1 oktober 2014

NEDERLANDSE MILITAIREN IN EEN ALBANEES WESPENNEST

Honderd jaar geleden probeerde een kleine groep Nederlandse militairen onder internationaal toezicht een politiemacht op te zetten in de nieuwe onafhankelijke staat Albanië. Het was een korte missie. De eerste twee militairen arriveerden in november 2013 om de situatie te verkennen. In februari volgden er nog 16. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werden zij in de zomer van 2014 weer teruggeroepen. Veel resultaten hebben zij niet kunnen behalen. De missie is vooral in herinnering gebleven door het sneuvelen van een van de leiders, majoor Thomson. Hij is dit jaar zowel in Albanië als in Nederland als een held herdacht. Op de jaarlijkse Veteranendag, 28 juni, onthulde de voorzitter van de Eerste Kamer, mevrouw Ankie Broekers-Knol in het gebouw van de Senaat van het Binnenhof een replica van een borstbeeld van Thomson dat in Groningen staat waar hij begraven is. Ook in Den Haag, waar hij eerder woonde is een monument te zijner nagedachtenis op het Thomsonplein.

Tot nu toe was er over de andere deelnemers aan deze eerste Nederlandse vredesmissie weinig bekend. Zij zijn nu in een monumentaal werk van twee dikke boekdelen1 aan de vergetelheid ontrukt door Joep Zonne, nazaat van een van de officieren. Hij schreef voor alle officieren afzonderlijk een zeer gedetailleerde kroniek van hun verblijf in Albanië. Uit deze verhalen, uitvoerig gedocumenteerd aan de hand van dagboeken, brieven, militaire verslagen en krantenartikelen, komt Thomson wat minder heldhaftig naar voren. Hij valt vooral op als een nogal eigenwijze en ambitieuze lastpost voor de man die feitelijk de leiding had over de missie, kolonel De Veer. Thomson, voormalig lid van de Tweede Kamer, had eerder een rol gespeeld in de Boerenoorlog in Zuid-Afrika. Hij had uitgesproken opvattingen over de militaire organisatie. "De Pruisische discipline in het Nederlandse leger moest volgens hem plaatsmaken voor de vorming van slagvaardige soldaten, die zelfstandig konden handelen binnen het grotere geheel."2 Met anderen kwam Thomson op voor "een legerrevolutie in democratische zin". Als de samenleving democratiseerde (kiesrecht, de arbeidersbeweging), dan kon het leger niet achterblijven.

In Albanië kwam Thomson door eigenmachtig optreden verschillende malen in aanvaring met de meer traditionele kolonel De Veer, die feitelijk zijn meerdere was en die ook in de praktijk zijn mannen zo goed mogelijk probeerde aan te sturen in een zeer complexe situatie. Een wespennest, zo kun je het inderdaad wel noemen. Albanië had zich in 1912 na de eerste Balkanoorlog onafhankelijk verklaard maar werd bedreigd door Grieken, Serven en Montenegrijnen. In het binnenland bevochten lokale ‘warlords’ het centrale gezag. De internationale gemeenschap besloot in 1913 in Londen tot een voor die tijd uniek experiment, een gezamenlijke, neutrale vredesmacht. De Duitse prins Wilhelm zu Wied, een achterneef van koningin Wilhelmina, werd tot koning van Albanië gebombardeerd. En Nederland werd verzocht een groep militairen te leveren om in het land een gendarmerie op te zetten. De ervaringen die Nederlanders in Indië hadden opgedaan met het pacificeren van islamitische strijders wekten positieve verwachtingen. Eenmaal in Albanië werden de Nederlandse officieren geconfronteerd met een reeks van tegenslagen. Er waren niet alleen problemen met opdringende buurlanden en strijdgroepen van verschillende binnenlandse stammen. Ook de internationale samenwerking van de grote mogendheden die het initiatief voor de operatie hadden genomen verliep niet al te vlot. De jonge, officiële Albanese regering was zwak. De van elders ingevlogen vorst, die de nieuwe natie moest leiden, kreeg ook niet veel voor elkaar. Het land viel ten prooi aan conflicten tussen een veel te groot aantal belangengroepen.

