25 mei 2011

De opstandelingen van Noord-Afghanistan (3)

Samenvatting van het rapport The Insurgents of the Afghan North - The rise of the Taleban, the self-abandonment of the Afghan government and the effects of ISAF’s ‘capture-and-kill campaign’ (pdf 0.8 MB), Antonio Giustozzi and Christoph Reuter, Afghan Analysts Network, april 2011.

NB Dit rapport is geproduceerd in de loop van 2010 en geeft de situatie in het noorden weer aan het eind van de herfst van 2010.

Opstandelingen deel 1
Opstandelingen deel 2

Annex 1

Provinciestudie Kunduz

Toen de Taliban in de jaren negentig aan de macht kwamen, waren de Pashtun van Kunduz hun natuurlijke bondgenoten, terwijl veel Tadzjiks en Oezbeken juist tegen de Taliban vochten. Nadat Kunduz in 1997 in handen van de Taliban was geraakt, kwam het bekend te staan als het 'Kandahar van het noorden' [Kandahar was het grote Talibanbolwerk van Zuid-Afghanistan - KK].

De Pashtun maakten geen deel uit van de oorspronkelijke bevolking van de provincie. Hun (vaak gedwongen) migratie naar Kunduz begon in de 19e eeuw en verliep in verschillende fasen. Zelfs nu nog beschouwen de meeste noordelijke Pashtun zich als naqilin, immigranten, en weten precies uit welke provincies en van welke stammen ze oorspronkelijk afkomstig zijn. De oorsprong van de kracht van de Taliban dateert uit de tijd van de jihad van de jaren tachtig [tegen de Sovjet-Unie - KK] toen de commandanten hun politieke aanhang steeds meer langs etnische lijnen gingen organiseren.

Vanaf 1998 was moellah Dadullah, een Pashtun uit Uruzgan, de machtigste Talibancommandant van Kunduz. Tot de val van hun regering bleef vrijwel de hele provincie onder zijn controle. Alleen het district Dasht-e Archi in het noordoosten werd af en toe veroverd door de Noordelijke Alliantie [de rivalen van de Taliban - KK]. Het district Chahar Dara daarentegen - het epicentrum van de huidige activiteiten van de Taliban en het eerste district dat ze volledig controleerden - vormde een sterke machtsbasis van de Taliban in deze provincie. In november 2001 hielden ze het hier tot het laatst toe vol.

Toen de zegevierende Noordelijke Alliantie Afghanistan eind 2001 met steun van de VS overnam, werden de machtsverhoudingen omgedraaid, ten koste van de Pashtun. De vroegere meesters dolven nu het onderspit. Een rapport van Human Rights Watch uit 2002 maakte melding van "wijdverbreid machtsmisbruik waaronder moord, seksueel geweld, mishandeling, afpersing en uitplundering van de Pashtun door toedoen van drie vooral langs etnische lijnen georganiseerde partijen en hun milities", allemaal niet-Pashtuns, "die profijt trekken van de kwetsbaarheid van de onbeschermde Pashtungemeenschappen."

Toch bleef de provincie Kunduz rustig. Pas in 2008 kwamen er duidelijke signalen van onrust: honderden nieuwe strijders en commandanten kwamen binnen, vooral in het district Chahar Dara. Het noorden begon aantrekkelijk te worden voor kaders van de Oezbeekse guerrillagroep IMU (uit Oezbekistan en Pakistan) en Taliban en andere jihadi's (uit de Swatvallei en de FATA, de stamgebieden van Pakistan).

Het Duitse leger in Kunduz probeerde escalatie te voorkomen, maar had geen plan hoe te reageren op de veranderende omgeving. Er was geen politieke wil om in het offensief te gaan.

