VD AMOK
tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
jaargang 13, nummer 2, 2004
Vaste rubrieken:
VD AMOK
Tijdschrift voor antimilitarisme en dienstweigeren
Jaargang 13, nummer 2, 2004.
VD AMOK
Verschijnt minstens 4 maal per jaar en wordt uitgegeven door Stichting VD AMOK.
Voor de inhoud van met naam ondertekende stukken zijn de auteurs verantwoordelijk.
Copyright
Overname van artikelen uit het lopende nummer is uitsluitend toegestaan na toestemming van de redactie. Overname van artikelen uit eerder verschenen nummers is toegestaan onder bronvermelding en toezending van een bewijsexemplaar aan de redactie. Deze artikelen staan op onze website www.vdamok.nl
Adres redactie en abonnementenadministratie
VD AMOK
Obrechtstraat 43
3572 EC Utrecht
tel. 06-14127779
e-mail vdamok"at"antenna.nl
Redactie
Mustapha Bah, Hans Christian Bouton (fotoredactie), Kees Kalkman, Karel Koster, Guido van Leemput, Tjark Reininga, Barbara Smedema, Egbert Wever
Fotografen en illustratoren
Hans Bouton, Geert van Kesteren/HH, Kees Metselaar/HH
Vormgeving
René Oudshoorn
Drukker
Drukkerij De Dageraad, Den Haag
Verder werkten aan dit nummer mee
Heleen de Boer, Martin Broek, David Jan Donner, Clemens Raming, Fred van der Spek, Frank Slijper, Meindert Stelling, Hans Wester
Abonnementen
Een abonnement is minimaal € 14,- per jaar.
Een steunabonnement is minimaal € 18,-.
Over te maken op giro 5567607 t.n.v. VD AMOK, Utrecht.
Nieuwe abonnementen schriftelijk aanmelden. Wacht met betaling op toezending acceptgiro.
Opzegging uitsluitend schriftelijk vóór aanvang van het kalenderjaar.
Losse nummers kosten € 4,50 (€ 6,- inclusief porto).
Advertenties
Tarieven en opgave bij de redactie.
Sluitingsdatum volgend nummer
15 augustus 2004
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Drieënhalf jaar hedendaags Amerikaans imperialisme en militarisme hebben een bitter monsterverbond opgeleverd van een wereldwijde massale en geweldloze vredesbeweging aan de ene kant en een genadeloos gewapend verzet van vrij vage bewegingen en drugsbaronnen in Irak en Afghanistan aan de andere zijde. Groeperingen die naast eigenbelang en een nationalistisch Arabisch profiel wellicht gestuurd worden door wahabitische extremisten uit Saoedi-Arabië of /en shi'itische bestuurders uit Iran. De feitelijke invloed van de laatste twee is niet helemaal duidelijk, net zo min als duidelijk is dat eerst genoemden een aantrekkelijk programma voeren.
De Amerikanen hebben ondanks een grote mond de Irakese stad Falloeja met zeer veel doden en misplaatste retoriek laten schieten en hetzelfde is voorlopig met de shi'itische dwarsdrijver Al Sadr gebeurd. Niettegenstaande het feit dat hij eerder met veel tamtam op de verlanglijst was gezet, dood of levend. In Afghanistan werd in oktober 2001 een oorlog gestart tegen het hoofdkwartier van Al Kaida. En passant werd de Talibanbeweging uit de hoofdstad Kaboel verjaagd. Maar op dit moment, na tweeënhalf jaar, wordt de lijst van vijanden in Afghanistan eerder langer dan korter. De partij van krijgsheer Hekmatyar, de Hezb-e-islam, staat nu bij de terroristen genoteerd en wat nog verwarrender is; ook de vele drugsbaronnen worden inmiddels tot de vijanden van de invasietroepen gerekend. De oorlog in Afghanistan gaat van kwaad tot erger. De NAVO heeft logistieke problemen bij het ondersteunen van de Amerikanen in het beheren van veiliggestelde gebieden. Veel NAVO-landen zijn niet zo happig om de benodigde spullen ter beschikking stellen.
Zonneklaar is dat de paradoxale een-tweetjes van geweldloos verzet in vele steden en landen en een smerige guerrilla de Amerikaanse neo-conservatieve revolutie doen haperen. De investering in massabewegingen loont, nu blijkt dat de Amerikanen de Derde en Vierde Conventie van Genève aan hun laars hebben gelapt. Dat blijkt wel uit de wereldwijde protesten rond de foto's en video's die de schaamteloze documenten zijn van de wijze waarop een neoconservatieve revolutie door middel van geweld en vernedering vrijheid en democratie wil brengen. Er gaan veel holle woorden in een leeg olievat. Het Project voor een Nieuwe Amerikaanse Eeuw, de door de neo-conservatieve politieke vrienden van Bush gewenste militaristische investering in een nieuw Amerikaans tijdperk, lijkt te verdwijnen in het zwarte gat van de soennitische driehoek in Irak. De oorlog tegen het terrorisme is noch in Afghanistan, noch in Irak onder controle. Eigenlijk nergens. Laat staan dat er een reëel perspectief op verbetering is. Deze oorlog blijkt helemaal niet in de knip; met een beetje geluk ontglipt Bush niet alleen de overwinning in Irak maar ook zijn herverkiezing op 2 november a.s. Dat zou de neo-conservatieve agenda een gevoelige knauw geven en kan beschouwd worden als de hoofdprijs van het jaar voor iedereen die Bush de voet wil dwars zetten. Interessant is in dit verband dat sommige kranten beginnen te discussiëren wie er allemaal bij de neo-conservatieven horen. Is Rumsfeld niet eigenlijk een gewone conservatief? En Cheney, hoort hij er wel bij? Steeds duidelijk wordt dat hij vooral als grootaandeelhouder van oliemaatschappij Halliburton in de regering van Bush zit. De politicologen van rechts zoeken naar de onderlinge verschillen om een eventuele nederlaag niet bij de neoconservatieven te hoeven boeken, maar bij renegaten en onzuivere meewaaiers. Maar zover is het allemaal nog lang niet. Deze harde Amerikaanse regering gaat gewoon verder. Amerikaanse soldaten krijgen een vrijstelling van het internationaal strafhof en de Amerikaanse strijd tegen proliferatie gaat nog steeds verder. Bovendien zal de neo-conservatieve invloed niet zomaar ongedaan gemaakt kunnen worden, daarin is twintig jaar lang door een baaierd van rechts-radicalen geïnvesteerd. Zij zullen niet onmiddellijk hun jasje keren. Ook niet als presidentskandidaat Kerry het voor het zeggen zou krijgen.
De redactie
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Maar op die officiële plannen is heel wat aan te merken. Het tweede concept van de VN Veiligheidsraadsresolutie (noot 1) die de legitimatie van de overdacht moet vastleggen was vooral helder in wat er niet werd vastgelegd. De interim regering heeft volgens deze tekst geen vetorecht op de inzet van de troepen van de coalitie, die vanaf 1 juli Multinational Force zullen heten. Er wordt geen datum vastgelegd voor het vertrek van de buitenlandse troepenmacht: men voorziet alleen (paragraaf 10) in het aflopen van het mandaat zodra het politieke proces zoals beschreven in paragraaf 3 wordt afgerond. De datum van het aflopen van dat politieke proces is echter onduidelijk: het schema dat gebezigd wordt (waarin men spreekt van definitieve verkiezingen eind 2005, begin 2006) wordt niet bevestigt in de resolutie. Het valt te verwachten dat de totstandkoming van een grondwet in de loop van 2004 tot aanzienlijke vertraging kan leiden. Het in paragraaf 10 genoemde alternatief, het verzoek om beëindiging van het mandaat door de Transitional government, kan alleen gedaan worden nadat er een transitional government is. Niet eerder dan januari 2005, dus. De procedure voor dit verzoek om beëindiging - het gaat alleen om een niet-verplichtend verzoek - wordt vermoedelijk aan de Veiligheidsraad gedaan. Daar kan de VS vervolgens haar veto uitoefenen.
Over de al eerder doorgevoerde decreten van de CPA die het mogelijk maken voor buitenlandse ondernemingen om Iraakse staatseigendommen op te kopen wordt niet gerept.
Er zijn ook een aantal belangrijke zaken die buiten de conceptresolutie vallen of waar zeer vaag naar verwezen wordt. Bijvoorbeeld de vrijwaring van coalitietroepen van straf voor eventuele misdaden en de vraag of de Geneefse conventies van toepassing zijn op deze troepen (van belang gezien de recente martel affaires in onder meer de gevangenis van Aboe Ghraib)(noot 2)
Daarnaast het bevel over de op te richten Iraakse strijdmacht en de kwestie van het bevel en de verantwoordelijkheid voor de huurlingen in dienst van onder meer het VS leger. (noot 3)
De propaganda van de Amerikanen, die in Nederland door opiniemakers vaak herhaald is het afgelopen jaar, heeft een belangrijke verschuiving in prioriteiten ondergaan. Ging het eerst om het opsporen van de niet-bestaande Iraakse massavernietigingswapens, nu is het van belang om orde en rust te brengen in een gevaarlijk en onrustig deel van de wereld. Irak is een bron van terrorisme, om die te bestrijden is een langdurige bezetting noodzakelijk, die moet leiden naar een democratische regering, aldus de VS regering en haar bondgenoten en medestanders.
Daarbij wordt zelden de term 'strategische oliebelangen' in de mond genomen: men erkent dat olie van belang is in het gebied, maar legt slechts af en toe de connectie tussen die belangen en het gevoerde beleid. Dat is hoogst merkwaardig: de relatie tussen stabiliteit in het Midden- Oosten en de olieprijs wordt immers steeds weer aangetoond, nog het laatst bij de aanslagen in Saoedi-Arabië. De landen die de oliebronnen en transportroutes voor de export van olie beheersen (zoals bijvoorbeeld een pro-Amerikaans Irak zou doen), spelen een beslissende rol in de politiek van de regio en kunnen grote invloed op de afnemende landen uitoefenen. Daarbij gaat het niet alleen om Europa maar ook om Japan en China.
Het was niet de oorspronkelijke bedoeling dat een aanzienlijke VS troepenmacht de bewaking van de Iraakse olievelden op zich zou nemen. In plaats daarvan moest volgens de blauwdruk van de neoconservatieve vleugel van de Amerikaanse machthebbers een VS-vriendelijke regering aan de macht worden gebracht. Deze plannen zijn echter het afgelopen jaar door de werkelijkheid ingehaald.
Bovenop of naast dit eenvoudige economische overheersingsconcept, stond het ideologische plan dat zo veel verwarring heeft geschapen. Dat is het idee (wederom vooral afkomstig uit neoconservatieve kring in de VS) dat er een grootscheepse omwenteling in het Midden- Oosten kon worden bewerkstelligd door de invasie van Irak. De nieuwe democratische regering zou tevens dienen als een belangrijke factor om de rest van de regio onder controle te krijgen. Achterliggende motivatie, van cruciaal belang voor het verwerven van publiek steun in de VS en bij sommige bondgenoten, was de dreiging van terroristische aanslagen en het niet bestaande verband dat tussen de aanslag op 11 september en Irak werd gelegd. Een groot deel van de Amerikaanse publieke opinie nam dit aan als vaststaand feit, waarmee de binnenlandse legitimatie in de VS was vastgelegd.
Ondanks de bijzonder grote tegenvallers voor de VS, die allen afgeleiden zijn van het groeiende Iraakse en internationale verzet tegen de Amerikaanse aanwezigheid, is er nog steeds geen doorslaggevend bewijs dat de bezettingsmacht binnen afzienbare tijd vertrekt. Een deel van de Iraakse politiek gaat hier wel van uit, vermoedelijk omdat ze geen alternatief zien. Een ander deel van de Iraakse oppositie gelooft het pas als het gebeurt en voert onophoudelijk oorlog tegen de bezettingsmacht. Onder de laatsten kunnen de opstandige groepen in de Soennitische driehoek worden geteld, plus de sjiitische radicalen van Ayatollah al-Sadr. De belangrijkste sjiitische groeperingen zoals de SCIRI en de Da'awa proberen de strijd af te dempen in de afwachting dat ze uiteindelijk toch aan het langste eind trekken. De Koerden willen dat de Amerikaans troepen permanent blijven, omdat ze deze zien als een garantie voor hun eigen veiligheid.
Voor de Amerikaanse regering en haar bondgenoten (waarvan de Britten de belangrijkste zijn) is er een probleem van formaat: hoe kan je de indruk geven dat je vertrekt terwijl je dat geenszins van plan bent? Voor president Bush speelt bovendien een uitermate cruciale zaak mee: de Amerikaanse verkiezingen van november, waar ook zijn herverkiezing op het spel staat. Het gevangenis martelschandaal, dat eind april in de publiciteit kwam, heeft het percentage van de Amerikaans bevolking dat vertrouwen heeft in zijn Irak beleid, verder doen dalen.
Dit falen, samen met de opstanden onder de soennieten en de sjiieten van april, heeft een heroverweging van het beleid afgedwongen. Dat betekende in de eerste instantie het aanwijzen van zondebokken. Van het gevangenispersoneel werden met zeer grote snelheid de uitvoerders van de martelingen, met de laagste rang, in staat van beschuldiging gesteld. Het is echter de vraag of het uitgebreide onderzoek van verschillende Amerikaanse instanties, waaronder het Congres, het daarbij kunnen laten. Voor de hand ligt dat bijvoorbeeld minister van defensie Rumsfeld, als hoogst verantwoordelijke en bovendien een belangrijke steunpilaar van de neoconservatieve vleugel van de VS politiek, ook wordt aangeklaagd. Dat is zeker een aantrekkelijke optie als daarmee ook het publieke vertrouwen in de Irak politiek kan worden herwonnen.
