijke bondgenoot voor het oplossen van de Taliban-kwestie en de strijd tegen al-Qaida. In zekere zin kunnen we spreken over de terugkeer van de VS in Zuid-Azië naar de militaire en politieke architectuur van de jaren tachtig en negentig. In de jaren tachtig was Pakistan een belangrijke bondgenoot tegen de aanwezigheid van de Sovjet-Unie in Afghanistan.
Een derde element van de Amerikaanse strategie is de destabilisering van Iran. De nucleaire ambities van Iran vormen een prioriteit voor de VS, Engeland en hun NAVO-partners. In het nieuwe grote spel tegen Iran zijn de VS en Engeland geïnteresseerd in een betrouwbare regionale partner zoals Pakistan.
Het nieuwe project van Washington is gebaseerd op drie belangrijke aspecten: ten eerste wil Amerika via de geheime dienst van Pakistan een nieuw soort Taliban in de regio opbouwen. In een recente terroristisch aanval van de soennitische Jundullah tegen hoge officieren van de Revolutionaire Garde in de Iraanse provincie Sistan vanuit Baluchistan kan een eerste actie tegen de veiligheidsstructuur van Iran door de Pakistaanse geheime dienst herkend worden. Ten tweede zal een radicale heroriëntatie van de gewapende soennitisch Afghaanse en Pakistaanse Taliban tegen het shiïtische regime van Iran plaatsvinden. En ten derde startten leger en inlichtingendiensten van Pakistan onder leiding van Amerika in oktober militaire operaties in de provincie Waziristan tegen de Taliban en al-Qaida. Volgens mij richt deze operatie zich niet tegen alle Taliban in de Waziristan maar alleen tegen een kleine groep rond Hakimullah Mehsud. De andere groepen van de Taliban zijn met organisatorische steun van de Pakistaanse geheime dienst en financiële steun van Amerika bezig met het opbouwen van nieuwe bases in de noordelijke provincies van Afghanistan tegen de invloeden van Rusland, Iran, China en andere leden van de steeds belangrijker wordende regionale Shanghai Samenwerkings Organisatie (SCO). Volgens informatie uit Afghanistan zijn gewapende Taliban door buitenlandse transporthelikopters naar de noordelijke provincies overgebracht.
Maar in tegenstelling tot deze vernieuwde en verbeterde samenwerking tussen Washington en Islamabad en de geopolitieke heroriëntatie van de Taliban in Afghanistan en Iran, hebben de VS en de Westerse landen volgens mij na acht jaar nog geen strategie voor een gezond en capabel bestuur in Afghanistan. Afghanistan blijft met aanzienlijke problemen zitten, zoals onveiligheid, drugshandel, corruptie, armoede en een onwettige regering. Ik denk dat de VS en de VN een betere regeringsvorm moeten organiseren. Als dat niet gaat gebeuren dan denk ik dat we een herhaling van Vietnam in Afghanistan zullen zien.
Dr. Ahmad
Met enige trots leurt de Nederlandse regering met het rapport Three Years Later - a socio-political assessment of Uruzgan Province from 2006 to 2009 van het Afghaanse Liaison Office, die als onafhankelijke organisatie, maar wel betaald door de Nederlandse ambassade in Kaboel, de impact van drie jaar Nederlandse aanwezigheid in Uruzgan op de plaatselijke bevolking heeft geëvalueerd. Op verzoek van de redactie heeft Saskia Kouwenberg met een kritische blik naar dit rapport gekeken.
Het viel Saskia op dat het rapport weliswaar een overdaad van getallen en detaillistische informatie bevat, maar dat de conclusies toch tamelijk vaag zijn. Het wemelt van termen als ‘globaal’, ‘toenemende (on)veiligheid’, ‘kwetsbare en beperkte impact’, ‘beperkte vooruitgang’ etc. Veel is gebaseerd op ‘van horen zeggen’ en ook blijft het onhelder of de beschreven impact nu het resultaat is van de Nederlandse militaire aanwezigheid, die van NGO’s, de Afghaanse overheid of van andere (internationale) actoren. Projecten van het Nederlandse Provinciaal Reconstructie Team en projecten die door de Nederlandse ambassade worden gesteund (en dus door een Afghaanse NGO worden uitgevoerd) worden niet gescheiden, zodat de noodzaak van de Nederlandse militaire aanwezigheid voor het welslagen van de verschillende wederopbouwprojecten onduidelijk blijft.
