12 januari 2011

Opgeborgen voor het nageslacht

Den Haag weigert lering te trekken uit Irak-onderzoek

Vandaag is het precies één jaar geleden dat de commissie-Davids haar rapport over de kwestie-Irak presenteerde. Een uitgelezen moment om na te gaan wat het parlement met de alarmerende bevindingen heeft gedaan. Het alarmerende antwoord: niets.

door Martijn de Rooi

Het leek zo’n veelbelovend moment, toen Willibrord Davids een jaar geleden het rapport van zijn ‘Commissie van onderzoek besluitvorming Irak’ presenteerde. Een oerdegelijk rapport was het, met vlijmscherpe, alarmerende conclusies, waarnaar reikhalzend was uitgezien. Eindelijk was er dan antwoord op de honderden vragen die de opeenvolgende kabinetten-Balkenende ten koste van alles hadden getracht te ontlopen.

Dat er politieke koppen zouden rollen – die van Balkenende voorop – leek onvermijdelijk, maar belangrijker was dat Den Haag eindelijk lering kon trekken uit het troebele Nederlandse ‘ja’ tegen de invasie van Irak. En de burger de verzekering zou krijgen dat hij niet nog eens op valse gronden medeverantwoordelijk zou worden gemaakt voor een onnodige oorlog, waarin niets te winnen, maar veel te verliezen was.

Debat tussen doven

Maar binnen een uur na de presentatie waren we terug in het pre-Davids-tijdperk. Balkenende nam openlijk afstand van de belangrijkste conclusies en provoceerde daarmee alles en iedereen, coalitiepartner PvdA voorop. Wat volgde was de zoveelste afzichtelijke episode uit de sinds 2002 lopende Haagse Irak-soap.

Met hangen en wurgen wist het kabinet de rijen te sluiten (om korte tijd later alsnog te vallen), en er ontspon zich een scenario dat we maar al te goed kenden: ten behoeve van het politiek overleven van Balkenende IV werd het Tweede Kamer-debat over het rapport-Davids bij voorbaat dichtgetimmerd door de coalitiepartijen. Met welwillende medewerking van de VVD, PVV en SGP toonden de Kamerleden van CDA, PvdA en ChristenUnie meer belangstelling voor hun twitterberichten dan voor het werk van Davids en de zijnen, en kreeg het debat het karakter van een gesprek tussen doven. Balkenende kon een nieuw dieptepunt in de parlementaire geschiedenis bijschrijven.

Niet voor het eerst was daardoor de hoop gevestigd op de Eerste Kamer. Die had zich eerder in de kwestie-Irak doen gelden en en passant de Tweede Kamer en het kabinet de oren gewassen vanwege hun langdurige weigering de kwestie op een volwassen manier te behandelen – een kritiekpunt dat ook Davids optekende. Maar vreemd genoeg maakte nu de Eerste Kamer zélf geen haast. Een eerste debat werd uitgesteld, vervolgens werd het onderwerp over de parlementsverkiezingen getild en onlangs werd duidelijk dat het thema zelfs voorgoed van de agenda is afgevoerd.

‘Geen behoefte’

‘Geen behoefte om de zaak op te rakelen’, luidt de verklaring van een krappe Kamermeerderheid van CDA, VVD, ChristenUnie en SGP voor dit verbijsterende besluit. Even onbegrijpelijk is dat de oppositie zich niet geroepen voelde er op luide toon ruchtbaarheid aan te geven. En het kan nóg gekker: in één moeite door besloten de vier partijen het vervolgdebat over de regeringsnota over het beruchte ‘adquaat volkenrechtelijk mandaat’ van de agenda af te voeren.

Die nota, in 2007 opgesteld vanwege het hardnekkige politieke meningsverschil over de rechtmatigheid van de invasie van Irak, was bedoeld als richtsnoer voor toekomstige besluiten over betrokkenheid bij gewapende conflicten. Terecht bestond in de Eerste Kamer direct kritiek op het stuk, dat door de regeringspartners PvdA en CDA tegengesteld werd uitgelegd: jubelden de sociaal-democraten dat op grond van de nota een herhaling van ‘Irak’ was uitgesloten, de christen-democraten lazen er juist in dat onze steun aan de invasie rechtmatig was. Alle reden dus voor de senaat om er na het Irak-debat op terug te komen.