In deze situatie hadden de Nederlanders bovendien nog te kampen met een eigen, intern conflict over het leiderschap van de missie. Tegenover de ouderwetse militaire commandant De Veer stond de ambitieuze politicus Thomson, die, nadat hij een speciale opdracht had gekregen in het zuiden, in onderhandelingen met de Grieken zijn mandaat ver te buiten ging. Militair gesproken deugde Thomson ook niet volgens de Veer, die zelf licht gewond raakte door beschietingen bij Durazzo (Durrës) die onder leiding van zijn collega stonden. De arrestatie door Thomson van twee Italianen op verdenking van hulp aan de vijand veroorzaakte een diplomatieke rel. Een stomme zet, volgens De Veer. Hij vroeg aan Den Haag om Thomson terug te roepen. Toen de minister van Oorlog daar niet op in ging vertrok hij zelf op 14 juni naar Nederland om de situatie persoonlijk te gaan toelichten. De dag daarna kwam Thomson om aan het front terwijl hij stond te praten met een collega en journalisten. Waarschijnlijk is hij door een sluipschutter geraakt. De werkelijke toedracht is altijd duister gebleven. Er waren zelfs geruchten dat er uit het eigen kamp geschoten zou zijn. De Italianen koesterden al langere tijd wrok tegen de Nederlandse gevechtsleiding in Durazzo, terwijl de Nederlanders hen verdachten van samenwerking met een lokale ‘warlord’.

In de Nederlandse media werd het heldendom van Thomson breed uitgemeten, in scherp contrast met de lafheid van de Albanese soldaten die weigerden voor hun bevelhebbers uit de loopgraven te komen. Zonne citeert het geïllustreerde blad Het Leven van 23 juni 1914: "Plotseling sprong Majoor Thomson op, de sabel in de vuist, om daardoor de mannen die moeilijk te bewegen waren de loopgraaf te verlaten het voorbeeld te geven….bijna op hetzelfde ogenblik klonk het noodlottig schot."

Ook honderd jaar geleden werden conflicten via de media uitgevochten. Zonne citeert wat we nu ‘embedded’ journalisten zouden noemen die bevriend waren met Thomson en die zijn visie op de toestand aan het front weergaven inclusief zijn kritiek op De Veer. Van De Veer verschenen ook verslagen in de pers, die door zijn familie, aanvankelijk zonder zijn medeweten, ter beschikking waren gesteld. De reputatie aan het thuisfront was van het grootste belang. En de kranten, opkomende massamedia in die dagen, konden hun oplages verhogen met spannende verhalen over nationale helden in een exotisch land met "schamel en vies" geklede "halve wilden", harems, pasja’s en vendetta’s, waar "dankzij de vreemde bezetting een beetje westerse beschaving en zindelijkheid werd overgebracht".3 Ook na de terugkeer van de militairen bleef de missie nog lang populair. Niet in de laatste plaats door het vele malen herdrukte boek "Zes maanden in Albanië" van een van de deelnemende officieren, de oorlogscorrespondent en latere politicus kapitein Jan Fabius, dat zeker heeft bijgedragen aan de heldenstatus van zijn collega en vriend Thomson. Interessant is nog dat Fabius door Thomson verboden werd tijdens de missie ook als correspondent op te treden.4 Volgens Zonne probeerde hij zo zelf het monopolie over de berichtgeving te houden, wat overigens slechts ten dele lukte. Maar een eerlijk en goed afgewogen beeld van de missie hebben de lezers in die tijd nooit gehad.

Na honderd jaar levert Joep Zonne nu met zijn grondige, alles beschrijvende feitelijke kronieken van de achttien officieren, het ultieme verhaal over een in alle opzichten mislukte missie. Over Thomson heeft hij vooral voorbeelden van gezagsondermijning te melden en geen enkel wapenfeit. De Veer krijgt van Zonne daarentegen wel de credits voor de leiding die hij gaf aan de missie en de militaire acties. Aan luitenant Sonne, Joep’s familielid, schreef De Veer na zijn terugkeer dat Thomson "een bekwaam en werkzaam iemand was, met grote gaven en een groot organisatietalent, maar ook dat hij al die gaven alleen dienstbaar maakte aan eigen glorie en voordeel." Het is niet bepaald een oordeel dat past bij een held die ook nu nog met monumenten wordt geëerd.

Jos van Dijk

  1. J.G. Zonne, Nederlandse militairen in een Albanees wespennest 1913-1914; kroniek van een hachelijke vredesmissie, deel I en deel II. Uitgeverij Skanderbeg Books, Utrecht. ISBN 978 90 76905 310/327 (€ 97,50)
  2. Deel I, p. 289
  3. Deel I, p. 68
  4. Deel I, p. 404

Naar boven
Naar beginpagina