Uit de aanbevelingen valt niet eenduidig af te leiden of voortgezette Nederlandse militaire aanwezigheid nu wel of niet nuttig en noodzakelijk wordt geacht. Je kunt er eigenlijk alle kanten mee op. De vraag hoe de Nederlandse militaire aanwezigheid door de bevolking wordt beoordeeld komt niet aan de orde.
Dat leidt tot de vraag of je nut en noodzaak van een militaire aanwezigheid wel alleen kunt beoordelen op grond van de impact op de lokale bevolking. Gaat het inderdaad over de aantallen waterputten en scholen? Of moet je niet tevens kijken naar de duurzame invloed van de militaire aanwezigheid op de veiligheid ter plaatse en in de bredere internationale context? Geen kikvors- maar een adelaarsperspectief. Er wordt niet gekeken hoe Uruzgan er binnen dit grotere plaatje uitziet. Loopt het westen na drie (of acht) jaar inderdaad minder kans op terroristische aanslagen door de aanwezigheid van de NAVO in Afghanistan? Is het gelukt het door onszelf gecreëerde levensgevaarlijke machtsvacuüm in Afghanistan te vullen en een democratische rechtstaat te creëren? Of heeft de opzet van die nieuwe structuren juist geleid tot nog méér onderlinge competitie en machtsmisbruik? Heeft de NAVO bijgedragen aan grotere regionale stabiliteit in Zuid- en Centraal-Azië? De vraag stellen is hem (met ‘nee’) beantwoorden.
Vanuit het provincialistische kikvorsperspectief wordt keer op keer benadrukt dat ‘wij’ het goed doen in Uruzgan en in ieder geval beter dan de Amerikanen elders in Afghanistan. Maar daarmee wordt het bredere, regionale en mondiale perspectief buiten beschouwing gelaten en wordt er voorbijgegaan aan de hopeloosheid van stabilisatie en wederopbouw in ‘onze’ provincie, terwijl instabiliteit en onveiligheid in Afghanistan als geheel en de regio achteruit holt. Zijn we aan het dweilen met de brandslang open?
De oorlog in Afghanistan wordt gevoerd om het land op te bouwen. Zeggen ze. Afghanistan is een straatarm land en het duurt nog 15 jaar hard werken om het op het niveau van Bangladesh te krijgen, zoals de minister van Ontwikkelingshulp, Koenders, stelt. Is vast te stellen wat de operatie in Afghanistan eigenlijk kost? Wie betaalt dat?
De officieel begrote kosten voor de oorlog in Afghanistan voor de periode van 2006 tot 2010 bedragen in totaal 1,435 miljard euro. Dat is het totaal van de lopende missie van 2006 tot augustus 2008 plus de nu geschatte kosten van de missie tot 2010. Hoewel de oorlog een wederopbouwmissie heet te zijn, zal volgens de officiële cijfers dus zo’n 1,4 miljard aan oorlog in Uruzgan worden uitgegeven. Maar let op: de oorlog in Afghanistan wordt niet uit de defensiebegroting betaald. Defensie heeft jaarlijks in totaal zo’n 7,7 miljard euro te besteden. Defensie betaalt van dat geld de aanschaf van wapensystemen, het onderhoud van terreinen en gebouwen en de personeelskosten, salarissen, uniformen en dergelijke. Maar niet de oorlog in Afghanistan. De kosten van de oorlog worden betaald door Buitenlandse Zaken.