Dat betekent geenszins dat het vertrek van de Amerikaanse troepenmacht op komst is. Wel wordt gezocht naar manieren om de blootstelling van die Amerikaans troepen aan geweld te verminderen. Om electorale redenen moet het doden en gewondencijfer omlaag. Dat kan door een proces van 'Irakisering', dat precies hetzelfde nastreeft als de 'Vietnamisering' van de jaren zeventig: namelijk het omlaag brengen van de aantallen Amerikaanse doden en gewonden, bijvoorbeeld door het aantal patrouilles en verkenningen te verminderen. Er zijn tekenen dat dit proces is ingezet: begin juni verscheen een bericht in de pers dat militaire bevelhebbers in Irak hun prioriteiten zouden verleggen van offensieve operaties naar het beschermen van economische installaties en het opleiden van het Iraakse leger. (noot 4)
Tegelijkertijd is de installering van de Iraakse interim regering een manier om een gunstige politieke indruk naar de bondgenoten te wekken, die men immers nu nodig heeft. Dit politieke proces heeft zo haar grenzen. Die liggen op het punt van het organiseren van de al eerder genoemde verkiezingen. Die kunnen immers een 'verkeerde' uitslag geven, een regering die de bezettingsmacht zo snel mogelijk wil verwijderen. Dat punt wordt echter pas bereikt na de Amerikaanse presidentiele verkiezingen. Voor de periode daarna wordt niets cruciaals over terugtocht vastgelegd in het concept van de VN resolutie over Irak. Er is voldoende vaagheid ingebouwd om een lang verblijf te legitimeren. Of de toekomstige Iraakse regering of de bevolking dat zullen aanvaarden is een tweede.
De Amerikaanse opstelling is niet verrassend: President Bush heeft herhaaldelijk gezegd dat de bezettingsmacht er voor jaren zou moeten blijven. Om het menskrachtprobleem van het Amerikaanse leger dat daardoor zou ontstaan, op te lossen, ligt in het Congres al een stuk wetgeving klaar voor herinvoering van de dienstplicht. (noot 5) Deze maatregel zou, gezien de grote onpopulariteit, pas in het voorjaar van 2005, veilig na de herverkiezing van de president, worden aangenomen.
De Britse kijk op die structuur werd uiteengezet in een memorandum, afkomstig van het Britse ministerie van buitenlandse zaken. Een deel van de Britse regering dat het kennelijk oneens is met de verlenging van het Britse verblijf in Irak lekte via de Sunday Times (noot 6) een memo waarin de toekomstige bezettingsstruktuur uiteen wordt gezet. (zie kader onderaan dit artikel)
Irak wordt blijkens dit memorandum militair-operationeel gezien verdeeld in een 'Amerikaanse' noordelijke helft en een 'NAVO' zuidelijke helft. De strijdkrachten van zowel de Amerikaanse coalitiegenoten als de stabilisatiemacht waaronder Nederland tot nog toe viel, worden in een gecentraliseerde bezettingsmacht omgetoverd, die in de concept VN-resolutie wordt beschreven als de Multinational Forces. De zuidelijke helft zal onder het ARRC NAVO-hoofdkwartier vallen, onder Britse leiding. Het Britse gebied in het zuiden zal worden uitgebreid naar het noorden, zodat de heilige steden Najaf en Kerbala ook in het NAVO gebied vallen. De anonieme schrijvers van het Britse document weten heel goed waarom dit moet gebeuren: het gaat om het inbinden van de VS troepen: Bij elk van deze opties moeten we daarmee onze invloed op de Amerikaanse militaire beslissingen zo groot mogelijk maken, zodat we op strategisch of operationeel niveau Amerikaanse acties kunnen tegenhouden, die onze doelstellingen in gevaar kunnen brengen. (noot 7). Kortom, als de VS-troepen met hun bijzonder harde aanpak van de bevolking doorgaan, dan liever alleen in het noorden, waar de bondgenoten geen last hebben van de onvermijdelijke represailles en wraakacties vanuit het Iraakse verzet.
Als de Nederlandse troepen blijven, zullen ze dus deel uit gaan maken van deze zuidelijke krijgsmacht, die op zijn beurt deel zal uitmaken van de bezettende strijdmacht, de in de VN resolutie genoemde Multinational Forces (MNF), onder Amerikaans opperbevel. De fictie van een aparte stabilisatiemacht, die met andere taken in Irak opereert dan de coalitie, wordt dus verlaten.
Mochten de soldaten van deze MNF zich misdragen (gezien de gebeurtenissen in de Aboe Ghraib gevangenis niet ondenkbeeldig) dan zullen ze alleen door hun eigen opperbevel gestraft worden, niet door de Iraakse autoriteiten. (noot 8)
De Iraakse interim regering heeft volgens het concept tekst van de VN resolutie bovendien buiten enige consultatie niets te zeggen over de inzet van de buitenlandse troepen op haar eigen grondgebied. In een gezamenlijk overleg zal de inzet misschien besproken worden, maar vervolgens zal de MNF naar eigen goeddunken optreden. Het is uiteraard absurd om deze situatie te omschrijven als een overdracht van 'controle' of 'soevereiniteit', zoals dat helaas al maanden wordt gedaan in de gedrukte media in Nederland.
Karel Koster
Sunday Times: British fears on US tactics are leaked
David Cracknell, Political Editor
Vertaling van gelekt document van Britse Foreign and Commonwealth Office
Inleiding
1. Dit memo geeft een samenvatting van ons strategische doel in Irak, de problemen waar we voor staan en de strategie die nodig is om die problemen te overwinnen, tot en voorbij het moment waarop een volwaardig soevereine Irakese Interim-regering op 30 juni de macht overneemt.
(…….)
8. Meer in het algemeen zal het profiel van de coalitietroepen vanaf 1 juli moeten worden teruggedrongen en zullen Irakezen zoveel als mogelijk is op de voorgrond moeten komen, met name tijdens patrouilles en politiewerk.
9. We moeten onze inspanning verdubbelen om de Amerikanen tot een verstandige en gevoelige benadering met militaire operaties te brengen. Tot op het hoogste niveau lijkt de boodschap te zijn doorgedrongen, maar in de lagere rangen wordt daaraan niet altijd gevolg gegeven.
10. Het ministerie van Defensie onderzoekt verschillende opties om Zuid-Irak te versterken. Enerzijds gaat het om het opzetten van een drie sterren hoofdkwartier (ARRC HQ), met een gevechtsgroep om manoeuvreerruimte moet creëren, dat de verantwoordelijkheid krijgt voor zowel het centrale als het zuidoostelijke gebied, anderzijds om met inzet van grondtroepen de provincies Najaf en Quadissiyah over te nemen en zo het MND(SE) gebied uit te breiden waar Britse troepen de Amerikanen opvolgen die op dit moment - tijdelijk - de taken vervullen van de vertrokken Spanjaarden. Bij elk van deze opties moeten we daarmee onze invloed op de Amerikaanse militaire beslissingen zo groot mogelijk maken, zodat we op strategisch of operationeel niveau Amerikaanse acties kunnen tegenhouden, die onze doelstellingen in gevaar kunnen brengen.
11. We moeten de druk op de omringende landen, in het bijzonder Syrië, handhaven inzake veilige grenzen. Er zijn vorderingen geboekt in de gesprekken met Iran over het realiseren van grensposten - een voortgang die bedreigd kan worden als de VS doorgaan met het uitzetten van Iraanse diplomaten voor de machtsoverdracht (we hebben stappen gezet om dit tegen te gaan). Een team met deelnemers uit beide regeringen, onder leiding van Edward Chaplin, onze aanstaande ambassadeur in Irak, heeft enige vooruitgang geboekt in het overleg met Syrië.
12. We hebben nauw contact gehouden met onze coalitiepartners, via regelmatige conferenties over zowel militaire als politieke aspecten voor de landen die troepen leveren voor MND(SE). De VS hebben intussen de brede behoefte aan overleg onderkend en organiseren op 20 mei in Washington een topontmoeting voor alle coalitiepartners.
Het politieke proces.
(….)
14. We moeten zorgen dat de onderhandelingen over een nieuwe Resolutie van de Veiligheidsraad succesvol zijn afgerond, idealiter voor de festiviteiten rond de herdenking van D-Day (6 juni), wat ons enige greep geeft op Frankrijk. De kansen daarvoor lijken redelijk positief. De sleutel is voldoende aandacht voor de veiligheidsstructuur van na de machtsoverdracht en in het bijzonder de verhouding tussen de multinationale strijdkrachten en de Voorlopige Irakese regering. Het is duidelijk dat de multinationale troepen alleen met de volledige instemming van de voorlopige Irakese regering zullen kunnen optreden; dat de Irakese troepen daarvan geen deel kunnen uitmaken, maar operationeel wel onder het commando vallen; en dat de voorlopige Irakese regering effectief een veto heeft over grote operaties. We moeten de VS nog binden aan een tekst, die op deze principes gebaseerd is. Maar als dat lukt, en we vervolgens Frankrijk, Duitsland en Rusland een eerlijke kans bieden hun visie op de ontwerptekst te geven, lijken de kansen goed. Dit vraagt om grondig overleg met de VS op hoog niveau.
(…….)
Stop of ik schiet:
de Nederlandse geweldsinstructie in Irak
De kwestie van het gebruik van geweld door militairen tegen burgers ligt in de meeste democratische landen zeer gevoelig. Daarom krijgen de militairen die bij militaire interventies of vredesoperaties zijn betrokken nauw omschreven instructies mee, de 'Rules of Engagement' die bepalen wanneer ze geweld mogen gebruiken. Er is echter een grote spanning tussen deze regels en de praktijk, zoals in Irak is gebleken.
De geweldsinstructie voor de Nederlandse militairen in Irak die deel uitmaken van SFIR (Stabilization Force Iraq) is dezelfde als de Britse geweldsinstructie (de Rules of Engagement, afgekort: ROE - zie het kader onderaan dit artikel). "De Nederlandse militairen vallen onder de Britse geweldsinstructie, de Britten bepalen de geweldsinstructie. In feite maakt Nederland deel uit van de Britse bezettingsmacht," aldus minister Kamp van Defensie.
Deze Rules of Engagement zijn de geweldsinstructies van een bezettingsmacht. Een bezettingsmacht heeft echter niet alleen het recht om geweld te gebruiken, maar ook de plicht om de bevolking te beschermen en voor stabiliteit en veiligheid te zorgen. Wat betekent dit voor de positie van Nederlandse militairen? Zij zijn zo benadrukt de Nederlandse regering - geen bezettingsmacht, ze moeten zorgen voor rust en stabiliteit. Maar wat zijn ze dan, zijn zij de politiemacht van de bezetters?
Er is geen helder mandaat. De Nederlandse regering baseert het mandaat op resolutie 1483 die op 22 mei 2003 is aangenomen door de Veiligheidsraad. Maar dit is wishful thinking, want de resolutie spreekt nergens expliciet van een internationale troepenmacht. Een mandaat moet duidelijk het doel, de taken, de bevoegdheden, de middelen en de structuur aangeven.
Dit is een groot verschil met IFOR. IFOR (later vervangen door SFOR) was de vredesmacht die het Dayton akkoord (1995) in Bosnië moest uitvoeren en handhaven. Er was toen een duidelijk mandaat op basis van een VN resolutie. Waarom houdt Nederland de geweldsinstructies die in Irak gelden zo angstvallig geheim? Elke Nederlandse militair in Irak loopt met een instructiekaart waar de geweldsinstructies op staan op zak. In het AD van 28 feb. 2004 worden een paar van die geweldsinstructies genoemd en die lijken verdacht veel op de IFOR geweldsinstructies. Staat er iets in wat wij niet mogen weten? Hoe wereldschokkend zijn die geweldsinstructies? Het is belangrijk voor de veiligheid van de Nederlandse militairen dat de geweldsinstructie geheim is, zegt Defensie. Met dit argument bespeelt men de sentimenten, want wie wil nu 'onze jongens en meiden' in gevaar brengen, maar erg logisch is het niet. De mariniers zijn geen padvinders in de woestijn om maar even met de woorden van Tweede-Kamerlid Geert Wilders te spreken. Ze mogen wel degelijk geweld gebruiken, daar is na het Dutchbat debacle in Srebenica wel voor gezorgd. Als je de IFOR geweldsinstructies vergelijkt met de ROE in Irak, dan zie je dat er bij de IFOR geweldsinstructie gericht mag worden geschoten als "uzelf, onder uw bescherming staande troepen, personen of goederen" worden bedreigd met geweld dat dood of ernstig letsel tot gevolg kan hebben." "U mag ook schieten op een persoon die: Probeert zich wapens, munitie of beschermde goederen van eigen troepen toe te eigenen; en er geen andere manier is om dit te voorkomen". Het ligt niet voor de hand dat de Britse ROE beperkter zijn en dat zijn ze ook niet, integendeel. De geweldsregels zijn adequaat, robuust en duidelijk, zegt een woordvoerder van Defensie. (Volkskrant, 27 feb. '04)
De IFOR geweldsinstructie vermeldt duidelijke gedragsregels, zoals 'Behandel iedereen menselijk' 'Respecteer particulier eigendom' en 'Steel niet'. Het is altijd verboden om burgers aan te vallen, of goederen met een strikt burgerlijk of religieus karakter. Welke verplichtingen hebben de Nederlandse militairen in Irak ten opzichte van de burgerbevolking? De Britse ROE bevatten geen regels met verplichtingen ten opzichte van burgers. Bevat de geweldsinstructie van de Nederlanders in Irak die wel? Hebben burgers in Irak niet het volste recht om te weten wat de rechten en plichten van de Nederlandse militairen zijn? Er is grote onduidelijkheid, ook binnen de Nederlandse staat over de status van de Nederlandse militairen in Irak en over de geweldsinstructie.
Ook de media spreken een woordje mee. De Volkskrant weet op 10 januari te melden: "Gedode Irakees was weinig geliefd"…"Volgens de Nederlanders bekommerde vrijwel geen enkele Irakees zich om het slachtoffer. Bij de begrafenis lieten zelfs zijn stamgenoten het afweten." Een opmerkelijk bericht, afkomstig van 'de Nederlanders'. Wie zijn dat, de voorlichtingsdienst van de marine? Is het in dit licht gezien niet heel logisch dat het OM, om een goed onderzoek te kunnen doen de marinier Erik O. naar Nederland haalt voor verhoor?
