Aangepast zoeken

Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina

Appendix 1

EU: wereldmacht of wereldpartner?
Ludo De Brabander



Behalve op het terrein van de militarisering onderscheidt de EU nog een aantal andere beleidsterreinen. In deze annex een overzicht van de meest in het oog springende ontwikkelingen.

"De Europese Unie is als een fiets. Hij moet rijden, anders valt hij om", aldus de Belgische premier Verhofstadt in zijn toespraak voor het European Policy Center op 21 september 2000. Dat kan kloppen, maar blijft de vraag die ons inziens veel belangrijker is: waarheen rijdt de fiets?

Sedert het midden van de jaren '80 hebben de landen van de EU zich hoofdzakelijk geconcentreerd op financieel-economische dossiers: de liberalisering van de kapitaalmarkt (juli 1990), een ééngemaakte markt (januari 1992), de eenheidsmunt (1999 -2002),... Telkens werden kleine stapjes genomen, geheel overeenkomstig de filosofie van Monnet, die daarin de beste strategie zag tot integratie. De gemakkelijkste dossiers werden over de streep getrokken of beter, vooral die thema's zijn Europees geworden die in het belang zijn van het bedrijfsleven. In wezen is de EU daardoor vooral een Europese Economische Gemeenschap gebleven, een unie van de 'homo economicus'.

We zijn echter nog ver verwijderd van een echte Unie, een Unie waarin mensen zich verbonden voelen. Zo'n Unie bouw je niet zomaar. Daarvoor heb je o.a. sociaal weefsel, betrokkenheid van de burger, een Europese geest en vooral (basis)democratie voor nodig.

De discussies tijdens de top in Nice, december 2000, zijn voldoende redenen om zich in dat verband verder zorgen te maken. Men vliegt er mekaar niet in de haren over een sociaal Europa, over de vergroting van het democratisch gehalte of over hoe de EU dichter bij de bevolking kan worden gebracht. De grote strijd, de heldendaden, de vette krantenkoppen gingen over hoeveel macht ieder in staat is naar zich toe te trekken. De discussies over de besluitvorming, met name wat via gekwalificeerde meerderheid zou moeten worden beslist, gingen niet over meer democratische controle naast efficiëntie, maar over hoeveel greep iedereen over een dossier wenst te behouden.

Toch blijft de Belgische premier Verhofstadt, die in de tweede helft van 2001 het voorzitterschap van de EU moet waarnemen, optimistisch: "Het moet niet alleen een democratisch, pluralistisch en solidair Europa zijn, het moet ook een sterk Europa zijn dat een prominente rol speelt op wereldvlak, dat zijn zeg doet en zijn zeg krijgt en vooral dat zijn ideeën en waarden universeel weet uit te dragen. Dat is geen imperialistische ingesteldheid maar, ik heb het woord daarnet al gebruikt, onze universalistische opvatting. We geloven dat de waarden die we koesteren, democratie, mensenrechten, rechtstaat, intermenselijke solidariteit, waarden zijn die voor de hele wereld kunnen gelden. Kortom, we willen een Europa dat zowel op moreel als op economisch vlak leiding kan nemen en leiding kan geven, dit naast de andere democratische grootmachten in de wereld."

Het zijn uitspraken die zijn collega's in Nederland, Duitsland, Frankrijk, enz. alleen maar kunnen beamen. Wie voelt zich op dat niveau niet geïnspireerd door de waarden die Verhofstadt oproept? Lees een toespraak van om het even welke Europese leider en je zal er dezelfde 'historische' woorden in herhaald vinden. Dat is de EU van de speeches, de grote woorden, de mooie verhalen.

De EU van de realiteit lijkt meer op een vaag afkooksel daarvan. De leiders van de grote toespraken vergeten de eigen woorden op het moment dat ze rond de onderhandelingstafel plaatsnemen. Daar wordt een EU gestalte gegeven die de vorm aanneemt van een groot bureaucratisch en log monster. Een langzaam voortschrijdende platwals waar niemand nog zicht op heeft, waarop de democratie, de burger de controle dreigt te verliezen. Een wereldmacht ook die vooral geïnteresseerd lijkt in het veilig stellen van zijn economische en geo-strategische belangen.

Voorthollen maar

'Small is beautiful' titelde de groene denker Ernst Friedrich Schumacher enkele decennia geleden zijn bekend boekje en dat geldt ook voor de democratie. De EU is in al die jaren alsmaar voortgehold, waarbij een kleine elite van politici en bureaucraten nagenoeg alle belangrijke beslissingen neemt zonder daarbij de bevolking te raadplegen. Die kleine kring hevelt alsmaar bevoegdheden over naar een hoger niveau, terwijl de parlementaire controle daarop niet of onvoldoende wordt georganiseerd. De Intergouvernementele Conferentie van maart 1996 tot juni 1997, tijdens dewelke het Verdrag van Amsterdam werd onderhandeld, was het schoolvoorbeeld van het gebrek aan transparantie en duistere besluitvorming. De onderhandelingen werden achter gesloten deuren gevoerd door de diplomaten van de EU-lidstaten.

Op lange termijn zal dat gaan wegen. De bevolking kan het EU-gebeuren zo langzamerhand geen moer meer schelen. Tijdens de Europese verkiezingen van juni 1999 ging minder dan de helft van de Europeanen stemmen. In Groot-Brittannië daagde zelfs minder dan een kwart van het electoraat op. In Finland en Nederland was dat 30 procent. Waarom ook gaan stemmen als het Europees parlement op veel terreinen niets in de pap te brokken heeft, wanneer niemand nog ziet wat waar bedisseld wordt?

Democratisch deficit

Binnen de Commissie en de Raad lopen de discussies om art. 255 van het Verdrag van Amsterdam concreet invulling te geven. Art. 255 legt het recht op toegang van EU-documenten verdragsrechtelijk vast. De voorstellen zoals ze binnen de Commissie circuleren lijken eerder het tegenovergestelde na te streven. Bovendien wordt heel de discussie binnenskamers gehouden, dat wil zeggen zonder enige publiekelijke consultatie. In de voorstellen zitten heel wat uitzonderingen vervat op het principe van publieke toegang tot documenten. Art. 4 van het voorstel van de Commissie zegt: "Instituten zullen toegang tot documenten weigeren, indien het gevaar bestaat dat de openbaarmaking de bescherming ondermijnt van (o.m).: de publieke veiligheid; defensie en internationale betrekkingen, financiële en economische betrekkingen; de monetaire stabiliteit…. Het spreekt vanzelf dat dergelijke beperkingen zeer ruim geïnterpreteerd kunnen worden. Het gevaar op misbruik is reëel. Volgens het Verdrag moet een globale regeling rond de openbaarheid van documenten rond zijn op 1 mei 2001 tijdens het Zweeds voorzitterschap. In elk geval zien we al zeer concrete beperkingen rond toegang van documenten in het Europese besluit dat documenten van het veiligheids- en defensiebeleid volledig verspert. Het Europees Parlement heeft al hevig geprotesteerd en enkele landen (waaronder Nederland) zijn naar de rechtbank gestapt, maar de druk vanuit militaire en NAVO-kringen is groot.

De EU en internationale financieel-economische orde

De cultuur van geheimhouding en duistere besluitvorming is ook populair geworden in het dossier van de handelsliberalisering. Het volstaat om te verwijzen naar de onderhandelingen in de schoot van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). De echte discussies vinden plaats binnen de fameuze 'green room'. Groen was de kleur van het behang in het kantoor van de directeur-generaal van de GATT, de voorloper van de WTO. In dat kantoor in Genève worden de moeilijke aspecten van de onderhandelingen behandeld, in kleine selecte groep. De vertegenwoordigers van de economische grootmachten zijn daarbij altijd van de partij. De uitkomst van deze onderhandelingen wordt dan dikwijls als een te nemen of te laten akkoord voorgeschoteld aan de andere WTO-leden. Het landbouwakkoord bijvoorbeeld, was vooral een zaak tussen de EU, de VS en enkele grote voedselproducenten. De discussies draaiden niet zozeer rond de 800 miljoen mensen die honger lijden in de wereld, maar over de bescherming van ieders landbouwbelangen.