In de Tweede Kamer werd naar aanleiding van de begroting voor 2010 de volgende vraag gesteld: Hoeveel geld is er in de jaren 2002 tot en met 2009 per jaar, per ministerie uitgegeven aan de verschillende activiteiten in Afghanistan? Het antwoord luidt dat aan defensiekosten ruim 1,15 miljard is uitgegeven. Daar komt 2010 nog bij. Aan de wederopbouw is tot oktober ruim een half miljard besteed. Ook daar komt 2010 nog bij. De officiële cijfers tot en met 2010 lopen tegen de twee miljard euro (inclusief repatriëringskosten). Na afloop van de missie in Uruzgan in augustus 2010, zijn er nog transportkosten om alle Nederlandse spullen naar Nederland te verschepen. Deze kosten worden geraamd op 115 miljoen euro. Maar hier begint het tellen dus met 2002.
Bijgaand een overzicht vanuit Buitenlandse Zaken en defensie van de HGIS uitgaven t.b.v. Afghanistan vanaf 2002.
2002 | 120.928 |
2003 | 54.343 |
2004 | 51.194 |
2005 | 47.730 |
2006 | 70.724 |
2007 | 65.172 |
2008 | 87.938 |
2009 | 48.461 |
Toelichting:
HGIS (Homogene Groep Internationale Samenwerking) is een ambtelijke verzamelnaam voor buitenlandse activiteiten van verschillende ministeries.
Deze tabel betreft HGIS-uitgaven van Buitenlandse Zaken ten behoeve van Afghanistan, met inbegrip van humanitaire hulp en bijdragen aan civiel-militaire activiteiten (CIMIC). De uitgaven voor militairen werkzaam in de Provincial Reconstruction Teams die CIMIC-activiteiten begeleiden, vallen onder de HGIS defensie Uitgaven.
2002 | 14.264 |
2003 | 31.832 |
2004 | 32.436 |
2005 | 41.290 |
2006 | 177.396 |
2007 | 248.157 |
2008 | 279.270 |
2009 | 329.000 |
2009 is raming | |
Totaal | 1.153.645 |
Toelichting:
Betreft de uitgaven voor Afghanistan totaal (algemeen, PRT, F16 en Stage III) vanaf 2002. ISAF Stage III loopt vanaf medio 2006.
Bron: Jaarverslagen defensie beleidsartikel 20 "uitvoeren crisisbeheersingsoperaties" 2002-2008
In de loop van de jaren dat de Nederlandse krijgsmacht in Uruzgan vecht is het materieel aangepast aan de omstandigheden. Er zijn beter geschikte Patriavoertuigen aangeschaft. Klimaat en landschap zijn berucht omdat het materieel er buitengewoon snel verslijt. Dat wordt niet in de bovenstaande staten opgeteld. Daarnaast zijn verschillende toestellen verloren gegaan. Een F-16 is neergestort, twee Chinook helikopters zijn ten onder gegaan en een Apachehelikopter is verwoest. Tal van gepantserde voertuigen is vernield. Ook dat gaat uit andere potjes.
Onder de hierboven weergegeven kosten vallen niet de personeelskosten noch de pensioenkosten van de militairen die in Afghanistan werken. Ze worden uit de lopende defensiebegroting betaald. Daarnaast is onduidelijk wat de kosten zullen zijn van de lichamelijk en vooral geestelijk gewonde militairen. De schattingen over het aantal mensen dat in de hele periode in Afghanistan heeft gediend belopen 20.000 personen. Journalist Karskens becijferde in augustus 2008 dat een extra rekening van honderden miljoen euro’s verwacht kan worden. Ervan uitgaande dat zo’n 1.000 mensen (5%) vroeg of laat geconfronteerd worden met een Post Traumatisch Stress Syndroom en dat naar het oordeel van letselschadeadvocaat Van der Meijden de helft daarvan, 500 personen niet meer kan werken, dan loopt de schade op tot een half tot een miljoen per persoon. "De daaraan gerelateerde uitkeringen dienen veelal door defensie te worden gedragen. Dan praat je over bedragen van 0,5 tot 1,5 miljoen euro per persoon," aldus Van der Meijden. De Tweede Kamer heeft dergelijke schattingen nooit gehad, hoezeer sommige Kamerleden er ook om hebben gevraagd. PvdA Kamerlid Eijsink vraagt al jaren om gegevens over de veteranen, het werkelijke aantal zieken en gewonden en de daarbij behorende kosten en de schattingen daarover voor de toekomst. SP’er Van Bommel vroeg vorig jaar om een onderzoek door de Algemene Rekenkamer om de werkelijke totale kosten vast te laten stellen. De Algemene Rekenkamer doet zo’n onderzoek echter alleen op verzoek van de meerderheid van de Tweede Kamer. Die heeft daarmee tot nu toe niet ingestemd, zodat een precies beeld nog niet bestaat.