Belangrijke vragen blijven liggen, zoals, waarom wordt er zo geheimzinnig gedaan over de geweldsinstructie? De Verenigde Naties heeft duidelijke richtlijnen voor vredesoperaties. Een aanbeveling van het Department of Peacekeeping Operations van de VN van oktober 2001 geeft aan dat de overeengekomen Rules of Engagement gepubliceerd moeten worden.
Het wordt hoog tijd dat eventuele misstappen van Nederlandse militairen goed onderzocht worden en dat er een kentering komt in het beleid van passiviteit en stilzwijgen. Dit is van groot belang voor burgers die bij uitzendingen met militairen te maken krijgen en ook voor de militairen zelf. Het moet duidelijk zijn wat ze wel en niet mogen en bovendien kan goed onderzoek voorkomen dat er een smet blijft hangen.
De Volkskrant meldt op 25 mei jl. dat uit een recente vertrouwelijke briefwisseling tussen de ministers Donner van Justitie en Kamp van Defensie blijkt dat het OM lering heeft getrokken uit het incident. "Bronnen rond het kabinet bevestigen dat volgens de nieuwe richtlijnen militairen niet meteen in de beklaagdenbank zullen belanden. Voor hen gelden nu dezelfde regels als voor politieagenten in Nederland die al dan niet uit noodweer hun vuurwapen gebruiken. Justitie zal eerst een onderzoek instellen en dan pas besluiten of een militair in hechtenis moet worden genomen."
Barbara Smedema
Noten:
1. MND(SE)=Multinational Division Southeast (Multinationale Divisie Zuidoost)
2. Minimaal geweld: zo min mogelijk geweld gebruiken, maar dit sluit niet uit dat er in het uiterste geval dodelijk geweld gebruikt mag worden.
Zelfverdediging
Algemene Regels
Waarschuwingen en waarschuwingsschoten
Het afgeven van gericht vuur
Enkele voorbeelden:
a. U mag het vuur openen op een persoon die schiet of zijn wapen richt op u, op eigen troepen of personen of goederen die onder uw bescherming staan.
b. U mag het vuur openen op een persoon, die explosieven of brandbommen plaatst, gooit of zich gereed maakt deze te gooien naar u, naar eigen troepen of personen of goederen die onder uw bescherming staan.
c. U mag het vuur openen op een persoon die opzettelijk met een auto inrijdt op u, op eigen troepen, personen of goederen die onder uw bescherming staan.
Minimum aan geweld
Vastgesteld door OPS BLS dd 18 december 1995
Bron: Handboek voormalig Joegoslavië, uitgave juni 1996
Takanori Nagai was erop voorbereid om de eerste Japanse soldaat te worden na de Tweede Wereldoorlog die betrokken raakte bij gevechtshandelingen. Maar hij had een probleem. Nagai (22) moest in 1993 als Japanse VN-soldaat een brug in Cambodja bewaken. Hij zag vijf gewapende mannen op hem afkomen op motorfietsen. Toen Nagai hen beduidde te stoppen zwaaide de voorste met zijn AK-47. Hij liet zijn motor loeien en schreeuwde tegen Nagai om hem door te laten. De andere mannen barstten in lachen uit.
Nagai begreep ook waarom: iedereen kon zien dat er geen magazijn in zijn wapen zat. De Japanse zelfverdedigingsmacht (Self Defence Forces - SDF) opereerde standaard met ongeladen geweren.
Het liep Nagai dun door de broek, maar hij kwam in actie. Hij sprak in de radio-microfoon die om zijn nek hing. "Toestemming gevraagd om magazijn in wapen te laden" zei hij. De officier aan de lijn vroeg hem een ogenblik te wachten. Een minuut verstreek voor het antwoord kwam. "Toestemming verleend". Nagai haalde het magazijn uit zijn zak en stak het in zijn geweer. Toen pas hielden de mannen op met lachen.
Hoe het afliep met Nagai vermeldt de anekdote niet, maar het staat vast dat hij zijn avontuur heeft overleefd, al was hij bijna het slachtoffer geworden van de dubbelzinnige manier waarop de na-oorlogse Japanse elite stapje voor stapje het niveau van zijn militaire ambities opvoert.
Na de Tweede Wereldoorlog werd Japan onderworpen aan een speciaal militair regime. Officieel mocht het land in het geheel geen leger hebben en mocht het alleen het eigen territorium verdedigen. Een en ander werd vastgelegd in de Japanse Grondwet. Artikel 9 luidt: "Het Japanse volk ziet voor eeuwig af van oorlog als soeverein recht van de natie en de dreiging of het gebruik van geweld als middel om internationale conflicten op te lossen". Dit belette Japan om aanvalswapens en kernwapens in bezit te hebben en troepen buiten Japan in te zetten. Dit betekent echter niet dat Japan geen leger heeft. Het mag alleen niet zo heten, maar wordt aangeduid met de term zelfverdedigingsmacht (SDF). Daarmee wordt Japan geacht zich te verdedigen tegen een aanval van buitenaf. Vanaf de jaren vijftig is het Japanse militaire potentieel in de vorm van de SDF opgebouwd onder Amerikaanse voogdij. De VS hebben in Japan ook een groot aantal marine- en luchtmachtbases.
Vanaf 1976 was de militaire doctrine van Japan erop gebaseerd dat de SDF voldoende moest zijn om een kleinschalige invasie door vijandige (communistische) aanvallers af te weren. Verder zou Japan vertrouwen op de VS om te hulp te schieten. De VS hield voor Japan de aanvoerlijnen via zee open en kreeg in ruil daarvoor militaire bases op dit 'onzinkbaar vliegdekschip'. De SDF zou zelf alleen in de directe omgeving van Japan optreden. Overigens was dit maar de halve waarheid. Tijdens de Korea-oorlog stuurde Tokio 46 mijnenvegers en 1200 militairen op een geheime militaire missie om de Koreaanse stranden van mijnen te ontdoen.
Met bijna 240.000 militairen, 140 schepen, 480 vliegtuigen en een jaarlijkse begroting van bijna 50 miljard dollar heeft Japan in feite een groter leger dan bijvoorbeeld Engeland. Bovendien zijn de Japanse strijdkrachten technisch zeer geavanceerd.
Na het einde van de Koude Oorlog is er een ontwikkeling in gang gezet waarbij de mogelijkheden om de Japanse strijdkrachten ook buiten Japan in te zetten geleidelijk verruimd worden. De achtergrond hiervan is de afhankelijkheid van de economische grootmacht Japan van grondstoffen die van ver via zeestraten moeten worden aangevoerd. Het belangrijkste voorbeeld hiervan is de olie. De ambitie van de Japanse elite om deze aanvoerroutes ook militair te kunnen beheersen wordt steeds duidelijker. Het moet echter geleidelijk gaan, vanwege de gevoeligheden van buurlanden en de pacifistische stemming onder de bevolking van Japan zelf.
Tijdens de Golfoorlog van 1991 beperkte Japan zich nog tot een financiële bijdrage, een cheque van 13 miljard dollar. Maar in 1992 nam het parlement een wet aan waarbij de SDF toestemming kreeg om deel te nemen aan VN-operaties op het gebied van medische hulp, vluchtelingenhulp, transport, wederopbouw van infrastructuur, toezicht op verkiezingen en politiebijstand. Op basis hiervan werden in 1992 en 1993 600 SDF-militairen ingezet bij de VN-operatie in Cambodja. In 1993 werd ook deelgenomen aan de VN-missie in Mozambique.
In 1999 werd het militaire verdrag tussen de VS en Japan vernieuwd. De resultaten daarvan werden omgezet in wetgeving. Die maakt het mogelijk voor Japan om de militaire activiteiten van de VS te ondersteunen in "situaties in gebieden die Japan omringen welke een belangrijke invloed hebben op de vrede en veiligheid van Japan." Het is duidelijk dat dit een nogal rekbare omschrijving is die het voor de Japanse elite mogelijk maakt om troepen in te zetten in een groot deel van Azië, zij het onder de vleugels van het VS-leger.
Op zijn beurt stelt Tokio zich steeds zelfbewuster op bij het militaire machtsvertoon. Een goed voorbeeld is het tot zinken brengen van een verondersteld Noordkoreaans spionageschip in 2001 - enkele weken na de aanslagen van 11 september. Dit niet-geïdentificeerde schip dook op bij de Amami-Oshima eilanden in de Oost-Chinese Zee ten noorden van Okinawa waar een belangrijke militaire basis van de VS is gevestigd. Op dat moment bevond het schip zich binnen de Japanse exclusieve economische zone van 200 km, een gebied waar Japan aanspraak maakt op visserij en bodemschatten. Het schip was een Chinees type vissersboot maar zonder vistuig aan boord. Onmiddellijk openden de Japanners een klopjacht met 25 schepen van de kustwacht en 14 vliegtuigen. Het ongeïdentificeerde vaartuig werd herhaaldelijk beschoten en kwam op een gegeven moment in brand te staan. Uiteindelijk werd het op meer dan 400 km verwijderd van de genoemde eilanden in een gebied waarop China aanspraak maakt omsingeld door vier Japanse patrouilleboten. Volgens de regering vuurde de bemanning in een poging om uit te breken met automatische geweren en raketten op de andere schepen. De Japanse patrouilleboten antwoordden met direct vuur van zware machinegeweren. Het opgejaagde schip explodeerde en zonk vervolgens. De plaatselijke pers berichtte dat er geen poging werd gedaan om de bemanning van vermoedelijk vijftien personen te redden, hoewel gezien was dat een aantal van hen levend in het water terecht was gekomen. De lichamen van twee Aziatische mannen in Koreaans gemerkte reddingsvesten werden later geborgen. Uit een lijkschouwing bleek dat ze verdronken waren. Dit was het eerste geval na de Tweede Wereldoorlog waarin SDF-eenheden dodelijk geweld gebruikten. Het wordt gezien als een keerpunt in de militaire politiek van Japan.
In 2000 werden plannen onthuld voor de bouw van twee grote schepen met een helikopterdek, waarvan het eerste in 2008 gereed moet komen. Volgens de oude principes mocht de SDF geen vliegdekschepen hebben, omdat deze een offensieve militaire capaciteit zouden opleveren. Maar het ontwerp van de nieuwe helikopterschepen laat een enkel open landingsdek, twee grote liften en een brug aan stuurboord zien, de typische kenmerken van een vliegdekschip. Ze zijn ook groter dan de vliegdekschepen van sommige andere landen. Ook zijn gevechtsvliegtuigen aangeschaft die gronddoelen kunnen bombarderen en gaf het parlement toestemming om tankervliegtuigen te kopen die een offensief bereik voor de Japanse luchtmacht mogelijk maken.
Een andere militair project dat mogelijk op gespannen voet staat met eerdere principes is de ontwikkeling van wapensystemen tegen ballistische raketten. Japan wil zowel het Aegissysteem van de marine als de Patriotraket opvoeren om behalve vijandelijke vliegtuigen ook inkomende raketten uit de lucht te kunnen halen.
Na de terreuraanslagen in de VS werd in het Japanse parlement een anti-terrorismewet aangenomen die het de SDF toestond een ondersteunende rol voor de VS te spelen bij de aanval op Afghanistan. De wet maakte het mogelijk voor Japan om geweld te gebruiken om buitenlandse soldaten te verdedigen zonder geografische beperking. Op deze manier wordt het begrip zelfverdediging steeds verder opgerekt.
In oktober 2001 zeilde het Amerikaanse vliegdekschip Kitty Hawk op weg naar het strijdtoneel de haven van Yokosuka uit met in zijn kielzog een groot aantal Japanse oorlogsschepen. Dit was niet meer dan militair vertoon want de Japanse schepen keerden na korte tijd terug in de haven. Maar in november 2001 stuurde Japan twee oorlogsschepen en een bevoorradingsschip naar de Indische Oceaan als steun aan de VS tijdens de oorlog met Afghanistan. In de ogen van de Japanse elite was dit nog niet echt oorlog voeren. Een hoge officier dacht daar in een interview met de krant Asahi Shimbun anders over: "We zullen schieten en vechten; internationale normen en een wettelijk kader zijn voldoende voor de soldaten om de situatie ter plekke te bekijken."
Kees Kalkman
Gebruikte bronnen:
Hans Alles, Herleving van het Japans militarisme. AMOK 1985/3
Axel Berkofsky, When defense turns to offense, Asia Times 11-11-2001
Micool Brooke, Japan's Role in Regional Security: The Samurai Awakes. Asian Defence Journal 4/2003
GlobalSecurity.org, Japan Defense Agency - Japan Self-Defense Force
David Lague, New rules of Defence. FEER 1.11.2001
Joe Lopez, Japan stakes its claim to Iraqi oil and gas. wsws.org 26.1.2004
Sebastian Moffett en Martin Fackler, Marching on to a new role. FEER 15.1.2004
Vijay Sakhuja, Japanese Maritime Self Defence Force: Kata and Katana. Strategic Analysis juli 2000
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
De Nederlandse regering steunde deze misdadige NAVO-politiek. Daarom werd door een drietal vredesorganisaties en 139 personen, waaronder een groot aantal joegoslaven, gepoogd de rechter tot ingrijpen te bewegen. Daartoe werd op 19 januari 1999 aan de president van de rechtbank Den Haag het verzoek gedaan een datum te bepalen voor een kort geding tegen de Staat. Een kort geding waarin de eisers zouden vragen om een rechterlijk verbod van iedere verdere steun van Nederland aan de misdadige NAVO-politiek en van iedere daadwerkelijke deelname aan een aanvalsoorlog tegen Joegoslavië. Ondanks de zeer dreigende situatie zag de betrokken president, mr. Van Delden, geen aanleiding de eisers terstond ter wille te zijn en de partijen direct voor zich te laten verschijnen, hoewel dat doorgaans wèl gebeurt indien een dreigende staking of de blokkade van een bedrijf aan de orde zijn. Een kort geding is er immers voor bedoeld om te kunnen voorkomen dat voor de eisers nadelige activiteiten plaatsvinden. Maar met betrekking tot de dreigende aanval op Joegoslavië wilde Van Delden eerst op 19 februari 1999 zitting houden.