De politieke elite beslist daarin zelden alleen. Ze tafelt geregeld met de economische elite. Een maand voor de start van de WTO-milleniumronde in Seattle, werd een onderonsje georganiseerd in het Interncontinental Hotel in Berlijn tussen de top van de bedrijfswereld en EU en VS-functionarissen onder leiding van de Europese Handelscommissaris, Pascal Lamy, de Amerikaanse Handelsminister William Dary en WTO-directeur-generaal Michel Moore. De bedrijven verenigden zich in 1995 in TABD (Transatlantic Business Dialogue) op initiatief van de Europese Commissie en de regering van de VS als een nieuw middel om de transatlantische economische deregulering te laten vlotten. Volgens het formele verslag van de ontmoeting hebben zowel de Europese Commissie en de Amerikaanse regering beloofd om "zoveel als mogelijk van de TABD-aanbevelingen om te zetten in beleid". Lamy zei verder: "Wij voelen ons verbonden daartoe, maar u moet begijpen dat we de publieke opinie moeten overtuigen (…) Laat ons niet vergeten dat dit deel van het debat zich buiten deze deuren afspeelt."

Evenmin belangenvrij en democratisch is het stemgedrag in de machtige financiële instellingen, Internationaal Monetair Fonds en Wereldbank. Daar worden voorwaarden voor financiële kredietverlening nog altijd gekoppeld aan privatiseringsprogramma's en 'saneringsoperaties' in de gezondheidszorg of onderwijs. Ook de schuldverlichting verloopt uiterst moeizaam en is aan verregaande voorwaarden onderworpen, hoewel duidelijk is dat de schuldenlast voor tal van derdewereldlanden een strop rond de nek betekent. Binnen het IMF en de Wereldbank is het stemgewicht nog steeds gekoppeld aan de hoeveelheid kapitaal dat elk land heeft ingebracht, waardoor het Westen een absoluut overwicht heeft. M.a.w. een minderheid van rijke landen beslist binnen deze instellingen over maatregelen voor de grote meerderheid van arme(re) landen. De EU heeft de politiek en besluitvormingsmechanismen van IMF, Wereldbank en WTO nooit echt ter discussie gesteld. Zo blijft de EU ook na de mislukking van de WTO-onderhandelingen in Seattle verder ijveren voor een nieuwe onderhandelingsronde met nieuwe thema's hoewel de roep uit de Derde Wereld naar een moratorium en een evaluatie van de maatregelen die tot nu zijn genomen alsmaar luider klinkt.

Het sociale Europa

Die internationale houding van de EU hoeft niet te verwonderen als we kijken naar de stand van zaken op sociaal vlak. Daar is de EU nagenoeg ter plaatse blijven trappelen. In Nice is er een Europese Sociale Agenda opgesteld, maar er zijn heel wat vraagtekens te plaatsen bij welk sociaal Europa de ministers denken te verwezenlijken. Met het strategische doel dat de Europese Raad van Lissabon is overeengekomen kan men alle kanten uit: "De meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang". In de retoriek is er voor elk wat wils dus: een betere concurrentiepositie en economische groei voor de werkgevers. Meer en betere banen en sociale samenhang voor de vakbonden. Vraag is of het neo-liberale Europa - het soort Europa dat onderhandelt binnen de WTO - en een sociaal Europa zo verenigbaar zijn als men wil doen geloven.

Er werd aanvankelijk nogal enthousiast gedaan over het 'Charter voor de fundamentele rechten van de EU' en gehoopt dat dit document op sociaal vlak een ommekeer zou betekenen. Maar al gauw werd duidelijk dat het Charter een afzwakking is van tal van verdragen en akkoorden die de meeste individuele lidstaten van de EU in de loop der jaren al hadden getekend. De bekende socioloog Pierre Bourdieu spreekt van 'bedrieglijke schijn'. "Bedoeld om de illusie van 'sociale bekommernis' te geven blijft het Charter zeer vaag (de sociale rechten die het garandeert zijn zeer vaag omschreven en gelden enkel voor de Europese burgers). Er gaat ook geen enkele concrete maatregel mee gepaard." Bourdieu is sceptisch: "De sociaal-democratische regeringen blijven volharden in hun historische vergissingen: eerst het liberalisme, het 'sociale' veel later, d.w.z. nooit, want de wilde deregulering maakt altijd de constructie van een sociaal Europa veel moeilijker."

Nice was op sociaal vlak dan ook een flop. Volgens de Belgische professor Roger Blanpain is Europa er in Nice zelfs op achteruit gegaan. "Het Charter van de fundamentele rechten blijft een vrijblijvende politieke verklaring. Ook op vlak van meerderheidsbeslissingen werd geen vooruitgang geboekt. Integendeel: het veto van één land blijft mogelijk in verband met sociale zekerheid, vastheid van betrekking, collectief onderhandelen, medezeggenschap in ondernemingen inbegrepen. De EU is niet bevoegd voor de beloning, vrijheid van vereniging en het recht te staken en de uitsluiting. Kortom, voor de kern van het arbeidsrecht en de sociale zekerheid heeft Europa geen wetgevende bevoegdheid, idem wat het werkgelegenheidsbeleid betreft. Het statuut van de Europese naamloze vennootschap, die na dertig jaar gezeur aanvaard werd, is op sociaal vlak een lege doos. (…) Kortom, de EU is op sociaal vlak gehandicapt. Het zal sociaal geteisterd blijven door Thatchers, Blairs en anderen, die wegens verkeerd ingeschatte prioriteiten Europese ontwikkelingen tegenhouden. (…) Of er ooit een echt sociaal Europa komt, die naam waardig, blijft een open vraag."

Tot nu toe kwam men inderdaad niet verder dan de formulering van richtsnoeren, een begrip dat moet verhullen dat men er niet toe komt om afdwingbare normen (zoals dat op financieel-economisch vlak doorgaans gebeurt) af te spreken. Nu bijt men zich optimistisch vast in de economische successen die worden geboekt en de daarmee gepaard gaande stijging van de werkgelegenheid. Maar de werkloosheid blijft onaanvaardbaar hoog en ondanks (of moeten we zeggen 'door') de groei blijft de armoede welig tieren. Het land dat zich het felst heeft verzet tegen duidelijke sociale normen, is een schoolvoorbeeld van de weg die Europa op sociaal vlak is ingeslagen. De economische groei en de consequente keuze voor en sterk liberaal getinte vrijemarkteconomie deed het reële inkomen van de Britten tussen 1979 en 1994 gemiddeld stijgen met veertig procent. Maar... terwijl dat van de tien procent rijksten toenam met 65 procent, daalde daarentegen dat van de tien procent armsten met 13 procent. De cijfers komen uit onverdachte bron en zijn afkomstig van een studie van de befaamde London School of Economics. Daaruit blijkt verder dat een derde van de Britse kinderen in armoede leeft. Driemaal meer dan twintig jaar geleden. Tien procent van de rijkste Britten bezit bijna de helft van 's lands rijkdom. Wie er de verslagen van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) erop naleest begrijpt dat ook de meeste andere Europese landen niet te hoog van de toren moeten blazen. In rijke landen zoals België en Frankrijk leeft 12 procent van de mensen onder de armoedegrens.