Guido van Leemput
Bronnen:
Diverse Tweede Kamer stukken, waaronder met name 32.126 nr. 3, blz. 3, Vraag 6, d.d. 2 november 2009;
"De oorlog die steeds maar duurder wordt"
Zie De Oorlog van Drie Miljard, Arnold Karskens, 1 augustus 2008 of
De missie die steeds
maar duurder wordt (4,3 mB, pdf), De Pers, 1 augustus 2008 en
"Van Bommel wil Rekenkameronderzoek naar kosten Afghanistanmissie", 3 augustus 2008
Het is de vraag of president George W. Bush in dit stadium van de Afghaanse oorlog iets heel anders zou hebben gedaan dan Barack Obama. De realistisch geworden Bush, onder curatele van de nu nog steeds zittende minister van defensie Robert Gates, zou mogelijk nog wat verse troepen extra hebben gestuurd maar niet veel. De Amerikaanse legioenen zijn maximaal belast door de huidige operaties in Irak en Afghanistan. Er zijn vrijwel geen grondtroepen meer over om bij een onvoorzienbare crisis in een andere regio in te zetten.
Een Amerikaanse commentator vergeleek het nieuwe krijgsplan van Obama met een klassiek toneelstuk over de Napoleontische oorlogen. Troepen komen op van rechts, kanongebulder op de achtergrond, draven over het toneel en verlaten het podium weer op links. Vrijwel de enige concrete maatregel, die president Obama in zijn redevoering voor de in somber grijs tenue gestoken cadetten van de officiersopleiding in West Point aankondigde, was dat er 30.000 extra militairen vanaf eind dit jaar naar Afghanistan zullen vertrekken. Maar vanaf 1 juli 2011 moeten de eerste Amerikaanse troepen het land alweer gaan verlaten en de oorlog overdragen aan het Afghaanse leger. Dat geeft 16 maanden de tijd om ‘het initiatief ‘ op de Taliban te herwinnen door middel van een surge, een stormaanval. Het is ongeveer het model dat Bush oorspronkelijk in Irak wilde hanteren. Het verschil is dat Bush door regering en parlement van Irak gedwongen werd een tijdschema op te stellen waarin ook werd bepaald wanneer de laatste Amerikaanse (grond)troepen hun biezen zouden pakken. Dat Iraakse schema wordt nog steeds door Obama aangehouden, hij heeft het in zijn rede in West Point weer bevestigd.
Het is niet zomaar mogelijk om tienduizenden militairen in één keer in de strijd te gooien. In Irak ging het in een tempo van een brigade per maand (een brigade is tussen 3500 en 4000 militairen). Maar Afghanistan is meer afgelegen en de infrastructuur zoals kazernes, wegen en vliegvelden is een stuk slechter, zodat de militairen willen rekenen met een brigade per kwartaal. Geruzie hierover is een van de redenen dat het hele proces in het Witte Huis zolang heeft geduurd. De andere reden is de lange nasleep van de presidentsverkiezingen in Afghanistan waar een totaal geblameerde Karzai uiteindelijk tot winnaar werd verklaard. Dit laatste belooft weinig goeds voor de als surge ingeklede exit-strategie.
Obama heeft nu zijn einddatum voor een begin van het einde van de Afghaanse oorlog genoemd. Hoewel er alweer aan geknabbeld wordt, zal hij die wel handhaven, voor zijn herverkiezing is hij ervan afhankelijk. Zoals in Vietnam en net zoals in Irak krijgen de generaals nog een laatste kans om de oorlog te winnen. Weer zal veel bloed vergoten worden voor het besef neerdaalt dat het onmogelijk is en een compromis moet worden gesloten.
Kees Kalkman