Op 1 februari 1999 was de spanning aanmerkelijk toegenomen en schreven kranten dat het "NAVO-ingrijpen" nog nooit zo dichtbij was geweest. De raadsman van de eisers, mr. Steijnen, verzocht de president van de rechtbank daarom de zitting te vervroegen. Deze ging evenwel niet in op dat verzoek. In de ogen van de eisers toonde Van Delden daarmee geen enkel respect te hebben voor de levens van degenen die door de NAVO werden bedreigd. Toen deze rechtbankpresident tijdens de zitting op 19 februari 1999 bovendien aan Steijnen geen gelegenheid wenste te bieden om de houding van de Nederlandse regering ten aanzien van Joegoslavië in een ruimer kader te plaatsen, zag de raadsman zich genoodzaakt Van Delden te wraken. De zaak werd daarmee nog verder vertraagd.
De rechtbank Den Haag vond evenwel dat niets wees op partijdigheid van Van Delden en wees het wrakingverzoek af. Op 4 maart 1999 werd de behandeling van de zaak dan ook onder leiding van die president voortgezet. Op 18 maart 1999 volgde de uitspraak. Kern daarvan was dat eisers zich niet konden beroepen op het geweldverbod zoals dat in het Handvest van de Verenigde Naties was neergelegd. Dat verbod zou zich volgens Van Delden uitsluitend tot staten richten en geen rechtstreekse werking hebben voor individuele personen. Een uiterst merkwaardig oordeel, want in Neurenberg werden individuele personen wel degelijk aansprakelijk gesteld voor aanvalsoorlogen en terzake ook veroordeeld. Bovendien werd deze individuele aansprakelijkheid herhaaldelijk door de internationale gemeenschap bevestigd.
Opnieuw was de uitspraak uitermate teleurstellend. Anders dan Van Delden meende Von Maltzahn weliswaar dat eisers zich konden beroepen op het volkenrechtelijk geweldverbod, maar de oorlog tegen Joegoslavië achtte hij niet onrechtmatig. Von Maltzahn erkende zelfs dat een beslissing van de Veiligheidsraad noodzakelijk was, maar kwam vervolgens met de manifest absurde redenering dat het feit dat de NAVO-raad tot de oorlog had besloten in plaats van de Veiligheidsraad, niet op de voorhand als onrechtmatig kon worden aangemerkt. Een absurde redenering, omdat de NAVO immers een bondgenootschap is van een beperkt aantal staten, waardoor zeker niet de gehele internationale gemeenschap wordt vertegenwoordigd. Verder heeft de internationale gemeenschap uitsluitend aan de Veiligheidsraad de bevoegdheid verleend om, buiten het geval van zelfverdediging, te besluiten over gebruik van militair geweld. Ieder weldenkend mens weet dit. Bovendien verleent het NAVO-verdrag geen enkele beslissingsbevoegdheid aan de NAVO-raad. Dat verdrag laat beslissingen uitdrukkelijk over aan de afzonderlijke NAVO-lid staten.
De gerechtelijke uitspraken die in deze zaken zijn gegeven zijn dermate onjuist, dat zij niet het laatste woord mogen vormen in de kwestie van de aanvalsoorlog tegen Joegoslavië. Daarom is gezocht naar mogelijkheden om die kwestie opnieuw aan de rechter voor te leggen. Een mogelijkheid daartoe werd gevonden in de aansprakelijk stelling van de Staat, verantwoordelijke politici of militairen voor de schade die is toegebracht door sommige bombardementen. Bombardementen waarvan het duidelijk was dat die de toets van de kritiek niet konden doorstaan, omdat zij manifest in strijd waren met het humanitair oorlogsrecht, dat beperkingen stelt aan geweldsmiddelen en -methoden.
Twee bombardementen zijn geselecteerd, te weten de aanval op de televisiestudio van de RTS in Belgrado in de nacht van 22 op 23 april 1999 en het bombardement met clusterbommen op Nis op 7 mei 1999. De aanval op de RTS-studio is een oorlogsmisdaad, omdat deze was gericht op een civiel object. De meest fundamentele regel van het humanitair oorlogsrecht is, dat de burgerbevolking en civiele objecten niet mogen worden aangevallen. Bij het bombardement op Nis is eveneens sprake van een oorlogsmisdaad, in dit geval omdat gebruik werd gemaakt van geweldsmiddelen en een geweldsmethode die geen onderscheid maken tussen enerzijds de militairen en militaire doelwitten en anderzijds de burgerbevolking en civiele objecten. Een onderscheid dat ingevolge een tweede basisregel van het humanitair recht altijd moet worden gemaakt; niet-onderscheidende geweldsmiddelen en geweldsmethoden zijn verboden.
Vervolgens is onderzocht of slachtoffers of nabestaanden van slachtoffers van beide bombardementen bereid waren om in Nederland te procederen, wetend dat de kans dat daadwerkelijk een schadevergoeding zou worden toegekend, bijzonder klein zou zijn. Een aantal van deze belanghebbenden bleek bereid ter wille van de principiële aspecten van de zaak, juridische stappen te zetten. Met hun machtiging werden door Steijnen de eerste stappen gezet om de Staat, verantwoordelijke politici of militairen in rechte aan te spreken voor de schade die deze Serviërs hebben geleden. In maart 2001 werd de Staat gesommeerd om binnen veertien dagen antwoord te geven op de vraag of zij bereid was de materiële en immateriële schade van de betrokken slachtoffers of nabestaanden te vergoeden. In mei 2001 kwam de landsadvocaat met een afwijzend antwoord. Vervolgens werd in april 2002 een verzoek gericht aan de rechtbank Den Haag voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
Het in april 2002 ingediende verzoek voor een voorlopig getuigenverhoor vermeldde een tamelijk groot aantal getuigen die gehoord zouden moeten worden. Het ging om drie voormalige bewindslieden, tien kamerleden of oud-kamerleden, drie opperofficieren en verder enkele militairen die bij de bombardementen betrokken waren. De rechtbank Den Haag wees het verzoek in september 2002 af, op grond van de overweging dat de belanghebbenden hun proceskansen al voldoende konden inschatten. Bovendien meende de rechtbank dat de omvang van het getuigenverhoor nodeloos omslachtig en kostbaar zou zijn, terwijl in de rechtszaak zelf zou kunnen worden beoordeeld welke stellingen relevant zouden zijn en waarvoor bewijsvoering zou kunnen worden toegelaten.
Tegen deze afwijzende beschikking werd beroep ingesteld bij het Hof Den Haag, dat de zaak in januari 2003 ter terechtzitting behandelde. Bij beschikking van 6 maart 2003 bepaalde het Hof dat de rechtbank het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor ten onrechte had afgewezen. Dat getuigenverhoor diende doorgang te vinden, met dien verstande dat het aantal te horen getuigen werd beperkt tot de toenmalige ministers Kok, Van Aartsen en De Grave en de toenmalige kamervoorzitter Van Nieuwenhoven. Het onderwerp van het getuigenverhoor werd beperkt tot de vraag in hoeverre bij de aanvallen op de RTS-studio en op Nis normen van humanitair oorlogsrecht geschonden werden, voor welke schending de Staat mede aansprakelijk kon worden gehouden. Het Hof verwees de zaak terug naar de rechtbank.
Van Nieuwenhoven had evenwel geen enkele behoefte om te getuigen. Zij stelde zich, daarin gesteund door de landsadvocaat, op het standpunt dat zij niet zou verschijnen, omdat zij niets zou kunnen meedelen wat terzake relevant zou kunnen zijn. Dit alles in weerwil van de beslissing van het Hof Den Haag en van de rechtsplicht om te verschijnen. Dit leidde tot een niet mis te verstane reactie van de zijde van Steijnen. Nadrukkelijk wees hij er op dat Van Nieuwenhoven zich, door niet te verschijnen, zou schuldig maken aan een strafbaar feit, dat daarvan in voorkomend geval terstond aangifte zou worden gedaan en dat eveneens terstond om gijzeling van Van Nieuwenhoven zou worden verzocht. Desalniettemin leek het er op dat de aangewezen rechter-commissaris, mr. Koppen, zich zou neerleggen bij het wegblijven van Van Nieuwenhoven. De rechter-commissaris gaf aan een beslissing te willen nemen op het inmiddels door Van Nieuwenhoven gedane verzoek om niet te behoeven te verschijnen. Nadat op 26 januari 2004 Kok en Van Aartsen door hem waren verhoord en Van Nieuwenhoven niet was gekomen, wilde Koppen inderdaad ingaan op haar verzoek om niet te behoeven te getuigen. Opnieuw werd door Steijnen het middel van wraking gehanteerd, met uiteindelijk resultaat dat Koppen het onderzoek weliswaar zal voortzetten, maar dat Van Nieuwenhoven wel degelijk dient te verschijnen.
Uteindelijk werd toch ingestemd met een voorlopig getuigenverhoor, maar de onwil van de rechtbank Den Haag om gevolg te geven aan de opdracht daartoe van het Hof was evident. Inmiddels hebben de verhoren van Kok en Van Aartsen plaatsgevonden. Die verhoren hebben al enkele opmerkelijke uitspraken opgeleverd. Zo werd de aanval op de RTS-studio door de heren gerechtvaardigd op grond van militair gebruik van die studio. Dat element werd in de kamerstukken terzake in het geheel niet vermeld. Verwacht mag worden dat de komende verhoren ook nog wel enkele bijzonderheden zullen opleveren.
De uiteindelijke opstelling van de rechterlijke macht zal blijken in de rechtszaak, de zogenaamde bodemprocedure, die ongetwijfeld zal volgen. Daarbij gaat het om fundamentele keuzes; wordt de rechtsorde gediend of de gevestigde politieke orde? Een boeiende zaak.
mr. Meindert Stelling
voorzitter van de Vereniging van Juristen voor de Vrede
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
"Atjeh is geen homogene samenleving. Er zijn acht grote etnische groepen, met ieder een eigen taal. Atjeh is een eenheid geworden vanwege de handel. Ook de islam is belangrijk: 95% van de inwoners in Atjeh is moslim, misschien nog wel meer. Veel culturele zaken hebben hun wortels in de islam: de manier van kleden, gezagsstructuren, et cetera. Toch verschilt Atjeh enorm van islamitische groepen elders in Indonesië. In Atjeh hoeven vrouwen bijvoorbeeld geen sluier te dragen. De cultuur en eigen structuren op Atjeh bestaan al vanaf de twaalfde eeuw."
"In 1945 werd Indonesië onafhankelijk. Twee jaar later woedde op Oost-Sumatra een onafhankelijkheidsstrijd. Groepen daar wilden een onafhankelijk Sumatra, als één land. Voor Atjeh bestonden er op dat moment drie keuzes: óf samen met Oost-Sumatra de strijd aangaan voor een onafhankelijk Sumatra, óf als Atjeh onafhankelijk worden, óf bij Indonesië blijven. De meeste leiders kozen voor dat laatste, omdat zij vonden dat Indonesië de verschillende gemeenschappen binnen haar grenzen moest steunen. Er werd ook gezegd dat er geen Indonesische soldaten naar Atjeh zouden komen, geen macht van buitenaf. Atjeh zou zijn eigen macht behouden. Dat werd door de leiders geloofd, anders hadden ze hun zelfstandigheid nooit opgegeven, nooit!"
Van de beloften van Indonesië kwam echter niet veel terecht. In 1950 besloot Soekarno heel Noord-Sumatra tot één provincie te maken. Hiermee was Atjeh geen onafhankelijke provincie meer. Erwanto: "De mensen in Atjeh waren erg boos op Indonesië. Zij hadden zelf alles gegeven om Indonesië als land en mogendheid te helpen opbouwen. Drie miljoen mensen in Atjeh vochten eerder op het platteland tegen de Nederlandse marechaussee, voor de onafhankelijkheid van Indonesië. Ook was door de leiders in Atjeh geld ingezameld onder de bevolking, waarmee twee vliegtuigen konden worden gefinancierd voor de nationale luchtvaartmaatschappij (Garuda). Garuda vliegt nu nog steeds met die vliegtuigen, maar daar hoor je nooit wat over."
Dit was dan ook de aanleiding voor de oprichting van een islamitische beweging in Atjeh die gekant was tegen Jakarta: de DI/TII. De lokale leiders vroegen de centrale regering meer macht te geven aan Atjeh, voor een eigen cultuur, met eigen middelen en eigen grondstoffen. Officieel werd Atjeh ook tot speciale regio uitgeroepen, samen met Yokyakarta. Indonesië zei dat de lokale regering zeggenschap had over cultuur, onderwijs en religie. Deze gedeeltelijke autonomie bestond volgens Erwanto echter alleen op papier.
Mede als reactie hierop wordt in 1976 Gerakan Aceh Merdeka (GAM) opgericht, de beweging voor een vrij Atjeh. Erwanto: "GAM wilde Atjeh onafhankelijk maken van Indonesië, maar nog niet veel mensen steunden dit idee. Slechts zo'n drie- tot vierhonderd mensen traden daadwerkelijk toe tot de beweging. Indonesië reageerde door een speciale militaire eenheid te sturen tegen de rebellen: de RPKAD (nu Kopasus). De meeste leiders van de GAM werden gearresteerd of gingen in ballingschap. De anti-Indonesische gevoelens onder de bevolking waren daarmee echter niet verdwenen. In 1989 werd opnieuw het leger ingezet om protesten de kop in te drukken en besloot de Indonesische regering Atjeh uit te roepen tot militairpolitionele zone. Jakarta was op het hoogtepunt van zijn macht. Wat de Indonesische militairen tussen 1989 en 1998 in Atjeh hebben gedaan, is alleen uit verhalen van de bevolking duidelijk geworden. Er verscheen niets over in de media, want journalisten mochten het gebied niet in. Jakarta had de noodtoestand afgekondigd. Er was veel onderdrukking, moord en slachtpartijen. Vooral het platteland moest het ontgelden. Dorpen die door Jakarta werden gezien als bases van de GAM werden vernietigd. Na het opheffen van de noodtoestand in 1998 kwam de berichtenstroom over tien jaar militaire onderdrukking in Atjeh op gang. Er is weer ruimte voor journalisten om te schrijven. En de mensen in Atjeh hebben meer moed om te vertellen wat er aan de hand is. Er verschijnen verhalen in de krant over wat er is gebeurd, wat er fout is gegaan." NGO's meldden meer dan 12.000 gevallen van schending van mensenrechten.