De uitbreiding van de EU

In de 13 kandidaat-lidstaten van de EU is het nog erger gesteld. De nadruk die bij de kandidaatleden van de EU wordt gelegd op vrije markt, vrije concurrentie, eigendomsrechten, privatisering en buitenlandse investeringen, is de logische voortzetting van wat Europa voortdurend heeft gekenmerkt, namelijk de maatregelen die zijn genomen in het kader van de economische eenwording: vrij verkeer van kapitaal en goederen, de oprichting van een Europese Centrale Bank, ver van elke politieke controle, liberalisering en privatisering van overheidsinstellingen en de introductie van de eenheidsmunt. Toevallig die onderdelen, waar de grote bedrijven hun graantje meepikken. Wie heeft er immers baat bij de privatisering van de post, transport, elektriciteit en gas? Wie profiteert er van het feit dat tegen eind 2001 de telecommunicatiemarkten volledig moeten geliberaliseerd zijn? Het komt de dienstverlening ten goede, zo wordt ons verteld, maar niemand vertelt er bij dat daar ook een prijskaartje aan hangt. Niet iedereen kan die diensten zomaar betalen.

Toch blijft men deze landen dwingen om hun economie zo snel mogelijk aan te passen aan de EU-regels, zoals privatisering en open gooien van de markt voor Europese investeringen. In Hongarije bedraagt het gemiddeld BBP slechts 45 procent van dat van de EU. In 1999 bedroeg de inflatie negen procent. De prijzen zijn in vergelijking met 1990 met 576 procent gestegen. In dergelijke situatie is de versnelde invoering van een economische en monetaire unie ronduit rampzalig.

De weinig rooskleurige situatie waarin tal van Oost-Europese landen vertoeven is dikwijls een gevolg van de roofbouw die de EU-landen hebben gepleegd. In Wit-Rusland, overigens geen kandidaat-lid van de EU, worden bomen in nationale parken in snel tempo geveld. Ze worden voor een derde van de prijs aan de man gebracht in de EU. De bureaucraten (en niet de werknemers) steken het geld op zak. In Estland opende de regering haar markt, maar daar staat nog steeds geen vrije toegang tot de EU-markt tegenover. Een jaar nadat het douane-unie-akkoord tussen de EU en Turkije van kracht werd (1 januari 1996), bleek de export vanuit de EU naar Turkije met 36 procent (of 18 miljard Euro) gestegen. De import uit Turkije daarentegen moest het stellen met een groei van 10 procent (of 10 miljard Euro). Het handelsdeficit met de EU was dus in een klap met 8 miljard Euro gestegen. Zo moest het staatsmonopolie in een aantal sectoren volledig worden afgebouwd. De concurrentie kreeg er vrij spel. In het algemeen moest Turkije zijn hele economische en financiële wetgeving aanpassen aan die van de EU (en niet omgekeerd).

De institutionele hervorming

De uitbreiding van de EU met 13 (als we Turkije meetellen) nieuwe lidstaten was aanleiding voor een verhitte institutionele discussie. Zeker na de uitbreiding dreigt de EU een grote logge instelling te worden, met duistere besluitvormingskamers en een bevolking die er de brui aan heeft gegeven wegens ondoorzichtigheid. In Nice moesten een paar knopen worden doorgehakt. Het werd een pijnlijk spektakel. De onderhandelingen verliepen in een sfeer waar elk land de grootste brokken probeerde mee te happen. Maar een antwoord op de vraag hoe meer democratie en efficiëntere besluitvorming met mekaar te verzoenen zijn, kwam er niet. Nice was niet bepaald een succes. Vandaar dat al is afgesproken om in 2004 een nieuwe top te organiseren om te onderhandelen over een nieuwe verdragswijziging.

Pers en EU-specialisten leverden felle kritiek op het belangengevecht van de individuele lidstaten die het er alleen om te doen was om een zo groot mogelijk stemmengewicht in de Europese Ministerraad te behouden. Hoe pijnlijk dat was, bleek al uit de discussie tussen beide Beneluxlanden, Nederland en België. Uiteindelijk hebben de grote landen meer macht naar zich toegetrokken. Gelijkaardig was de discussie over de zetelverdeling in het Europees Parlement. Aanvankelijk sprak men over maximaal 700 zetels, na uitbreiding. Dat betekende voor elk land een aanpassing naar onder toe, eveneens onderwerp van veel gemarchandeer. Het zijn er 732 geworden. Op Duitsland na, dat zijn 99 zetels kan behouden, heeft elk land zetels moeten inleveren. In de discussie over het aantal commissarissen, was er opnieuw dat getouwtrek tussen de individuele lidstaten. Het compromis is als volgt: in een eerste fase leveren de grote lidstaten hun tweede commissaris in. Zolang de EU geen 27 lidstaten telt, behoudt elk land zijn commissaris. Pas daarna komt de tweede fase, waarbij het aantal commissarissen wordt beperkt via een rotatiesysteem. Tenslotte het delicaatste (of wat het delicaatste zou moeten zijn): de discussie over de uitbreiding van de gekwalificeerde meerderheid (afschaffing van het vetorecht op een aantal terreinen) en de versterkte samenwerking. Het is verbazend vast te stellen hoe de critici mee huilen met de wolven in het bos over hoe jammer het toch is dat in Nice het vetorecht amper is afgebouwd. Het klopt inderdaad dat elk land zo wel zijn gevoelig dossier had, te gevoelig om er de greep over te verliezen via een gekwalificeerde meerderheid. Groot-Brittannië wilde zijn veto behouden over de sociale en fiscale politiek, Frankrijk (en België) over handel in cultuurgoederen (bescherming van de audio-visuele sector) en voor Duitsland lag het asiel- en migratiebeleid nogal gevoelig om het zomaar aan een meerderheidsbeslissing over te laten. Maar over het belangrijkste wordt niet gerept, namelijk de democratische controle op de beslissingen van de Ministerraad. Pak nu dat een bepaald facet van de liberalisering van de handel ter stemming voorligt, dan is het stemmengewicht van negen van de voormalige Oost-Europese landen (zonder Polen = 84 stemmen) onvoldoende om een beslissing eventueel te blokkeren. De steun van Polen is voldoende om zo'n maatregel er door te krijgen. Voor een gekwalificeerde meerderheid zijn in het nieuwe systeem 258 stemmen nodig. In theorie kan een minderheid (12) van de grootste lidstaten bij een uitgebreide unie van 27 landen al een gekwalificeerde meerderheid bekomen en dus beslissingen opleggen tegen de wil van 13 kleinste lidstaten in. Het verder uitbouwen van de rol van de parlementen (Europees of nationaal) zat er blijkbaar niet echt in.

Wat de versterkte samenwerking (minimum acht lidstaten) betreft: die is voortaan mogelijk rond het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (met uitzondering van defensie). Dat kan een goede of slechte zaak zijn. Het hangt er maar van af welke standpunten worden ingenomen. Het is immers goed dat de EU (of beter de minimum acht landen) zich beter kan profileren als 'wereldpartner'. Omgekeerd moet er gevreesd worden wat er gebeurt als de samenwerking zich vooral als 'wereldmacht' manifesteert.



Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina


Appendix 2

Europa Algemeen
Tekst en samenstelling: Antoine Uytterhaeghe



1. Chronologisch overzicht van de eenwording van Europa

1950 Robert Schuman, minister van Buitenlandse Zaken van Frankrijk, stelt in een door Jean Monnet geïnspireerde rede, een gemeenschappelijke markt voor kolen en staal van Frankrijk en de Bondsrepubliek Duitsland voor, binnen een organisatie die openstaat voor de andere landen van Europa.
1951 Zes landen (België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Luxemburg en Nederland) ondertekenen het verdrag van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS)
1952 Na meer dan 15 maanden moeizaam onderhandelen, stichten de zes de Europese Defensie Gemeenschap (EDG). Het oprichtingsverdrag wordt getekend te Parijs. De tekst moet evenwel nog door diverse parlementen worden geratificeerd.
1954 Het Franse Parlement weigert de Europese Defensie Gemeenschap te ratificeren. De EDG blijft daarmee dode letter.
Oprichting van de West-Europese Unie (WEU): na de conferentie en het Verdrag van London volgen de Akkoorden van Parijs: in deze akkoorden zijn de uitvoeringsbepalingen vastgesteld inzake de uitbreiding van het Pact van Brussel, dat uiteindelijk uitmondt in de oprichting van de West-Europese Unie (WEU)
1955 De ministers van Buitenlandse Zaken van de genoemde zes besluiten op een conferentie te Messina, de Europese integratie uit te breiden tot alle economische sectoren
1957 Ondertekening door de zes van het Verdrag van Rome dat leidt tot de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en Euratom.
1958 De werkzaamheden van de EEG starten. Eerste voorzitter is de Duitser Hallstein.
Inwerkingtreding van de Verdragen van Rome en installatie te Brussel van de Commissies van de EEG en Euratom.
1960 Ondertekening van de Conventie van Stockholm tot oprichting van de vrijhandelsassociatie EVA, op initiatief van het Verenigd Koninkrijk
1962 Inwerkingtreding van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (CLB)
1963 Generaal de Gaulle kondigt op een conferentie aan dat Frankrijk zijn veto stelt tegen de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de EEG; Ondertekening te Yaoundé van de associatieovereenkomst tussen de EEG en achttien Afrikaanse landen.
1965 Ondertekening van het Verdrag inzake de fusie van de uitvoerende organen van de drie Gemeenschappen, tot de instelling van een Raad en een Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben. Het zal op 1 juli 1967 in werking treden.
1966 Het zogeheten "compromis van Luxemburg". Frankrijk stemt ermee in om zijn plaats in de Raad weer in te nemen als daartegenover staat dat de regel van eenparigheid wordt gehandhaafd wanneer zeer belangrijke belangen op het spel staan.
1968 De laatste douanerechten tussen de EEG-lidstaten worden opgeheven. Er komt een gemeenschappelijk tarief (GDT).
1969 Topconferentie te Den Haag. De staatshoofden en regeringsleiders stellen de definitieve verordeningen op landbouwgebied vast en leggen het beginsel van de eigen middelen van de EEG vast.
1970 Ondertekening van het Verdrag van Luxemburg dat het mogelijk maakt de financiering van de Gemeenschappen geleidelijk aan haar beslag te doen krijgen met behulp van eigen middelen, en waarbij de controlebevoegdheden van het Europese Parlement worden uitgebreid. Op 30 juni starten de onderhandelingen te Luxemburg over de toetreding tot de EEG van vier kandidaat-landen (Denemarken -Verenigd Koninkrijk -Noorwegen - Ierland).
1972 Invoering van de muntslang. De zes staten komen overeen de schommelingen van hun munten onderling te beperken.
1973 Ierland - Denemarken en het Verenigd Koninkrijk treden toe tot de EEG. Negatief referendum in Noorwegen.
1974 Topconferentie in Parijs, waar de negen staatshoofden en regeringsleiders besluiten om regelmatig (drie maal per jaar) als Europese Raad bijeen te komen; Voorstellen om het Europese Parlement te kiezen via rechtstreekse algemene verkiezingen en tevens besluiten tot de inwerkingtreding van het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)
1975 Ondertekening te Lomé van een handelsovereenkomst (Lomé) tussen de Gemeenschap en de ACP-landen (46 Afrikaanse landen, het Caraïbische gebied en de Stille Oceaan); Ondertekening van het Verdrag over een verdere uitbreiding van de begrotingsbevoegdheden van het Europese Parlement; Oprichting van een Rekenkamer van de Gemeenschap. Het Verdrag treedt in werking op 1 juni 1977.
1978 Topconferentie te Bremen. Frankrijk en Duitsland stellen op deze top voor de monetaire samenwerking nieuw leven in te blazen door de invoering van een Europees Monetair Stelsel.
1979 Invoering van het Europees Muntsysteem (EMS) zonder het Verenigd Koninkrijk; Ondertekening akte inzake toetreding van Griekenland tot de Gemeenschap; Eerste algemene rechtstreekse verkiezing van de afgevaardigden voor het Europese Parlement; Ondertekening te Lomé, van de tweede overeenkomst (Lomé II) met de ACP-landen.
1981 Griekenland wordt lid van de Europese Gemeenschap.
1984 Goedkeuring van het 'Esprit'-programma inzake onderzoek en ontwikkeling op het gebied van informatietechnologie; Tweede algemene rechtstreekse verkiezing voor het Europese Parlement; Ondertekening te Togo van Lomé III.
1985 Jacques Delors wordt benoemd tot voorzitter van de Commissie van de Europese Gemeenschap; Europese Raad te Luxemburg. De Tien zijn het erover eens om het Verdrag van Rome te herzien en de Europese integratie nieuw leven in te blazen door de opstelling van een 'Europese Akte'.
1986 Toetreding van Spanje en Portugal tot de Europese Gemeenschap; Ondertekening te Luxemburg en Den Haag van de Europese Akte die de oprichting van de Eenheidsmarkt voor 1992 bepaalt.
1987 Turkije stelt zich kandidaat voor de toetreding tot de EG; Inwerkingtreding van de Europese Akte; Goedkeuring te Den Haag door de WEU van een gemeenschappelijk veiligheidsforum.
1988 Hervorming van de financieringswijze van het beleid van de EEG op de verschillende gebieden.
1989 De ambtstermijn van Jacques Delors, als voorzitter van de Commissie wordt met vier jaar verlengd; Derde rechtstreekse verkiezing van het Europees Parlement; Oostenrijk vraagt het lidmaatschap van de EG aan; Ondertekening van Lomé IV.
1990 Vijf staten van de Gemeenschap ondertekenen het Akkoord van Schengen over het vrij verkeer van personen in de EG; Liberalisering van het kapitaalverkeer; Start van de economische en politieke unie; Ondertekening van de akkoorden tot oprichting van de Europese Bank voor wederopbouw en ontwikkeling; Malta en Cyprus verzoeken om toetreding; Duitse eenmaking; Opening te Rome van de intergouvernementele conferentie betreffende respectievelijk de Economische, Monetaire Unie en Politieke unie.
1991 Zweden verzoekt tot toetreding; Overeenkomst over de totstandkoming van de Europese Economische Ruimte (EER); Europese Raad te Maastricht
1992 Ondertekening van het Verdrag van Maastricht: de Europese Gemeenschap wordt de Europese Unie met vrij verkeer van goederen en kapitaal, stappen naar de eenheidsmunt (convergentie) en naar een Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB); Finland en Noorwegen verzoeken om toetreding; Ondertekening te Porto van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER); Afwijzing bij referendum van het Verdrag van Maastricht in Denemarken; Europese Raad van Edinburgh.
1993 Europese eenheidsmarkt: vrijheid van goederenverkeer op de Europese markt; Tweede referendum in Denemarken van het Verdrag van Maastricht - goedkeuring van het Verdrag van Maastricht; Inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht.
1994 Verzoek van Hongarije en Polen om toetreding tot de Europese Unie; Stichting van het Europese Muntinstituut als voorloper van de Europese Centrale bank; Ondertekening van de slotakte van de onderhandelingen over de Uruguay ronde van de GATT te Marrakech; Vierde algemene rechtstreekse verkiezing van het Europees Parlement.
Goedkeuring bij referendum in Oostenrijk van het Toetredingsverdrag; Europese Raad van Korfoe; Afwijzing bij referendum van het Toetredingsverdrag van Noorwegen; Europese Raad van Essen.
1995 Finland, Oostenrijk en Zweden worden lid van de EU; Ambtsaanvaarding van de Commissie onder voorzitterschap van Jacques Santer (1995-2000); Inwerkingtreding van de overeenkomst van Schengen; Verzoek om toetreding tot de Europese Unie van Roemenië; Overeenkomsten tussen EU en Estland, Letland en Litouwen; Europese Raad te Cannes; Mandaat verstrekt aan de discussiegroep die de intergouvernementele conferentie moet voorbereiden; Verzoek tot toetreding van de Europese Unie door Slovakije; Verzoek van Letland tot toetreding tot de Europese Unie; Verzoek van Estland tot toetreding tot de Europese Unie; Euro-mediterrane conferentie van Barcelona; Verzoek van Bulgarije tot toetreding tot de Europese Unie; Europese Raad van Madrid.
1996 Europese Raad van Amsterdam; Indiening van agenda 2000 bij het Europees parlement; ondertekening van het 'geconsolideerde' Verdrag te Amsterdam; Top over werkgelegenheid te Luxemburg; Europese Raad van Luxemburg.
1998 Start van het toetredingsproces van tien kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa en Cyprus, gevolgd door bilaterale intergouvernementele conferenties met als eerste Cyprus, Hongarije, Polen, Estland, de Tsjechische Republiek en Slovenië; Raad van ministers van Financiën van de Vijftien en Europese Raad: beslissing over de landen die aan de derde fase van de EMU mogen deelnemen; Europese Raad van Cardiff.
1999 Elf landen van de Europese Unie beginnen aan de derde fase van de EMU en voeren de euro in; Oprichting van de Europese Centrale Bank. Europese Raad van Berlijn: algemeen akkoord over agenda 2000 en herziening van de financiële vooruitzichten; Inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam; Europese raad van Keulen; Vijfde rechtstreekse verkiezing van het Europese Parlement; Investituur van de Europese Commissie onder voorzitterschap van Romano Prodi door het Europese parlement; Europese Raad van Helsinki: uittekenen van contouren van Gemeenschappelijk Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (GEVDB) in een militair en civiel luik.