Nu de Kamer dat voornemen heeft laten varen, zal de discussie over wat nu eigenlijk een ‘adequaat mandaat’ is moeten worden beslecht op het meest ongelukkige moment: als Nederland opnieuw voor de vraag staat of het steun zal verlenen aan militair ingrijpen. Het is een van vele punten die naar aanleiding van ‘Irak’ om aandacht schreeuwen, maar door een meerderheid van beide Kamers opzichtig uit de weg worden gegaan.

Minachting voor de burger

De weigering van het parlement om lering te trekken uit de kwestie-Irak is een klap in het gezicht van Davids en de zijnen, maar getuigt bovenal van diepe minachting voor de burger. Die moet op de overheid kunnen vertrouwen, zeker in zaken van oorlog en vrede. Rond ‘Irak’ hebben regering en parlement dat vertrouwen jarenlang op onthutsende wijze en schaal beschaamd.

Nog vers in het geheugen liggen de wapenfeiten waarmee de weg naar Bagdad werd geplaveid: de leugens over de Iraakse massavernietigingswapens en terreurconnecties waarmee onze belangrijkste bondgenoten zich als onbetrouwbare partners ontpopten; het pikzwarte dreigingsbeeld dat met name minister De Hoop Scheffer in het verlengde daarvan parlement en bevolking voorhield; de selectieve wijze waarop het kabinet-Balkenende I de Tweede Kamer van informatie voorzag, daarmee een zeker ‘nee’ tegen de invasie voorkomend; de minachting van datzelfde kabinet voor de Veiligheidsraad, het internationaal recht, het werk van de wapeninspecteurs en de waarschuwende woorden van deskundigen; en de roekeloosheid waarmee werd ingestemd met een slecht voorbereide militaire campagne, die om die reden tot mislukken was gedoemd. Het leverde, in de woorden van voormalig chef-wapeninspecteur Hans Blix, "een onnodige tragedie" op, "met slechts één lichtpunt: het verdwijnen van Saddam Hoessein."

Maar die tragedie en de zich opstapelende aanwijzingen voor ernstige politieke tekortkomingen en miskleunen ten spijt, hield Den Haag zich jarenlang doof voor wat de ‘kwestie-Irak’ ging heten. Waar in andere betrokken landen door middel van onderzoek een begin werd gemaakt met het onder ogen zien van het fiasco, achtten de opeenvolgende kabinetten-Balkenende terugkijken en lering trekken ‘onnodig’. Allergisch voor het toegeven van fouten en als de dood voor gezichtsverlies, verkozen zij een doorlopende vlucht naar voren.

Met koppige volharding boden zij het hoofd aan de met trage regelmaat terugkerende Kamervragen, debatten en journalistieke onthullingen. Bij gebrek aan deugdelijke argumenten was hun verweer een treurige mengeling van opportunisme en armoe. Ontwijken, ontkennen, de vermoorde onschuld uithangen, naar anderen wijzen, in arren moede dooddoeners en leugens van de kansel strooien: werkelijk niets bleef de burger bespaard, en de zelfbenoemde Premier van het Fatsoen ging voorop in de strijd. Zelfs hij schuwde de leugen niet, getuige herhaalde uitspraken als "Alles is al bekend" en "Laten we niet vergeten dat Saddam Hoessein de wapeninspecteurs het land uit heeft gegooid!" Zelden werd het publieke belang zo schaamteloos ondergeschikt gemaakt aan partijpolitieke en persoonlijke belangen.