Volgens de laatste cijfers van de militaire autoriteiten zijn er gedurende de Uitzonderingstoestand (van 19 mei 2003 tot 19 mei 2004) 2000 rebellen van GAM gedood en 3000 gevangengenomen. Volgens mensenrechtenorganisaties zijn de slachtoffers voornamelijk burgers.
Na het aftreden van Soeharto in 1998 wordt Habibie de nieuwe president van Indonesië. Hij stelt een regionale commandant aan voor Atjeh: Kodam. Het idee was om niet langer de oude plaatselijke structuren te gebruiken voor het uitoefenen van de macht, maar rechtstreeks te regeren vanuit Jakarta. Hierop volgt in Atjeh op 8 en 9 augustus 1999 een algemene staking. Militairen moesten het transport regelen, want er reed helemaal geen openbaar vervoer. Habibie besluit hierop zijn ideeën voor Atjeh uit te stellen. De studentenbeweging in Atjeh richt zich na het aftreden van Soeharto vooral op demilitarisering en rehabilitatie van de slachtoffers. De Indonesische regering voldoet echter op geen enkele wijze aan hun verzoeken. Erwanto: "Jakarta verklaart keer op keer dat er geen militaire operatie meer is in Atjeh. Toch vinden er honderden incidenten plaats. De studentenbeweging is daar heel erg boos over. De anti-Indonesische gevoelens nemen toe. De mensen denken: waarom zouden we bij Indonesië willen horen? De manier waarop ze ons behandelen, laat zien dat we geen echte Indonesiërs zijn. De democratische studentenbeweging ziet echter niets in een gewapende oplossing. Ze voert campagne voor een referendum als democratisch alternatief. In 1999 vinden er algemene verkiezingen plaats in Indonesië. De studentenbeweging vraagt Jakarta terugtrekking van de troepen, want zo lang er militairen in Atjeh zijn, kan er geen sprake zijn van een echte vrije keuze. Jakarta gaat niet op de eisen in. Dus roept de beweging op tot een boycot. 70% van de bevolking boycot vervolgens de verkiezingen. De 30% die wel gaat stemmen, bestaat grotendeels uit militaire families, ambtenaren et cetera."
Het FPDRA voert vanaf 2001 uitgebreid campagne voor het referendum als democratisch alternatief. "De roep voor een referendum kwam vooral van de democratische beweging in de steden. Maar ook de organisaties in de dorpen willen onafhankelijkheid. Zij weten echter weinig van structuren en verbanden. Ze denken eerder aan een onafhankelijkheidsstrijd, want ze denken dat als ze dan eenmaal onafhankelijk zijn, er niemand meer is die ze kwaad kan doen. Ook de GAM speelt hierin een rol. Het is een symbool van rebellie geworden. Mensen zijn trots om te zeggen: "Ik ben lid van de GAM". Terwijl ze dan vaak niet eens weten waar die precies voor staat. In de stad is de meerderheid van de mensen nog steeds voor het referendum. Maar ook hier worden mensen door de symboliek van GAM beïnvloed en kiezen daardoor voor rebellie en onafhankelijkheidsstrijd. Juist daarom is het nodig het idee van een referendum te blijven promoten."
"Tijdens een bezoek aan Vietnam in 1999 zei de toenmalige president Wahid: "Als in Oost Timor een referendum kan plaatsvinden, waarom dan niet in Atjeh?" Wahid heeft echter nooit een referendum aan de bevolking van Atjeh gegeven. Hij had ook niet de macht om de militairen onder controle te houden. Het militaire apparaat is in Indonesië een supermacht: de militairen gaan hun eigen gang. Het is altijd een soort golfbeweging. Nadat Megawati in 2001 president werd, kregen de militairen weer meer invloed op de politiek. Megawati heeft niet de macht en niet de wil om daar iets aan te doen. Zij is zelf dankzij militaire steun aan de macht gekomen. In Atjeh is sinds haar aantreden als president geen ruimte meer voor protest."
Erwanto was zelf bij de besprekingen rond het COHA akkoord aanwezig. Toen er half mei 2003 opnieuw vredesbesprekingen plaatsvonden in Tokio, was hij wederom van de partij. "Hoewel de regering wilde onderhandelen, waren het opnieuw militaire hardliners die de boel saboteerden. Vijf onderhandelaars van de GAM werden in Atjeh gearresteerd juist toen ze op het punt stonden met het vliegtuig naar Tokio te vertrekken. Ze werden uiteindelijk tot tussen de elf en zestien jaar cel veroordeeld wegens vermeend terrorisme. Zelf heb ik geluk gehad dat ik nog wel in Tokio ben gekomen. Maar van echte onderhandelingen kon toen natuurlijk al geen sprake meer zijn."
In Atjeh werd na het mislukken van de vredesbesprekingen gelijk de noodtoestand afgekondigd. Erwanto kon niet meer zonder gevaar terugkeren naar zijn land en bleef enige tijd in Japan. In juli 2003 kwam hij naar Nederland. Daar blijft hij zich inzetten voor Atjeh via de Aceh Peace Alliance. Erwanto: "We willen vooral dat mensen weten wat er in Atjeh gebeurt. Daarom zijn we vooral bezig met het verzamelen en verspreiden van informatie. Ook voeren we soms campagnes. We zijn bijvoorbeeld actief geweest tegen de verkoop van Nederlandse korvetten aan Indonesië. De impact hiervan is veel groter dan het verdienen van geld. Nederland steunt daarmee namelijk militaire acties in Indonesië. Zij leveren immers het gereedschap. Bovendien zijn de korvetten voor Indonesië heel duur. Ze zouden het geld beter kunnen besteden aan zaken als onderwijs, gezondheidszorg en werk voor de arme mensen."
Erwanto denkt dat als Nederlanders meer zouden weten wat er echt aan de hand is in Atjeh, ze zich tegen het beleid van bijvoorbeeld de Nederlandse overheid zouden keren. "Mensen hier willen geen geld verdienen aan het bloed van Indonesische mensen. Daarom moet duidelijk worden gemaakt wat de rol is van de militairen, bedrijven, et cetera. Vooral de rol van de militairen is daarbij belangrijk. De mensen in Atjeh willen onafhankelijkheid door de militairen en wat zij de bevolking de afgelopen decennia hebben aangedaan. Op zich zijn ze niet tegen Indonesië, maar ze willen niet bij Indonesië blijven onder de huidige regering. De regering zou er dan ook goed aan doen te onderkennen hoe sterk de rol van de militairen is. En vervolgens heeft de Indonesische regering een goede reden om zichzelf sterker te maken en te zorgen dat ze niet langer door de militairen wordt geleid. Want alleen dan is er kans dat de bevolking in bijvoorbeeld Atjeh, Papoea of de Molukken bij Indonesië zal willen blijven."
Heleen de Boer
Egbert Wever
De Aceh Peace Alliance (Aliansi Perdamaian Aceh, APA) is een ad hoc samenwerking van mensen en groepen rondom Atjeh en werkt onder auspiciën van het Indonesia House in Amsterdam. De APA is niet zozeer bezig met politieke lobby, als wel met het informeren van burgers en het beïnvloeden van de publieke opinie. De groep houdt zich dan ook voornamelijk bezig met het verzamelen en verspreiden van informatie en wil een verbinding vormen tussen Nederlandse en Indonesische organisaties die zich met Atjeh bezighouden. De doelstellingen van APA zijn:
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Twee jaar geleden trok een rechtse kamermeerderheid aan het langste eind in de besluitvorming om mee te doen aan de ontwikkeling van de Joint Strike Fighter, de beoogde opvolger van de F-16. Terwijl de stemmingen in het parlement in april 2002 tot twee maal toe onbeslist bleven, was het na de verkiezingen in mei van dat jaar een gelopen race. De val van de PvdA en de stormachtige opkomst van de LPF garandeerden deelname aan de JSF, tot grote opluchting van het Pentagon en fabrikant Lockheed Martin. In het weekeinde voor hij vermoord werd, hadden de Amerikanen naar verluidt Pim Fortuyn weten te overtuigen, ondanks zijn oorspronkelijk felle kritiek op het project. Onder aanvoering van vliegtuigfanaat en oud-defensievoorlichter Mat Herben kon de LPF-fractie zich niet snel genoeg vóór de JSF uitspreken. Niet minder opgelucht waren de Nederlandse luchtmacht en de defensie-industrie. De luchtmacht had jaren terug al in stilte de JSF in eerste positie gemanoeuvreerd, maar had met schrik moeten constateren hoe die positie vooral door het dwarsliggen van de PvdA in gevaar gekomen was. Uiteindelijk bleken de gouden bergen die de lobbyisten van de industrie, gesteund door de FNV, voorspiegelden van doorslaggevend belang, ondanks de vele rapporten en commentaren die in een heel andere richting wezen.
Volgens de opiniepeilingen zag een overweldigende meerderheid van de Nederlandse bevolking er van meet af aan geen enkel heil in om in tijden van recessie 800 miljoen dollar te steken in een project waarvan velen voorzagen dat het vooral een lucratieve subsidiepot voor een paar bedrijven zou zijn. Opvallend genoeg bleken ook LPF-stemmers in groten getale deelname aan de JSF af te wijzen. Bovendien, zo bleek uit de enquêtes, vonden velen het nog maar de vraag of nieuwe gevechtsvliegtuigen wel zo nodig waren. Met grootscheepse bezuinigingen in het vooruitzicht vond men het moeilijk te verteren dat Nederland zich verbond aan zo'n prestigeproject.
Zo was er het fiasco van de ontwikkeling van het antitankwapen Trigat, waar Nederland in 2000 van afzag na er 35 miljoen euro in gepompt te hebben. Het verkenningsvoertuig Fennek is na tien jaar anderhalf keer zo duur geworden. Het defensiegeld ervoor is het infuus waarmee het Geldropse SP Aerospace & Vehicle Systems in leven wordt gehouden. Het recente failliet van de RDM, Fennek-toeleverancier en net als SP Aerospace & Vehicle Systems eigendom van Joep van den Nieuwenhuyzen, heeft het uitzicht op een goede afloop niet verbeterd.
Met het Boxer pantservoertuig loopt het zo mogelijk nog slechter. Bij dit oorspronkelijk Frans-Duits-Brits-Nederlandse programma is na Frankrijk vorig jaar ook Groot-Brittannië uitgestapt. Terwijl Nederland (dat via Stork vertegenwoordigd is in de productie) door bezuinigingen de ordergrootte al heeft verlaagd van 359 naar 257, herbezinnen ook de Duitsers zich nu op het door hen gewenste aantal. Kennelijk vooruitlopend op de liquidatie van het hele programma is ministerie van defensie nieuwe onderhandelingen begonnen met het Zwitserse Mowag, dat een paar jaar geleden nog kansloos was met zijn 'Piranha'. Hoeveel miljoenen al in rook zijn opgegaan is niet bekend.
Mei dit jaar moest het ministerie van defensie in de "Jaarrapportage vervanging F-16" omfloerst toegeven dat binnen twee jaar na ondertekening van het ontwikkelingscontract vrijwel alle cijfers fors bijgesteld dienen te worden. Zo is het bedrag ontwikkelingskosten met 22 procent gestegen naar 40 miljard euro. De stuksprijs is met 42,6 miljoen euro bijna 12 procent hoger komen te liggen, terwijl daarin de hogere ontwikkelingskosten nog niet eens zijn meegerekend. Sommigen analisten gaan er dan ook van uit dat tegen de tijd dat de eerste JSF klaar is de prijs boven de 60 miljoen euro zal liggen. En de hoeveelheid toestellen die door de Amerikaanse krijgsmacht zullen worden besteld wordt nu niet meer op 2800 à 3000 maar op 2443 gesteld. Gezien de veel geringere behoefte van de andere deelnemende landen zal Lockheed Martin de handen mogen dichtknijpen met een wereldwijde afzet van 3500 JSF's. Die veel lagere productie heeft uiteraard ook weer gevolgen voor de hoogte van de verkoopprijs.
Nu de belangrijkste delen van het project feitelijk vergeven zijn, geven veel Nederlandse bedrijven de moed op orders op. Meest opvallend is dat Thales - toch Nederland's grootste wapenproducent - de handdoek in de ring gooit. Toegegeven, ze behoorden niet tot de grootste kanshebbers voor JSF orders, maar met hun F-16 ervaring hadden ze goede hoop een paar onderdelen voor hun rekening te kunnen nemen. Ook andere bedrijven geven aan dat de kans om nu nog orders van betekenis te krijgen minimaal is.
Telkens weer laten kabinet en parlement zich overhalen in zee te gaan met materieelprojecten die met veel bombarie worden gepresenteerd als paradepaardjes voor de Nederlandse industrie, terwijl het ministerie van defensie keer op keer opdraait voor uit de pan rijzende kosten. Dat besef lijkt ook doorgedrongen tot minister Kamp. "Wij hebben ons te gemakkelijk laten meeslepen door de industrie. We hebben fregatten van een half miljard euro per stuk en investeren miljarden in jachtvliegtuigen. Maar iedere gek kan een mortiergranaat afvuren op ons kampement in Irak en wij hebben geen systeem om die granaten uit de lucht te knallen. Waarom hebben wij daar niet in geïnvesteerd?" zei hij in mei tijdens de algemene ledenvergadering van de VVD.