2. De Europese instellingen (Actuele situatie)

Europese Raad
Samenstelling: staatshoofden en regeringsleiders. Geeft de impulsen en richtlijnen voor verdere ontwikkelingen en oriëntatie. Bevoegd en beslist over muntbeleid, GBVB en GEBDB.

Huidige stemverdeling
Land Aantal stemmen Stem per aantal inwoners
België 5 2,04 miljoen inwoners
Denemarken 3 1,76 miljoen inwoners
Duitsland 10 8,20 miljoen inwoners
Frankrijk 10 5,90 miljoen inwoners
Finland 3 1,73 miljoen inwoners
Griekenland 5 2,10 miljoen inwoners
Ierland 3 1,23 miljoen inwoners
Italië 10 5,76 miljoen inwoners
Luxemburg 2 0,20 miljoen inwoners
Nederland 5 3,16 miljoen inwoners
Oostenrijk 4 2,02 miljoen inwoners
Portugal 5 2,00 miljoen inwoners
Spanje 8 4,92 miljoen inwoners
Verenigd Koninkrijk 10 5,92 miljoen inwoners
Zweden 4 2,20 miljoen inwoners
Europa van de 15 87 375,2 miljoen (totale bevolking)
Kwalificeerde meerderheid: 62 stemmen
Blokkeringminderheid: 26 stemmen

Besluiten
Gewone meerderheid: de helft van de stemmen = 44. Voor een gekwalificeerde meerderheid zijn 62 stemmen nodig. Wanneer een minderheid van 23 tot 25 stemmen tegen een voorstel is, kan de Raad worden opgedragen alsnog te komen tot een meerderheid van 65 stemmen. Als de gevolgen van een voorstel voor een lidstaat 'van vitaal belang zijn' kan de besluitvorming bij unanimiteit worden afgesproken. Een minderheid kan de besluitvorming blokkeren bij 26 tegenstemmen of wanneer 6 lidstaten tegen zijn.

EU-commissie
20 commissarissen aangeduid door de lidstaten. Is het uitvoerend orgaan van de EU en beschikt in de meeste materies over een bevoegdheidsmonopolie. De Commissie beheert het budget en de fondsen van de EU, onderhandelt over internationale verdragen, bereidt de richtlijnen voor en heeft een controlerol in de EU. Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk hebben momenteel nog recht op elk 2 Commissarissen. De overige lidstaten elk 1.
Samenstelling:
Romano Prodi - Voorzitter; Neil Kinnock - Administratieve Hervorming en Vice-voorzitter; Loyola de Palacio - Betrekkingen met het Europese Parlement + Vervoer, Energie en Vice-voorzitster; Mario Monti - Concurrentiebeleid; Franz Fischler - Landbouw en Visserij; Erki Liikanen - ondernemingsbeleid en Informatiemaatschappij; Frits Bolknstein - Eenheidsmarkt; Pedro Solbes - Economische en Monetaire Zaken; Poul Nielson - Ontwikkelingszaken en Humanitaire Hulp; Gunher Verheugen - Uitbreiding; Chris Patten - Buitenlandse Betrekkingen; Pascal Lamy - Handel; David Byrne - Gezondheids- en Consumentenbescherming; Michel Barnier - Regionaal Beleid en IGC; Viviane Reding - Cultuur en onderwijs; Michaele Schreyer - Begroting; Margot Wallström - Milieu; Antonio Vitorino - Justitie en Binnenlandse Zaken; Anna Diamantopoulou - Werkgelegenheid en Sociale Zaken; Philippe Busquin - Wetenschappelijk Onderzoek

Europees Parlement
Rechtstreeks gekozen orgaan dat de naar schatting 375 miljoen burgers van de Europese Unie vertegenwoordigt. Het telt 626 leden die rechtstreeks verkozen worden voor een termijn van vijf jaar (sinds 1979). Het secretariaat van het parlement is in Luxemburg gevestigd. De maandelijkse plenaire zittingen worden in Straatsburg gehouden. In Brussel vinden alle andere vergaderingen plaats (commissies, fracties en plenaire minizittingen). Het Europees parlement is de enige communautaire instelling die in het openbaar vergadert en beraadslaagt. Zijn beraadslagingen, adviezen en resoluties worden gepubliceerd in het publicatieblad van de Europese Unie.

De bevoegdheden van het Europeee Parlement
Het Europese parlement oefent drie fundamentele bevoegdheden uit:

  1. Wetgevende bevoegdheid
  2. Begrotingsbevoegdheid
  3. Bevoegdheid tot controle op uitvoerende macht

Het voorzitterschap, het bureau, de conferentie van voorzitters
De voorzitter is de hoogste vertegenwoordiger van het Parlement. Hij vertegenwoordigt de instelling naar buiten toe en hij zit de plenaire vergaderingen van het Parlement alsmede de vergaderingen van het Bureau en de Conferentie van voorzitters voor. Het bureau is samengesteld uit: de voorzitter, 14 ondervoorzitters en 5 quaestoren.
Het Bureau is het administratieve bestuursorgaan van de instelling met bevoegdheid voor de begroting van het Parlement en voor organisatorische en personeelszaken. Naast de voorzitter en de veertien ondervoorzitters hebben vijf quaestoren met adviserende stem zitting in het Bureau. Zij behartigen de statutaire, administratieve en financiële belangen van de leden. De leden van het Bureau worden benoemd voor een periode van Tweeënhalf jaar.
In de Conferentie van voorzitters zetelen de parlementsvoorzitter en de fractievoorzitters. Zij vormen het politieke bestuursorgaan van de instelling dat de agenda voor de plenaire vergaderingen voorbereidt, het jaarlijkse vergaderrooster van de parlementaire organen vaststelt en de bevoegdheden en het aantal leden van de parlementaire commissies en delegaties bepaalt.