In 2008 hadden de Duitse troepen door een offensievere aanpak de Taliban in bedwang kunnen krijgen. Maar dat zou grotere risico's voor de levens van de Duitse soldaten hebben opgeleverd en de kans om de steun van de Afghaanse bevolking te verliezen. Ze kozen ook niet voor de andere mogelijkheid, het sluiten van overeenkomsten met lokale commandanten van de opstandelingen, die dat een aantal malen via tussenpersonen of zelfs via rechtstreekse gesprekken met Duitse inlichtingenofficieren probeerden. In 2009 hielden die pogingen op. In dat jaar kwam Kunduz naar voren als epicentrum van de opstandige activiteiten in het noorden. In 2008 telden de veiligheidsinstanties al 40 opstandige groepen met 580 leden. Vanaf de herfst van dat jaar klonterden die samen tot gevechtsgroepen van rond de 20 man. In de lente van 2009 explodeerde de situatie in een golf van geweld die de hele volgende winter aanhield. In die tijd controleerden de Taliban het district Chahar Dara volledig. De politie trok zich regelmatig terug op hun versterkte hoofdkwartier en de opstandelingen gingen nu over tot directe aanvallen op de Duitsers met bermbommen, zelfmoordenaars op motorfietsen en lichte wapens.

Naast Chahar Dara waren er verzetshaarden in de Pashtungemeenschappen van de hele provincie: Lala Maidan in Aliabad, delen van de districten Imam Sahib en Dasht-e Archi en de regio Gortepa van het centrale district Kunduz. Rekrutering onder niet-Pashtun was beperkt, hoewel de aanwezigheid van een groep Tadzjiks en een aantal Oezbeken en Turkmenen werd gerapporteerd.

Als reactie leidde dat tot het verschijnen van lokale milities in de niet-Pashtun gebieden - gesponsord door leidende sterke mannen en vaak officieel bewapend en geregistreerd door de Afghaanse inlichtingendienst en betaald uit plaatselijke belastingen - die de Taliban weer een eind terugdreven.

In 2010 had de komst van de Amerikaanse militairen een enorm effect op de militaire situatie. De special forces begonnen de Taliban rechtstreeks op de korrel te nemen. Als reactie dwongen de Taliban - zelf trouwe gebruikers van het mobiele telefoonnetwerk voor onderling contact en hun uitgebreide netwerk van informanten - de telefoonmaatschappijen 's nachts de netwerken af te sluiten uit angst voor lokale verklikkers. Pas in januari 2011 durfden de maatschappijen hun netwerken 's nachts weer open te laten.

Tot september 2010 controleerden de Taliban nog steeds dezelfde gebieden als een jaar eerder. Maar de winter daarna werden ze gedwongen weg te gaan uit het zuidelijk deel van Chahar Dara, waar de militie van Mir Alam de zaak overnam, en kwamen ze ook elders onder druk te staan. De tactiek veranderde, geen grote hinderlagen meer maar meer bermbommen. In de herfst verdwenen een aantal hogere commandanten en commissievoorzitters van de Taliban naar Pakistan. De commandanten die zich overgaven, vluchtten of gedood waren, werden wel vervangen, maar door veel jongere mannen uit Zuid-Afghanistan of Pakistan zonder wortels in de provincie. Ze traden over het algemeen harder op.

Het gebied waarbinnen de Taliban mensen kunnen bedreigen of doden is uiteindelijk niet veel gekrompen, volgens de plaatselijke bevolking omdat de Afghaanse regering weinig zin heeft om in veroverde gebieden een werkzaam bestuur te installeren. De regering heeft de dienstverlening niet verbeterd en ook niet geprobeerd terrein te herwinnen en haar hegemonie te vestigen. Kunduz is daarmee een voorbeeld voor heel Afghanistan: ISAF kan de Taliban plaatselijk verslaan, maar de Afghaanse regering vult het dan ontstane vacuüm niet met een werkbaar alternatief. De milities bezetten tijdelijk het nieuw veroverde gebied, maar combineren volgens de plaatselijke bevolking de negatieve kanten van de Afghaanse veiligheidstroepen met die van de Taliban. Ze persen belasting af, dwingen families hun jonge mannen af te staan als rekruten en hebben een roofzuchtige reputatie. Er ontstaat een uiterst instabiele status quo, die niet in stand zal blijven nadat de huidige ISAF-activiteiten zijn beëindigd.

Samenvatting Kees Kalkman

Antonio Giustozzi and Christoph Reuter, The Insurgents of the Afghan North - The rise of the Taleban, the self-abandonment of the Afghan government and the effects of ISAF’s ‘capture-and-kill campaign’ (pdf 0.8 MB), Afghan Analysts Network, april 2011.

Opstandelingen deel 1
Opstandelingen deel 2


Naar boven
Naar beginpagina