Frank Slijper
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Na de val van de Berlijnse muur in 1989 ontstond in de Europese Unie de behoefte om naast het gemeenschappelijk economische beleid te komen tot een gemeenschappelijk buitenlandbeleid. In 1993 werd deze behoefte voor het eerst onder woorden gebracht in het verdrag van Maastricht. In het verdrag werd voor het eerst een gemeenschappelijk buitenlandbeleid als doelstelling opgenomen. In de verdragen van Amsterdam (1999) en Nice (2003) werd deze doelstelling verder uitgewerkt. In 'Amsterdam' werd een aantal artikelen speciaal gewijd aan het Gemeenschappelijk Buitenland en Veiligheidsbeleid (GBVB). Er werd een speciale hoge vertegenwoordiger voor het GBVB aangesteld, de heer Solana. Het verdrag van Nice voorzag de Unie van een Europees Veiligheid- en Defensiebeleid, het EVDB. Als onderdeel van het GBVB is het EVDB speciaal bedoeld voor de veiligheid van de Unie en bevat het de intentie om te komen tot een gemeenschappelijk defensiebeleid en een gemeenschappelijke defensie.
De inhoud van de Europese Grondwet op het gebied van Buitenland- en Veiligheidsbeleid betreft voornamelijk de codificatie (bijeenbrengen van verspreide regels) van afspraken gemaakt in de verschillende verdragen over het gemeenschappelijke buitenlandbeleid. Belangrijk is artikel 4 van de Grondwet waarin wordt gesteld dat de Unie bevoegd is tot het voeren en bepalen van een gemeenschappelijk Buitenland- en Veiligheidsbeleid. In latere artikelen zijn bepalingen opgenomen die dit beleid handen en voeten moeten geven. Zo worden de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Europese Raad, de Raad van Ministers van de Europese Unie, de Europese Commissie en het Europees Parlement, vastgelegd. Het Buitenlandbeleid wordt bepaald door de Europese Raad. De Raad van Ministers van de Unie voert het beleid uit en kan daartoe de nodige besluiten nemen door middel van wetgeving. De Europese Commissie houdt zich niet bezig met het gemeenschappelijk Buitenlandbeleid en het Europees Parlement wordt alleen over dit beleid geïnformeerd. Uitvoering van de besluiten van de Raad van Ministers gebeurt door de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie. Hij of zij is verantwoording verschuldigd aan de Raad van Ministers en zal zich speciaal richten op het gemeenschappelijk Buitenland- en Veiligheidsbeleid, alsmede met het gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid. Om de leesbaarheid te bevorderen zal ik vanaf hier Buitenlandbeleid schrijven als het gemeenschappelijke Buitenland- en Veiligheidsbeleid bedoeld wordt en Defensiebeleid als het meer beperkte gemeenschappelijke Veiligheids- en Defensiebeleid bedoeld wordt.
Wat vooral opvalt aan de regeling omtrent het Buitenlandbeleid van de Unie is de rol die het Europees Parlement toebedeeld krijgt. Over het beleid wordt zij slechts geïnformeerd. De Conventie heeft waarschijnlijk goed ingezien dat regeringsleiders en staatshoofden van de lidstaten niet graag de regie uit handen geven als het gaat om het Buitenlandbeleid. De invloed van de Europese burger op het gevoerde beleid is nihil. Als je bedenkt dat de Grondwet pretendeert een waarborg te zijn voor een democratisch Europa, een vreemde zaak.
Wordt in het GBVB nog ruimte gelaten voor de invulling van een eigen Buitenlandbeleid van de lidstaten, in de Grondwet worden de teugels strakker aangetrokken. Bij eenmaal vastgesteld Buitenlandbeleid van de Unie mogen lidstaten geen eigen beleid meer voeren dat het Europese beleid in de wielen kan rijden. Ook bij nieuw te formuleren Buitenlandbeleid van een lidstaat dient die staat eerst te overleggen met de Unie.
Inderdaad zijn dit de doelstellingen zoals ze eerder geformuleerd werden onder de Petersbergtaken. Maar daar is het niet bij gebleven. Er is tevens een bepaling opgenomen over de bestrijding van het terrorisme. De aanslagen van 11 september 2001 op de Verenigde Staten hebben ook hun uitwerking gehad op Europa. Vrij snel erna werd terrorismebestrijding een belangrijk doel van het beleid voor de Unie. Deze doelstelling is zo belangrijk geworden dat de Conventie meende het in de Grondwet te moeten opnemen. Artikel III-210 vervolgt dan ook: "Al deze taken kunnen tot de strijd tegen het terrorisme bijdragen, ook door middel van steun aan derde landen om het terrorisme op hun grondgebied te bestrijden." Ook in de solidariteitclausule, die wederzijdse bijstand tussen lidstaten belooft bij gewapende aanvallen en rampen, wordt een terroristische aanslag als ramp expliciet genoemd. Het terrorisme moet de conventie zeer aan het hart gegaan zijn om deze expliciet in de Grondwet op te nemen. Dat het in de ontwerptekst is terechtgekomen geeft aan hoe de aanslagen van 11-09-01 iedereen van slag hebben gebracht. Iedere proportionaliteit is daarbij verloren gegaan. Immers, de Grondwet van de Unie heeft de pretentie meer te zijn dan zomaar een beleidsdocument. Het heeft er alle schijn van dat de terrorismebepalingen zijn opgenomen om de Amerikanen tevreden te stellen. Wat ook blijkt na de aanslag in Madrid in maart. De terrorismebestrijding is daarna in heel Europa opgevoerd, waaruit blijkt dat het ook kan zonder Grondwet.
Overigens wordt de solidariteitsclausule door de Britten niet aanvaard. Zij zien hierin een eerste aanzet om de NAVO opzij te schuiven ter faveure van een Europees leger, een lange termijn doelstelling van Frankrijk en Duitsland.
Eén van beleidsterreinen van het op te richten Bureau is het "stimuleren van de technologische en industriële basis van de defensiesector." Dit moet niet alleen de afhankelijkheid van de Amerikaanse wapenindustrie voorkomen maar ook de concurrentiepositie van de Europese wapenindustrie wereldwijd verstevigen. Die laatste was achteruit gegaan door de bezuinigingen van de Europese landen op hun defensie.
Was de Grondwet in juni 2002 van kracht geweest dan had Den Haag waarschijnlijk niet besloten tot aankoop van de Amerikaanse Joint Strike Fighter als opvolger van de F16, maar was de keuze gevallen op de Eurofighter of de Franse Rafale.
Het heeft er alle schijn van dat de Europese Grondwet geen grondwet wordt maar een beleidsdocument voor de richting waar de Europese Unie de komende jaren naar toe wil. Als de Unie tot afspraken wil komen over een gemeenschappelijk Europees Buitenland- en Veiligheidsbeleid, is het maar de vraag of de Europese Grondwet daarvoor het geschikte instrument is. Ter vergelijking: de Nederlandse grondwet kent slecht vier artikelen die instructies bevatten voor de regering over het te voeren buitenland-, veiligheids en defensiebeleid. De rest wordt bij wet geregeld. 'Last but not least' ontbreekt er een stevige democratische basis voor de uitvoering en controle van het Buitenlandbeleid van de Unie.
Nederland kan zich tijd, geld en moeite besparen bij de komende onderhandelingsrondes in Europa. Op 20 april heeft Tony Blair onverwacht aangekondigd om de Britten middels een referendum te laten stemmen over de invoering van de Europese Grondwet. Ook Nederland gaat hierover een referendum organiseren. Verwacht wordt dat de Britten met een overgrote meerderheid (op dit moment 80%) zullen tegenstemmen. Daarmee lijkt de invoering van de Grondwet voorgoed van de baan. Een geluk bij een ongeluk.
Hans Wester
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Beste Clemens,
Lang heb ik de verleiding kunnen weerstaan te reageren op je schrijverij. Je epistels aan Gerard Raemaekers maken de verleiding echter te groot.
Je gaat op zoek naar nieuwe kansen voor de anti-oorlogsbeweging, op je oude en vertrouwde manier. Er is weinig mis met je analyses. De enig overgebleven grootmacht USA weet de wereld stelselmatig met zijn stellingnames en zijn optreden te overbluffen, en op een enkele uitzondering na volgt de wereld. En al zijn we niet gelukkig met schoothondje Balkenende, het gezelschap tegenstrevers van George Walker Bush en de zijnen, waarin we dreigen te geraken is al evenmin aangenaam.
De positie van de anti-oorlogsbeweging is onverminderd precair doordat we een gecompliceerd verhaal te vertellen hebben - tegen Saddam en toch niet voor Bush' oorlog tegen Saddam; tegen terrorisme, maar ook tegen de maatregelen van Sharon etc. - maar niet de middelen om dat verhaal aan het grote publiek te vertellen. Want laten we ons wat dat betreft vooral geen rad voor ogen draaien: met onze publicaties - zowel jouw brochures als de diverse tijdschriften - bereiken we voornamelijk diegenen, die het toch al met ons eens zijn. En misschien een enkele twijfelaar, en daar moeten we het dan maar voor doen. En tot die conclusie ben jij kennelijk ook gekomen.
Het meest duidelijke voorbeeld is de oproep van regeringszijde aan Wouter Bos om het standpunt van de PvdA over deelname aan de bezetting van Irak te wijzigen. Na de aanslag in Spanje werd hem verweten met dit standpunt te zwichten voor terreur, hoewel de PvdA dit standpunt al ver voor die aanslag had geformuleerd. Voor die tijd echter besteedden de media er weinig aandacht aan, na de aanslag werd het vooral in media die kritisch staan ten opzichte van de PvdA nieuws. Moeten we van de gemiddelde krantenlezer verwachten, dat die dit door heeft?
En wat te denken van het historische voorbeeld van ons eigen leiderschap, de leider van de brede vredesbeweging Mient-Jan Faber? Fons Janssen gaf ooit heel beeldend de kern van het leiderschapsprobleem - in de Rooms-katholieke kerk in zijn geval - weer: 'Als de top doorslaat tast de hele kerk in het duister.'
Voor mij is het duidelijk dat het grootste probleem van de anti-oorlogsbeweging - heb je eigenlijk niet een positief alternatief voor dit begrip? - is voldoende ruimte te vinden om zijn standpunten uit te dragen. Demonstraties zijn geen nieuws - tenzij ze uit de hand lopen en dan nog is tegenwoordig alleen het uit de hand lopen nieuws - en op discussies komt bijna niemand af.
Toch moeten we, moet ik met lichte wanhoop concluderen, doorgaan, met alle middelen die we kunnen bedenken. Opdat "ze" dan later niet kunnen zeggen dat ze "het niet geweten" hebben. En daar proef ik bij jou een verwante geest. Zo interpreteer ik in ieder geval de voorzetten die je aan Gerard doet op de laatste pagina's van je brochure. Op één punt vergis je je daar, denk en hoop ik, verzet kan wel degelijk ook bij de enkeling beginnen. Een keten is immers zo sterk als de zwakste schakel, en met vele individuele acties kunnen we die veel gemakkelijker vinden.
Ik vind dat niet erg, want daardoor ontstaat een vorm die in de meeste gevallen goed leesbare teksten met ook nog voldoende consistentie oplevert. Dat compliment over je brochure moet ik je in ieder geval geven.
Tjark Reininga
Uitgave AMOK-Nijmegen
Begijnenstraaat 34
6511 WP Nijmegen
Tel. 024 3231708
amb"at"eigengereid.nl
Te bestellen door € 3 te storten op postbanknummer 1887457 t.n.v. AMOK-Nijmegen
Toch is het niets bijzonders. De Washington Post meldde anderhalf jaar geleden dat Amerikaanse veiligheidsagenten van terrorisme verdachte mensen folterden, zowel in Afghanistan als op de eiland-basis Diego Garcia in de Indische Oceaan. Daar werd nauwelijks op gereageerd. Trouwens, volgens Amnesty International wordt er in de meeste landen gefolterd. Het argument is dikwijls dat men op die manier kwalijke plannen te weten komt en dus levens kan redden. Men zou dus die Amerikanen in Bagdad op hun beurt tijdig moeten folteren om hun kwalijke plannen te voorkomen!
Volgens één van de betrokken militairen (die nog nooit van de conventies van Genève over de behandeling van gevangenen had gehoord) luidde de opdracht van de militaire inlichtingendienst: maak het leven voor de gevangenen tot een hel, zodat ze gaan praten. De Amerikaanse commandant Miller was eerst chef in Guantanamo Bay, waar hij al operaties die strijdig zijn met het internationale recht had beoefend. De CIA agenten in Abu Ghraib worden bij hun ondervragingen geassisteerd door 15.000 zogenaamde beveiligers. Dat zijn dik betaalde ex-militairen van diverse landen, in dienst van particuliere ondernemingen en daardoor niet vallend onder het militaire recht. Velen zijn Zuidafrikanen die tot de beruchte geheime dienst van de apartheid behoorden. Anderen hadden in Bosnië een sexslavenindustrie, waar minderjarige meisjes verkracht werden.
Het gaat hier duidelijk niet om een beperkt aantal ondergeschikten, die afwijkend gedrag vertonen. Seymour Hersh stelt dat er sinds de oorlog in Afghanistan systematisch wordt mishandeld door militaire politie en inlichtingendiensten om gegevens in handen te krijgen. Hij spreekt zelfs van een doelbewuste beslissing van Rumsfeld persoonlijk.
Sinds de Amerikaans-Britse aanval op Irak van maart 2003 zijn daar zeker 20.000 burgers gedood en toch is er geen sprake van berechting van de schuldigen. Dus niet alleen de Derde Conventie van Genève (over de behandeling van krijgsgevangenen) maar ook de Vierde (over de bescherming van burgers) wordt op grote schaal geschonden. Er zijn slechts enkele Amerikaanse soldaten aangeklaagd en geen enkele leidinggevende. Het Internationaal Strafhof in Den Haag zou geschikt zijn, maar de VS erkennen dat niet. Het bestaande oorlogsrecht schiet dus schromelijk tekort.
Ook Nederland komt in de beklaagdenbank, want het doet mee in Irak, zelfs met Apache helikopters. Een ernstig geval van collaboratie dus.