De commissies van het Europese parlement
De leden van het Europese parlement bereiden de plenaire vergadering voor van 17 vaste commissies: Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid; Begrotingscommissie; Commissie begrotingscontrole; Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken; Economische en monetaire commissie; Commissie juridische zaken en interne markt; Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie; Commissie werkgelegenheid en sociale zaken; Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid; Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling; Commissie visserij; Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme; Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport; Commissie ontwikkelingssamenwerking; Commissie constitutionele zaken; Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen; Commissie verzoekschriften.

Naast deze vaste commissies kan het Parlement ook subcommissies en tijdelijke commissies in het leven roepen. Daarnaast kan het enquêtecommissies instellen.
De gemengde parlementaire commissies onderhouden de betrekkingen met de parlementen van landen waarmee de EU associatieovereenkomsten heeft gesloten. De interparlementaire delegaties vervullen dezelfde taak voor wat betreft een groot aantal andere landen en internationale organisaties.

Europees Rekenhof
15 leden benoemd door de EU-raad voor een periode van 6 jaar. Ze zijn onafhankelijk. Bevoegd voor: bijstaan van Commissie en het Parlement in hun functie van beheer en controle van het EU-budget; controleert de wettigheid van de ontvangsten en uitgaven; kan rapporten publiceren over het budgettair beheer.

Hof van Justitie
Het Hof van Justitie ziet toe op de eerbiediging van het Europees recht in de Unie. In de praktijk bezit het Hof, dat sinds 1952 bestaat, drie soorten bevoegdheden:

  1. Controle op de rechtmatigheid van handelen van Europese instellingen.
  2. Controle op de naleving van de verplichtingen van de lidstaten, nadat door de Europese Commissie een inbreuk daarop is vastgesteld.
  3. Prejudiciële bevoegdheid, die inhoudt dat het Hof op vraag van nationale rechters, beslissingen kan nemen over de interpretatie van de regels van het gemeenschapsrecht of over de geldigheid van besluiten van de gemeenschapsinstellingen. Deze prejudiciële bevoegdheid wordt beschouwd als een belangrijke motor achter de unificatie van het Europees recht. In de jaren zestig kreeg het gemeenschapsrecht rechtstreekse werking en voorrang boven het nationale recht. Dit houdt in dat burgers van de Europese Unie zich voor hun nationale rechters kunnen beroepen op Verdragen, Verordeningen en Richtlijnen van de Gemeenschap en bijvoorbeeld kunnen vorderen dat een nationaal voorschrift dat in strijd is met de gemeenschapswetgeving, niet op hen wordt toegepast.
Eind jaren tachtig veroorzaakte een grote toevloed aan zaken de installatie van Eerste Aanleg. Dit tribunaal door juristen ook wel het " kleuterhof" genoemd behandelt inmiddels alle rechtstreekse beroepen van particulieren. Die tegen deze beslissingen in beroep kunnen gaan bij het Hof.

Comité van de Regio's
Opgericht bij het Verdrag van Maastricht, bestaat uit 222 vertegenwoordigers van de regionale en lokale lichamen, welke door de Raad op voordracht van de staten voor vier jaar worden benoemd. Het wordt door de Raad en de Commissie in de door het Verdrag genoemde gevallen geraadpleegd en zetelt te Brussel.

Economisch en Sociaal Comité
Dit Comité is samengesteld uit 222 leden die de verschillende groepen die in het economische en sociale bestel een rol spelen, vertegenwoordigen. Bij vele beslissingen moet het vooraf worden geraadpleegd, en het kan tevens op eigen initiatief adviezen uitbrengen. Dank zij het Economisch en Sociaal Comité is het mogelijk beroeps- en vakbondskringen actief bij de ontwikkeling van de Gemeenschap te betrekken.

Europese Centrale Bank
Aan het hoofd staat een directiecomité van zes leden en een raad van bestuur waarin de leden van het directiecomité en de gouverneurs van de nationale banken zetelen. Op 01 januari 199 wordt het monetair beleid bepaald van de landen die eraan zullen deelnemen en uitgevoerd door het Europese Stelsel van Centrale Banken (ESCB). Hoofddoelstelling van het ESCB is het handhaven van de prijsstabiliteit, ondersteunt ook het economisch beleid in de EU. Het ESCB zal uit de Europese Centrale Banken van de lidstaten die aan de EMU-fase deelnemen en de euro-lidstaten bestaan.

3. De hervorming van de Europese instellingen

In Februari 2000 start de Intergouvernementele Conferentie met als opdracht de Europese instellingen te hervormen. Dat is o.a. nodig om de toetreding van twaalf kandidaat-lidstaten (dertien als Turkije wordt meegeteld) mogelijk te maken.
De onderhandelingen gaan over vier belangrijke thema's:
  1. De samenstelling van de van de Commissie. Door de uitbreiding dreigt de Commissie overbezet te geraken
  2. De uitbreiding van de stemming met gekwalificeerde meerderheid. De unanimiteit is nog van toepassing voor 50 domeinen. Het doel was deze terug te brengen tot 25. Voor de fiscaliteit blijft eenstemmigheid vereist.
  3. Herweging van de stemmen in de Europese ministerraad. Tot nu toe haalt een stemming de gekwalificeerde meerderheid bij 62 op 87 uitgebrachte stemmen (71% van het stemmengewicht). Iedere lidstaat bezit een stemmengewicht volgens demografische grootte.
  4. De versterkte samenwerking. Moet lidstaten die sneller willen vooruitgaan op bepaalde domeinen de mogelijkheid bieden dat ook daadwerkelijk te doen zonder daarin gehinderd te worden door andere.
Over al deze thema's moest een akkoord worden bereikt op de top van Nice (december 2000).

Beslissingen op de Top van Nice

Procedure na Nice
Het ontwerpakkoord van Nice moet door de parlementen van alle 15 lidstaten. Ook het Europees parlement krijgt zijn zeg, maar het gaat om een advies dat niet bindend is. Toch is het onrechtstreeks van belang omdat het de nationale parlementen kan beïnvloeden. De toetreding van nieuwe lidstaten moet wel het fiat krijgen van het Europees parlement.

Van zodra het Verdrag van Nice van kracht wordt vervalt het vetorecht voor ongeveer 40 materies. De uitbreiding van de meerderheidsbesluiten slaat vooral op technische beslissingen. Over belangrijke en gevoelige materies behouden de lidstaten hun vetorecht. Het vetorecht vervalt voor de versterkte samenwerking van een groep lidstaten die sneller willen integreren.

Tijdens de EU-top in Laken (december 2001) moet de EU een verklaring goedkeuren over welke initiatieven de Europese Unie in de toekomst moet nemen om zich verder te ontwikkelen.

Samenstelling van de EU-Commissie
Elk nieuw lidstaat krijgt in de periode na de toetreding een zetel in het college van commissarissen. Later wordt de Commissie ingeperkt en komt er een beurtrol systeem. Daardoor is het voortaan mogelijk dat een land geen commissaris in het college heeft.