Volgzame pers, kritische burgers

Dat de premier daar lang mee wegkwam was mede de verdienste van een volgzame pers. Uitzonderingen daargelaten negeerden de media de kwestie-Irak jarenlang. De zaak ging de meeste journalisten ver boven de pet, maar bovenal getuigde de oorverdovende stilte rond ‘Irak’ van een ontstellend gebrek aan kritisch vermogen. Voor de beroepsgroep die zich graag afficheert als ‘waakhond van de democratie’, was zelfs het besef dat zwijgen over slecht beleid feitelijk betekent dat men daarmee instemt te hoog gegrepen.

Nu stond de Nederlandse pers daarin niet alleen. In veel landen lieten media zich gewillig het ene na het andere oor aannaaien. Vooraanstaande Amerikaanse media blikten later, onder het aanbieden van excuses aan het publiek, uitvoerig terug op wat zij hun eigen falen noemden. Zo ver is het in Nederland nog niet, getuige ook de passiviteit van de pers in het afgelopen jaar. Geen medium dat het uitblijven van debat rond ‘Davids’ hekelde, geen medium dat de betrokken politici aan de microfoon reeg.

Het waren vooral burgers, verenigd in de beweging Openheid over Irak, die het thema al die jaren op de agenda hielden; ondergetekende is een van hen. Met regelmaat vielen zij kabinet, parlement en media lastig met open brieven, persberichten, ingezonden stukken en vervelende vragen. Hun website groeide uit tot een databank met een schat aan informatie over de kwestie-Irak.

In 2007 verzamelde de beweging, met steun van de SP, GroenLinks en de coalitie ‘Stop de Oorlog’, tijdens een ‘Honderd dagen-tour’ een kleine 140.000 handtekeningen onder een petitie aan de Eerste Kamer, waarin werd aangedrongen op een parlementaire enquête. De petitie markeerde een kentering in de politieke verhoudingen: de aandacht voor het thema en de ergernis over het opereren van Balkenende groeiden, en de media begonnen zich langzaam maar zeker met de kwestie te bemoeien. Begin 2009 zag de premier zich, na zes jaar dwarsliggen, genoodzaakt tot de ultieme stap in zijn vlucht naar voren: op het moment dat in beide Kamers een meerderheid voor een parlementaire enquête was ontstaan, stelde hij zélf de onderzoekscommissie-Davids in.

Onderste bureaula

Het rapport van Davids bood Den Haag de uitgelezen kans deze treurige periode af te sluiten en orde op zaken te stellen in eigen huis, en zodoende een begin te maken met het herstel van het vertrouwen van de burger in de politiek. Dat is, zou je zeggen, geen kwestie van luxe, maar van bittere noodzaak.

Temeer daar de kwestie-Irak in essentie draait om vragen die voor een samenleving van fundamenteel belang zijn. Vragen als: welke waarde hechten we aan onze democratie?; hoe stellen we ons op ten opzichte van het internationaal recht en de mensenrechten?; hoe gaan we om met onbetrouwbare bondgenoten? In wezen luidt de hoofdvraag die onder alle andere vragen schuilgaat: wat is onze positie in de wereld, wie zijn wij? Of liever gezegd: wie wíllen wij zijn?

Wat bezielt een parlement om zulke belangwekkende zaken opnieuw op de lange baan te schuiven? Enkele jaren geleden voorspelde schrijver-journalist Bas Heijne dat áls er al een onderzoek naar de kwestie-Irak zou komen, dat vervolgens linea recta in de spreekwoordelijke onderste bureaula zou verdwijnen. In Nederland dienen onderzoeken om het collectieve geweten te sussen, niet om lering te trekken, was de strekking van zijn betoog.

Zijn profetie is uitgekomen: het rapport van Davids is inderdaad in de beruchte bureaula verdwenen – opgeborgen voor het nageslacht, om de woorden te gebruiken die de secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken in 2003 in de kantlijn krabbelde van een belangrijk Irak-document dat hij onzichtbaar wilde houden. "De discussie is hiermee voor dit moment gesloten", voegde hij daar nog aan toe.

De vraag die resteert is: is dit de samenleving waarin wij willen leven?

Martijn de Rooi is woordvoerder van Openheid over Irak


Naar boven
Naar beginpagina