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
- Toen en toen -
VeeDee
april 1984
Gifgas"De mensenverslindende oorlog tussen Iran en Irak neemt steeds bizarrer vormen aan. Het konflikt speelt zich af tussen twee staten die niet voor elkaar onderdoen in fanatisme. (..) Langzamerhand kwamen er steeds meer technische hulpmiddelen in de strijd. Geleverd door de bevriende mogendheden of aangeschaft op de zwarte markt" "Maar plotseling loopt het uit de klauwen. Irak gebruikt gifgas. En direkt daarop staan de kranten vol over gifgas, hoe onmenselijk dat wel niet is (..). In allerijl worden de getroffen Iraniërs afgevoerd naar westerse ziekenhuizen en ook Nederland neemt, humaan als het is, een aantal op. Het is afschuwelijk dat er wapens als gifgas gebruikt worden. En het is goed dat het gebruik van dergelijke wapens aan de kaak gesteld wordt. Daar gaat het niet om. Maar voor mij klopt er iets niet in dit geheel. Plotseling komt heel de westerse wereld in het geweer. (..) Verdomme, er sterven daar in die kankeroorlog iedere dag honderden zo niet duizenden mensen op het slagveld." 'Het is hypokriet, verontwaardigd te zijn over het gebruik van gifgas, terwijl je zelf wapens levert, aan het ene of het andere land. Wapens die net zo goed in staat zijn het leven van mensen te verwoesten als gifgas." AMOK juni 1984
Oorlog in het Midden-Oosten"We leven in een tijd, waarin een putsch, een grote staking, een terroristiese aanslag of een oorlog tussen buurlanden in een ongekende omvang wereldwijde konsekwenties tot gevolg hebben die onze nationale welvaart en onze nationale zekerheid schaden", aldus voorzitter van [de chefs van staven] David C. Jones in januari 1982 voor het Amerikaanse kongres." "Het grootste belang van de Verenigde Staten in het Midden-Oosten is gelegen in de energie-reserves in de regio. Sinds de tweede wereldoorlog is het uitgangspunt van de buitenland-politiek van de VS geweest, dat de energie-reserves onder VS-kontrole moeten zijn." "Na de val van de sjah en de invasie van Afghanistan hebben de politie-agenten in de regiopolitiek van de VS [Israël en de sjah - Red.] onder Carter al plaatsgemaakt voor de rechtstreekse militaire aanwezigheid van dat land in het Midden-Oosten. (..) Als gevolg hiervan worden er faciliteiten gekreëerd voor de Amerikaanse snelle interventiemacht. (..) "In dit licht is verklaarbaar, waarom de VS-regering geen afkeurend woord laat horen over het repressieve karakter van de Saoediese koninklijke familie. Deze gebruikt haar bijzondere uitleg van de Koran als ideologiese rechtvaardiging van haar onderdrukkingspraktijken." |
De oorlogen van de regering van president Bush tegen Afghanistan en Irak hebben geleid tot publicatie van een reeks insider-boeken, geschreven door of met de medewerking van afgetreden hoge leden van die regering. Een van de meest markante was de semi-autobiografische beschrijving van de voormalige 'terrorisme tsaar', die de recente geschiedenis van de totstandkoming van de 'oorlog tegen terrorisme' beschrijft, en vooral de tegenstellingen die deze binnen de Amerikaanse staat politieke elite teweegbracht. Richard Clarke nam een unieke positie in, zowel onder de regering Clinton als die van opvolger Bush. In dit boek wordt de totstandkoming van dit beleid geschetst aan de hand van één hoofdthema: de veiligheid van de VS wordt het meeste bedreigd door het internationale terrorisme. Al-Qaida, de hoofdvijand van de VS, wordt door Clarke omschreven als een netwerk van zelfstandige organisaties met een gemeenschappelijk doel: het oprichten van een Kalifaat, een Islamitische staat, die de militante verspreiding van de Islam moet bevorderen. Overal ter wereld vonden in de loop van de negentiger jaren een reeks aanslagen op Amerikaanse belangen plaats, uitmondend in de grote aanval van 11 september 2001 op Amerikaans grondgebied.
Als reactie daarop ontwikkelde President Clinton een antiterrorismebeleid waarbij ook de ombouw van delen van het Amerikaanse inlichtingen en opsporingapparaat werd geïnitieerd. Het bereik van deze maatregelen was zeer ruim: het ging zowel om het opsporen van terroristen in binnen en buitenland, als het tegengaan van de proliferatie van massavernietigingswapens, omdat die in handen van een vijand zouden kunnen vallen. Ook de noodplannen voor het voortbestaan van de Amerikaanse regering en het apparaat voor bescherming van de bevolking (van belang als bescherming tegen eventuele atoomaanvallen in de Koude Oorlog) werden vernieuwd en uitgebouwd. Deze maatregelen werden neergelegd in drie Presidentiele Decreten: nrs. 62, 63 en 67. Het Department for Homeland Security, opgezet onder Bush, was ook een product van deze beleidswijziging.
Clarke zelf kreeg in juni 1998 een belangrijke coördinerende rol, als 'Nationale coördinator voor veiligheid, infrastructuurverdediging en contraterrorisme' oftewel terrorisme tsaar, in navolging van de functie van 'drug tsaar' die al bestond. Clarke was daarvoor al voorzitter van de ad hoc Counter Terrorism Security groep, een commissie die steeds in noodgevallen bij elkaar komt om tegenmaatregelen tegen het terrorisme te bespreken. De hoofden van de belangrijkste inlichtingen- en veiligheidsdiensten zoals die van het Pentagon, buitenlandse zaken en cruciale binnenlandse overheidsdiensten zoals de FBI, kustwacht en luchtvaartautoriteiten evenals de nationale veiligheidsadviseur (momenteel Condoleeza Rice) zitten hierbij. Het is dit orgaan dat in tijd van crisis vergaande noodmaatregelen neemt in de vorm van adviezen voor de president. Het eerste hoofdstuk van het boek geeft een boeiend relaas van deze procedure zoals die op 11 september 2001 in werking trad. In de eerste vergadering die ochtend werden de voorbereidingen voor de aanval op Afghanistan al getroffen, waarbij druk op Pakistan cruciaal was.
Het was volgens eigen zeggen vooral Clarke zelf die consistent heeft gewaarschuwd voor het gevaar van terroristische aanslagen in de VS, ook tijdens de aanloop naar 11 september. In het boek worden twee grote tegenkrachten genoemd die het werk van Clarke bemoeilijkten: in de periode Clinton de enorme druk op de president via de binnenlandse schandalen, die zijn buitenlands beleid inperkten. Onder Bush kwam een nieuw probleem naar voren, de voorrang die door de nieuwe president en zijn belangrijkste adviseurs werd gegeven aan een oorlog tegen Irak. Het is dit probleem dat de meeste publiciteit opleverde bij de presentatie van het boek, eerder dit jaar. Clarke stelt dat de vastberadenheid om Irak aan te vallen, terwijl het geen bedreiging vormde voor de VS en geen connectie had met het terroristische gevaar zoals hij dat definieerde, een volkomen foute beleidslijn was, waardoor de middelen van de VS verkeerd werden ingezet. Sterker nog, hij beaamt dat het terrorisme juist versterkt is door de bezetting van Irak. In plaats daarvan had de regering een viertal andere landen onder druk moeten zetten: Saoedi-Arabië, Iran, Pakistan en Afghanistan (hij beschouwt de Amerikaanse inzet in dat laatste land als te gering).
Wat voor inzichten kan een anti-oorlogsactivist uit dit boek halen? Ten eerste iets over de denkwijze in de hoogste Amerikaanse regeringskringen. Het verhaal gaat vooral over de interactie tussen een vijand of complex van vijanden van de VS. Het lijkt bijna vanzelfsprekend dat Amerikaanse nationale belangen (de rol van de VS als sterkste militaire macht ter wereld, de internationale economische belangen) niet aan de orde komen. Dit zijn zaken die zo vanzelfsprekend zijn voor Clarke dat ze niet ter discussie staan. Dit betekent dat de lezers tevergeefs zullen zoeken naar de relatie tussen Amerikaanse olie- en bedrijfsbelangen en de Midden-Oosten politiek. De Israëlische politiek komt alleen in positieve zin ter sprake. Toch is de oppositie van Clarke tegen Bush niet op ijdelheid of privé-ruzies gebaseerd. Het gaat hem niet alleen om het bestrijden van Irak als prioriteit voor het contraterrorisme beleid. Hij erkent ook dat strijd tegen terrorisme een politieke component heeft die juist niet militair is. Dat is een positie die vergelijkbaar is met die van de Duitse minister van buitenlandse zaken Fischer, die in een toespraak in de herfst van 2002 ook een pleidooi hield tegen de toen nog toekomstige oorlog met Irak als zinloze afleiding van de oorlog tegen het terrorisme. Zodra je in die termen over terrorisme praat, wordt een discussie noodzakelijk over de aard daarvan. Dat debat raakt aan de bredere politieke wereld, die vanzelfsprekend ook naar het buitenland beleid van het Westen moet kijken. Dat is dan ook de grote scheidslijn tussen de politieke en de militaristische visie op terrorisme. De tweede is niet in staat om terrorisme te zien als een ideologisch gevecht, maar beschouwt het simpelweg als een militair-operationeel probleem.
KaKo
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Weinig is tot nu toe geschreven over de opbouw van het nieuwe Iraakse leger en wie de bewapening daarvan mag regelen. Terwijl de oorlog in Irak de afgelopen maanden in volle hevigheid oplaaide, azen wapenhandelaars op de eerste orders voor de nieuw te vormen Iraakse veiligheidstroepen. Vlak nadat vorig jaar maart de bommenregen op Irak neerdaalde kwam George Bush al met wetgeving die wapenhandel met het Irak na Saddam Hoessein weer mogelijk moest maken. Inmiddels is het zover en komt de wapenstroom langzaam op gang. Al deze zomer gaat een vracht met ondermeer van 26.000 Kalashnikovs met 300 miljoen patronen, 40.000 Glock pistolen en nog zo wat meer naar Irak. Winnaar van dat contract is het Amerikaanse bedrijf Kiesler Police Supply Inc. Kiesler kreeg bekendheid als leverancier van Kalashnikovs aan David Koresh en zijn Branch Davidians, waarvan in 1993 het merendeel de dood vond tijdens een bloedige confrontatie met de FBI. Vorig jaar werd Kiesler veroordeeld tot een boete van 2.500 dollar voor het leveren van munitie aan minderjarigen via internet. In 1999 was het bedrijf al betrapt op de doorverkoop van vuurwapens afkomstig van straatbendes uit Chicago. In de VS was de verontwaardiging over het contract echter het grootst omdat de voorkeur werd gegeven aan Oostenrijkse en Russische wapens boven Amerikaanse.
Dat Irak bepaald geen gebrek aan handvuurwapens heeft is algemeen bekend. Volgens experts zwerven rond de 24 miljoen wapens door het land met 22 miljoen inwoners. Met allerlei inzamelingsprogramma's probeert de internationale bezettingsmacht onder leiding van de VS een deel van die wapens van de bevolking terug te kopen. Met de huidige chaos en weinig zicht op een stabiele nabije toekomst is het niet erg verwonderlijk dat het gros van de mensen weinig zin heeft om afstand te doen van dat wat hen enig gevoel van bescherming geeft.
Bronnen:
Daily News (New York), 16 mei 2004;
Financial Times, 17 mei 2004;
Newhouse News Service/Cleveland.com, 18 mei 2004.
NB: voor wie de beschikking heeft over een snelle internetverbinding en meer wil weten over Halliburton en de banden met het Pentagon is de Tegenlicht uitzending "De ijzeren driehoek" van 25 januari zeker een aanrader. Zie: www.vpro.nl/tegenlicht
Griekenland reageerde vrijwel direct op het Turkse besluit, door zelf ook een pakket wapenaankopen ter waarde van twee miljard euro te schrappen, waaronder 300 pantservoertuigen en een korvet. De conservatieve Griekse regering heeft aangekondigd in een periode van vijf jaar tijd het defensiebudget met 25 procent te verlagen. Tot de aangekondigde krimp gaven Griekenland en Turkije binnen Europa het meest van iedereen uit aan hun leger, gerekend als percentage van de totale overheidsuitgaven en het Bruto Nationaal Product (BNP).
Bronnen:
Defense News, 17 mei 2004;
AFP, 17 mei 2004
Jaarverslagen zijn doorgaans taaie kost en de volhardende lezer wordt maar zelden beloond. Erg veel nieuws valt er meestal niet te lezen. Het verslag van Delft Instruments is daarop geen uitzondering, hoewel het dit jaar tussen de regels door wel enige 'vermakelijke' kritiek bevat. Dochter DEP, dat vanuit het Drentse Roden zogenaamde beeldversterkerbuizen - het hart van alle nachtzichtapparatuur - maakt, zou ondanks stijgende omzetcijfers "in toenemende mate gehinderd word[en] door de gevolgen van een terughoudende Nederlandse interpretatie van de regels van het Europese exportbeleid". Kennelijk is het Delft Instruments nog niet gek genoeg dat DEP het afgelopen decennium ondanks een Europees wapenembargo voor vele miljoenen nachtzichttechnologie aan China mocht verkopen. Gebruik makend van de soepeler exportregels voor zogenaamd dual-use materiaal (met een civiele en militaire toepassing) wist het bedrijf de afgelopen jaren ook al het embargo tegen India te omzeilen. Hoewel Delft Instruments steevast verklaart haar militaire activiteiten te hebben afgestoten is de omzet van dochter DEP nog altijd voor 60 procent voor de militaire markt bestemd.
www.stopwapenhandel.org is de afgelopen grondig vernieuwd en uitgebreid. Over dossiers, zoals de JSF, Indonesië en de zaak Khan hebben wij eigen materiaal, kamerstukken en achtergrondartikelen uit de internationale pers overzichtelijk bijeen gebracht. Verder zijn persberichten en andere artikelen van de Campagne tegen Wapenhandel hier na te lezen.
Tot nu toe maakte vooral het Britse leger druk gebruik van Emden voor militaire transporten naar crisisgebieden.
Bij Rapid Alliance zijn naast Nederlandse mariniers ook Duitse, Canadese, Franse, Britse, Australische en VS-eenheden betrokken en een onderzeeër uit Peru. De landingsoefening zou deels plaatsvinden op terreinen van het Amerikaanse korps mariniers in North Carolina. Een nieuw element was dat de Britten op hun amfibische aanvalsschip Albion ook Challenger II tanks meenamen. Nog nooit was zulk zwaar materieel ingezet bij een invasie over zee. De Nederlandse mariniers vormden met hun Britse collega's de kern van de invasiemacht. De Britse mariniers van 42 Commando zijn momenteel in een hoge staat van paraatheid en zal de eerste brigade zijn die in een noodsituatie wordt ontplooid naar Irak. De Nederlanders werken al heel lang nauw samen met de Britse mariniers.
In februari werd vanuit de Nederlandse legerbasis Seedorf al voor 80 miljoen euro aan Nederlands materieel naar Umm Qasr in Irak verscheept via de Eemshaven. Het betrof toen honderden voertuigen en 126 containers met materieel, met en totaal gewicht van 2800 ton. Samen met de inzet in Bosnië vanaf vorig jaar oktober betekende dat, dat vrijwel het hele in Seedorf aanwezige voertuigenpark in het buitenland ingezet was. De goederen werden vanuit Seedorf eerst naar Soesterberg gebracht (vermoedelijk voor onderhoud) en vandaar naar de Eemshaven.
Tenslotte wordt uit de Eemshaven nog gemeld dat daar begin april het Amerikaanse transportschip Soderman divers militair materieel heeft gelost. Het zou "binnenkort" nog terugkomen om nieuw materieel uit diverse depots in Nederland, Duitsland en Luxemburg aan boord te nemen. Dit soort schepen maken deel uit van de vaste materieelvoorraad die de Amerikaanse marine op diverse zeeën op vooruitgeschoven posities laat dobberen om bij crises snel in te kunnen grijpen.
Bronnen:
Berichtgeving AMOK-Noord 12.5.2004
Bremer Zeitung 24.2.2004
Emder Zeitung 12.5.2004
Navy News 21.5.2004
PA News 13.5.2004
Rechter kolonel Gary Smith was hier niet zo van onder de indruk. Hij verwierp het beroep op het internationaal recht, maar stond de verdachte wel toe om zijn beslissing uit te leggen. Volgens Ramsey Clark stond Meija volledig in zijn recht om te weigeren. "De ironie van het geval is dat ze daar [in Bagdad] voor de krijgsraad gesleept worden voor precies dezelfde dingen die [Meija] weigerde te doen door niet terug te gaan."
Om de ironie te volmaken is Meija de zoon van een sandinistische activist, die als teenager naar Florida verhuisde. Zijn vader heeft de regels in het Nicaraguaanse volkslied geschreven die gaan over de strijd tegen de yankee imperialisten. Hij ging in 1995 bij het leger - deels om in te burgeren - maar is nog geen burger van de VS en heeft een Costaricaans paspoort. In 1998 verliet hij het reguliere leger en nam dienst bij de reservisten van de nationale garde. Hij ging psychologie studeren, maar werd gemobiliseerd voor de oorlog tegen Irak.
In Irak was Meija een populaire soldaat, die bevorderd werd. In oktober kwam hij niet terug bij zijn onderdeel toen dat twee weken verlof had in de VS. In mei meldde hij zich weer. Hij beschuldigde zijn commandanten ervan om soldaten onnodig bloot te stellen aan gevaarlijke situaties. Ook beschreef hij in zijn aanvraag om als dienstweigeraar te worden erkend, hoe gewone infanteristen werden gedwongen als gevangenbewaarders dienst te doen in een geïmproviseerd gevangenenkamp bij een Iraakse luchtmachtbasis.
Hij zei dat soldaten op de basis al-Assad bij het vliegveld van Bagdad door drie ondervragers die in burger gekleed waren, geïnstrueerd werden in tactieken om Irakezen murw te maken voor de ondervraging. Soldaten werd geleerd schijnexecuties uit te voeren, waarbij pistolen afgeschoten werden vlakbij de oren van gevangenen met kappen op. Ook moesten ze met voorhamers op metalen wanden slaan om gevangenen wakker te houden.
Meija kan tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld worden, degradatie en ontslag uit dienst met een bewijs van slecht gedrag.
Bron: The Guardian 20.5.2004 (Suzanne Goldenberg)
Vanunu deed precies wat hij moest doen en wat anderen zouden moeten doen. Hij onthulde het geheim dat zijn land, net als de VS, Rusland en verschillende andere landen een voorraad kernwapens ontwikkeld en gestationeerd heeft die de veronderstelde behoefte voor nucleaire afschrikking verre te boven gaat. (..) Wat Vanunu onthulde was een programma voor Israëlische aanvallen met honderden tactische kernwapens."
"Wij hebben dringend behoefte aan meer Vanunu's. Dat geldt niet alleen voor Israël, het geldt voor elke al dan niet erkende kernmacht: dus ook voor vele virtuele kernmachten zoals Japan en Duitsland, die over geavanceerde technologie en voorraden splijtstof beschikken. Wie kan betwijfelen hoe waardevol een Pakistaanse, Indiase, Iraakse, Iraanse of Noordkoreaanse Vanunu zou zijn die vergelijkbare onthullingen zou doen over het karakter en de omvang van het kernwapenprogramma van zijn land?
Maar de noodzaak om zulke geheimen te onthullen is niet beperkt tot burgers van schurkenstaten, zoals de kernmachten ze arrogant genoeg betitelen. Elke kernmacht heeft geheime strategieën, doelstellingen, programma's en plannen die hun eigen veiligheid en die van de hele mensheid in gevaar brengen. Elke functionaris en wetenschapper die weet heeft van zulke verdragsschendingen, moet hetzelfde doen wat Mordechai Vanunu deed, als dat de enige manier is om over de toestand informatie te geven en die te veranderen."
"Vanunu verdient lof en erkenning, omdat hij de moed had om zo te handelen, hoewel hij kon verwachten, hoe bruut degenen die in Israël en elders zo dwaas en schuldig zijn om vast te houden aan kernwapenprogramma's met een verwoestend risico, hem zouden proberen tot zwijgen te brengen en te bestraffen. De cultuur van geheimhouding, die zich in elke nucleair bewapende staat ontwikkeld heeft tot een cultus, brengt nog steeds het overleven van de mensheid in gevaar. Overal ter wereld moeten wij daarom, naar het voorbeeld van Vanunu, in opstand komen tegen deze fatale cultus van geheimhouding."
Bron: TAZ 23.4.2004
"Zwarte" programma's worden als supergeheim beschouwd. In het verleden is bijvoorbeeld de Stealth bommenwerper, die onzichtbaar voor radar is op die manier ontwikkeld. Zo zou de Canadese regering wat meer speelruimte krijgen. De bevolking zou dan niet verder worden geïnformeerd over de ontwikkeling van het controversiële ruimtewapen, totdat het een onderdeel is van het ruimteschild waar het Pentagon nu mee bezig is.
Oppositiepartijen als het Franstalige Bloc Quebecois en de NDP proberen de Canadese betrokkenheid bij het ruimteschild in de verkiezingsstrijd uit te spelen. NDP-leider Jack Layton heeft de liberale regering van Paul Martin ervan beschuldigd getekend te hebben voor een soort Star Wars programma met ruimtewapens. Martin, die in onderhandeling is met de VS over een raketschild heeft verklaard dat hij tegen ruimtewapens is. Hij zegt dat tot nu toe alleen is gesproken over het opstellen van raketten op marineschepen en het vasteland om inkomende ballistische raketten uit te schakelen. Maar het Pentagon heeft eerder dit jaar 47 miljoen dollar gevraagd om te beginnen met de ontwikkeling van een in de ruimte gebaseerd interceptiesysteem als onderdeel van het schild. In februari maakte de luchtmacht een plan bekend om wapens in een baan om de aarde te brengen en satellieten van andere landen te vernietigen als onderdeel van een strategie die ten doel heeft de ruimte te laten beheersen door de VS en hun bondgenoten.
Bovendien hebben Canadese defensieplanners ontdekt dat de VS een plan voor een stelsel van 12 tot 14 laserwapens in een baan om de aarde die vijandelijke raketten moeten uitschakelen nieuw leven heeft ingeblazen. De lasers zouden een bereik hebben van 1000 tot 5000 km. Het Pentagon wil hier echter een 'zwart' programma van maken. Theresa Hitchens van het Center of Defense Information in Washington is niet verbaasd: "Als het een zwart programma wordt, hoor je er niets meer over totdat het getest is of al is opgesteld."
De militarisering van de ruimte is internationaal zeer omstreden.
Bron: The Ottawa Citizen 1.6.2004 (David Pugliese)
Als de Griekse Turkse Cyprioten het eens zouden worden over vereniging wil Washington zijn spionageactiviteiten op het eiland graag opwaarderen tot een volwaardige militaire basis, om van daaruit militaire interventie in de regio te organiseren.
Het plan lijkt voorlopig even uitgesteld nu de eenwording door de Grieks-Cyprioten verworpen is bij een referendum. Maar de Engeland en de VS hebben sinds het begin van de Koude Oorlog spionagebelangen op het strategische eiland gehad. Cyprus is opgenomen in het wereldwijde Echelon afluisternetwerk van de VS. De VS gebruiken een overeenkomst met Engeland over het uitwisselen van afgeluisterde berichten en een onbemande luisterpost in het door de Turken bezette deel van het eiland in de 'oorlog' tegen het terrorisme.
Een logistieke basis op Cyprus zou de planning van interventies en de controle van de zeeroutes in en rond het Midden-Oosten voor de VS vergemakkelijken en een pendant vormen voor de basis in Djibouti die de VS van Frankrijk hebben overgenomen, en die de zuidelijke toegang tot het Suezkanaal beheerst. Bovendien zou zo'n basis de Turkse haven Ceyhan, die een knooppunt moet worden voor gas- en olieleidingen in de regio, beheersen.
Bron: Asia Times 10.4.2004 (Iason Athanasiadis)
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina
Het rapport beschrijft voornamelijk het geval Urenco (de geschiedenis van de ultracentrifuge en de manier waarop deze technologie voor uraniumverrijking zich verspreidde) als voorbeeld van de relatie tussen kernenergie en kernwapens. Daarin speelt het Non-Proliferatie Verdrag een belangrijke rol. Om die reden werd het gepresenteerd tijdens de voorbereidende conferentie over het Non-Proliferatie Verdrag.
ZATERDAG 26 JUNI DEMONSTRATIE
13:00 Dam Amsterdam
TROEPEN UIT IRAK!
Geen leugens meer!
Stop de bezetting van Irak en Palestina!
Er worden door de bezettingsmacht op grote schaal misdaden gepleegd in Irak. Het bloedbad in Fallujah en de onthullingen over martelingen in de gevangenissen laten de ware aard van de bezetting zien. De VS willen tegen elke prijs hun macht in de regio vestigen met alle gevolgen vandien. Een voortzetting van de bezetting onder VN-vlag zal hier niets aan veranderen.
Daarbij heeft de onvoorwaardelijke steun van Bush aan Israël Sharon een vrijbrief gegeven om de onderdrukking van de Palestijnen verder op te voeren en door te gaan met de bouw van de apartheidsmuur. Deze oorlogspolitiek heeft geleid tot een verdere destabilisering van het Midden-Oosten en een onveiligere wereld voor ons allemaal.
De hele bezetting is gebaseerd op leugens. Er waren geen massavernietigingswapens in Irak en er is geen verband met de aanslagen van Al Qaida. De bewijsvoering was verzonnen. De duizenden doden en gevangenen, martelingen en bombardementen hebben laten zien dat deze oorlog niet over democratie of bevrijding gaat. Daarbij heeft de bezetting de voedingsbodem voor terrorisme alleen maar vergroot.
Terwijl kostbare honderden miljarden worden verspild aan deze misdadige bezetting hebben regeringsleiders tegen hun eigen bevolking gelogen. Bush, Blair en Balkenende mogen op dit punt hun verantwoordelijkheid niet ontlopen. De anti-oorlogsbeweging in Spanje heeft wat dat betreft het goede voorbeeld getoond: Aznar is weggestemd voor zijn leugens en zijn steun aan Bush.
Wij willen niet dat Nederland nog langer onderdeel is van de misdaden in Irak. Daarom eisen we een einde aan de bezetting en het terugtrekken van de troepen.
Op zaterdag 26 juni - vier dagen voor de zogenaamde machtsoverdracht - begint een internationale week van actie tegen de bezetting. Op die dag gaan we ook in Nederland de straat op om onze woede en verontwaardiging te tonen. Sluit je aan bij dit initiatief: mobiliseer en demonstreer mee!
Comite 26 Juni
Voor materiaal of meer informatie: mail initiatief26juni"at"yahoo.com of bel 06-28623741
vr 24 sep 2004 t/m za 13 nov 2004 - Amersfoort of Utrecht
Basiscursus Alternatieven voor geweld
Cursus van tien dagdelen, waarin de cursisten leren op een constructieve manier om te gaan met alledaagse conflicten en agressie. Praktijk- en ervaringsgericht. Trainers: Marlies Tjallingii en Harky Klinefelter. Tussen 300 en 900 euro p.p., incl. maaltijden en evt, overnachtingen.
Cursusdata 24 sep, 8 en 9 okt,: en 12 en 13 nov. Steeds overdag.
Org: Ned. Expertisecentrum Alternatieven voor Geweld (NEAG).
Info: 020-6705295. E-mail: info"at"neag.nl. Web: www.neag.nl.
Symposium vredesgroepen "Bush, Irak en wij ..."
zaterdag 30 oktober 2004 in Leiden
Nadere mededelingen volgen onder meer in dit tijdschrift
Naar begin artikel
Naar Inhoudsopgave
Naar beginpagina