De kleinere Commissie zal altijd een evenwicht houden tussen grote en kleine lidstaten en tussen de verschillende gebieden van de EU. Volgens de tekst van het Verdrag van Nice krijgt de voorzitter van de Commissie meer macht en bevoegdheid. Hij kan de portefeuilles aan de individuele commissarissen toewijzen, hij heeft ook de bevoegdheid om een commissaris zijn portefeuille te ontnemen.

Voor de wijziging van het aantal commissieleden blijft de eenparigheid in Europese Ministerraad vereist. De aanduiding van de voorzitter kan in de toekomst met gekwalificeerde meerderheid gebeuren.

Voorstel van de machtsverdeling tussen huidige en toekomstige EU-lidstaten
Landen Bevolking Stemverdeling EU-ministerraad Zetelverdeling in Europees Parlement
In milj. Inwoners % nu % nieuw % nu % nieuw %
Duitsland 82,0 17,05% 10 11,4% 29 8,4% 99 15,8% 99 13,5%
Verenigd K. 59,2 12,31% 10 11,4% 29 8,4% 87 13,9% 72 9,8%
Frankrijk 59,0 12,27% 10 11,4% 29 8,4% 87 13,9% 72 9,8%
Italië 57,6 11,98% 10 11,4% 29 8,4% 87 13,9% 72 9,8%
Spanje 39,4 8,19% 8 9,2% 27 7,8% 64 10,2% 50 6,8%
Polen 38,7 8,04% - - 27 7,8% - - 50 6,8%
Roemenië 22,5 4,67% - - 14 4,0% - - 33 4,5%
Nederland 15,8 3,28% 5 5,7% 13 3,8% 31 4,9 % 25 3,4%
Griekenland 10,5 2,18% 5 5,7% 12 3,4% 25 3,9% 22 3,0%
Tsjechië 10,3 2,14% - - 12 3,4% - - 20 2,7%
België 10,2 2,12% 5 5,7% 12 3,4% 25 3,9% 22 3,0%
Hongarije 10,0 2,09% - - 12 3,4% - - 20 2,7%
Portugal 10,0 2,09% 5 5,7% 12 3,4% 25 3,9% 22 3,0%
Zweden 8,8 1,83 % 4 4,6% 10 2,8% 22 3,5% 18 2,4%
Bulgarije 8,2 1,7% - - 10 2,8% - - 17 2,3%
Oostenrijk 8,1 1,68 % 4 4,59 % 10 2,8% 21 3,3% 17 2,3%
Slowakije 5,4 1,12 % - - 7 2,0% - - 13 1,7%
Denemarken 5,3 1,10% 3 3,4% 7 2,0% 16 2,5% 13 1,7%
Finland 5,2 1,08% 3 3,4% 7 2,0% 16 2,5% 13 1,7%
Ierland 3,7 0,76% 3 3,4% 7 2,0% 15 2,4% 12 1,6%
Litouwen 3,7 0,76% - - 7 2,0% - - 12 1,6%
Letland 2,4 0,49% - - 4 1,1% - - 8 1,1%
Slovenië 2,0 0,49% - - 4 1,1% - - 7 0,8%
Cyprus 0,7 0,14% - - 4 1,1% - - 6 0,8%
Luxemburg 0,4 0,08% 2 2,3% 4 1,1% 6 0,8% 6 0,8%
Malta 0,3 0,06% - - 3 0,8% - - 5 0,6%
Totaal 480,8 - 87 - 345 - 626 - 732 -

Meerderheidsbeslissingen in de EU-ministerraad
Na de Top bleek dat er een fout in het voorontwerp van verdrag was geslopen bij het onderdeel over de stemming bij gekwalificeerde meerderheid. De in het voorontwerp aangehaalde cijfers en percentages voor een blokkeringsminderheid bleken tegenstrijdig. Er was sprake van 73,38 procent voor een gekwalificeerde meerderheid. De kleine lidstaten hielden hieraan vast, omdat dit omgerekend een grotere blokkeringsminderheid noodzakelijk maakte, namelijk van 92 stemmen. Een meerderheidsbesluit moet dan in de EU-Raad 253 stemmen halen. Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, en Spanje wilden echter vasthouden aan een gekwalificeerde meerderheid en blokkeringminderheid van respectievelijk 258 en 87 stemmen. De nuance is belangrijk, want zo kunnen drie grote lidstaten met ieder 29 stemmen in de Raad iedere beslissing blokkeren. De vier grote landen - Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Italië en Spanje - willen kost wat kost bij de afspraken van Nice (de foute berekening) blijven. Frankrijk heeft een compromistekst voorgesteld die de twee visies met elkaar tracht te verzoenen.

4. De uitbreiding van de Europese Unie

Dat de onderhandelingen met de kandidaat-lidstaten een harde dobber zal zijn, blijkt alleen al uit het feit dat ze alle regels en wetten (het acquit communautaire) moeten overnemen: niet minder dan 80 duizend bladzijden.
De kandidaat-lidstaten moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen: 'stabiele en democratische' instellingen hebben, eerbiediging van de rechtstaat en de mensenrechten en de minderheden in hun landen, het bestaan van een leefbare markteconomie, de mogelijkheid om binnen de EU aan de marktconcurrentie deel te nemen, de bekwaamheid om de verplichtingen van het lidmaatschap na te komen, zoals de doelstelling van de politieke, economische en monetaire unie. Het gaat daarbij om dezelfde doelen die de bestaande EU-leden zichzelf in 1997 stelden voor de deelneming aan de EMU:
  1. Een gemiddelde inflatie over 12 maanden die niet hoger uitkomt dan 1,5 procent van het gemiddelde in de drie EU-landen met de laagste inflatie.
  2. Het financieringstekort moet beneden de 3 procent van het bruto binnenlands product (BBP) liggen.
  3. De staatsschuld mag niet hoger zijn dan 60 procent van het BBP, of dat cijfer benaderen.

Bij de volgende golf van nieuwe toetredingen tot de Europese Unie door de graad van armoede van de kandidaat-lidstaten zal dit in de EU drastische veranderingen brengen.
Officieel is het criteria van de armoedegrens dat door de EU gehanteerd wordt, de helft van het gemiddeld inkomen per capita van de EU. Op dit ogenblik leeft 17% van de EU-bevolking onder de armoedegrens. Tweederden van de armen in de Europese Unie leeft in Frankrijk. Wanneer de kandidaat-lidstaten toetreden tot de gemeenschap zal het aandeel van de arme bevolking stijgen van 17 naar 30%,. De armoede zal zich vooral situeren (55%) in de 10 Oost- en Centraal-Europese lidstaten. Het is duidelijk dat de armoede in de kandidaat-lidstaten een massieve invloed zal hebben op de bestaande EU-programma's, zoals de vrije circulatie op de arbeidsmarkt; met alle sociale en politieke gevolgen voor de interne stabiliteit in de Europese Unie.

Percentage van de bevolking dat leeft onder de helft van het gemiddeld inkomen in de EU (beschikbare gegevens)
Landen % van de bevolking
Europese Unie 07%
Slovenië 30%
Tsjechië 55%
Hongarije 73%
Polen 74%
Estland 79%
Roemenië 80%
Litouwen 81%
Slowakije 82%
Bulgarije 90%
Letland 92%

5. Gemeenschappelijk Europees Veiligheids- en Defensiebeleid

De Europese Raad van Helsinki (10 en 11 december 1999) hecht zijn goedkeuring aan de voortgangsverslagen van het voorzitterschap betreffende de ontwikkeling van de militaire en niet militaire crisisbeheersingscapaciteit van de Unie als onderdeel van een versterkt gemeenschappelijk beleid inzake veiligheid en defensie.

In haar conclusies zegt de Unie, dat ze zo wil bijdragen tot internationale veiligheid overeenkomstig de beginselen van het Handvest der Verenigde Naties.

De Europese Unie erkent de primaire verantwoordelijkheid van de Veiligheidsraad van de VN voor de handhaving van de internationale vrede en veiligheid.

De Raad benadrukt dat hij vastbesloten is een autonome capaciteit te ontwikkelen om besluiten te nemen en, in gevallen waarbij de NAVO als geheel niet betrokken is, door de EU geleide militaire operaties te starten en te voeren als respons op internationale crises.

Dit proces zou onnodige doublures voorkomen, het impliceert niet de oprichting van een Europees leger.

Op basis van de tijdens de Europese Raad van Keulen gegeven richtsnoeren en de verslagen van het voorzitterschap is de Raad het volgende overeengekomen:

  1. de lidstaten moeten, in het kader van vrijwillige samenwerking, bij door de EU geleide operaties, uiterlijk in 2003 is staat zijn binnen de 60 dagen strijdkrachten ten belope van maximaal 50.000-60.000 manschappen die alle Petersbergtaken kunnen uitvoeren, in te zetten en gedurende ten minste 1 jaar operationeel zijn. Deze troepen moeten militair zelfvoorzienend zijn, met de nodige capaciteiten voor bevelvoering, controle- en inlichtingendiensten, logistieke en andere inzetondersteunende diensten en daarnaast, waar van toepassing lucht en zeemachtelementen. De lidstaten moeten ook kleinere eenheden kunnen leveren voor een snelle reactie met een hoge graad van inzetbaarheid;
  2. binnen de Raad zullen nieuwe politieke en militaire structuren worden opgezet om de Unie in staat te stellen te zorgen voor de nodige politieke richtsnoeren en strategische leiding ten behoeve van dergelijke operaties, met inachtneming van het ene institutionele kader;
  3. er zullen uitvoeringsbepalingen worden ontwikkeld voor alomvattend overleg, samenwerking en transparantie tussen de EU en de NAVO, rekening houdend met de behoeften van alle EU-lidstaten;
  4. er zullen passende regelingen worden geformuleerd die, met inachtneming van de autonome besluitvorming van de Unie, voorzien in de mogelijkheid dat niet tot de EU behorende Europese NAVO-leden en andere belanghebbende staten bijdragen tot de militaire crisisbeheersing van de EU;
  5. er zullen niet-militaire crisisbeheersingsmechanismen worden ingesteld met het oog op het coördineren en effectiever maken van de verschillende civiele middelen en instrumenten die de Unie en de lidstaten ter beschikking staan, zulks parallel aan de militaire middelen en instrumenten.

De permanente politieke en militaire organen

  1. Permanent Comité voor Politieke en Veiligheidsvraagstukken (CPV) in Brussel, samengesteld uit nationale vertegenwoordigers op hoog niveau (ambassadeursniveau). Dit CPV gaat over alle aspecten van het GBVD, met inbegrip van het GEVDB, overeenkomstig de bepalingen van het EU-verdrag en zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de Gemeenschap. In geval van een militaire crisisbeheersingsoperatie oefent het GPV onder het gezag van de Raad de politieke controle op en de strategische leiding van de operatie uit. Hiervoor worden passende procedures aangenomen om een doeltreffende en snelle besluitvorming te verzekeren. Het CPV geeft ook de richtsnoeren aan het Militair Comité.
  2. Militair Comité (MC) samengesteld uit Chefs Defensiestaf, vertegenwoordigd door hun militaire afgevaardigden. Telkens als dat nodig is, komt het MC bijeen op het niveau van de Chefs Defensiestaf. Dit Comité verstrekt militair advies, doet aanbevelingen aan het CPV en geeft militaire leiding aan de militaire staf. De voorzitter van het MC woont de bijeenkomsten van de Raad bij wanneer besluiten met gevolgen op defensiegebied moeten worden genomen.
  3. De Militaire Staf (MS) die binnen de structuren van de Raad militaire expertise verstrekt en steun voor het GEVDB, met inbegrip van de leiding over door de EU geleide militaire crisisbeheersingsoperaties. De militaire staf voert taken uit op het gebied van vroegtijdige waarschuwing, situatiebeoordeling en strategische planning voor de Petersbergtaken, met inbegrip van het aanwijzen van Europese nationale strijdkrachten.

Overleg en samenwerking met landen die geen EU-lidstaten zijn en met de NAVO
De Unie zorgt voor de vereiste dialoog, overleg en samenwerking met de NAVO en haar leden die geen EU-lidstaten zijn, met de kandidaat-leden van de EU en andere potentiële partners in de door de EU geleide crisisbeheersing, met volledige inachtneming van de beslissingsautonomie van de EU en het ene institutionele kader van Unie.
Met de Europese NAVO-leden die geen EU-lid zijn en met andere landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de EU, worden passende structuren in het leven geroepen voor dialoog en informatie over met veiligheids- en defensiebeleid en crisisbeheersing verband houdende vraagstukken. In geval van crisis zullen deze structuren dienen voor overleg in de periode voordat de Raad een besluit neemt.
Indien de Raad besluit een operatie te starten, zullen de Europese NAVO-leden die geen EU-lidstaten zijn, zo zij dat wensen, deelnemen aan een operatie en waarvoor NAVO-middelen en capaciteiten moeten worden ingezet. Zij worden door een besluit van de Raad verzocht deel te nemen aan operaties waarbij de EU geen gebruik maakt van NAVO-middelen.
Andere landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de EU kunnen eveneens door de Raad worden verzocht om deel te nemen aan de door de EU geleide operaties zodra de Raad besloten heeft een dergelijke operatie te starten.
Rusland, Oekraïne en andere Europese landen die een politiek dialoog zijn aangegaan met de Unie en andere geïnteresseerde landen kunnen worden verzocht deel te nemen aan de door de EU geleide operaties.
Alle landen die hebben bevestigd dat zij met inzet van significante militaire middelen aan een door de EU geleide operatie deelnemen, hebben dezelfde rechten en verplichtingen als de deelnemende EU-lidstaten bij de dagelijkse leiding en uitvoering van een dergelijke operatie.
In het geval van een door de EU geleide operatie wordt een ad hoc comité van contribuanten opgericht voor de dagelijkse leiding en uitvoering van die operatie. Alle EU-lidstaten hebben het recht het ad hoc comité bij te wonen, ongeacht of zij aan de operatie deelnemen, maar alleen de contribuerende staten nemen deel aan de dagelijkse leiding en uitvoering van deze operatie.
Het besluit om een operatie te beëindigen wordt genomen door de Raad na overleg tussen de deelnemende staten in het comité van contribuanten.
Er worden modaliteiten ontwikkeld voor volledig onderling overleg, samenwerking en transparantie tussen de EU en de NAVO. In de eerste fase worden de betrekkingen ontwikkeld op informele basis, via contacten tussen SG/HV voor het GBVB en de secretaris-generaal van de NAVO.

Op de informele bijeenkomst van de Eu-ministers van Defensie in het Portugese Sintra telden de ministers van Defensie hun geld en manschappen voor de oprichting van de Europese interventiemacht die inzetbaar moet zijn in 2003.
Het is duidelijk dat het opzetten van deze troepenmacht meer middelen zal vergen van de nationale defensiebegrotingen. De hoge vertegenwoordiger in de EU voor het defensiebeleid, Javier Solana, liet duidelijk verstaan dat de EU-lidstaten die extra inspanning zullen moeten dragen. Het is voor menig minister en regering een moeilijke opgave, daar ze niet happig zijn om die boodschap aan hun publieke opinie te verkopen. In de herfst van het jaar 2000, hebben de lidstaten opgegeven welke bijdrage zij leveren voor de Europese interventiemacht.


Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina